High Amsterdam ~ Ritme, roes en regels in het uitgaansleven

Nabben

Omslagontwerp: Lucas Mees. Foto omslag: Ziggy Love – RoXY

Nu compleet online: Ton Nabben – High Amsterdam. Ritme, roes en regels in het uitgaansleven.

Inhoudsopgave 
1. Van acid tot zerotolerance
2. Theoretische visies op drugs, jeugd en uitgaan
3. De Amsterdamse panelstudie
4. Uitgaan en drugs tussen interbellum en jaren tachtig
5. Van RoXY tot regelgeving
6. Het nieuwe Amsterdamse uitgaansleven
7. De drugsmarkt van de Amsterdamse uitgaanswereld
8. Ecstasy: het succes van een ‘psychedelische amfetamine’
9. Cocaïne: terug van nooit echt weggeweest
10. Amfetamine: de radicalisering van energie
11. Anesthetica: tussen euforie en narcose
12. Regels en roes in het uitgaansleven
13. Samenvatting en conclusies
14. Summary and conclusions

Binnenkort:
15 Bijlagen & Literatuur

Nabben1-page-006

Foto: Maurice Boyer – Vondelstraatrellen Amsterdam 1980

_____________________________________________________
Voorwoord
Amsterdam 1981. Krap dertig jaar woon ik inmiddels in deze stad. Ik weet nog goed dat Mokum in haar voegen kraakte toen ik mij hier vestigde. De stad leed onder een taaie economische crisis. Heroïne ontwrichtte het leven van veel jonge Amsterdammers en ‘verdwaalde’ toeristen. Het wallengebied oogde vitaal én verloederd. Krakers, waarvan vele student, veroverden tientallen panden per jaar. De jeugdwerkloosheid steeg tot wel 30%. De do it yourself mentaliteit gold als creatief antigif tegen het doem- en no future denken. Sociologen typeerden ons als de ‘verloren generatie’, in straatjargon ook wel de ‘traangasgeneratie’ genoemd. Schermutselingen met de politie en mobiele eenheid waren schering en inslag. Niks nieuws, want de stad was vanaf de jaren zestig al het strijdtoneel van nozems, kuiven, hippies, provo’s, opgeschoten tuig, rapaille en in mijn tijd punks, krakers en autonomen. De stad stond onder curatele en smachtte naar andere, betere tijden.

De door provo ontketende anarchistische stadssfeer was met het naderen van de eeuwwisseling gaandeweg verdampt. ‘Amsterdamned’ ontpopte zich als ‘glAmsterdam’. Pep, punks en protest transformeerden tot house, hip en happening. De strijd om de straat maakte plaats voor nachtenlang dansen tot aan het ochtendgloren.

Anno 2010 is de economische barometer na een zeer welvarende periode weer tot onder nul gezakt. Vooralsnog oogt de stad rijker en mondainer dan toen. Het toerisme is een stuwende bron van inkomsten geworden. De studentenpopulatie is fors gegroeid, evenals de dienstensector en het uitgaansleven. Technologie, creativiteit en innovatie zijn de nieuwe speerpunten van beleid. Met een uitgekiende citymarketing gooit Amsterdam als cool city weer hoge ogen. De slogan ‘Amsterdam heeft het’ is veranderd in ‘I Amsterdam’. Tussen al het stadstumult had ik destijds als twintiger, werkloos of niet, één doel voor ogen; tegen mijn dertigste wilde ik weten welke richting het op zou gaan met mijn leven. Read more

Bookmark and Share

High Amsterdam ~ Van acid tot zerotolerance

acid

Foto: Floris Leeuwenberg

Het moet in 1988 zijn geweest dat ik op een zwoele nazomeravond bij toeval verzeild raakte op een illegaal housefeest. Ik was nietsvermoedend op weg naar het ‘Einde van de wereld’ op het voormalige KNSM-eiland om daar een vriend met een bezoek te verrassen. Het gebied was één grote kale zandvlakte met hier en daar wat loodsen, caravans en zelfgeknutselde huisjes waar stadsnomaden, kunstenaars, krakers en andere onaangepaste stadsbewoners tijdelijk bivakkeerden. Tijdelijk, want dit deel van de stad, ooit een bedrijvig havengebied, bevond zich aan de vooravond van een ingrijpende herstructurering[i]. De economische crisis van de jaren tachtig had diepe wonden geslagen in het trotse havenfront van kranen, vrachtschepen en stoere arbeiders. Een paar honderd meter voordat ik mijn bestemming zou bereiken hoorde ik in de verte onbestemde geluiden. Terwijl ik doorfietste zwollen ze aan: repeterend, grommend, piepend en onheilspellend. Ik stapte af en ging te voet verder door het rulle zand van dit stukje stadswoestijn. Het schemerde nog een beetje. In de verte zag ik vage silhouetten opdoemen. Wat was hier loos? Ik was toch wel bekend in nachtelijk Amsterdam, maar dit had ik nog nooit eerder gezien.

Een paar honderd jonge mensen stonden uitzinnig te springen op ritmische elektronische muziek. Op de laadbak van een oude truck met aan weerszijden speakerboxen stond een dj. Een geïmproviseerde keet deed dienst als bar waar je pijpjes bier kon kopen. Aciiiiiiiiiiiddd gilde een hoge robotstem temidden van loeiende sirenes, terwijl zware bassen mijn buikvliezen deden vibreren. Ik was verbijsterd, verrast en opgewonden tegelijk. Het leek wel alsof ik middenin een bizar soort muzikaal ritueel was beland dat op deze verlaten uithoek van de stad door een geheime muzieksekte ten uitvoer werd gebracht. Niemand van de aanwezigen kon op dat moment bevroeden dat ‘acid house’ zich in de jaren die volgden in sneltreinvaart zou ontwikkelen tot een invloedrijke muziekstroming die het nachtleven op zijn grondvesten zou doen schudden. Wie toen had voorspeld dat er in de voetbaltempel van Ajax housefeesten zouden plaatsvinden, was waarschijnlijk voor een fantast uitgemaakt. Dat housefeesten op den duur begeleid zouden worden door artsenteams met beademingsapparatuur en onderworpen aan strenge politiecontroles met drugshonden, dat was toendertijd helemaal niet voor te stellen.

Zerotolerance
Toch hebben de fantasten twintig jaar later gelijk gekregen. ‘Strenger tegen drugs op festivals’ opent een kop in Het Parool op 18 juni 2008. In een persbericht kondigen de Amsterdamse politie en justitie aan dat deze zomer een zerotolerancebeleid zal worden gevoerd. Agenten in burger en uniform zullen voor én op het festivalterrein streng controleren op drugsbezit. Opvallend is dat alle genoemde feesttargets (Sensation White en Black in de Amsterdam ArenA, Awakenings en Dance Valley in recreatiepark Spaarnwoude en Mysteryland in de Haarlemmermeer) tot de eredivisie van de Nederlandse dancecultuur behoren. Op grond van eerdere edities zullen er in totaal naar verwachting 175.000 bezoekers op de been zijn.

Het aangekondigde repressieve optreden kwam niet echt uit de lucht vallen. In het voorafgaande feestseizoen van 2007 hadden politieacties al geleid tot tientallen arrestaties. In de zomer van 2008 gaat de politie nog rigoureuzer te werk. Nieuwsgierig naar de aanpak doen we een bliksemonderzoek op Sensation Black in de Amsterdam ArenA waar 25.000 feestgangers worden verwacht. Gekleed in een verplicht zwart feesttenue melden we ons – na vooroverleg – die avond bij de politiecoördinator die ons tekst en uitleg geeft over de handelswijze van de politie. We passeren tijdens onze rondleiding het wagenpark van tientallen politiebusjes en krijgen te horen dat er die avond 140 agenten actief zijn, waarvan dertig in burger. Deze keer worden er ook drugshonden ingezet om verdovende middelen actief op te sporen.

Een tegenvaller is dat de hondenbrigade – die veertien honden had gereserveerd – er slechts vier tot zijn beschikking heeft omdat de Belgische douane deze keer geen honden wilde uitlenen. De regels zijn vandaag helder: wie drugs bij zich heeft moet deze inleveren en wordt de toegang tot het feest ontzegd. Daarmee wijkt de politie af van de voorgaande editie, toen betrapte feestgangers na afstaan van gedoogde hoeveelheden drugs nog wel naar binnen mochten. Bij ‘grotere’ hoeveelheden hangt de feestganger een boete of voorgeleiding boven het hoofd. Wie bijvoorbeeld betrapt wordt met vijf ecstasypillen krijgt een boete van 250 euro, en 50 euro erbovenop voor elke extra in beslag genomen pil. Die nacht worden er op Sensation Black 165 arrestaties verricht. De overgrote meerderheid, na een grondige inspectie in de ‘wasstraat’, wegens het bezit van een geringe hoeveelheid soft- en/of harddrugs.[ii] De ziekenboeg was tijdens ons bezoek rond 01:00 nagenoeg leeg. Op 25.000 bezoekers deden in totaal 125 feestgangers een beroep op de EHBO service, waarvan slechts 20% alcohol- of drugs-gerelateerd was. Dergelijke waarnemingen onderschrijven bevindingen van sociale wetenschappers over informele controle van drugsgebruik (Becker, 1953 en 1963; Zinberg, 1984; Korf et al., 1991) (hoofdstuk 2). Read more

Bookmark and Share

High Amsterdam ~ Theoretische visies op drugs, jeugd en uitgaan

LSD

Illustratie Alex Grey ~ Albert Hofman met LSD molecuul

Aan het begin van de twintigste eeuw komt de sociale geschiedenis van drugsgebruik in een nieuwe fase door een toenemende (internationale) politieke belangstelling voor de handel en groeiende zorg over de schadelijkheid van opiaten en cocaïne vanuit medisch oogpunt. Tot in de jaren vijftig werd over drugsgebruikers vooral gedacht in termen van patiënt of delinquent (De Kort, 1995). Aanvankelijk bleef dat zo ten tijde van de opkomst van drugsgebruik door jongeren en jongvolwassenen in Nederland. Maar deze concepten bleken niet afdoende om de steeds snellere verspreiding van drugsgebruik vanaf het eind van de jaren zestig te kunnen begrijpen. Er kwam meer oog voor de betekenis van drugs binnen opkomende jeugdculturen. In de wetenschappelijke ideeën over jeugdculturen kwam de inspiratie aanvankelijk vooral uit het werk en gedachtegoed van Amerikaanse sociologen en later uit de maatschappijkritische benadering van Britse jeugdonderzoekers. Vanaf de jaren tachtig noopten de steeds verdere verspreiding van drugsgebruik, het groeiende palet aan beschikbare drugs en de toenemende differentiatie in leefstijlen van drugsgebruikers tot nieuwe theoretische benaderingen.

Wetenschappers gingen zich afvragen of drugsgebruik nog wel als een subcultureel fenomeen beschouwd kon worden. Tegelijkertijd deden zich krachtige maatschappelijke ontwikkelingen gelden, onder andere in de vorm van economische malaise gevolgd door economische opbloei en globalisering, waardoor steden van karakter veranderden. Jongeren kregen steeds meer eigen territoria, in termen van een verlengde jeugd en ruimte. Jongeren vormden ook in toenemende mate een interessante markt, die op haar beurt weer gestimuleerd werd door tal van technologische innovaties. De plekken waar uitgegaan werd veranderden van donkere kelders in steeds spectaculairdere locaties, die door duizenden, soms zelfs tienduizenden bezoekers werden bezocht. Ten tijde van een groeiende liberalisering van de markt en meer behoefte aan persoonlijke vrijheid nam ook de bezorgdheid toe, die gestalte kreeg in wat wel de ‘risicosamenleving’ wordt genoemd. Al deze ontwikkelingen beïnvloedden de theorievorming over jongeren en drugsgebruik.

Drug, set en setting
De ontdekking van LSD-25 in 1943 door Albert Hofmann heeft er onder andere toe geleid dat wetenschappers in de ‘psychedelische periode’ – vanaf de jaren vijftig tot aan de strafbaarstelling halverwege de jaren zestig – een belangrijke waarde gingen toekennen aan de invloed van de gebruiker (set) en de omgeving waarin drugs gebruikt worden (setting) op de werking van drugs. In de Verenigde Staten, Canada en Europa konden wetenschappers tot halverwege de jaren zestig nog vrij eenvoudig vloeibare LSD-25 bestellen bij de farmaceutische firma Sandoz in Zürich (Hofmann, 1979; Stevens, 1987; Van Ree, 1966). Onderzoekers en therapeuten ontdekten bij LSD-experimenten in een gecontroleerde medische omgeving dat de werking van persoon tot persoon kon verschillen en bovendien beïnvloed werd door omgevingsfactoren (Snelders, 1999).

De waarde van het drug, set en setting model werd door een groeiende groep wetenschappers aanvaard en verder verfijnd door Amerikaanse psychologen als Leary, Alpert en Metzner (Snelders, 1999; Stevens, 1987). In dit model heeft de factor ‘drug’ betrekking op de farmacologische eigenschappen van de stof; die hangen weer samen met de dosis, gebruiksfrequentie en de wijze van toediening (bijvoorbeeld slikken, roken, snuiven, spuiten). De factor ‘set’ verwijst naar kenmerken van de gebruikers, zoals persoonlijkheidsstructuur, verwachtingen ten aanzien van de effecten van een drug, mentale voorbereiding en gemoedstoestand van de gebruiker. De ‘setting’ omvat fysieke, sociale en culturele omgevingsfactoren.

Door de opkomst van de maatschappijkritische tegencultuur in Amerika ten tijde van de Vietnamoorlog werd de setting, die oorspronkelijk alleen werd geassocieerd met de fysieke omgeving, verruimd tot de sociale en culturele context waarbinnen drugs worden gebruikt (Snelders, 1999). Deze aspecten van de context waren in een tijdsgewricht waarin politieke, maatschappelijke en culturele veranderingen zich in hoog tempo voltrokken ook in Europa van belang voor het duiden en begrijpen van de opkomende tegenculturen. Leary’s oproep “Turn on, tune in, drop out” (Leary, 1992) had tot gevolg dat LSD zich ook buiten medische settings in rap tempo verspreidde, voornamelijk onder middenklasse studenten. Het toegenomen LSD-gebruik leidde in de Verenigde Staten tot een golf van ongelukken en al snel ook nationale hysterie. Als gevolg hiervan werd LSD op lijst A van de Narcotic Act geplaatst, waardoor het middel ook niet meer voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt mocht worden (Stevens, 1987). In Nederland werd LSD in 1966 verboden, maar in de daaropvolgende jaren werd de drug nog wel toegepast in de therapeutische behandeling van getraumatiseerde slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog (Snelders, 1999).

In deze roerige periode was de jonge Amerikaanse psychiater Norman Zinberg vooral begaan met het lot van opiaatgebruikers. Het viel hem op dat in de setting van het ziekenhuis het gedrag van artsen invloed had op hun omgang met en daarmee het gedrag van heroïnegebruikers. Doktoren kenden vanwege de verslavende werking van opiaten grote aarzelingen om die voor te schrijven of toe te dienen. Over marihuana was bijna niets bekend, laat staan dat men enig idee had hoe om te gaan met een nieuwe groep LSD ‘patiënten’, die niet verslaafd waren aan heroïne maar de mond wel vol had van ‘turning on’. Artsen moesten het antwoord op vragen van verontruste ouders over de werking van psychedelische middelen als LSD vaak schuldig blijven.Het vrij massale gebruik van heroïne door jonge Amerikaanse soldaten in de Vietnamoorlog leidde tot nieuwe inzichten, die Zinberg in de jaren erna met behulp van de theoretische inzichten van Howard Becker (1953, 1963) en het drug, set en setting model verder uitwerkte voor andere drugs dan marihuana en LSD. Read more

Bookmark and Share

High Amsterdam ~ De Amsterdamse panelstudie

Illustratie Hugo Kaagman

Illustratie Hugo Kaagman

Door de snelle opkomst van ecstasy in de late jaren tachtig en de verschijning van nieuwe synthetische drugs, psychedelische paddo’s en narcosemiddelen in de jaren negentig, is de drugsmarkt net als de drugsconsumptie complexer geworden (Nabben & Korf, 1997; Korf & Nabben, 1997, 2000; Parker et al., 1998). Op het ritme van house verspreidde de nieuwe feestcultuur zich als een veenbrand over Amsterdam.

Het plotselinge succes van ecstasy kwam als een donderslag bij heldere hemel. Drugshulpverlening, drugspreventie en voorlichtingsinstanties waren niet of nauwelijks bij machte om de nieuwe drugstrends te volgen, laat staan dat ze konden inschatten hoe groot de invloed van house en ecstasy op de nieuwe jongerencultuur was. Omdat de hulpverlening – als gevolg van de heroïne-epidemie in de jaren tachtig – de handen vol had aan de opvang en begeleiding van drugsverslaafden, was er gaandeweg een blinde vlek ontstaan voor de signalering van nieuwe jongerenculturen en nieuw drugsgebruik. Toen house geen kortstondige rage bleek te zijn en ecstasy na cannabis in relatief korte tijd de meest populaire illegale drug werd in het uitgaansleven – met de daarmee gepaard gaande problemen en (soms ernstige) gezondheidsverstoringen – werd binnen diverse hulpverleningsinstellingen besloten tot een kritische evaluatie. Daarbij kwam een aantal manco’s aan het licht over de trage dataverzameling en geringe toepasbaarheid van actuele informatie, waardoor gegevens te laat beschikbaar kwamen om slagvaardig en snel te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen. Er werd besloten om nieuwe kwantitatieve en kwalitatieve monitoringsystemen in het leven te roepen, om de veranderende drugsmarkt te volgen (Spruit, 1997). Amsterdam nam als eerste het initiatief door in 1993 een multimethodisch monitorsysteem op te tuigen: Antenne.

Alvorens we dieper in zullen gaan op de Amsterdamse Antenne, in het bijzonder de kwalitatieve component in de vorm van de panelstudie, bespreken we eerst enkele andere Nederlandse monitoringsystemen en wordt kort stil gestaan bij vergelijkbare monitors in het buitenland.

Doel en kenmerken van drugsmonitoring
Monitoring is een term die past bij het periodiek en op systematische wijze volgen van maatschappelijke ontwikkelingen ten behoeve van beleid. Met behulp van de systematisch verkregen informatie kan de dynamiek van de drugsmarkt worden gevolgd en acuut worden opgetreden indien de situatie dit vereist (Cruts et al., 2004). Ook kunnen er (lokaal, regionaal en/of landelijk) interventies worden geïndiceerd ten behoeve van preventie en hulpverlening (Nabben & Korf, 2004). Meer algemene kenmerken van monitoring zijn: inspelen op de actualiteit, het waarborgen van continuïteit, periodieke verslaglegging en terugkoppeling naar de instelling of opdrachtgever (Tieberghien & Decorte, 2008).

Nationale cijfers over middelengebruik onder scholieren (10-18 jaar) worden sinds 1984 met tussenpozen van enkele jaren verzameld door middel van het Peilstationsonderzoek (Monshouwer et al., 2007). De data leveren gegevens over gebruikstrends, maar geven geen zicht op actuele ontwikkelingen op de gebruikersmarkt. De scholieren zijn over het algemeen ook te jong om deel te (mogen) nemen aan het (trendy) uitgaansleven. Het Nationaal Prevalentie Onderzoek (NPO) behelst een grootschalige enquête naar middelengebruik onder de algemene bevolking. Deze monitor is tot nu toe driemaal uitgevoerd. In 1997 en 2001 (Abraham et al., 2002) onder respondenten van 12 jaar en ouder, en in 2005 in de leeftijdsgroep 15-64 jaar (Rodenburg et al., 2007). Deze data leveren – vooral in grote lijnen – gegevens over gebruikstrends, maar geven geen zicht op actuele ontwikkelingen op de gebruikers- en drugsmarkt. Binnen het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) van het Trimbos-instituut wordt de kwaliteit van drugs gemonitord die consumenten op verschillende locaties in het land laten testen, alsmede de prijs en THC-concentraties van in coffeeshops verkochte cannabis. DIMS-gegevens informeren over de drugsmarkt, maar niet over gebruikers. In 2008 is op initiatief van het ministerie van VWS een nieuw monitoringsysteem (Trendsurvey) van start gegaan dat inzicht wil krijgen in het alcohol- en drugsgebruik in het Nederlandse uitgaansleven (van plattelandsdiscotheek tot dance-event). In 2008 is ook een landelijk (kwantitatief) registratiesysteem voor alcohol- en drugsgerelateerde incidenten (Incidentenmonitor) die bij de eerste hulp komen van start gegaan.

Monitorsystemen als NPO, Peilstation en DIMS leveren vooral cijfers op. Bij school- en bevolkingssurveys gaat het meestal om prevalentiecijfers: hoeveel mensen hebben een bepaald middel ooit, het afgelopen jaar of de afgelopen maand gebruikt. Verder komen we te weten wat de gemiddelde leeftijd is waarop men voor het eerst een bepaald middel neemt. Daarnaast leveren cliëntenregistraties van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) vooral cijfers op over waar men primair en secundair aan verslaafd is. Het testen van pillen (DIMS) levert vooral kwantitatieve informatie op over welke middelen er op de markt zijn, maar niet wie deze gebruiken. Los van het feit dat de cijfers meestal meer over middelen dan over gebruikers gaan, is een beperking vaak dat de cijfers over afzonderlijke middelen gaan, terwijl in de praktijk vaak sprake is van gecombineerd gebruik (Benschop et al., 2009; Leccese et al., 2000; Nabben & Korf, 2000b; Nabben et al., 2004, 2005b, 2005c, 2006, 2007, 2008a, 2008b). De eerder genoemde monitorsystemen dragen ieder voor zich bij aan het inzicht in trends in middelengebruik. Twee processen zijn volgens Diemel & Blanken (1999) cruciaal voor het bereiken van een effectief integraal monitoringsysteem dat is toegesneden op een vroegtijdige herkenning, het volgen en duiden van nieuwe trends. Dit kan het best geschieden met gebruikmaking van ‘non routine’ bronnen, die sensitief, flexibel, open, snel en ‘community based’ zijn, alsmede van ‘routine’ data bronnen zoals surveys, et cetera.

Trendwatch, dat sinds 2003 elke twee jaar verschijnt, breidt de summiere kwalitatieve gegevens op landelijk niveau uit, plaatst kwantitatieve gegevens over middelengebruik in een breder perspectief, en verbindt relevante kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksgegevens als ‘cement tussen de bouwstenen’ met elkaar (Doekhie et al., 2010). Read more

Bookmark and Share

High Amsterdam ~ Uitgaan en drugs tussen interbellum en jaren tachtig

Foto: onbekend

Foto: onbekend

Amsterdam, dat in de tweede helft van de 19e eeuw economisch langzaam tot ontwikkeling was gekomen, kende rond 1890 een bruisend nachtleven. Dit was een gevolg van industrialisering, urbanisatie en welvaartsgroei, die haast gelijk opging met de verbeterde economische positie van de stad, waardoor ook het aanbod van vermaaksmogelijkheden veelzijdiger werd (Wevers, 2003). De inperking van het Amsterdamse nachtleven na 1890 werd in belangrijke mate veroorzaakt door de verbeten maar effectieve kruistochten van ‘morele entrepreneurs’ tegen de verderfelijke uitwassen van armoede, drank en prostitutie.[i] De stadssociologe Wevers noemt het ironisch dat de ‘morele ondernemingen’ – hoewel de nacht wel als verdacht en verwerpelijk werd beschouwd – er aanvankelijk helemaal niet op uit waren geweest het nachtleven te bestrijden. Maar de som van de afzonderlijk behaalde successen is volgens Wevers (2003:61) “het onbedoelde, maar het niet onwelgevallige verval van het Amsterdamse uitgaansleven. Dit was in de loop der jaren in toenemende mate de kop van Jut geworden waar alle onbehagen op neersloeg”.

Volgens historicus De Kort (1995) waren er in dezelfde periode zonder enige moeite talloze huis-, tuin- en keukenmiddeltjes met opium bij apotheek, drogist of kruidenier onder andere op de Zeedijk te krijgen. In dag- en weekbladen werd rond 1875 veelvuldig reclame gemaakt voor talloze specialités tegen een groot aantal kwalen. Exotische preparaten als Prof. dr. Sampson’s Cocaspiritus tegen jicht en schele hoofdpijn of de Chlorodyne van Dr. J. Collis Brown, dat bestond uit een veelheid van bedwelmende wondermiddelen als chloroform, ether, morfine en cannabis, waren vrijelijk te krijgen. Ze werden onder andere genezend geacht bij hoest, griep, astma, bronchitis, diaree, nervositeit, reumatiek en cholera. Gezien de hoeveelheid advertenties voor specialités met drugs en het belangrijke aandeel van zelfmedicatie in de 19e-eeuwse geneeskunde, moet een groot deel van de Nederlandse bevolking volgens De Kort één of andere drug hebben genuttigd.

Het Amsterdamse uitgaansleven maakt tijdens het interbellum (1919-1940) een nieuwe bloeiperiode door die vaste vorm krijgt rond het Leidseplein en Rembrandtplein. In de loop van de jaren vijftig vermengt de geur van marihuana zich in enkele kleine jazzclubs voor het eerst met het dicht op elkaar gepakte publiek, maar drugsgebruik en uitgaan raken pas vanaf de jaren zestig echt met elkaar verstrengeld. Sindsdien is het gebruik van drugs niet meer weg te denken uit de nieuwe jeugd- en muziekculturen. Na de komst van marihuana, LSD en amfetamine in de jaren zestig en de opkomst van heroïne in de jaren zeventig, beleefde Amsterdam tijdens de economische crisis van de jaren tachtig een ‘heroïnegolf’, die gelijk opging met een forse toename in het cannabisgebruik. Halverwege de jaren tachtig begint ook het gebruik van snuifcocaïne in zwang te raken. Discotheken, danscafés en grote kraakpanden gaan een steeds grotere rol spelen in het nachtleven. De komst van ecstasy en housemuziek markeert eind jaren tachtig het begin van een nieuwe periode met een nog intensiever en uitbundiger uitgaansleven.

Stadslucht maakt vrij
Amsterdam oefent van oudsher grote aantrekkingskracht op avonturiers, kunstenaars en intellectuelen. Door de eeuwen heen is de stad vanwege haar als ‘liberaal’ beschouwde klimaat een toevluchtsoord geweest voor dissidenten uit alle windstreken en haar bevolking heeft zich vaak ontvankelijk getoond voor lieden met radicale opvattingen (Roegholt, 1979). Al in de 17e eeuw werden er esoterische boeken uitgegeven die in andere landen niet gedrukt mochten worden. Amsterdam gold tevens als vluchthaven voor degenen die zich aan de beklemmende sfeer van de kleine gemeenschappen op het platteland wilden ontworstelen. In de tweede helft van de 20e eeuw werd Amsterdam vanwege haar internationale oriëntatie en ongedwongen kosmopolitische sfeer ook een inspirerend cultureel centrum voor buitenlanders, studenten en andere nieuwkomers, die de vrijheid van het ‘stadsanarchisme’ als een aanlokkelijk perspectief zagen (De Rooy, 2007).

Historici hebben in verschillende bewoordingen gewezen op de vrijheidsdrang die in het Amsterdamse volkskarakter besloten lag en “die zich tegen eenvoudige politiemaatregelen verzet” (Roegholt, 1979:328-329). Volgens de sociaal-historicus Rüter (1903) was de door en door geürbaniseerde Amsterdammer “zeer critisch, weinig leidzaam, prikkelbaar en afkerig van gezag, politiek zeer vooruitstrevend en maatschappelijk niet gauw bevredigd” (In: Roegholt, 1979:330). Opstootjes, relletjes en oproer lopen als een rode draad door de hoofdstedelijke geschiedenis; koppigheid en opstandigheid komen sinds jaar en dag in alle lagen van de bevolking voor.

Opkomst van een nieuwe uitgaanscultuur in het interbellum
Tijdens het interbellum veranderde het aanzicht van Amsterdam door de opkomst van een nieuwe uitgaanscultuur. Het Rembrandtplein en het Leidseplein werden de belangrijkste centra van het uitgaansleven, met een keur aan (muziek)cafés, theaters, restaurants, chique eetgelegenheden en bioscopen. Tijdens de dansrage van de jaren twintig grepen alerte ondernemers hun kans en openden een danstent of legden in hun restaurant een dansvloer aan (Kaal, 2007). Jazzbands traden op in cafés en conferenciers vermaakten hun gehoor met cabarets.

De opkomst en tevens ‘democratisering’ van de uitgaanscultuur baarden de gemeentelijke overheid grote zorgen. De Algemene Plaatselijke Verordening van 1916 verbood om in het openbaar – dus niet in besloten dansgelegenheden – te dansen. Voor de orgelmannen die met hun tijd mee wilden gaan door jazz te draaien, was dit verbod een domper, want zij mochten op straat geen gelegenheid tot dansen geven (Kaal, 2007). In de loop van de jaren twintig discussieerde de Amsterdamse gemeenteraad met enige regelmaat over het toenemend aantal illegale dancings. Dansstijlen als de charleston en shimmy werden als uitwassen van de moderne massacultuur gezien en zelfs soms in verband gebracht met geslachtsziekten. Tegelijkertijd werd, om oncontroleerbare misstanden te voorkomen, herhaaldelijk aangedrongen op een soepeler vergunningenbeleid. Onder druk van de gemeenteraad stond de gereformeerde burgemeester De Vlugt van de ARP (Anti-Revolutionaire Partij, later opgegaan in het CDA) met grote terughoudendheid enkele ‘afwijkingen’ van het dansverbod toe. Rond 1924 was er een handvol ‘danshuizen’ op en rond de Zeedijk gevestigd, waar overigens dansen op zondag vooralsnog verboden was (Wouters, 1999). In de bovenzaal van Mille Colonnes kon worden gedanst op een glazen vloer. De eigenaar, die jarenlang geijverd had voor opheffing van het dansverbod, was in 1924 een van de gelukkigen die een vergunning kregen. Maar nadat de politie had geconstateerd dat Mille Colonnes werd gefrequenteerd door ‘publieke vrouwen’, werd de dancing eind jaren twintig weer omgebouwd tot lunchroom (Kaal, 2007). Read more

Bookmark and Share

High Amsterdam ~ Van RoXY tot regelgeving

Foto: Jan Carel Warffenius. RoXY 16 juli 1989

Foto: Jan Carel Warffenius. RoXY 16 juli 1989

De plotselinge doorbraak van house zette het Amsterdamse uitgaansleven in de zomer van 1988 volledig op z’n kop. House ontketende een onstuitbare dansrage die samen met ecstasy stormenderhand het uitgaansleven veroverde. De ‘houserevolutie’ symboliseerde het omkeerpunt tussen de politiek roerige jaren tachtig en het begin van een nieuw tijdperk waarin de stad weer economisch elan wilde gaan uitstralen. In dit hoofdstuk wordt in grote lijnen de geschiedenis van het housetijdperk in de periode 1988-1994 geschetst. Net als bij voorgaande dansrages (onder andere twist, rock-’n-roll en disco) verloopt de houserage, aldus Mutsaers (1998) in drie vergelijkbare stadia:

(1) een verkennende fase (1987-1989) waarin trendsetters en -volgers iets nieuws ontdekken en gaan cultiveren;
(2) house breekt door als mainstream (1990-1992) en wordt door ‘iedereen’ opgepikt; en
(3) consolidering, grootschaligheid en problematisering (afbraakfase) van house als allesoverheersende stijl na 1993.

In 1995 resulteren de door de media gerapporteerde (drugs)excessen, verloedering en een forse stijging van gezondheidsincidenten in wettelijk vastgelegde voorwaarden voor het organiseren van houseparty’s. De ontwikkeling van house in het Amsterdamse uitgaansleven loopt gedeeltelijk parallel aan de drie geschetste stadia.

Omdat we in de context van dit hoofdstuk niet alleen kijken naar het verloop van een dansrage, maar evenzeer naar de veranderende infrastructuur van het uitgaansleven, spreken we hier liever van:

(1) een undergroundfase, met een amalgaam van nieuwe spontane uitgaansculturen die voor een belangrijk deel in de illegaliteit plaatsvinden;
(2) een transitiefase – tussen underground en mainstreaming – waarin de eerste contouren van een gedifferentieerde housecultuur zich beginnen af te tekenen en ecstasy zich begint te verspreiden over de verschillende uitgaansmilieus; en ten slotte
(3) de mainstreaming en professionalisering van de housecultuur als beginpunt van een voortschrijdende schaalvergroting in de periode na 1995.

De overgangsfases tussen de periodes worden gekenmerkt door nieuwe ontwikkelingen en fenomenen zoals het ontstaan van een (nieuwe) kritische feestmassa met nieuwe feestlocaties, een grote media-aandacht, de snelle verspreiding van ecstasy naar andere groepen en de volwassenwording van de housecultuur, wat uiteindelijk zou uitmonden in de politieke en strafrechtelijke wens tot nieuwe regelgeving. We zullen in grote lijnen het verloop van de ‘houserevolutie’ schetsen aan de hand van journalistieke reportages en (anekdotische) literatuur (Adelaars, 1991; De Wit, 2008; Giele, 2003; Terphoven & Beemsterboer, 2004; Van Veen, 1994, 2004). Voorts zal gebruik worden gemaakt van de eerste sociaal-wetenschappelijke studie (Korf et al., 1991) naar de aard, verspreiding en risico’s van ecstasy op (il)legale housefeesten in Amsterdam, de studies van Fromberg (1991) naar het ‘fenomeen’ ecstasy en een muzieksociologische invalshoek van Mutsaers (1998) naar dansrages in Nederland.

Nulpunt 1987: de undergroundfase
De ontstaansgeschiedenis van de RoXY belichaamde de essentie van de Amsterdamse kunstscene in de jaren tachtig. Medeoprichter en autonoom kunstenaar Peter Giele was daarvan een typische exponent: een gangmaker bezield met een euforische energie en onder andere betrokken bij Galerie Aorta in het gekraakte NRC-Handelsbladgebouw, op een steenworp afstand van het Paleis op de Dam. Het maatschappelijk engagement van deze kunstscene leverde allerlei nieuwe artistieke initiatieven buiten het gevestigde kunstmilieu op die ook de aandacht van buitenstaanders wisten te trekken (Duivenoorden, 2000). Giele als rumoermaker en stadsnomade, die al struinend door de stad zijn ogen goed de kost gaf, belandde tijdens een van zijn zwerftochten in 1986 met een vriend bij toeval in kledingzaak Roxy in de Kalverstraat.[i] Nieuwsgierig openden de mannen een half openstaande deur achterin de winkel en stuitten op een grote duistere ruimte. “We hoorden duiven fladderen en roken een muffe lucht. Met een zaklantaarn van de eigenaar zijn we naar achter gegaan en ontdekten een oude bioscoop. De projector stond er nog. Over een paar treetjes zijn we naar beneden geklommen en in de oude bioscoop gaan zitten. We besloten dat dit de grootste snackbar van de wereld zou worden” (Giele, 2003:61).

Een snackbar werd het niet, want daar had Amsterdam er al genoeg van. Samen met enkele kompanen vatte hij het plan om een ‘club de salon’ te starten. Want daaraan ontbrak het in de stad die was verteerd door een jarenlange hardnekkige economische crisis en een permanente ‘strijd om de straat’ met de radicale kraakbeweging. De onverwachte ontdekking van een grote lege bioscoop – gelegen tussen Leidseplein en Rembrandtplein – leidde tot een stortvloed aan wilde plannen bij een groep creatieve smaakmakers met een achterban in het homo-, kraak- en feestmilieu. Het was een ongeorganiseerd samenraapsel van mediatypes, artistiekelingen en exponenten uit de underground- en feestscene van de voormalige Koer en Pepclub. Men was het unaniem met elkaar eens dat het uitgaansleven in Amsterdam nieuw leven moest worden ingeblazen met dj’s, shows, acts en feesten, die het midden hielden tussen gezelligheid en avant-gardisme. De RoXY moest een nieuw trefpunt worden, maar anders dan Paradiso, waar de grote zaal na elk concert binnen een mum van tijd werd leeg geveegd door norse portiers. Tegelijk wilden de oprichters ook voorkomen dat de nieuwe club na de opening in oktober 1987 meteen al een ‘gelikt’ en ‘poenerig’ imago zou krijgen. Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives