Van ellende edel. Bijlage V ~ Slauerhoffs besproken gedichten (hoofdstuk 11 en 13)

omslag_slau_zwart.inddDe Ardennen (Vg 827/8)
Een (gebroken) Sonnettenkrans, door Jacquelin

I. Pelgrimstocht
O, de gewijde grotten! Wij bezochten
Om te beginnen die van Remouchamps,
Liefkoosden warm in de ijskoude krochten,
En daalden daarna in die van Dinant,

Een pas ontdekte – België is hòl er van
Sinds de entrees stegen op meer dan tien francs.
De vroomheid bleef. ’t Vermogen niet. Wij kochten
Ons niet meer ’t Allerheiligste van Han,

En zochten troost in Brussels Scala, voor
De ontwijding van het Heilge Land van Tachtig,
En vonden met verrukking, achter ’t koor,

België’s Libanon nu eerst waarachtig
Grootsch: grotten grijnsden, gletschers glansden prachtig,
Want hier beleed zich oprecht het Décor.

II. Palinodie
De Amblève, die zachtzinnig zinnelijk ruischte…
Wat stond het nevelhemd met spitse kant van dennen
De heuvelboezems goed! De maan scheen, een der kuischten
Die ooit glimlachten over de ongerepte Ardennen.

Mijn reisgezellin zuchtte: een niet te miskennen
Vermaning tot mijn plicht. Tweestrijd. Was dit wel ’t juiste
Terrein voor honigmaan die tegen der Ardennen
Zedige traditiën toch te zeer indruischte?

Perk en Mathilde! Chloë en Daphnis! Héloïse
En Abélard! (Die paren!) Dante en Beatrice!
Kwamen mij levendig herinneren aan ’t onkiesche

Nog een geliefde aan het hart te willen drukken,
Terwijl zij op eerbiedger afstand zich ontmoetten.

En ik besloot mijn overtreding zwaar te boeten:
Nooit meer waar vrij te zijn, luisterend naar de wetten,
Mij nooit weer te vergrijpen aan sonnetten…
En liet dit laatste als zoodanig reeds mislukken!

Woninglooze (Vg 290)
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Nooit vond ik ergens anders onderdak;
Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak,
Een tent werd door den stormwind meegenomen.

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zoolang ik weet dat ik in wildernis,
In steppe, stad en woud dat onderkomen
Kan vinden, deert mij geen bekommernis.

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt
En tevergeefs om zachte woorden smeekt,
Waarmee ’k weleer kon bouwen, en de aarde
Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de
Plek waar mijn graf in ’t donker openbreekt.

Zwanezang (Vg 287)
Is ’t waar dat ik, in langvervlogen dagen,
Geloofde in droomen en een dichter was?
Dat jonge meisjes met mijn verzen lagen
Zich te verzadigen, eenzaam in ’t hooge gras?

Waarom wil geen mij, eenzaam nu, hergeven
Wat van de liefde, aan hun bloei verloren?
Nu ik verminderd ben, na zooveel leven
Nog zelfs niet zeggen kan: ik ben geboren.

Is de vervoering in hen opgegaan,
Die, eens een weelde, mij verwoestend was?
Ook de engelen die ijl en ver bestaan
Zijn onbereikbaar voor ’t gebannen ras,

Dat ze verwekt heeft in verkeer met geesten
En in volmaakte schoonheid heen liet gaan,
Den goden tot genot. Zij zijn voor ons geweest, en
Nu gelukzalig en zien ons niet aan.

Annonce (Vg 256)
Reine jonkvrouwen die mij leest,
Als door mijn zinlijk woord ontroerd,
Aan ’t lustloos leven fel ontvoerd,
Ge een streeling gaan voelt langs uw leest,

Denkt eens aan hem die altijd gaf
Tot hij niets overhad, weest lief,
Streelt eens zíjn zinnen, schrijft een brief,
Spreekt een ontmoeting met hem af.

Weest voor gevolgen niet bevreesd:
Als ’t rendez-vous soms vruchten heeft,
Gij zijt het niet die ze voldraagt.

Wordt in een vers dat hem ontzweeft
Uw schuld onthuld, ’t is niets gewaagd,
Jonkvrouwen die mijn verzen leest.

De dwangarbeiders (Vg 803/4)
De koelies kermen op de zwarte kaden
Onder de Zuidchineesche zomerzon,
Met plompe zak of zware ton beladen,
Eenzelfde zang van Sjanghai tot Kanton.

Zij zijn maatvast en doen de laadstok deinen,
Het rhythme van hun draftred doet ’t gewicht
Half zweven door de lucht, de schouderpijnen
Zijn minder onverdraaglijk, bijna licht…

Zij leven, eten, slapen op de lichters,
Eten verslindend, slapen zwaar in zwijm.
Terzelfdertijd zitten de ijdle dichters
In ’t koele theehuis, tuk op maat en rijm.

‘Het leven op de sterren loopt uiteen;
Hoe zoet is dat dier wezens bovenaardsch!’
Neen, het gebeurt in één land, vlak bijeen.
’t Theehuis ligt bij de stad, iets stroomopwaarts.

‘Maar als de koelies keeren van de kaden,
Worden de dichters in hun kit vermoord?’
Neen, nog niet eens benijd om de genade,
Zoomin als de gehangnen om hun koord.

En juist gezien, van ver uit het heelal,
Oefnen die beiden ’t zelfde ambacht uit:
Die slaven sleepen last van schip naar wal,
De anderen van stilte naar geluid.

In rhythmen zoeken beiden de verlichting
Van de onbewegelijk te zware last:
De koelie viel, die stilstaand dit gewicht ving,
En gek werd men van woorden stilstaand vast.

De koelies werpen af en zijgen neer,
Zwijgen en eten, zijn verlost voor uren;
Des dichters foltering neemt nooit een keer
En zonder pooz’ moet hij zijn doem verduren.

Vanaf ’t gevloekt uur dat hij is geraakt,
Is hij bezeten, gaat het door hem heen;
De stilte omvat hem, woord na woord ontwaakt,
Eischt rhythme, en hij draagt, draagt tot zijn steen.

Verval (Vg 516/7)
Bijna alle vogels zijn gevlogen,
Leeg staan de velden, er zwermt geen visch meer in de sloot.
Ik heb niets meer voor oogen
Om mijn gedachten af te leiden van den dood.

De zon zinkt weg in ’t West,
In mist; ’k voel iederen dag de warmte minderen.
Maar een paar zwaluwen bouwen nog een nest.
Blijven zij trouw en met mij overwinteren?

Een scherpe wind waait uit het Oost;
Weg zijn de nachtegalen.
Maar is de trouw der zwaluwen die anders eeuwig dwalen
Geen troost?

Ik kom nabij, zij vliegen niet op,
Zij blijven, noodgedwongen:
Gekortwiekt zijn ze, nauwelijks den strop
Van den vogelaar ontsprongen.

In mijn koud huis aan ’t kale veld, in het ontloofde woud,
Aan de bevroren sloot,
In deze omgeving word ik zienderoogen oud.
Mijn naaste buurman is de dood.

Gedichten maak ik niet meer.
Ik doe niets dan de zwaluwen voedsel brengen.
Mijn ziekte is vergevorderd en neemt geen goede keer,
Maar misschien halen zíj nog de lente.
(Po Tsju I)

De oude (Vg 515)
In ziekte en lediggang verloopt mijn leven.
Als er geluk komt, kan ik het niet genieten,
Als een gedicht wil, kan ik er niet toe komen
De inktsteen te wrijven en het penseel te voeren.
Eindelijk zwicht ik als het al te laat is,
En het gedicht wordt slap en dood geboren.
Zelfs mijn vrienden vinden het belachelijk,
Geletterden vinden het rhythme te vlak,
Hofpoëten het rijm banaal of gezocht.
Ik zeg het voor mijzelf op en ben er mee voldaan:
Ach, een oud kindsch man speelt nog weleens met de poppen
Die hij terugvond in de rommelkast!

Ik houd maar liever alles voor mijzelf.
De gouverneurs van Soe Tsjow en Peng Tse zouden
’t Bewonderd hebben, maar ze zijn al dood.
Nu is er niemand meer dan Yuan Tsjen,
Maar die is ook verbannen, naar Tsjiang Ling,
Drie duizend mijlen van mij af, hij kan het niet hooren.
(Po Tsju I)

Illness and Idleness (Waley 1989: 136–137)
Illness and idleness give me much leisure.
What do I do with my leisure, when it comes?
I cannot bring myself to discard inkstone and brush;
Now and then I make a new poem.
When the poem is made, it is slight and flavourless,
A thing of derision to almost every one.
Superior people will be pained at the flatness of the metre;
Common people will hate the plainness of the words.
I sing it to myself, then stop and think about it . . .

The Prefects of Soochow and P’eng-tse*
Would perhaps have praised it, but they died long ago.
Who else would like to hear it?

No one today except Yüan Chen,
And he is banished to the City of Chiang-ling,
For three years an usher in the Penal court.
Parted from me by three thousand leagues,
He will never know even that the poem was made.
(* Wei Ying-wu, 8th century A.D., and T’ao Ch’ien, A.D., 365–42)




Van ellende edel ~ Bibliografie

Abrams, M.H. – 1953 The Mirror and the Lamp. Romantic Theory and the Critical Tradition. Oxford University Press. Londen / Oxford / New York.
Akker, W.J. van den – 1984 ‘En marche vers le ciel. Over “Het lied der dwaze bijen”’. In: De revisor 11 (1984) 4 (aug): 72–79,85.
Akker, W.J. van den – 1985 Een dichter schreit niet. Over de versexterne poëtica van M. Nijhoff. 2 dln. Proefschrift Utrecht. Veen. Utrecht.
Akker, W.J. van den – 1987 ‘De schrijver in een impasse; over “De schrijver” van M. Nijhoff (I)’. In: De nieuwe taalgids 80 (1987) no. 5: 386–406.
Akker, W.J. van den en G.J. Dorleijn – 1985 ‘Stemmen uit de redactie. Een documentatie over het redactiebeleid van De gids tussen 1916 en 1926’. In: W.J. van den Akker e.a. (red.), Traditie en vernieuwing. Opstellen aangeboden aan A.L. Sötemann. Veen. Utrecht / Antwerpen: 146–177.
Anbeek, T. – 1996 Het donkere hart. Romantische obsessies in de moderne Nederlandstalige literatuur. Amsterdam University Press. Amsterdam.
Anbeek, T. – 1999 Geschiedenis van de literatuur in Nederland, 1885–1985. Arbeiderspers. Amsterdam / Antwerpen. 5de, herz. dr. (1ste dr. 1990).
Bai Juyi – 2001 Gedichten en proza. Vertaling en toelichting W.L. Idema. Atlas. Amsterdam / Antwerpen.
Bakker, S. – 2002 ‘J. Slauerhoff’. In: A. Zuiderent, H. Brems en T. van Deel (red.), Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur. 86ste aanv., aug.
Baudelaire, Ch. – 1976 O’Euvres complètes II. Éd. C. Pichois. Gallimard. Parijs. Bibliothèque de la Pléiade no. 7].
Baudelaire, Ch. – 1995 De bloemen van het kwaad. Vertaling en commentaar P. Verstegen. Van Oorschot. Amsterdam [Franse bibliotheek – klassiek]. Tweetalige uitgave (integrale vertaling van de 2de druk van Les Fleurs du mal. Poulet-Malassis et De Broise. Parijs 1861)
Bergh, Hans van den – 2002 ‘Paul Verlaine – voorvechter van het symbolisme?’. In: De tweede ronde 23 (2002) 3 (herfst): 91–99 [Verlaine-nummer].
Bergh, Herman van den – 1918 ‘Studiën (tweede reeks) VI: Van grondslag en onderscheid’. In: Het getij 3 (1918): 192–196. Ook in: idem, Nieuwe tucht. Studiën over litteratuur. De Spieghel. Amsterdam z.j. [1928]: 7–13.Bergh, Herman van den – 1958 Schip achter het boegbeeld. Over het werk van J. Slauerhoff (1898–1936). L.J.C. Boucher. ’s-Gravenhage.
Blok, W. – 1983 P.C. Boutens en de nalatenschap van Andries de Hoghe. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam.
Blok, W. en K. Lekkerkerker – 1985 Het China van Slauerhoff. Aantekeningen en ontwerpen voor de Cameron-romans. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. ’s-Gravenhage. [Achter het boek 21ste jrg., afl. 1–3].
Boeft, J. den (red.) – 1994 Denken over dichten. Dertig eeuwen poëticale reflecties. Amsterdam University Press. Amsterdam.
Boendale, J. van – 1846 Der leken spieghel, leerdicht van den jare 1330, toegekend aan Jan Deckers, klerk der stad Antwerpen. Ed. M. de Vries. Werken uitgegeven door de Vereeniging ter bevordering der Oude Nederlandsche Letterkunde. 3de jrg., 2de afl. Leiden.
Boots, J. – 1984 Slauerhoff en Corbière. Kandidaatsscriptie Moderne Letterkunde. Instituut voor Neerlandistiek (Universiteit van Amsterdam).
Borgers, G. – 1996 Paul van Ostaijen: een documentatie. 2 dln., Bert Bakker. Amsterdam. 2de dr., nawoord G. Buelens en E. Spinoy (1ste dr. 1971).
Bork, G.J. van en N. Laan (red.) – 1997 Twee eeuwen literatuurgeschiedenis. Poëticale opvattingen in de Nederlandse literatuur. C.J. Aarts. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. Wolters-Noordhoff. Groningen 1986).
Braak, M. ter en E. du Perron – 1962–69 Briefwisseling. Ed. H. van Galen Last. 4 dln. Van Oorschot. Amsterdam.
Braber, H. van den – 2002 Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940. Proefschrift Utrecht. Vantilt. z.p. [Nijmegen].
Brandt Corstius, J.C. – 1968 Het poëtisch programma van Tachtig: een vergelijkende studie. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam [Utrechtse publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap 11].
Bronzwaer, W. – 1993a Lessen in lyriek: nieuwe Nederlandse poëtica. Sun. Nijmegen.
Bronzwaer, W. – 1993b ‘De bal krijgt medelijden met de werper’ [bespr. van R.M. Rilke, Gedichten uit de jaren 1913–1926.
Vertaling en commenaar W. Blok en C.O. Jellema. Ambo. Baarn 1993]. In: de Volkskrant, 9 juli.
Büch, B. – 1980 ‘De alchemie van het woord. De schizofrene dichter Rimbaud vertaald’. In: Vrij Nederland, 23 februari.
Büch, B. – 1985 ‘“Hij is voor mij geen dokter, geen dichter, maar mijn speelgenoot geweest”. Een gesprek met de zuster van Slauerhoff’. In: Vrij Nederland / Boekenbijlage 9 feb.: 3–4, 14.
Buelens, G. – 2001 Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Proefschrift Antwerpen. Vantilt / Kon. Acad. voor Ned. Taal- en Letterk. Nijmegen / Gent.
Bulhof, F. – 1989 ‘Quelle coïncidence’. In: T. van Helmond en J.J. Oversteegen (red.), Voor Arthur Lehning. Over anarchisme, anarcho-syndicalisme en architectuur [etc.]. Gerards & Schreurs. Maastricht: 44–50.
Calasso, R. – 2001 De literatuur en de goden. Wereldbibliotheek. Amsterdam. [Oorspr. titel: La letteratura e gli dèi, 2001].
Calis, P. – 1964 ‘J.J. Slauerhoff’. In: idem, Daling van temperatuur. 12 Nederlandse dichters 1890–1960. Bert Bakker. Den Haag. [Ooievaar 171]
Carpenter, H. – 1990 A Serious Character. The Life of Ezra Pound. Delta. New York. Herdr. (1ste dr. Boston, 1988).
Cirlot, J.E. – 1967 A Dictionary of Symbols. Routledge & Kegan Paul. Londen. 2de druk (1ste dr. 1962). [Oorspr. titel: Diccionario de simbolos tradicionales, 1958].
Claes, P. en M. Nys – 1985 ‘Pound en de Pisaanse Canto’s. In: Ezra Pound, De Pisaanse Canto’s. Ed. P. Claes en M. Nys. De Bezige Bij. Amsterdam.
Coleridge, S.T. – 2002 Twee balladen. De ballade van de oude zeeman van Samuel Taylor Coleridge en De ballade van Reading Gaol van Oscar Wilde. Vertaling W. Blok. Inleiding W. Tigges. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam.
Corbière, T. – 1970 O’Euvres complètes. Éd. P.-O. Walzer et F.F. Burch. In: Charles Cros, Tristan Corbières, O’Euvres complètes. Gallimard. Parijs. [Bibliothèque de la Pléiade 221].
Cornelissen, M.K.A. – 2001 Poëzie is niet een spel met woorden. De criticus Willem Kloos temidden van zijn tijdgenoten. Proefschrift UvA. Vantilt. Nijmegen.
Cornets de Groot, R.A. – 1970 ‘Met andermans veer V: Het antiplagiaat’. In: Raam (1970) 70 (dec): 25–31.
Cornets de Groot, R.A – 1981 ‘Rilke, Rilke, Rilke!’ In: Ladders in de leegte. Nijgh & Van Ditmar. ’s-Gravenhage: 57–82, m.n. 72–82.
Coster, D. (samenst.) – 1932 Nieuwe geluiden. Een keuze uit de hedendaagsche poëzie. Van Loghum Slaterus. Arnhem. 4de, herz. en bijgew. dr. (1ste dr. 1924).
Coster, D. – 1961a Verzamelde werken. Brieven 1905–1930. Ed. H.L.T. de Beaufort. A.W. Sijthoff. Leiden.
Coster, D. – 1961b Verzamelde werken. Brieven 1931–1949. Ed. H.L.T. de Beaufort. A.W. Sijthoff. Leiden.
Coulon, M. – 1923 Le problème de Rimbaud. Poète maudit. A. Gomès. Nîmes.
Dale, Van – 1999 Van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse taal. Red. G. Geerts en T. den Boom. Van DaleLexicografie. Utrecht / Antwerpen. 13de, herz. dr. (1ste dr. 1872–1874).
Décote, G. en J. Dubosclard (éd.) – 1991 Histoire de la littérature française. XIX e siècle. Hatier. Parijs.
Dicker, P. – 1986 Slauerhoff, slodderhoff: over de muze en de slordigheid van J.J. Slauerhoff. Bosbespers. Oosterbeek.
Dijk, C. van – 1992 Alexandre A.M. Stols 1900–1973 uitgever-typograaf: een documentatie. Walburg Pers. Zutphen.
Dorleijn, G.J. – 1989 Terug naar de auteur. Over de dichter M. Nijhoff. de Prom. Baarn.
Dresden, S. – 1980 Symbolisme. Arbeiderspers / Wetenschappelijke uitgeverij. Amsterdam. [Synthese – stromingen en aspecten].
Droulers, Eug. – 1949 Dictionnaire des attributs, allégories, emblèmes et symboles. Brepols. Turnhout.
Dujardin, É. – 1921 ‘Les premiers poètes du vers libre’. In: Mercure de France. 15 maart, tome CXLVI: 577–621. Onder dezelfde titel als boek verschenen bij uitgeverij Mercure de France. Parijs 1922. [Les Hommes et les idées 31].
Eeden, F. van – 1930 Liber Amicorum Dr. Frederik van Eeden. Aangeboden t.g.v. zijn 70ste verjaardag 3 april 1930. Wereldbibliotheek. Amsterdam.
Eerd, K. van – 1987 ‘Jules Laforgue (16 augustus 1860 – 20 augustus 1887)’. In: De tweede ronde 8 (1987) 2 (zomer): 48–52 + 142–151.
Eggels, B. en P. van der Lecq – 1985 ‘“Wat een mens onderscheidt van beestjes is het feit dat hij cultuur bezit”. Gesprek met A.L. Sötemann’. In: Vooys 1 (1985) 1 (okt): 5–13.
Elburg, J.G. en K. Schuur (vert.) – 1949 ‘La fin’ van Tristan Corbière. In: Ad interim 5 (1949) 8/9: 228–230.
Eliot, T.S. – 1971 On Poetry and Poets. Faber & Faber. London. 6de dr. (1ste dr. 1957).
Elshout, R. – 1996 ‘Groeten uit Babylon. In het doolhof van het symbolisme’. In: Bzzlletin 25 (1996) 236/237 (meijuni): 99–110.
Endt, E. – 1986 Herman Gorter Documentatie 1864–1897. Van Oorschot. Amsterdam. 2de, zeer verm. dr. (1ste dr. 1964).
Erens, F. – 1989 Vervlogen jaren. Ed. H.G.M. Prick. Arbeiderspers. Amsterdam. 3de, geheel herz. dr. (1ste. dr. 1938) [Privé-Domein 154].
Evans, I.H. (ed.) – 1994 The Wordsworth Dictionary of Phrase & Fable. Based on the original book of Ebenezer Cobham Brewer. Wordsworth Reference. Ware (UK). Herdruk (1ste dr. 1970).
Fens, K. – 1984 De tweede stem. Querido. Amsterdam.
Fessard, L.J.E. – 1964 Jan Slauerhoff (1898–1936). Sa vie, son oeuvre. Proefschrift Parijs. A.G. Nizet. Parijs.
Fessard, L.J.E. – 1982 ‘Het doodsmotief bij Slauerhoff’. In: Juffrouw Ida 8 (1982) 2 (aug): 8–13.
Fokkema, D. en E. Ibsch – 1984 Het Modernisme in de Europese letterkunde. Arbeiderspers. Amsterdam. [Synthese – stromingen en aspecten].
Fokkema, R.L.K. – 1990 ‘Kinderen van Saturnus’. In: De nieuwe taalgids 83 (1990) 6 (nov): 481–493.
Fokkema, R. – 1999 Aan de mond van al die rivieren. Een geschiedenis van de Nederlandse poëzie sinds 1945. Arbeiderspers. Amsterdam / Antwerpen.
Fontijn, J. – 1992 De Nederlandse schrijversbiografie. Hes. Utrecht. [HES Literatuur].
Fontijn, J. – 1997 Broeders in bedrog. De biograaf en zijn held. Essays. Querido. Amsterdam.
Friedrich, H. – 1988 Die Struktur der modernen Lyrik. Von der Mitte des neunzehnten bis zur Mitte des zwanzigsten Jahrhunderts. Nachwort J. v. Stackelberg. Rowohlt Taschenbuch Verlag. Reinbek bei Hamburg. 12de dr. (1ste dr. 1956).
Goedegebuure, J. – 1981 Op zoek naar een bezield verband. II: Documenten, brieven en verspreide publicaties van H. Marsman.Van Oorschot. Amsterdam.
Goedegebuure, J. – 1999 Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman. Arbeiderspers. Amsterdam / Antwerpen. [Open Domein 35].
Gomperts, H.A. – 1981 ‘De holle man en de halve vrouw’. In: idem, Intenties 2. Terug tot Simon Vestdijk en andere essays. Meulenhoff. Amsterdam: 76–90. Ook in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1971–1972. E.J. Brill. Leiden 1973: 3–14.
Gorp, H. van, D. Delabastita en R. Ghesquiere – 1998 Lexicon van literaire termen. Martinus Nijhoff / Wolters Plantyn. Groningen / Deurne. 7de herz. dr.(1ste dr. 1980).
Gorter, H. – 1978 Verzen. De editie van 1890. Inleiding en commentaar E. Endt. Athenaeum-Polak & Van Gennep. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. 1977).
Greshoff, J. – 1990 ‘Beste Sander, Do it now!’ Briefwisseling J. Greshoff – A.A.M. Stols. I: 1922–1941. Ed. S. Chen en S.A.J. van Faassen. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. ’s-Gravenhage. [Achter het Boek 24].
Grosskurth, Ph. – 1997 Byron. The Flawed Angel. Hodder & Stoughton. Londen.
Hadermann, P. – 1991 ‘Les métamorphoses de “Sélection” et la propagation de l’expressionnisme en Belgique’. In: J. Weisgerber (éd.), Les Avant-gardes littéraires en Belgique. Au confluent des arts et des langues (1880–1950). Labor. Brussel. [Archives du Futur]: 241–275.
Halsema, J.D.F. van – 1989 Bijeen het vroeger en het later, de dichter Leopold en zijn bronnen. Een onderzoek naar de verwerking van de bronnen in een groep onvoltooide gedichten uit de nalatenschap van J.H. Leopold. Proefschrift VU Amsterdam 1986. Veen. Utrecht / Antwerpen.
Hamburger, M. – 1982 The Truth of Poetry. Tensions in Modern Poetry from Baudelaire to the 1960s. Methuen. Londen / New York. Herdr. (1ste dr. Weidenfeld & Nicholson. Londen 1969).
Hamel, H. – 2003 Het journaal van Hendrick Hamel: de verbazingwekkende lotgevallen van Hendrick Hamel en andere schipbreukelingen van het VOC-schip de Sperwer in Korea (1653–1666). Vertaling, inleiding en toelichtingen H. Savenije. Donker. Rotterdam. [Oorspr. uitgave: Van de ongeluckighe voyagie van ‘t jacht de Sperwer van Batavia ghedestineert na Tayowan in ‘t jaer 1653, en vand daer op Japan. Jacob van Velsen. Amsterdam 1668.]
Hamel, A.G. van – 1902 ‘Fransche symbolisten’. In: De gids 66 (1902) I: 407–442 en II: 448–489.
Hazeu, W. – 1995 Slauerhoff. Een biografie. Arbeiderspers. Amsterdam / Antwerpen. (3de dr. 1998) [Open Domein 28].
Heerikhuizen, F.W. van – 1963 Albert Verwey. Desclée de Brouwer. z.p. [Brugge]. [Literaire ontmoetingen 48].
Hellemans, D. – 1991 ‘Être ou ne pas être… surréaliste: coordonnées du surréalisme en Flandre’. In: J. Weisgerber (éd.), Les Avant-gardes littéraires en Belgique. Au confluent des arts et des langues (1880–1950). Labor. Brussel. [Archives du Futur]: 373–418.
Hellens, F. – 1957 Le Dernier Disque Vert. Hommage à Franz Hellens. Éd. J. Paulhan. Albin Michel. Parijs.
Heumakers, A. – 1983 ‘Een feest als inspiratiebron voor ’n boek’ [bespreking van de vertaling van William Beckfords Vathek]. In: de Volkskrant, vrijdag 7 januari.
Heumakers, A. – 1995 ‘Mompelend een kabbalistische sensatie ondergaan. De grenzeloze ambities van Stéphane Mallarmé’ [bespreking van Paul Bénichou, Selon Mallarmé, en S. Mallarmé, Correspondance complète 1862–1871]. In: de Volkskrant, vrijdag 11 augustus.
Heynders, O. – 1995 ‘De toekomst van het poëtica-onderzoek: problemen van een reconstructieve-institutionele benadering’. In: Spektator 24 (1995): 3–20 (reactie op Van Rees en Dorleijn 1994).
Hölderlin, F. – 1988 Gedichten. Vertaling en commentaar Ad den Besten. de Prom. Baarn.
Hoetink, B. (red.) – 1920 Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer [etc.]. ’s-Gravenhage. Martinus Nijhoff. [Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging, XVIII].
Holmes, R. – 1985 Footsteps. Adventures of a Romantic Biographer. Penguin Books Ltd. Harmondsworth.
Holmes, R. – 1989 Coleridge. Early visions. Hodder & Stoughton. London etc.
Janssens, M. – 1992 ‘J.J. Slauerhoff en Columbus’. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie der Nederlandse Taal- & Letterkunde 2/3: 209–218. Ook in: idem, Met groter L. Van Couperus tot Claus. Davidsfonds / Clauwaert. Leuven 1994: 93–104.
Jessurun d’Oliveira, H.U. – 1967 Vondsten en bevindingen. Essays over Nederlandse poëzie. Polak & Van Gennep. Amsterdam. [Kartons].
Jorna, R.B.J. – 1982 Slauerhoff als criticus bij de Nieuwe Arnhemsche courant. Doctoraalscriptie. Instituut voor Neerlandistiek (Universiteit van Amsterdam).
Kalff jr., G. – 1923 De sage van den Vliegenden Hollander. Naar behandeling, oorsprong en zin onderzocht. W.J. Thieme & Cie. Zutphen.
Kamerbeek jr., J. – 1966 Albert Verwey en het nieuwe classicisme. “De richting van de hedendaagsche poëzie” (1913) in zijn internationale context. Proefschrift Utrecht. Wolters. Groningen. [Studia Litteraria Rheno-Traiectina IX].
Kapteijns, H.M. – 1949 Autonome dichters. Typen van poètes maudits. Proefschrift Nijmegen. Dekker & Van de Vegt. Utrecht [etc.].
Kelk, C.J. – 1968 Ik keek alleen. Desclée de Brouwer. Brugge / Utrecht. [Open-kaart].
Kelk, C.J. – 1981 Leven van Slauerhoff. Bzztôh. ’s-Gravenhage. 2de dr. (1ste dr. Van Kampen. Amsterdam 1959) [Forum Haganum 14].
Kellendonk, F. – 1992 Het complete werk. Meulenhoff. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. 1992).
Kermode, F. en J. Hollander (ed.) – 1973 The Oxford Anthology of English Literature. Volume II: 1800 to the Present. Oxford University Press. New York / Londen / Toronto.
Kinker, J. – 1982 De verlichte muze. Bloemlezing uit de poëzie van J. Kinker. Ed. G.J. Vis. Martinus Nijhoff. ’s-Gravenhage. [Nijhoffs Nederlandse Klassieken].
Kleinrensink, G.J. – 1992 ‘Het gedicht als woning of als kraakpand. Over de poëtica van J. Slauerhoff’. In: Preludium 8/9 (1992) 4/1: 44–57.
Kloos, W. – 1891 ‘Nieuwste Fransche letteren’. In: De nieuwe gids 6 (1891) 4 (april): 75–91.
Komrij, G. – 1996 ‘In liefde bloeyende: “In memoriam mijzelf”’. In: NRC Handelsblad, 1 augustus. [Achterpagina].
Komrij, G. – 1999 ‘Trou moet blijcken’. In: NRC Handelsblad, 1 april. [Achterpagina].
Kramer, J.G. – z.j. [1911] Dertien jaar krijgsgevangen. Gebr. Kluitman. Alkmaar.
Krijger, E. – 2003 Slauerhoff in zelfbeelden. Atlas. Amsterdam / Antwerpen.
Kroon, D. (samenst.) – 1981 Ik had het leven me anders voorgesteld. J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen. Bzztôh. ’s-Gravenhage.
Kroon, D. (samenst.) – 1982 Er bleef toch geen bewijs. Opstellen over de poëzie van J. Slauerhoff. Bzztôh. ’s-Gravenhage.
Kroon, D. (samenst.) – 1985 Maar toen het lag ontdekt, leek het verraad. Opstellen over het proza van J. Slauerhoff. Bzztôh. ’s-Gravenhage.
Laan, K. ter – 2003 Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen. Spectrum. Utrecht. 25ste dr. (1ste dr. Van Goor. ’s-Gravenhage 1950).
Lautréamont, C. de – 1980 De zangen van Maldoror. Vertaling C.N. Lijsen. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam. 3de dr. (1ste dr. De Bezige Bij, 1962).
Lehning, A. – 1955 Brieven van Slauerhoff. A.A.M. Stols. ’s-Gravenhage.
Lehning, A. – 1979 ‘Een land nog niet in kaart gebracht’. In: idem, De draad van Ariadne. Essays en commentaren 1. Het Wereldvenster. Baarn: 45–54. 2de druk (1ste dr. Polak & Van Gennep. Amsterdam 1966). Eerder verschenen in Maatstaf, mei 1962.
Lehning, A. – 1980 ‘De dichter en de politiek. Een aantekening over Marsman en Rilke’. In: idem, Ithaka. Essays en commentaren 2. Het Wereldvenster. Baarn:212–220. Eerder, bekort, verschenen in: Thema’s voor een uitgever. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam 1978.
Lehning, A. – 1981 ‘Over J.J. Slauerhoff’. In: Juffrouw Idastraat 7 (1981) 2 (juni): 1–5.
Leopold, J.H. – 1982 Verzamelde verzen I. De tijdens het leven van de dichter gepubliceerde poëzie. Ed. A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam. [Nederlandse Klassieken].
Leopold, J.H. – 1990 Verzamelde verzen II. Nagelaten poëzie. Ed. H.T.M. van Vliet en A.L. Sötemann. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam. [Nederlandse Klassieken].
Leppmann, W. – 1990 Rainer Maria Rilke. Zijn leven en werk. Balans. Amsterdam. [Oorspr. titel: Rainer Maria Rilke. Leben und Werk. Scherz Verlag. München 1981].
Levie, S. – 1994 ‘La Revue belge Le Disque vert 1921–1941’. In: Sophie Levie (éd.), Reviews, Zeitschriften, revues. Die Fackel, Die Weltbühne, Musikblätter des Anbruch, Le Disque vert, Mécano, Versty. Rodopi. Amsterdam: 97–137. [Avant Garde Critical Studies 9].
Luijters, G. – 1993 ‘Is Rimbaud te vertalen?’. In: Het Parool, 3 september.
MacCarthy, F. – 2002 Byron. Life and Legend. Farrar, Straus and Giroux. New York.
Mallarmé, S. – 1950 OEuvres complètes. Éd. H. Mondor et G. Jean-Aubry. Gallimard. Parijs. 2de dr. (1ste dr. 1945). [Bibliothèque de la Pléiade 65].
Mallarmé, S. – 1986 Gedichten. Vertaling en toelichting P. Claes. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam. [Kleine Bellettrie Serie].
Mallarmé, S. – 1998 O’Euvres complètes I. Éd. B. Marchal. Gallimard. Parijs. [Bibliothèque de la Pléiade 65].
Mallarmé, S. – 2003 O’Euvres complètes II. Éd. B. Marchal. Gallimard. Parijs. [Bibliothèque de la Pléiade 497].
Marsman, H. e.a. 1928 aNti-schUnd. Brochure gericht tegen het nieuwe tijdschrift ‘Nu’. De Gemeenschap. Utrecht.
Marsman, H. – 1947 Verzameld werk III. Critisch Proza. Querido. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. 1938).
Marsman, H. – 1990 Achter de vuurlijn van de horizon. Verspreid gepubliceerde gedichten 1917–1940. Ed. H.T.M. van Vliet. Querido. Amsterdam.
Martineau, R. – 1925 Tristan Corbière. Le Divan. Parijs. [Collection Saint-Germain-des-Prés 1].
Meeuwesse, K. – 1965 ‘Een Frans proefschrift over Slauerhoff’. In: De nieuwe taalgids 58 (1965): 397–403.
Meyer, R.P. – 1955 ‘Slauerhoffs Chinese bewerkingen en hun Engelse voorbeelden’. In: De gids 118 (1955) 5: 355–363.
Minderaa, P. – 1942 Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken. Proefschrift Utrecht. Van Loghum Slaterus. Arnhem.
Mörchen, H. – 1958 Rilkes Sonette an Orpheus. W. Kohlhammer Verlag. Stuttgart.
Mooijman, W. (samenst.) – 1969 Forum: brieven, citaten, dokumenten en knipsels. Inleiding L. Mosheuvel. Nijgh & Van Ditmar. ’s-Gravenhage / Rotterdam.
Musschoot, A.M. (samenst.) – 1999 Bloemlezing uit de poëzie van Karel van de Woestijne. Poëziecentrum. Gent. 3de dr. (1ste dr. 1989) [Dichters van nu 11].
Nap, J. (samenst.) – 1993 Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P.C. Boutens 1870–1943. Athenaeum—Polak & Van Gennep / Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Amsterdam / Den Haag.
Nijhoff. M. – 1982 Verzameld werk II. Kritisch en verhalend proza. Ed. G. Borgers. Bert Bakker. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. 1962).
Nijhoff, M. – 1993 Gedichten III. Historisch-kritische uitgave. Ed. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Van Gorcum. Assen / Maastricht.
Nijhoff, M. – 1996 Brieven aan mijn vrouw. Ed. A. Oosthoek. Bert Bakker. Amsterdam.
Nijland-Verwey, M. – 1956 ‘Gerrit Kalff jr.’ In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1955–1956:95–103.
Noomen, W. en J.A.G. Tans – 1977 Franse letterkunde. Het Spectrum. Utrecht / Antwerpen. 3de dr. (1ste dr. 1968). [Prisma Compendia 53].
Oerlemans, F. en P. Janzen – 2003 ‘Wie dat schrijft, zal mij niet in de steek laten. Het leven van Willem Kloos (1859–1938)’. In: De parelduiker 8 (2003) 2/3: 4–53.
Oversteegen, J.J. – 1978 Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen. Proefschrift UvA. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam. 3de dr. (1ste dr. 1969).
Paardt, R. van der – 1987 ‘Slauerhoff en de Maatschappij’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1985–1986. Leiden: 16–18.
Paardt, W.J. van der – 1980 Over de poëzie van J. Slauerhoff. Wetenschappelijke uitgeverij. Amsterdam. [Synthese].
Peperkamp, B. – 1997 ‘Inleiding’. In: R.M. Rijkse (samenst.), De P.C. Boutens-collectie van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. Schiphouwer en Brinkman. Amsterdam.
Perk, J. – 1980 Gedichten (volgens de eerste druk [1882]). Ed. G. Stuiveling. Martinus Nijhoff. Den Haag. 4de, ongewijzigde dr. (1ste dr. 1965).
Perron, E. du – 1977 Brieven I. 9 september 1922 – 28 december 1929. Ed. P. Delen e.a. Van Oorschot. Amsterdam.
Perron, E. du – 1980 Brieven VI. 1 november 1935 – 30 juni 1937. Ed. P. Delen e.a. Van Oorschot. Amsterdam.
Perron, E. du – 1981 Brieven VII. 2 juli 1937 – 30 november 1938. Ed. P. Delen e.a. Van Oorschot. Amsterdam.
Poe, E.A. – 1958 Poems and Essays. Introduction Andrew Lang. J.M. Dent & Sons / E.P. Dutton & Co. Londen / New York. (1ste dr. in deze editie 1927).
Poe, E.A. – 1985 The Fall of the House of Usher and Other Writings. Poems, Tales, Essays and Reviews. Ed. D. Galloway. Penguin Books. Harmondsworth. [Penguin Classics] (1ste dr. als Selected Writings of Edgar Allan Poe, 1967).
Pos, A. – 1987a ‘J. Slauerhoff: van dichterlijke brekebeen tot groot schrijver’. In: Ons erfdeel 30 (1987) 3 (mei-juni): 367–381.
Pos, A. – 1987b ‘Het onherroepelijk einde’. In: Spektator 16 (1986–1987) 4: 287–297.
Pos, A. – 1992 ‘De strijd met de demon. Het demonisatiemotief in het werk van J. Slauerhoff. In: Preludium 8/9 (1992) 4/1: 26–42.
Pos, A., C. Shaogang en N. Scheltens-Boerma (samenst.) – 1993 Dronken in de lente. De Chinese gedichten van J. Slauerhoff. Uitgave van de bronnen van Slauerhoff, andere vertalingen en de Chinese originelen. Barabinsk. Leiden.
Poucke, W. van – 1994 Magie van woord & woud. De Literaire Ardennen. Globe / de Prom. Groot-Bijgaarden / Baarn.
Prick, H.G.M. – 1979 ‘Stéphane Mallarmé en Tachtig’. In: Maatstaf 27 (1979) 5/6 (mei-juni): 129–148.
Prick, H.G.M. – 1997 In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam.
Prick, H.G.M. – 2003 Een vreemdeling op de wegen. Het leven van Lodewijk van Deyssel vanaf 1890. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam.
Rees, C.J. van en G. Dorleijn – 1994 ‘Literatuuropvattingen in het literaire veld: over de integratie van twee benaderingen’. In: Spektator 23 (1994): 91–114.
Rees, C.J. van en G. Dorleijn – 1999 ‘Een tussenbalans met betrekking tot het aandachtsgebied “Literatuuropvattingen”’. In: idem (red.), Literatuuropvattingen in het perspectief van het literaire veld. NWO. Den Haag.
Rilke, R.M. – 1958 Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge. Insel Verlag. z.p. [Frankfurt am Main]. Herdruk (1ste dr. 1910).
Rilke, R.M. – 1978 De elegieën van Duino, 1912–1922. Vertaling en commentaar W.J.M. Bronzwaer. Ambo. Baarn. [Ambo-tweetalig].
Rilke, R.M. – 1981 De aantekeningen van Malte Laurids Brigge. Vertaling P. Lukkenaer. Het Spectrum. Utrecht / Antwerpen. [Prisma Klassieken 49].
Rilke, R.M. – 1995 Die Gedichte. Nach der von E. Zinn besorgten Edition der Sämtlichen Werke (Insel Verlag. Fr. am Main 1957). Insel Verlag. Frankfurt am Main. Siebte Auflage (Erste Auflage: 1986).
Rilke, R.M. – 1996 De Elegieën van Duino & De Sonnetten aan Orpheus. Vertaling en commentaar W. Blok, W. Bronzwaer en C.O. Jellema. Ambo / Kritak. Baarn / Antwerpen. [Ambo-tweetalig].
Rimbaud, A. – 1995 Een seizoen in de hel. Une saison en enfer. Vertaling P. Claes. Kritak / Goossens [z.p.]. [Kritak Klassiek 16].
Rimbaud, A. – 1999 Gedichten. Vertaling P. Claes. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam.
Rimbaud, A. – 2002 Brieven 1870–1875. Vertaling P. Claes. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam.
Rodenko, P – 1956 Met twee maten. De kerm van vijftig jaar poëzie, geïsoleerd en experimenteel gesplitst. Bert Bakker / Daamen. Den Haag [Ooievaar 38].
Rodenko, P. (samenst.) – 1957 Gedoemde dichters. Van Gérard de Nerval tot en met Antonin Artaud. Een bloemlezing uit de ‘poètes maudits’. Bert Bakker / Daamen. Den Haag. [Ooievaar 63].
Rodenko, P. – 1977 ‘De experimentele “explosie” in Nederland (2)’. In: De gids 140 (1977) 8: 568–579.
Roover, A. De – 1968 Paul van Ostaijen. Antwerpen.
Ruitenbeek, K. – 1985 ‘Slauerhoffs “Yoeng Poe Tsjoeng” in de Europese letterkunde’. In: Literatuur 2 (1985) 1 (jan-feb): 2–10.
Ruiter, F. en W. Smulders – 1996 Literatuur en moderniteit in Nederland, 1840–1990. Arbeiderspers. Amsterdam / Antwerpen.
Schenkeveld-Van der Dussen, M.A. (red.) – 1998 Nederlandse literatuur. Een geschiedenis. Contact. Amsterdam / Antwerpen. 2de, ongewijzigde dr. (1ste dr. Martinus Nijhoff. Groningen 1993).
Schermer, P. en H. de Vries – 2000 Lautréamont in Nederland. 2 dln. Labyrint. Enkhuizen.
Scott, C. – 1990 Vers libre. The emergence of Free Verse in France 1886–1914. Clarendon Press. Oxford.
Scott, C. – 1991 ‘The Prose Poem and Free Verse’. In: M. Bradbury en J. McFarlane (red.), Modernism. A Guide to European Literature 1890–1930. Penguin Books. Harmondsworth. Herdr. (1ste dr. 1976).
Slauerhoff, J. – 1922 ‘Aanteekening over Jules Laforgues’. In: Het getij 7 (1922) 3 (mrt): 52–55. (ook in Slauerhoff 1958: 69–73).
Slauerhoff, J. – 1924 ‘Arthur Rimbaud: “poète maudit”’. In: De vrije bladen 1 (1924) 3 (mei): 153–160. (ook in Slauerhoff 1958: 59–68).
Slauerhoff, J. – 1925a ‘René Martineau over Tristan Corbière’. In: in De witte mier 2 (1925) 4 (15 april): 145–163. (ook in Slauerhoff 1958: 44–58).
Slauerhoff, J. – 1925b ‘In memoriam J.H. Leopold’. In: De vrije bladen 2 (1925) 9 (sep): 229–230. (gedeeltelijk ook in Slauerhoff 1958: 92).
Slauerhoff, J. – 1931 ‘Herinneringen aan de symbolisten. Rachilde: Portraits d’hommes’. In: Nieuwe Arnhemsche courant, 19 september.
Slauerhoff, J. – 1933 prospectus Saudades. A.A.M. Stols. Maastricht. [in eerste-drukexemplaar Saudades. UB-UvA sign.: K 69-9].
Slauerhoff, J. – 1940–58 Verzamelde werken. Ed. K. Lekkerkerker. 8 dln. Nijgh & Van Ditmar. Rotterdam.
Slauerhoff, J. – 1946 In memoriam J. Slauerhoff. Bij zijn tienden sterfdag. Uitgeverij Contact. Amsterdam. (speciaal Proloognr., okt-nov).
Slauerhoff, J. – 1954 ‘De piraat (eerste versie)’. Ed. K. Lekkerkerker. In: Maatstaf 2 (1954) 8 (nov): 567–579.
Slauerhoff, J. – 1955 ‘Over het “vrije vers” en versbevrijding in het Nederlandsch’. In: Maatstaf 3 (1955) 6 (sep): 481–503.
(ook, maar zonder annotaties, in Slauerhoff 1958: 6–27).
Slauerhoff, J. – 1957 Dagboek. Ed. K. Lekkerkerker. K. Lekkerkerker. z.p. [Amsterdam].
Slauerhoff, J. – 1958 Verzamelde werken VIII. Proza V. Critisch proza. K. Lekkerkerker. Amsterdam.
Slauerhoff, J. – 1970 ‘Le cas Lautréamont’. In: Le Disque vert, revue mensuelle de littérature. 3e an, 4e série, No 4. 1925: 80–85. Réimpr. intégrale. 4 dln. Jacques Antoine. Brussel 1970–1971: 370–375.
Slauerhoff, J. – 1982a Het lente-eiland en andere verhalen. Ed. K. Lekkerkerker. Bzztôh / Nijgh & Van Ditmar. ’s-Gravenhage. 9de dr. (1ste dr. 1930).
Slauerhoff, J. – 1982b Het verboden rijk. Ed. K. Lekkerkerker. Nijgh & Van Ditmar / Bzztôh. ’s-Gravenhage. 11de dr. (1ste dr. 1932).
Slauerhoff, J. – 1983a Slauerhoff student auteur. Ed. E. Francken, G. van Munster en A. Pos. Nijgh & Van Ditmar. ’s-Gravenhage.
Slauerhoff, J. – 1983b De opstand van Guadalajara. Ed. K. Lekkerkerker. Bzztôh / Nijgh & Van Ditmar. ’s-Gravengage. 5de dr. (1ste dr. 1937).
Slauerhoff, J. – 1984 Brieven aan Hans Feriz. ed. H. Vernout. Arbeiderspers. Amsterdam. [Privé-Domein 91].
Slauerhoff, J. – 1985 Hij droeg de zee en de verte aan zich mee. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. – J.J. Slauerhoff (1930–1936). Ed. J.J. van Herpen. H&S HES. Utrecht. [Kwarto].
Slauerhoff, J. – 1988 Verzamelde gedichten. Ed. K. Lekkerkerker. Nijgh & Van Ditmar. Amsterdam. 3de ed. 13de dr. (1ste dr. 1947) [Tot en met de 18de dr. (1999) loopt de bladzijdennummering van deze 3de editie gelijk. De nieuwste, vierde editie (19e dr.) van 2005, onder de titel Alle gedichten, heeft vanwege nieuw zetsel een andere bladzijdennummering.].
Slauerhoff, J. – 1991a Het leven op aarde. Ed. K. Lekkerkerker. Nijgh & Van Ditmar. Amsterdam. 13de dr. (1ste dr. 1934).
Slauerhoff, J. – 1991b Schuim en as. Ed. K. Lekkerkerker. Nijgh & Van Ditmar. Amsterdam. 20ste dr. (1ste dr. 1930).
Slauerhoff, J. – 2001 ‘Ruslands letterkunde’. Inleiding A. Pos en H. Visser. In: Vestdijkkroniek no. 96: 2–23.
Slauerhoff, J. – 2003 Alle verhalen. Ed. K. Lekkerkerker. Nijgh & Van Ditmar. Amsterdam.
Snoek, K. – 2005 E. du Perron. Het leven van een smalle mens. Nijgh & Van Ditmar. Amsterdam.
Sötemann, A.L. – 1965 inleiding bij J. Slauerhoff, Het eind van het lied. Querido / Wolters. Amsterdam / Groningen: ii-vii.
Sötemann, A.L. – 1976 ‘“Non-spectacular” modernism: Martinus Nijhoff’s poetry in its European context’. In: F. Bulhof (red.), Nijhoff, Van Ostaijen, ‘De Stijl’, Modernism in the Netherlands and Belgium in the first quarter of the 20th century. Martinus Nijhoff. Den Haag: 95–116 (ook in Sötemann 1985).
Sötemann, A.L. – 1984 ‘Vier poëtica’s’. In: De nieuwe taalgids 77 (1984) no. 5: 437–448 (ook in Sötemann 1985).
Sötemann, A.L. – 1985 Over poetica en poëzie. Een bundel beschouwingen. Red. W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Wolters Noordhoff. Groningen.
Somerwil, J. – 1957 Bibliografie van bijdragen aan tijdschriften van Jan Jacob Slauerhoff (1898–1936) t/m juni 1957. Bibliotheek Neerlandistiek P.C. Hoofthuis. Universiteit van Amsterdam. [sign. 175B Ned. Broch. 02.242]
Starkie, E. – 1968 Arthur Rimbaud. New Directions. New York 1968. 2de dr. (1ste dr. 1961).
Sterne, L. – 1982 Een sentimentele reis door Frankrijk en Italië. Vertaling en voorwoord F. Kellendonk. Tabula.
Amsterdam. [Oorspr. titel: A Sentimental Journey through France and Italy. Londen, 1768].
Straten, H. van – 2000 Weer wankelt de boekenkast. de Prom. Baarn.
Touret, M. (éd.) – 2000 Histoire de la littérature française du XXe siècle. Tome I. 1898–1940. Presses Universitaires de Rennes.
T’Sjoen, Y. – 1996 ‘De dood van de hardnekkige mythe rond J.J. Slauerhoff’. In: De Vlaamse gids 80 (1996) 3: 40–46.
Vaessens, Th. – 1998 Circus Dubio & Schroom. Nijhoff, Van Ostaijen en de mentaliteit van het modernisme. Arbeiderspers. Amsterdam / Antwerpen.
Vancrevel, L.D. – 1965 ‘Arthur Rimbaud – Le bateau ivre. Enige opmerkingen bij de Nederlandse vertalingen’. In: Hollands maandblad 7 (1965/1966) 215 (juni 1965): 32–36.
Veenstra, J.H.W. – 1984 ‘Du Perron en Slauerhoff, een vriendschap en een breuk’. In: Ons erfdeel 27 (1984) 2 (mrt-apr): 225–244.
Verbeek. E. – 1997 De hemel mag het weten. Over de poëzie en de persoonlijkheid van Tristan Corbière. Van Gorcum. Assen.
Verlaine, P. – 1884 Les poètes maudits. Tristan Corbière, Arthur Rimbaud, Stéphane Mallarmé. Léon Vanier. Parijs. [Éd.
R. Pierrot. Réimpression photographiques. Ressources. Parijs / Genève. 1979].
Verlaine, P. – 1938 OEuvres poétiques complètes. Éd. Y.-G. Le Dantec. Nouvelle revue française. Parijs. [Bibliothèque de la Pléiade 47].
Verlaine, P. – 1969 OEuvres poétiques. Éd. J. Robichez. Éditions Garnier. Parijs.
Verlaine, P. – 1972 OEuvres en prose complètes. Éd. J. Borel. Gallimard. Parijs. [Bibliothèque de la Pléiade 239].
Verlaine, P. – 2002 Een droom vreemd en indringend: een leven in gedichten. Vertaling en commentaar P. Verstegen. Van Oorschot. Amsterdam. [Franse bibliotheek – klassiek].
Verwey, A. – 1905 Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst (1880–1900). Schreuders. Amsterdam.
Verwey, A. – 1931 Ritme en metrum. C.A. Mees. Santpoort.
Vestdijk, S. – 1966 ‘De demonische mens en de schoonheid’. In: Muiterij tegen het etmaal II. Poëzie en essay. Bert Bakker. Den Haag: 204–209. 2de dr. (1ste dr. 1947). Oorspronkelijk verschenen in de Nieuwe Rotterdamsche courant van 5 november 1938.
Vestdijk, S. – 1975 Gestalten tegenover mij. Persoonlijke herinneringen. De Bezige Bij. Amsterdam. 3de dr. (1ste dr. 1961).
Vestdijk, S. – 1976a Lier en lancet. Athenaeum—Polak & Van Gennep. Amsterdam. 3de dr. (1ste dr. Nijgh & Van Ditmar. Rotterdam 1939).
Vestdijk, S. – 1976b Zuiverende kroniek. Essays. Meulenhoff. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. 1956).
Vestdijk, S. – 1979 De glanzende kiemcel. Acht lezingen over wezen en techniek der poëzie. Gehouden te Sint Michielsgestel in 1942–1943. AthenaeumPolak & Van Gennep. Amsterdam. 5de herdr. (1ste dr. De Driehoek. ’s-Graveland 1950).
Vestdijk, S. – 1980 Voor en na de explosie. Opstellen over poëzie. Meulenhoff. Amsterdam. 2de dr. (1ste dr. Bert Bakker / Daamen. ’s-Gravenhage 1960). Vg = Slauerhoff 1988.
Visser, H. (i.s.m. M. Nord en E. Overbeeke) – 1987 Simon Vestdijk: een schrijversleven. Kwadraat. Utrecht.
Vliet, H.T.M. van (ed.) – 1999 Tussen twee generaties. Briefwisseling A. Roland Holst en H. Marsman (1922–1940). Letterkundig Museum. Den Haag. [Achter het boek 34].
Voorde, U. van de – 1931 Critiek en beschouwing. Tweede bundel. De Sikkel / C.A. Mees. Antwerpen / Santpoort.
Vries, A. de – 1981 Dictionary of Symbols and Imagery. North-Holland Publishing Company. Amsterdam / London. 3de dr. (1ste dr. 1974).
Vries, H. de – 1966 Lautréamont in Nederland. Een beknopt critisch literatuuronderzoek. Brumes Blondes + Bureau de Recherhes Surréalistes. Amsterdam.
Vries, J. de 1979 Etymologisch woordenboek. Herzien door P.L.M. Tummers. Spectrum. Utrecht / Antwerpen. (eerste uitg. 1958) [Aulapocket]. Vw = Slauerhoff 1940–58.
Waley, A. (vert.) – 1918 One Hundred and Seventy Chinese Poems. Constable. Londen.
Waley, A. (vert.) – 1919 More Translations from the Chinese. Allen & Unwin. Londen.
Waley, A. (vert.) – 1989 Chinese poems. Unwinn Paperbacks. Londen / Boston / Sydney / Wellington. 5de dr. (1ste dr. 1946).
Watson, L.J. – 1980 Jules Laforgue. Poet of His Age. Ramapo College of New Jersey. Mahwah. NJ. Wellek, R. en A. Warren – 1962 Theory of Literature. Harcourt, Brace & World. New York. [A Harvest Book] 3de herz. dr. (1ste dr. 1949).
Wenseleers, L.. – 1966 Het wonderbaarlijk lichaam. Martinus Nijhoff en de moderne westerse poëzie. Bert Bakker / Daamen. z.p. [Den Haag].
Wessem, C. van (inl.) – 1919 De jongeren. Bloemlezing uit het werk der jongere Nederlandsche dichters. Samenst. Ernst Groenevelt. De Branding. Utrecht.
Wessem, C. van – 1938 Slauerhoff-herinneringen. In: De vrije bladen 15 (1938) schrift X (okt). H.P. Leopold. Den Haag.
Wessem, C. van – 1940 Slauerhoff. Een levensbeschrijving. A.A.M. Stols. Rijswijk.
Wessem, C. van – 1941 Mijn broeders in Apollo. Literaire herinneringen en herdenkingen. A.A.M. Stols. ’s-Gravenhage.
Wessem, C. van – 1941b ‘Slauerhoviana’. In: Criterium 2 (1941) 5 (mei): 378–384.
Wester, R. – 1986 ‘Busken Huet en de Franse literatuur’. In: Maatstaf 34 (1986) 4/5 (apr): 66–71.
Wilson, E. – 1982 Axels burcht. Creatieve literatuur van 1870–1930. Arbeiderspers / Wetenschappelijke uitgeverij.
Amsterdam. [Synthese – stromingen en aspecten] [Oorspr. titel: Axel’s Castle. Fontana Library. Londen 1931, 1959].
Zwaap, R. – 1990 ‘“Een asiel, voor dichters uitverkoren”. De eilanden van Slauerhoff’. In: De groene Amsterdammer, 11 april.
Zweig, S. – 1928 Der Kampf mit dem Dämon. Hölderlin, Kleist, Nietzsche. Insel-Verlag. Leipzig. (1ste dr. 1925).




De wereld draait door ~ Van Dis en Meinderts over de nalatenschap van Slauerhoff (April 2014)

Het Letterkundig Museum in Den Haag bemachtigde de literaire nalatenschap van zwervend dichter en schrijver J.J. Slauerhoff. Adriaan van Dis en museumdirecteur Aad Meinderts lichtten toe wat er in de kist en vijftig dozen werd aangetroffen.

VARA ~ De wereld draait door ~ april 2014




Tiny Bouts Of Contentment. Rare Film Footage Of Graham Greene In The Belgian Congo, March 1959

Graham Greene in the Belgian Congo

Graham Greene in the Belgian Congo

My purpose in this contribution is to present and contextualize the only film footage ever recorded of the novelist Graham Greene (1904-1991) in the Belgian Congo in 1959. The footage was filmed with an 8mm camera, which did not record sound. It belongs to Mrs. Édith Lechat (née Dasnoy;1932-) and her husband, the leprosy specialist Doctor (later Professor) Michel Lechat (1927-2014).

From 1953 through 1960, Dr. Lechat was head of the leper hospital and colony of Iyonda, a village and mission station some 15 kms south of the city of Coquilhatville (now, Mbandaka) in central-western Congo. Greene stayed a number of weeks in Iyonda and other mission stations in the region in search of inspiration, a setting, and material for a new novel. The novel, A Burnt-Out Case, appeared in 1960, and was dedicated to Dr. Lechat. Greene occupied a room in the house of the missionary fathers in Iyonda, but spent long parts of his days with the doctor and his family. The film reached me through the hands of Édith Lechat, who had it transposed to a DVD-playable format, and via my friend Hendrik (a.k.a., “Henri” or “Rik”) Vanderslaghmolen (1921-), who was a missionary in the region at the time. As he was one of the only Belgian missionaries there with some knowledge of English, he often accompanied Graham Greene during his trips from one mission station to another. Rik Vanderslaghmolen and the Lechats are still close friends today.

Much of the information I offer below stems from conversations I had with both Rik Vanderslaghmolen and Édith Lechat in July and August 2013. Regrettably, Dr. Michel Lechat’s poor health condition did not allow me to probe his memory, but an interview he gave for the Brussels-based weekly The Bulletin on the occasion of Greene’s death in 1991 is available (Lechat 1991), as well as a closely similar talk he gave at the 2006 Graham Greene Festival in Berkhamsted, published in the London Review of Books in August 2007 (Lechat 2007). Édith Lechat has given me the kind permission to share the film with the readership of Rozenberg Quarterly and to add the necessary contextual information on both the historical situation and the contents of the film.

Graham Greene (right, 54 years old) with Dr Michel Lechat (31 years old) and Lechat’s two first-born children, Marie and Laurent. Car park in front of the airfield of Coquilhatville, the Belgian Congo, 5 March 1959. Photo reproduced with permission from Edith Lechat.

Graham Greene (right, 54 years old) with Dr Michel Lechat (31 years old) and Lechat’s two first-born children, Marie and Laurent. Car park in front of the airfield of Coquilhatville, the Belgian Congo, 5 March 1959. Photo reproduced with permission from Edith Lechat.

Snippets of the film were used in a documentary the BBC produced on Graham Greene in 1993 (The Graham Greene Trilogy, by Donald Sturrock). Yet, the order in which the documentary presented the snippets did not respect the original course of the film and they were, in any case, fragmentary. Also, neither the film bits nor the voice-overs in the documentary provided much information on Greene’s stay in the Congo and his relation with the Belgian missionaries, but rather served to portray Greene’s personality, i.e. to illustrate what some interviewees described as his tendency to falsely pretend happiness and gaiety while in reality being a sombre and depressed man, especially in those years. My contribution here is thus an opportunity to present, for the first time, the film in its full and unedited length, and to zoom in on the Congolese and missionary circumstances under which it was made.

Graham Greene’s journey to the Belgian Congo took place in the beginning of 1959; to be precise, he arrived by plane in Leopoldville (now, Kinshasa) on 31 January and left that city again for Brazzaville on 7 March 1959. He was in Iyonda from 2 to 11 February and again from 26 February to 5 March, visiting other mission stations in between these two periods. The reason why some 35 years later Greene wrote that “In 1959 I spent about three months in and around the leper colony of Iyonda in the then Belgian Congo” (Greene in Hogarth 1986: 108) and why in the same way he mentioned “months” in an interview heard in part 2 of the BBC documentary, remains unclear. His stay in the Congo must have appeared much longer to him with hindsight than it had been in reality.  Either way, in 1958 he had a rough idea for a book in mind, namely a stranger arriving in a leper colony run by a missionary order. When Greene was searching for a suitable leper colony in a remote place of the globe which he could visit to substantiate his technical knowledge of leprosy and where he could spend time with missionaries, a mutual Belgian friend told him about Michel Lechat and his work in the Congo (Lechat 1991, 2007). He wrote three letters to the doctor, who in turn discussed it with the missionary fathers of Iyonda and Coquilhatville, and his stay was arranged.

The missionary congregation in charge of Iyonda, Coquilhatville, and the other mission stations Greene visited during his Congo journey was the Belgian branch of the Catholic Missionaries of the Sacred Heart (Missionnaires du Sacré-Coeur de Jésus, MSC), which included among its members the famed specialists and guardians of the Mongo people, Edmond Boelaert (1899-1966) and Gustaaf Hulstaert (1900-1990), and which produced the proto-scholarly and socially committed journal Æquatoria (1937-1962), later succeeded by Annales Æquatoria (1980-2009) (see Vinck 1987, 2012 and www.aequatoria.be for more details).  The MSC missionaries and their bishop Mgr Hilaire Vermeiren (1889-1967) were particularly proud to receive the famous author, who had not only converted to Catholicism in his early twenties but some of whose books, such as Brighton Rock, The Lawless Roads, The Power and the Glory, The Heart of the Matter, and The End of the Affair, also developed profoundly Catholic themes.

Entrance to the Iyonda leprosery, with the missionary fathers’ house on the left, where Greene was accommodated. The first part of the 8mm film was recorded on the loggia of this house. Photo reproduced with permission from R. Vanderslaghmolen.

Entrance to the Iyonda leprosery, with the missionary fathers’ house on the left, where Greene was accommodated. The first part of the 8mm film was recorded on the loggia of this house. Photo reproduced with permission from R. Vanderslaghmolen.

During his stay in the Congo, Greene kept a diary in which he noted down daily observations, thoughts and conversations, and in which he tried out some characterizations and pieces of story for the novel: “I took advantage of the opportunity to talk aloud to myself, to record scraps of imaginary dialogue and incidents, some of which found their way into my novel, some of which were discarded” (Greene 1968 [1961]: 7). Afterwards, the diary was thoroughly proofread by Dr. Lechat, who did not only correct technical errors related to leprosy and leprosy treatment but also cleaned out quite some painful descriptions of real people and situations, before it was published, in 1961, under the title In Search Of A Character: Congo Journal. It contains the dates and locations of Greene’s whereabouts, and mentions the various missionaries, colonials and other people he met on his way. In an article posthumously published in Annales Æquatoria, Gustaaf Hulstaert identified each MSC missionary mentioned in the diary and also attempted to find clues in A Burnt-Out Case (Hulstaert 1994). Hulstaert ends his article with a defence of his fellow missionaries, most of whom Greene had depicted in not so favourable terms in the diary and, less explicitly identified, in the novel as well. Greene had found many of them, although kind and hospitable (see also his words in Hogarth 1986: 108), not widely educated, rather naive and infantile, easily amused by college types of humour and immature games, some of them cruel with animals, others lazy, and all of them occupied with all sorts of logistics, such as constructing buildings, running schools, laying in provisions, but not with the spiritual fundaments and higher goals of motivated Christianity.

One of the exceptions was the bishop, Mgr Vermeiren. Greene and Vermeiren seem to have shared the same perception of the priests; testament to this is what Vermeiren wrote to the MSC provincial superior in Belgium in 1957: “It is my impression that quite a number of our priests are not mature. For people holding university degrees, they sometimes behave so childishly” (letter to Jozef Van kerckhoven, 26 April 1957, MSC Archives). In his diary, Greene appreciates Vermeiren for being “a wonderfully handsome old man with an eighteenth-century manner – or perhaps the manner of an Edwardian boulevardier” (Greene 1968 [1961]: 26), and lauds his cultivation as well as his bravery and tenacity in the difficult years of decolonization (1968 [1961]: 40; see also Hulstaert 1989). In the many years of professional and friendship contacts I have had with members of the MSC, I have learned that priests and friars who worked under Vermeiren are in general less eulogistic about him, remembering him especially for his aloofness and sense for pomp and rank – a characterization which also surfaces in biographical sketches such as Van Hoorick (2004: 26). This discrepancy is indicative of Greene’s general preference for patrician class and high-cultured milieus, and in any case suggests that his interpretive grid was considerably remote from the fathers’, leading more than once to a misunderstanding or at least to a lack of connection. This want of mutual understanding and connection is also mentioned by Hulstaert (1994: 501-502) and was similarly reported to me by Rik Vanderslaghmolen and Édith Lechat.

One of the MSC missionaries working in the Congo was Martin (Adolf) Bormann Jr. (1930-2013), first-born son of Adolf Hitler’s private secretary Martin Bormann, and Hitler’s godson. Converted to Catholicism at the age of 17, he studied theology and was ordained priest in 1958, in the Austrian-German branch of the MSC (MSC 1963: 255). He went to the Congo for the first time in May 1961, where he was assigned to the mission station of Mondombe, in the easternmost diocese of the MSC mission region, some 800 kms east of Iyonda and Coquilhatville. In 1964, fleeing the advancing Simba rebels, he lived for some days hidden in cassava fields, but was nonetheless caught (Bormann 1965, 1996). In November 1964, he was freed by Belgian paratroopers and repatriated to Europe. He went back to the Congo for a second term of one year in March 1966 and left priesthood in 1971. On 12 February 1959, the day when Greene arrives in the mission station of Bokuma, located some 70 kms northeast of Iyonda but still some 700 kms away from Mondombe, he writes “Incidentally Martin Bormann’s son is somewhere here in the bush” (1968 [1961]:  44-45). However, in 1959 Bormann had not yet arrived in the Congo. An explanation for this confusing anachronism in Greene’s diary is to be found in the fact that, as Édith Lechat and Rik Vanderslaghmolen reported to me, Martin Bormann’s entrance in the congregation of the MSC and his being assigned to the missions in the Belgian Congo raised some dust among missionaries and colonials in the vicariate of Coquilhatville. In 1959, Bormann’s anticipated arrival was, in fact, the talk of the town in Coquilhatville and depending mission stations. Greene must have picked up the news and misinterpreted it, believing Bormann had already arrived.

A Burnt-Out Case is set in a leprosery in the Belgian Congo and has as one of its protagonists a Belgian doctor (Dr. Colin), head of the leprosery, who, moreover, works in close collaboration with a group of missionaries, whose personalities and characters conjure up the MSC missionaries Greene met during his journey. In his dedication of the novel to Dr. Lechat (Greene 1977 [1960]: 5), Greene insists that the leprosery in the novel is not literally the one in Iyonda, even if he may have copied “superficial characteristics” from it. He also avers that Dr. Colin is not Dr. Lechat: apart from the fact that he has the same experience of leprosy, the character is in “nothing else” based on him. As far as the missionaries are concerned, Greene admits that he gave the Superior of the mission station to which the leprosery is attached in the novel, the same habit of smoking one cheroot after the other and of spilling ashes on everything and everyone in his vicinity as he had seen the Superior in Iyonda, Pierre Wynants (1914-1978), do. Also, Greene says the river boat on which the main character Querry, and later Parkinson, travel to and from the leprosery is inspired by the steamer which Mgr Vermeiren had put at his disposal in 1959 and on which he was often accompanied by Rik Vanderslaghmolen. But apart from that, Greene insists, none of the central characters is based on any particular person he had met in the Congo, and the novel “is not a roman à clef, but an attempt to give dramatic expression to various types of belief, half-belief, and non-belief, in the kind of setting, removed from world-politics and household-preoccupation, where such differences are felt acutely and find expression” (Greene 1977 [1960]: 5). Yet, however much I agree that reading A Burnt-Out Case as a roman à clef  would severely miss the author’s point and defeat the purpose of the artistic experience, there do seem to be closer resemblances than Greene admits.

The river steamer Theresita, property of the MSC missionaries in the Congo and used by Graham Greene in 1959 to move from one mission station to another. Photo reproduced with permission from R. Vanderslaghmolen.

The river steamer Theresita, property of the MSC missionaries in the Congo and used by Graham Greene in 1959 to move from one mission station to another. Photo reproduced with permission from R. Vanderslaghmolen.

First of all, much like Greene, Querry, too, defends himself against allegations, from Marie, that the story he is telling her would be an allegory of his past and that he would be the boy appearing in it. Querry retorts to her: “They always say a novelist chooses from his general experience of life, not from special facts” (Greene 1977 [1960]: 152). Greene could have spoken exactly the same words in defence of A Burnt-Out Case. Secondly, Querry displays the same lack of impatience with what he feels to be the priests’ mediocrity as Greene shows in his diary, and both Greene and Querry are sickened by the fondness for gratuitous game hunting of one particular missionary, who, moreover, is both in the novel and in real life the captain of the river steamer (real person: Georges Léonet, 1922-1974). Thirdly, the bishop in the novel is depicted as an aristocratic and highly refined gentleman. He is described as “an old-fashioned cavalier of the boulevards” (Greene 1977 [1960]: 64), which is no less than an immediate echo of the words “Edwardian boulevardier” Greene used in his diary to describe Mgr Vermeiren. What is more, the bishop in the novel is a fond player of bridge (1977 [1960]: 64). The diary does not make mention of Vermeiren’s avid passion for this card game, but this passion is still legendary among MSC members today – not in the least Rik Vanderslaghmolen, who was often summoned to drive Mgr Vermeiren to outlying bridge venues. Fourth, in the same way as Greene is on record for having been a womanizer, drawing much of his success with the other sex from his fame (i.a., Shelden 1994), Querry, too, looks back on a life in which his status and celebrity as an artist-architect earned him considerable attention from women. Fifth, Greene was already world-famous before his departure to the Congo, and as the anticipation of too much attention annoyed him greatly, he travelled in the Congo under the pseudonym “Mr. Graham” (Lechat 1991, 2007). In the diary, Greene more than once noted down his irritation with admirers, mostly Belgian colonials, who in spite of his attempted anonymity managed to approach him to discuss literary matters or submit creative writings of their own to his appreciation and advice. Michel Lechat recounts the funny anecdote of how Greene, upon spotting from far an admirer driving in the direction of the leprosery, would run into the Lechats’ house, jump out of the rear window of their bedroom, and run away into the forest (Lechat 1991, 2007). Querry, too, is an internationally renowned artist, whose success and praises have worn him out. In fact, the very reason for his leaving Europe and hiding away in the Congo is his self-unmasking as a second-rate artist and his related desire to vanish from sight. The nail in Querry’s coffin is Mr. Rycker, Marie’s husband and a Belgian colonial entrepreneur relentlessly exasperating Querry with tributes and references to his grand artistic achievements. Again, the resemblance between Querry and Greene is too striking to be left unnoticed. Lechat in fact also remembers a number of other anecdotes and actual situations that befell Greene in the Congo and that are almost literally lived by Querry in the novel (Lechat 1991, 2007). Decidedly, as the biographer Norman Sherry put it, “in describing […] Querry, Greene is describing himself” (Sherry 2004: 194), and much more so than the novelist was prepared to recognize.

A Britain-based author of many novels set in tropical places, who goes to the Congo in order to find inspiration for a new book, travels the Congo river or its tributaries on a steamer, keeps a Congo diary in preparation of the book, and, in his literary creation, connects outer-world removal from all things familiar with inner-world self-confrontation, despair, and madness – one cannot help being reminded of Joseph Conrad and his Heart of Darkness and An Outpost of Progress (for Conrad’s Congo diary see Najder 1978 and also Stengers 1992).
Evidently, in terms of writing style, no two authors could be more unlike than Greene and Conrad. Although both privilege themes of gloom, failure, and disillusion and even though they both gauge the characters’ psychological and emotional states and changes (see also Stape 2007, among others, on Conrad’s heritage in Greene’ s work), Greene’s style is much less oriented towards sensuality and sensation, is story-practical, and is above all narrative- and action-driven whereas Conrad’s is description-based. Of more importance is the fact that, and the ways in which, Greene invokes Conrad on more than one occasion in his Congo diary. The diary entries reveal how heavily Conrad’s shadow had been hanging over Greene since his first days as a novelist.

First of all, we find several appropriate but terse and spontaneous citations from Heart of Darkness in the diary. When contemplating Leopoldville, Greene briefly cites, without any identification of the self-evident source: ““And this also”, said Marlow suddenly, “has been one of the dark places of the earth”” (Greene 1968 [1961]: 15). And when admiring the Congo river at Iyonda, he writes down “This has not changed since Conrad’s day. ‘An empty stream, a great silence, an impenetrable forest.’” (1968 [1961]: 18). We later on learn that Greene has found his Congo journey to be a perfect occasion to reread Heart of Darkness. In itself, this is not particularly noteworthy, as many a European has done the same when travelling to the Congo for the first time. What is of interest is that, on the day of 12 February 1959, Greene confesses that in 1932, i.e. at the age of 28 already, he had abandoned reading Conrad altogether, because it filled him with a strong sense of inferiority as a writer: “Reading Conrad – the volume called Youth for the sake of The Heart of Darkness – the first time since I abandoned him about 1932 because his influence on me was too great and too disastrous. The heavy hypnotic style falls around me again, and I am aware of the poverty of my own” (1968 [1961]: 42).

At that young age, Greene thus stopped reading Conrad – “that blasted Pole [who] makes me green with envy”, as he once referred to him (Keulks 2006: 466) – in order to avoid the risk of being too much influenced by him. Could this be where we have to find the origins of Greene’s strongly opposite writing style, a style he developed in reaction to Conrad’s, which he held in great awe and at the same time considered unattainable? Édith Lechat recalls how she and her husband once mentioned their great keenness for Conrad in a conversation with Greene, and how his reaction was unusually evasive and crabby. So crabby that the three never raised the subject Conrad again. Fascinatingly, a bit later, when he has progressed further in the book, Greene makes a new assessment of the novel as compared to his reading of it in his twenties: “Conrad’s Heart of Darkness still a fine story, but its faults show now. The language too inflated for the situation. Kurtz never comes really alive. […] And how often he compares something concrete to something abstract. Is this a trick that I have caught?” (Greene 1968 [1961]: 44). Whether one agrees with Greene’s appreciation or not (at least as far as Kurtz is concerned, I do), what we seem to be witnessing here is a moment later in Greene’s life at which he overcomes his self-degrading veneration of Conrad. The 54-year old, mature Greene, now rereading Heart of Darkness “as a sort of exorcism” (Lechat 1991: 16), has found faults in Conrad’s characterizations and has discovered a stylistic trick he believes he was overusing. These demystifying discoveries seem to enable Greene for the first time in his life to step out of Conrad’s overpowering shadow, to free himself from the burden of his inescapable ubiquity, now undone.

8mm film of Graham Greene in Iyonda, the Belgian Congo, 5 March, 1959. Reproduced with permission from Edith Lechat and Rik Vanderslaghmolen.
Click video to play. Click lower right corner of video to enter full screen. Press “escape” to exit full screen. Note: We are aware of an issue with this video in some internet browsers and are working on a solution. 

The camera for this 8mm film was held by Father Paul Van Molle (1911-1969), the later superior of the Iyonda mission and leper colony. Greene mentions Father Paul only once, and briefly, in his diary, namely on 10 February, when receiving a haircut from him (1968 [1961]: 38). Greene himself does not mention or allude to the filming in his diary in any way. On the basis of a series of clues, Édith Lechat has been able to reconstruct that the filming took place in the morning and at lunch time of Greene’s last day at Iyonda, namely Thursday 5 March 1959. Later in the afternoon, the Lechat family would drive Graham Greene to the airfield of Coquilhatville, where he was to board a plane to Leopoldville. With Greene’s departure imminent, Father Paul realized the fathers and the Lechat family had not yet captured his presence among them on film, and therefore hastened to do so.

The film as shown here was not edited: all ‘cuts’ are moments at which Paul Van Molle switched the camera off and on again. The film, 4 minutes and 40 seconds in length, can be said to consist of two main parts, each filmed at a different time of the day and at a  different location in Iyonda. The first part, running until 2’19”, is shot in the morning time on the loggia, named barza in Belgian colonial parlance, of the fathers’ house, where Greene was accommodated (see also photo of Iyonda above). The second part, running from 2’23” until the end, is an hour or two later, i.e. at lunch time, in the Lechat house, which was a few hundred meters away from the fathers’ house. On 27 February, Greene writes that “I no longer bother to go to the Congo [river] to read” (1968 [1961]: 66), a habit he used to entertain during his first stay in Iyonda from 2 to 11 February. The first twelve seconds of the film show Greene stretched out in a deck chair on the fathers’ barza reading a book, which according to the diary must be Belloc’s Catholic testimony The Path to Rome (1968 [1961]: 76). The fact that he is doing his daily reading there, and not on the banks of the Congo river, confirms that the film was recorded during Greene’s second stay in Iyonda.

The other details of the first part of the film are as follows. After 0’12”, we see that Greene has put the book aside and is engaged in a conversation with whom we discover a bit later to be Édith Lechat, then 27 years old, standing on the edge of the barza. Shortly after that, Father Rik Vanderslaghmolen, aged 38, joins in from behind Greene. As I mentioned above, Rik was one of Greene’s main escorts during his Congo journey, and in that capacity his name reappears quite frequently in the diary. At the time of Greene’s visit, Vanderslaghmolen was on leave in Iyonda to recover from illness (see also Hulstaert 1994: 498). Both the film and the diary show a Vanderslaghmolen as his family, confreres, and friends, including myself, know him best, namely as a frolicsome practical joker, an impish leg-puller, an ever good-humoured, jesting entertainer. As the three are having an amicable, relaxed conversation, Greene remaining seated, the zoom is close enough for an experienced lip reader to decipher what Greene is saying, probably in (broken) French, the language in which he habitually conversed with Édith Lechat (whereas he mostly used English with her husband). From 0’32” through 0’39”, Greene is entertained by the Lechat children, Marie (4.5 years old) and, on his little tricycle, Laurent (2.5). Then, from 0’39” to 0’45”, Greene is filmed holding a camera to photograph the cameraman, Rik stepping in and whimsically hindering Greene from looking into the camera viewer. After that (0’46” – 0’58”), Greene and Rik are larking about, Rik blocking the door of the house to prevent Greene, clutching his inseparable whisky flask, from coming in. In the following bit, until 1’13”, we first see Greene with Édith Lechat, lighting a cigarette, and her two children, immediately followed by Rik and Greene sillily engaged in a mock waltz, a stunt clearly triggered by the filming occasion. Next (1’13” – 1’20”), Rik amuses his company by trying to squeeze his lofty body into little Laurent’s tricycle. After Greene picks up his book and glasses and regains his deck chair, and Édith Lechat, following her daughter, leans through a window of the fathers’ house to have a conversation with someone inside, Dr. Lechat has joined the company and a chat ensues between the three (until 2’19”), Greene still seated, Michel and Édith Lechat standing. Michel Lechat’s and Greene’s gazes (1’56” – 1’59”) reveal a light, good-hearted annoyance with the camera’s intrusion.

The second part of the footage is shot in the house of the Lechats, showing Greene with the Lechat family at lunch, assisted by their Congolese servant Mongu Henri (year of birth unknown). This takes place only a few hours after the morning scene at the fathers’ house. It can be noticed, however, that Greene has changed shirts, possibly in anticipation of his flight to Leopoldville (notice that it is  the same shirt as in the photo above, taken in the car park at the Coquilhatville airfield). Gazes into the lens and nervous laughter make it clear that the company, although trying to behave naturally, remain acutely aware of the camera’s presence during the entirety of the meal. My poor lip reading skills aside, I venture to say that at 3’36” – 3’38”, Mrs. Lechat, slightly embarrassed, addresses the cameraman with the words“Père Paul, arrête! Arrête de filmer, s’il te plaît!” (“Father Paul, stop! Stop filming, please!”). Between 3’16” and 3’20”, we witness Dr. Lechat repairing his photo camera, the same camera with which, a few hours later, his wife would take the picture in the airfield car park.

The second half of the 1950s was one of the darkest periods in Greene’s life, specifically after the break-up with his mistress Catherine Walston (i.a., Shelden 1994; Sherry 2004; R. Greene 2008). His manic depression reached the most severe point he had experienced until then, he self-reported to feel chronically miserable, even to have turned into a misanthrope. In the BBC documentary, relations and friends of Graham Greene’s narrate how he was an absolute master in masking away this gloominess and dejection, concealing it under the exact opposite – merriment, smiles, superficial gaiety. Appearing in off-screen voice, his wife Vivien Greene explains that: “I’ve discovered, and I’m sure I’m right, that people who are great on practical jokes are very unhappy. And I think it was when Graham was most unhappy that he started all these practical jokes. […] It was I’m quite sure when he was most deeply unhappy that he had this spell of practical joking, which people think of as high spirits but I don’t think it is.” Her off-screen voice is heard over (very short) bits of images showing Graham Greene dancing around with Rik Vanderslaghmolen on the fathers’ barza and looking happily entertained at lunch with the Lechat family. The message of the documentary makers is clear: Greene’s gaiety and insouciance visible on the Congo footage are make-believe, a shallow pose that when scratched away reveals a deeper, lurking despondency. I do not wish entirely to refute this analysis, but at the same time would like to invoke the album, also mentioned above, that the graphic artist Paul Hogarth made on the locations appearing as settings in Greene’s novels (Hogarth 1986).

In commentaries Greene added to Hogarth’s paintings in this album, the novelist remembered his time in Iyonda as not particularly gloomy:  “It was not a depressing experience. […] Most of my memories of the léproserie are happy ones – the kindness of the fathers and friendship of Dr. Lechat to whom the book is dedicated” (Greene in Hogarth 1986: 108-112). Certainly, the late 1950s were dark, dismal years in Graham Greene’s life, and to be sure the writing of A Burnt-Out Case constituted a terrible artistic ordeal for him – as he put it: “What was depressing was writing the novel and having to live for two years with a character like Querry. I thought it would be my last novel” (Greene in Hogarth 1986: 108). But perhaps the time he spent in the Congo with Dr. and Mrs. Lechat and with the fathers, among whom the comic and generous teaser Rik Vanderslaghmolen, who according to Édith Lechat was “the only person really capable of making Graham Greene laugh and have fun”, triggered off tiny bouts of contentment in Greene’s tormented soul. A contentment surely initiated from the outside, and maybe ephemeral and fleeting, but nonetheless momentarily highly efficacious.

Acknowledgments
I sincerely wish to thank Édith Lechat and Rik Vanderslaghmolen for all the information, feedback, and viewpoints they so kindly offered me. Both of them have given their approval to this text. My gratitude also goes to Honoré Vinck for his assistance with a number of archival issues and to Jürgen Jaspers.

REFERENCES
Bormann, Martin. 1965. Zwischen Kreuz und Fetisch: Die Geschichte einer Kongomission. Bayreuth: Hestia.
Bormann, Martin. 1996. Leben gegen Schatten: Gelebte Zeit, geschenkte Zeit. Begegnungen, Erfahrungen, Folgerungen. Paderborn: Bonifatius.
Greene, Graham. 1968 [1961]. In Search of a Character: Congo Journal. London: Penguin.
Greene, Graham. 1977 [1960]. A Burnt-Out Case. London: Penguin.
Greene, Richard (Ed.) 2008. Graham Greene: A Life in Letters. New York: W.W. Norton & Co.
Hogarth, Paul. 1986. Graham Greene Country: Visited by Paul Hogarth, Foreword and Commentary by Graham Greene. London: Pavilion.
Hulstaert, Gustaaf. 1989. Vermeiren (Hilaire). Biographie Belge d’Outre-Mer – Belgische Overzeese Biographie 7(C): 365-368.
Hulstaert, Gustaaf. 1994. Graham Greene et les missionnaires catholiques au Congo Belge. Annales Æquatoria 15: 493-503.
Keulks, Gavin. 2006. Graham Greene. In Kastan, D. S. (Ed.), The Oxford Encyclopedia of British Literature, 466-471. New York: Oxford University Press.
Lechat, Michel. 1991. Remembering Graham Greene. The Bulletin: The Newsweekly of The Capital of Europe, 18 April 1991: 14-16.
Lechat, Michel. 2007. Diary: Graham Greene at the leproserie. London Review of Books 29(15): 34-35.
MSC (Missionnaires du Sacré-Coeur de Jésus). 1963. Album Societatis Missionariorum Sacratissimi Cordis Jesu, A Consilio Generali Societatis ad modum manuscripti pro Sociis editum. Rome: MSC.
Najder, Zdzislaw (Ed.) 1978. Congo Diary and Other Uncollected Pieces by Joseph Conrad. New York: Doubleday.
Shelden, Michael. 1994. Graham Greene: The Man Within. London: Heinemann.
Sherry, Norman. 2004. The Life of Graham Greene, Volume 3: 1955-1991. New York: Viking.
Stape, John. 2007. The Several Lives of Joseph Conrad. New York: Bond Street Books.
Stengers, Jean. 1992. Sur l’aventure congolaise de Joseph Conrad. In Quaghebeur, M. & Van Balberghe, E. (Eds), Papier blanc, encre noire: Cent ans de culture francophone en Afrique centrale (Zaïre, Rwanda et Burundi), 15-34. Brussels: Labor.
Van Hoorick, Walter. 2004. Hilaire Vermeiren: De tweede Beverse missiebisschop (1889-1967). Land van Beveren 47(1): 11-30.
Vinck, Honoré. 1987. Le cinquantième anniversaire du Centre Æquatoria. Annales Æquatoria 8: 431-441.
Vinck, Honoré. 2012. Ideology in missionary scholarly knowledge in Belgian Congo: Æquatoria, Centre de recherches africanistes; The mission station of Bamanya (RDC), 1937-2007. In Harries, P. & Maxwell, D. (Eds), The Secular in the Spiritual: Missionaries and Knowledge about Africa, 221-244. Grand Rapids: Eerdmans.

About the author
Prof.dr. Michael Meeuwis is Professor of African languages and linguistics at Ghent University, where he is also the director of the Centre for Studies in African Humanities ( http://www.cesah.ugent.be/ ).
His domains of interest include the grammatical description of Lingala, the sociolinguistics of Lingala, the history of colonial linguistics in the Belgian Congo, South African sociolinguistics, issues related to language and identity in sub-Saharan Africa, and description and theory formation in pragmatics. His continuously updated list of publications can be consulted at https://biblio.ugent.be/person/801001653606; his personal page is to be found at http://www.africana.ugent.be/node/208

See also: http://grahamgreenebt.org/

See alsohttp://www.aequatoria.be/




T.S. Eliot Reads: The Waste Land

Roz Kaveney – TS Eliot’s The Waste Land: the radical text of a wounded culture

Siegfried Sassoon once wrote a poem complaining about a concert whose audience listened to The Rite of Spring as if it were “by someone dead / like Brahms”, instead of rioting and yelling abuse. Indeed, most of the great works of 20th-century modernism have become part of the canon. People may still occasionally make disobliging remarks about Picasso, say, but we are used to TS Eliot’s The Waste Land – it is assimilated, and no longer regarded as an awful warning of the debased, degenerate way in which things are heading.

Read more: http://www.theguardian.com/waste-land




Laghukatha – Het ZKV in de Hindi-Literatuur

BruntWas

Foto Lodewijk Brunt

In Nederland is de laatste jaren een nieuw literair genre van de grond gekomen: het zeer korte verhaal, oftewel ‘zkv’. In sommige literaire tradities buiten Nederland bestaat zo’n genre al langer. India is een voorbeeld: het zeer korte verhaal is hier terug te voeren op oude fabels en volksvertellingen, en komt in het Hindi voor vanaf de tijd dat het moderne Hindi is ontstaan (tweede helft 19e eeuw). Het zkv heeft zich in verscheidene tijdvakken en maatschappelijke constellaties weten te handhaven. Ten tijde van de Moghul-dynastie (van de 16e tot de tweede helft van de 19e eeuw) bestond in het Urdu (een zustertaal van het Hindi) een levendige traditie van schetsen en raadsels en cynische commentaren op het doen en laten van de machthebbers. In het midden van de negentiende eeuw bloeide de ‘caféliteratuur’, waaronder de poëzie, als nooit tevoren; aan het hof van de laatste Moghul-keizer Zafar in Delhi, maar zeker ook daarbuiten en onder ‘gewone’ mensen.[1]

In Lucknow waren befaamde literaire salons gevestigd; ze vormen de achtergrond van Mirza Mohammad Hadi Ruswa’s indrukwekkende roman Umrao Jan Ada, over het leven van een roemruchte dichteres en courtisane. De bekende schrijver Premchand heeft in de eerste decennia van de 20e eeuw behalve sociale romans, korte en zeer korte verhalen geschreven. Latere topauteurs als Saadat Hasan Manto en Ismat Chughtai hebben zich eveneens aan het genre gewaagd; hun zkv’s over de religieuze tegenstellingen tussen hindoes en moslims, met name tijdens de Partition, de scheiding tussen India en Pakistan in 1947, zijn ongeëvenaard.

Ondanks deze rijke traditie wordt in recente beschouwingen soms de suggestie gewekt dat laghukatha (laghu = kort, variërend van enkele zinnen tot een bladzijde, katha = verhaal) pas ontstaan is in de jaren 1970, toen onder het schrikbewind van Indira Gandhi naar wegen werd gezocht om de welig tierende corruptie, het nepotisme en het monddood maken van politieke tegenstanders aan de kaak te stellen. Het zkv bood uitkomst en vond als een soort protestliteratuur zijn weg op pamfletten, muurkrantjes en posters. Laghukatha maakte een bloeiperiode door, maar is na de periode Indira Gandhi blijven bestaan. Het zkv is overal te vinden, in boeken, bundels, tijdschriften en sinds een jaar of tien uiteraard ook op internet.

Ondanks het feit dat het verschijnsel zkv als zodanig lang niet overal in India bekend is, zelfs niet in kringen van intellectuelen, heeft het genre de laatste tijd aan literair prestige gewonnen. Schrijvers van zkv’s hebben inmiddels hun eigen commissies, prijsvragen, conferenties en onderscheidingen.

In Nederland lijkt het zkv ook aan een opmars bezig. Men organiseert voorleesavonden en festivals en in literaire tijdschriften als De Gids of Das Magazin wordt ruimte vrijgemaakt voor zkv-auteurs. Sinds kort bestaat zelfs een Snijdersprijs voor het genre, in 2012 gewonnen door Jente Posthuma. In de Angelsaksische wereld grijpt het zkv nóg sterker om zich heen. De laatste jaren zijn bij gerenommeerde uitgevers diverse bundels gepubliceerd met namen als hint fiction, flash fiction of sudden fiction. Net als de Constantijn Huygensprijs 2010 voor A.L. Snijders, zal de Man Booker International Prize 2013 voor de Amerikaanse zkv-schrijfster Lydia Davis vermoedelijk een forse stimulans voor deze tak van literatuur betekenen.

Laghukatha bestaat uit dialogen, soms monologen, reportages, verhalen of scènes met een morele, maatschappijkritische ondertoon. Nog steeds wordt corruptie aan de orde gesteld, het kopen van stemmen bij verkiezingen, machtsmisbruik, de hypocrisie en achterbaksheid van de machtigen der aarde; nog steeds spelen ook religieuze tegenstellingen, met name tussen hindoes en moslims, een voorname rol. Een groot deel van de verhalen gaat daarnaast over problematische aspecten van het familieleven, huwelijken en bruiloften, geboorte, dood, emigratie en de diaspora. Auteurs belichten de moderne gezinnen uit de stedelijke middenklasse, waar men worstelt met dienstpersoneel, de opvoeding van kinderen, de problematische verhouding tussen mannen en vrouwen.

BruntStraat

Foto Lodewijk Brunt

Je ziet in Indiase zkv’s eigenlijk nooit wat zo typerend is voor het Nederlandse zkv: de zieleroerselen en mijmeringen van een schrijver die rapporteert over zijn persoonlijke bestaan. De stukjes van A.L. Snijders zijn hiervan een sprekend voorbeeld: hem lezen is hem leren kennen.

In laghukatha lees je over maatschappelijke ontwikkelingen, sociale verhoudingen, tegenstellingen – de schrijver is waarnemer, onderzoeker, commentator en als zodanig blijft hij anoniem.

Het is ons niet altijd meegevallen om laghukatha-stukjes te vertalen. Hoewel het Hindi niet per se ontoegankelijk is – hoe zou het kunnen met zo’n genre – zijn de beschrijvingen vaak compact; de auteur moet het per definitie van de beknoptheid hebben en van de punchline. Hij (of zij) schrijft voor de goede verstaander, met veel dialoog in spreektaal, in een Hindi dat gemengd is met Urdu en soms met lokale varianten van Hindi die we niet meteen thuis kunnen brengen. Desondanks hebben we vele tientallen verhalen vertaald, het werd bijna een verslaving. We beseften dat de zkv’s een bijzonder inzicht bieden in het hedendaagse India: ze tonen de lezer een bittere waarheid die dikwijls verscholen is achter de juichkreten van economische vooruitgang en politieke volwassenheid. Toen onlangs de wereld werd opgeschrikt door enkele gruwelverhalen over verkrachtingen in India, konden we zonder moeite een handvol zkv’s tevoorschijn toveren over dat onderwerp. Ook in de bundel De bittere waarheid – Zeer korte verhalen uit India – hebben we er voorbeelden van opgenomen. Bij ons vertaalwerk hebben we baat gehad van eerdere ervaringen met het vertalen van moeilijke Hindi-teksten, zoals gedichten en liedjes. [2,3]

Zoals uit de bundel blijkt, snijden de auteurs uiteenlopende onderwerpen aan: arm – rijk; man – vrouw; hindoe – moslim; ouder – kind; sociale hiërarchie; corruptie.

Om de verhalen te ordenen hebben we een ruwe driedeling aangebracht: persoonlijk leven, maatschappelijk leven, moraal en godsdienst. Op het eerste gezicht blijkt al dat zo’n indeling nooit waterdicht kan zijn en dat is soms misschien verwarrend. Het duistere spel gaat door betreft de hongerstaking, in de zomer van 2011, van de sociale activist Anna Hazare tegen de grootscheepse corruptie in India.

Het verhaal, uit september 2011, is een typisch voorbeeld van een scherpe reactie op de actualiteit. We hebben het verhaal, vanwege de corruptie, ingedeeld bij ‘maatschappelijk leven’. In Arme buurvrouw wordt een miskraam beschreven en in dat verband komt de echografie aan de orde: net zo actueel als de kwestie Hazare. Maar dit verhaal hebben we bij ‘persoonlijk leven’ ondergebracht, hoewel de maatschappelijke consequenties van het doden van meisjes overweldigend zijn.

In Chonu gaat het om een klein jongetje dat niet begrijpt wat de achtergrond is van het godsdienstige geweld waarmee hij wordt geconfronteerd. Het is ingedeeld bij ‘moraal en godsdienst’, waar veel voor te zeggen is – maar het thema heeft natuurlijk ook betrekking op beide andere categorieën. Ons doel was om de lezer zo onbevangen mogelijk te laten kennismaken met de Indiase zkv’s en hem niet te overdonderen met academische retoriek. Het staat iedereen vrij zijn eigen indeling te verzinnen.

Het zkv is ondanks de vormbeperking, kort tot zeer kort, een literair genre dat zich in India zonder moeite staande weet te houden naast meer ‘Westerse’ literaire vormen, zoals romankunst, toneel/film, essayistiek. Het is de zoveelste manifestatie van oude culturele vormen die de tand van de moderne tijd hebben doorstaan en zich met vanzelfsprekendheid hebben aangepast aan nieuwe vragen.

Klik hier voor een aantal ZVK’s uit de bundel.


De vertalers zijn dank verschuldigd aan Anne Louwen en Leonore Ooms voor hun kritische commentaar op de vertalingen.

www.indiainstituut.nl

Noten:
1 William Dalrymple – The Last Mughal. The Fall of a Dynasty, Delhi, 1857. New Delhi etc., 2006, (Penguin/Viking): vooral hoofdstukken 1, 2, 3.
2 Lodewijk Brunt en Dick Plukker (vertaling en inleiding) – De bittere waarheid. Zeer korte verhalen uit India. India Instituut ism Rozenberg Publishers, Amsterdam 2013
3 Lodewijk Brunt en Dick Plukker (vertaling en inleiding) – Ik zag de stad. Moderne Hindi-poëzie en Mijn lippen vroegen om een lied. Hindi-film¬liedjes, uitgekomen in Amsterdam bij het India Instituut, respectievelijk 2006 en 2010. Zie ook: Laghukatha: het zkv in de Hindi-literatuur. De Gids, nr. 1 (2012): 53 – 65.

Hindi en het Hindi-zkv op internet
Hiervoor is al gewezen op de populariteit van het Hindi-zkv op internet. Een deel van de verhalen ontlenen wij aan het net; ze zijn niet in boekvorm verschenen.
Een derde van onze auteurs heeft een eigen website of blog. In de diaspora onderhouden expats een band met hun geboorteland door middel van literaire Hindi-websites.
In de lijst hieronder geven wij een aantal voorbeelden.
Nirmal Gupt  – http://www.nirmalgupt.blogspot.com  *
Jagdish Kashyap – http://jagdishkashyap.wordpress.com  *
Jay Prakash Manas – http://www.jayprakashmanas.blogspot.nl
Chitra Mudgal – http://www.chitramudgal.info
Shefali Pandey – http://www.shefalipande.blogspot.nl *
Yograj Prabhakar – http://www.openbooksonline.com *
Rakesh Rohit – http://www.aadhunikhindisahitya.wordpress.com *
Asghar Wajahat – http:/www.asgharwajahat.com
Krishnakumar Yadav – http://www.kkyadav.blogspot.nl
http://www.abhivyakti-hindi.org * – verhalen en bibliografische gegevens van tientallen auteurs

Verwijzingen naar andere Hindi-sites:
http://www.bharatdarshan.co.nz – proza, poëzie, beschouwingen (Nieuw-Zeeland)
http://www.hindi-chetna.blogspot.nl – on-line tijdschrift
http://www.gadyakosh.org – zeer uitgebreide literaire website
http://www.laghukatha.com * – zkv’s en vooral veel beschouwingen  over het genre; verslagen van zkv-conferenties
http://www.pratilipi.in –  tweetalig (!) literair on-line  tijdschrift (Hindi en Engels)
http://www.prernamagazine.com * –  on-line tijdschrift
http://www.rachanakar.org  –  proza, poëzie, beschouwingen
http://www.sahityakunj.net  –  proza, poëzie, beschouwingen  (Canada)
http://www.srijangatha.com – proza, poëzie, beschouwingen

Alle adressen zijn voor het laatst in september 2013 bezocht. De sites waaraan wij zkv’s hebben ontleend, zijn gemarkeerd met een *