Alias Bob Dylan – Heimwee naar de verbeelding

Het moet 1964 geweest zijn toen de mythe ontstond dat de jonge Robert Zimmerman, afkomstig uit Hibbing, Minnesota, als een soort eerbetoon aan de Ierse dichter Dylan Thomas, zijn naam had veranderd in Bob Dylan. Tot ver in de jaren zeventig dook het verhaal in allerlei artikelen en beschouwingen over Dylan op. In 1965 had Dylan al tegen een journalist van The Chicago Daily News gezegd: ‘I took the name Dylan because I have an uncle named Dillion. I changed the spelling but only because it looked better. I’ve read some of Dylan Thomas’s stuff, and it’s not the same as mine’.
Robert Shelton, journalist bij The New York Times, begon in 1966 aan een biografie over Dylan (No Direction Home. Het boek zou pas in 1986 verschijnen). Verschillende malen liet Dylan aan Shelton weten: ‘Straigthen out in your book that I did not take my name from Dylan Thomas’.
Dylan was Shelton sowieso dankbaar, want in september 1961 had Shelton in de New York Times de eerste – lovende – recensie over een optreden van Dylan geschreven. Dylan was op dat moment slechts bekend bij een kleine kring van bezoekers van folkcafé’s in Greenwich Village. De recensie bracht hem onder de aandacht van Columbia Records en van producer John Hammond en bezorgde hem een platencontract.

Interview
Inmiddels weten we dat veel van wat Dylan in interviews verklaarde met een flinke korrel zout genomen moet worden. Met biografische gegevens is hij altijd uiterst karig geweest en verschillende verhalen die hij over zijn jeugd en puberjaren vertelde, bleken achteraf geheel verzonnen. Legendarisch is een van zijn eerste radio-interviews. Nog voor de release van zijn eerste plaat interviewde presentatrice Cynthia Gooding hem in maart 1962 een uur lang voor WBAI-FM Radio, New York. Onduidelijk is of het programma ooit is uitgezonden maar het is gelukkig wel bewaard gebleven. [1] Zo vertelt hij Gooding dat hij op jeugdige leeftijd wegliep van huis en enkele jaren met een circus door de Verenigde Staten was getrokken. In New Orleans zou hij op 12-jarige leeftijd kennis gemaakt hebben met oude bluesmuzikanten die hem het mondharmonicaspelen hadden geleerd. Niets van waar: het bleken gefingeerde biografische verhalen. Soortgelijke ‘herinneringen’ zou hij in zijn beginjaren nog wel vaker verkondigen.

Artiestennaam
Maar als de naam Dylan geen betrekking had op Dylan Thomas, op wie dan wel? Dylan vertelde vrienden dat de naam gebaseerd was op Dillon, de achternaam van zijn moeder. Maar dat was niet waar zo bleek later, de moeder van Robert Zimmerman heette Beatrice Stone.
Over de oom Dillion heeft Dylan nooit meer gesproken.
In zijn highschool-jaren trad Robert Zimmerman zo nu en dan op schoolfeesten en county fairs op samen met jeugdvriend John Bucklen, overigens niet altijd tot genoegen van het publiek.
Voor iemand die het ver wilde schoppen in de muziek, en dat wilde de jonge Robert, was Zimmerman wellicht geen goeie artiestennaam. In 1958 zei hij tegen Bucklen: ‘I know what I’m going to call myself. I’ve got this great name – Bob Dillon.’
Misschien is de achtergrond van de naam Dylan dan ook veel minder prozaïsch dan vaak gesuggereerd. Robert Zimmerman was in zijn jeugd een grote fan van de westerntelevisieserie Gunsmoke, waarin de  rechtvaardige Marshal Matt Dillon (acteur James Arness) in het westernstadje Dodge City de orde weet te handhaven. Mogelijk is de Dillon/Dylan-naamgeving niet meer dan de jeugddroom een held te willen zijn, of op zijn minst zich te willen onderscheiden van de rest.

Westernseries
Hibbing, een plaatsje met zo’n tienduizend inwoners was tot bloei gekomen dankzij de omringende ijzerertsmijnen, maar in de jaren vijftig was de bloeitijd van het stadje al lang voorbij. Voor de opgroeiende jeugd was er niet veel te beleven. Er was een bioscoop, meer vermaak was er niet. In 1952 kon het gezin Zimmerman zich als eerste in Hibbing een televisie veroorloven. De jonge Bob bracht met zijn vrienden urenlang voor het toestel door.
Hij keek naar musicals en variety shows, maar zijn voorkeur ging uit naar westernseries als Wyatt Earrp, Kit Carson, Davey Crockett, maar vooral de serie Gunsmoke was zijn favoriet.

Vertraagd geweld
Van de serie Gunsmoke werden tussen 1955 en 1975 635 afleveringen gemaakt. Met kijkersogen van nu, ruim zestig jaar later, oogt de serie als uitermate braaf. In de volgens een vast stramien opgebouwde afleveringen werden de problemen in het keurige, burgerlijke plaatsje Dodge City op een beschaafde manier door Marshal Dillon opgelost. Daarbij vielen natuurlijk wel schoten en doden vielen er ook, maar zichtbaar bloed vloeide er nooit.
Voor veel acteurs en regisseurs was de serie het startpunt van hun carrière. Bijvoorbeeld voor Dennis Weaver, die in de jaren zeventig de succesvolle serie McCloud maakte, en voor regisseur Sam Peckinpah. Peckinpah had al naam gemaakt als scenarioschrijver van tientallen afleveringen van de populaire westernserie Broken Arrow, maar voor Gunsmoke mocht hij het als regisseur proberen. Tussen 1955 en 1958 regisseerde hij elf afleveringen. Daarnaast maakte hij afleveringen van de westernseries The Rifleman en The Westerner. In de jaren zestig regisseerde hij de westerns Wichita, Major Dundee en Villa Rides. Bekendheid kreeg Peckinpah in 1969 als regisseur van de snoeiharde western The Wild Bunch, waarin hij alle film- en westernwetten overtrad door geweld vooral zo bloedig mogelijk in beeld te brengen, het liefst vertraagd vertoond en vanuit verschillende camerastandpunten gefilmd. In de jaren zeventig zou vertraagd geweld Peckinpahs handelsmerk blijken te zijn. Hij maakte onder meer films als Straw Dogs, The Getaway, Bring me the Head of Alfredo Garcia en Cross of Iron. In 1973 maakte hij zijn laatste western, Pat Garret and Billy the Kid, met in de hoofdrollen James Coburn en Kris Kristofferson.
Dylan, bevriend met Kristofferson, toonde interesse in een rol in de film en kreeg via de producer het script toegespeeld. Hij ging naar een voorstelling van The Wild Bunch en raakte zozeer enthousiast over de stijl van Peckinpah dat hij meteen erna de song Billy the Kid schreef. [2] Peckinpah was onder de indruk van het nummer en draaide het vrijwel continu.
Dylan mocht de soundtrack voor de film schrijven en kreeg zowaar een rolletje toebedeeld, als Alias, een hulpje van Billy the Kid.

Pseudoniemen
Alias. Hoe toepasselijk kan een naam zijn, want in de loop der jaren bediende Dylan zich van vele pseudoniemen. Hij noemde zich Elston Gunn toen hij in 1959 drie dagen lang deel uitmaakte van de begeleidingsgroep van vroege rocker Bobby Vee, totdat hij uit de band werd gezet omdat hij teveel aandacht van het publiek opeiste. Als Tedham Porterhouse speelde hij in 1964 harmonica op de elpee Ramblin’ Jack van Ramblin’ Jack Elliot. In datzelfde jaar speelde hij als Blind Boy Grunt enkele songs op een plaat van het folktijdschrift Broadside.
Op de elpee The Blues Project. A Compendium of the Very Best on the Urban Blues Scene uit 1965, met o.a. Geoff Mudaur, Dave van Ronk en Eric von Schmidt, speelt hij piano als Bob Landy.[3] ‘To musicians, his piano playing is almost legend’, staat vermeld in de hoestekst. In 1972 verscheen hij als Robert Milkwood Thomas (!) op de plaat Somebody Else’s Troubles van Steve Goodman. Als Lucky Wilbury maakte hij deel uit van The Traveling Wilburys, de groep met George Harrison, Jeff Lynne, Roy Orbison en Tom Petty (1988), op hun tweede plaat heette hij Boo Wilbury (1990). Onder de naam Sergei Petrov schreef hij mee aan het scenario voor de film Masked and Anonymous (2003), waarin Dylan de rocklegende Jack Fate speelt. De afgelopen decennia produceerde hij zijn eigen platen onder de naam Jack Frost.

Speelfilms
Bob Dylan is een filmliefhebber, dat is bekend. In 1956, na het zien van de film Giant met James Dean, wilde hij niets liever dan de nieuwe James Dean worden. Zijn rebellie uitte hij dan wel niet als filmster maar als folk- en rockartiest, zijn liefde voor film en met name voor western is in zijn songs terug te vinden.
Michael Gray, auteur van de indrukwekkende studie Song & Dance Man III. The Art of Bob Dylan (2000), was de eerste die merkte dat sommige passages in Dylansongs een opvallende overeenkomst vertoonden met dialogen of zinsneden uit speelfilms. Nauwgezette studie bracht aan het licht dat Dylan uit maar liefst 61 speelfilms citaten in songs heeft gebruikt, of verwijst naar filmtitels.[4] Negen daarvan zijn westerns, negentien titels – waarvan zes films met Humphrey Bogart – stammen uit de jaren veertig en vijftig, de periode van de film noir, bijvoorbeeld Casablana, To Have and Have Not, Shoot the Piano Player en Rear Window.

Enkele voorbeelden:

The Big Sleep (1946)
Bogart: ‘What’s wrong with you?’
Bacall: ‘Nothing you can’t fix’

Dylan in Seeing the Real You at Last:
‘At one time there was nothing wrong with me,
That you could not fix’

The Oklahoma Kid (1939)
Cagney: ‘You want to talk with me’
Bogart: ‘Go ahead and talk’

Dylan in Tight Connection on my Heart:
‘You want to talk to me
Go ahead and talk’

The Lusty Men (1952)
Mitchum: ‘Broken bottles, broken bones, everything is broken’

Dylan in Everything is Broken:
‘Broken bottles, broken plates,
Broken switches, broken gates

Everything is broken’

In Bronco Billy (1980), een film over een rodeocowboy (eigenlijk een moderne western) zegt Clint Eastwood: ‘I’m looking for a woman who can ride like Annie Oakley and shoot like Belle Starr’.[5] In de song Seeing the Real You at Last (1985) zingt Dylan:

‘When I met you baby

You didn’t show no visible scars.
You could ride like Annie Oakley
You could shoot like Belle Starr’

Het zou zo een citaat uit een film met Humphrey Bogart kunnen zijn.

 

Amerika
Meer nog dan Dylans soundtrack voor Pat Garrett and Billy the Kid ademt zijn achtste elpee John Wesley Harding de sfeer van een westernfilm uit. Titel en titelsong verwijzen niet alleen naar outlaw en gunfighter John Wesley Hardin (1853-1895), een song als The Ballad of Frankie Lee and Judas Priest roept beelden op van een westernstadje waar oplichters, mysterieuze godsdienstpredikers en zwervende outlaws de dienst uitmaken. Beelden zoals we die wel kennen uit klassieke westernfilms. Op de plaat heerst een geheimzinnige, soms onheilspellende sfeer, waarbij een Bijbels noodlot ieder moment lijkt te kunnen toeslaan. (De plaat bevat zo’n zestig verwijzingen naar de Bijbel, maar dat is een ander verhaal.)

Big Pink – Woodstock

De elpee dateert uit dezelfde periode (1968) waarin de beroemde Basement Tapes werden opgenomen. Dylan en The Band namen ruim honderd songs op in de kelder van het huis Big Pink in Woodstock. De in 1975 uitgebrachte plaat The Basement Tapes was hiervan slechts een magere selectie. De in 2014 uitgebrachte box The Basement Tapes Raw, The Bootleg Series Vol. 11 bood bijna alle opgenomen songs. De opnames lijken die van John Wesley Harding in een breder kader te plaatsen. Oude folk- en bluessongs en nieuwe songs van Dylan schetsen het beeld van een verdwenen Amerika, een negentiende eeuws gebied bevolkt door outlaws, hobo’s, landarbeiders, slaven en immigranten. Ballades uit de Appalachian Mountains, countrysongs, murderballads, kinderliedjes en gospelsongs vertellen de geschiedenis van dat verdwenen Amerika. The Basement Tapes weerspiegelen dat verleden en maken de luisteraar deelgenoot van die geschiedenis, alsof het filmbeelden zijn van een nog te maken epos over een mythisch, vrijwel vergeten land. Een land dat misschien alleen in de verbeelding bestaat. In die verbeelding kan Marshall Matt Dillon de orde handhaven.

Noten
[1] Het interview met Dylan is te beluisteren op https://www.youtube.com/watch?v=483m8ADfG48
[2] Bob Dylan: Billy the Kid (audio) https://www.youtube.com/watch?v=ZEi83f_CEqM
[3] Geoff Mudaur, Downtown Blues, on piano Bob Landy (audio) https://www.youtube.com/watch?v=BCSsCK86ldc
[4] Movie quotes in Bob Dylan songs http://www.geocities.ws/linwood/cinema/Dylan-Film/
[5] Annie Oakley (1860-1926), legendarische Amerikaanse scherpschutster. Belle Starr (1848- 1889), outlaw, maakte deel uit van de bende van Jesse en Frank James.

De oudste bewegende beelden van Dylan (ca.1961)




Bloed, zweet en tranen of: Churchill, Cash en Hazes

Eén keer trek je de conclusie
Vriendschap is een illusie
Vriendschap is een droom
Een pakketje schroot met een dun laagje chroom

’t Is moeilijk bescheiden te blijven
Wanneer je zo goed bent als ik
Zo stoer, zo charmant en zo aardig
Dat zie je in één ogenblik

En ik ben blij dat ik je niet vergeten ben
Dat ik nog zo veel kleine dingen van je ken
Omdat ik steeds ben blijven dromen
dat het toch zo ver zou komen
Ben ik blij dat ik je niet vergeten ben

Met bloed, zweet en tranen
Zei ik, rot hier nu maar op
Met bloed, zweet en tranen
Zei ik vrienden, dag vrienden, de koek is op

Wat is er bevrijdender – althans, vanuit therapeutisch oogpunt bezien – dan voluit meeblèren met een vol Ahoy of Goffert? Of een bomvolle Johan Cruyff Arena, sinds de Ajax-aanhang zich de André Hazes-hit Bloed, zweet en tranen heeft toegeëigend?

Dat begrip – bloed, zweet en tranen – wordt buiten onze landsgrenzen – en wellicht ook daarbinnen – waarschijnlijk op de eerste plaats geassocieerd met Blood, Sweat & Tears of, zoals het vaker werd weergegeven, BS&T, de New Yorkse jazzrockband die tussen maart 1969 en oktober 1970 megahits had met You’ve made me so very happy, Spinning wheel, And when I die en Hi-De-Ho.

De oorsprong voor de naam van de band wordt gewoonlijk toegeschreven aan de speech die Winston Churchill hield in het Lagerhuis op 13 mei 1940, bij het begin van zijn eerste periode als minister-president.
Voluit klinkt de passage als volgt: “I would say to the House, as I said to those who have joined this Government: I have nothing to offer but blood, toil, tears and sweat.”

Churchill mag dan wel in 1953 de Nobelprijs voor literatuur gewonnen hebben – een belangrijk deel van zijn werkzame leven verdiende hij meer met schrijven en als veelgevraagd spreker dan als politicus – , voor de woorden die hij wereldberoemd zou maken, moest hij toch putten uit de Engelse letteren.

De poëet en avonturier Lord Byron (1788-1824) schreef in zijn meer dan 100 pagina’s tellende gedicht The Age of Bronze, dat in 1823 verscheen

Year after year they voted cent per cent,
Blood, sweat, and tear-wrung millions – why? for rent!

En nog verder terug in de Britse literatuurgeschiedenis vindt men de dominee-dichter John Donne (1572-1631), die in zijn gedicht An Anatomy of the World (1611) schrijft:

That ’tis in vain to dew, or mollifie it with thy tears, or sweat, or blood
(to dew = bevochtigen, to mollify = verzachten).

De enumeratie ‘bloed, zweet en tranen’ moet, in welke volgorde dan ook, dus al heel lang niet alleen bestaan hebben, maar ook als literaire eenheid gebruikt zijn.

Het is intussen maar zeer de vraag of die beroemde woorden van Churchill BS&T geïnspireerd hebben bij de keuze van een naam. Om te beginnen worden ze niet exact geciteerd. Sterker nog, uit de oorspronkelijke tekst is een vierde woord – toil, gezwoeg – weggelaten en staan sweat en tears in de omgekeerde volgorde.
Ten tweede heeft Al Kooper, een van de oprichters van BS&T, zich uitgelaten over de herkomst van hun naam. In zijn autobiografie met de weinig van aangename herinneringen getuigende titel Backstage Passes and Backstabbing Bastards (1998), herinnert hij zich: ‘One particular night, Jimi Hendrix, B. B. King, myself, and an unidentified drummer and bass player were going at it all night at the Cafe Au Go Go. At daybreak, when we finished playing, they put the house lights on and somebody observed: ‘Christ! Look at the organ! There’s blood all over the keyboard!’ Sure enough, I had cut my hand playing, and in the state of bliss induced by my compatriot’s sound had not felt a thing. What a great album cover, I thought. No. What a great name for a band.’

Geen uitleg die meteen overtuigt, al was het maar omdat al dat bloed wel verklaard wordt maar de herkomst van de tranen en het zweet onbekend blijft. Dan geloven wij eerder, dat de naam van de band geïnspireerd is door de country-zanger Johnny Cash, die immers in 1963 een album uitbracht met de titel Blood, sweat and tears. (Dat laat natuurlijk de vraag onverlet waar Cash het vandaan heeft.)

Blood, toil, tears and sweat is trouwens niet het enige spoor dat Churchill in de popmuziek heeft achtergelaten. Om overigens volstrekt onduidelijke redenen koos een Amerikaanse band als naam The Beginning of the End. Hun enig bekende wapenfeit is het album Funky Nassau (1971), interessanter is de bron van hun naam.

Uit weer een andere toespraak van Churchill, in november 1942, ging dit citaat een eigen leven leiden: “This is not the end. It is not even the beginning of the end. But it is, perhaps, the end of the beginning.”
Het was een verwijzing naar de aanval van Field Marshal Bernard Montgomery – koosnaam Monty – op de Duitse troepen onder aanvoering van generaal-veldmaarschalk Erwin Rommel – bijnaam de Woestijnvos – in Noord-Afrika.

Het was al met al dan ook niet te vermijden, dat blood, sweat and tears enkele minder creatieve geesten zou verleiden tot speels bedoelde titels van hun memoires. Zo herleefde Steve Katz, mede-oprichter van BS&T, zijn wildste jaren in het boek Blood, sweat, and My Rock ‘n’ Roll years (2015).
Nog makkelijker maakten de drie makers van een boek over Rocker33, een van de spraakmakendste nachtclubs in Duitsland, zich van de titel af. Zij kwamen eendrachtelijk op Love, sweat and tears (2020).
Succes verzekerd!




De haardos van Lady Godiva

Macbeth, Don Juan, Koningin Guinevere, Graaf Dracula, alle historische figuren hebben in meer of mindere mate – meestal mindere – een kern van waarheid, waarmee de geschiedenis naar eigen inzicht op de loop gegaan is.
Een interessant en pikant voorbeeld biedt Lady Godiva. De oerversie verhaalt hoe de Lady in kwestie gehuwd is met Leofric, graaf van Mercia in Midden-Engeland en de schatrijke maar rechtlijnige eigenaar van de stad Coventry en omstreken. Het is het jaar 1040. Lady Godiva heeft erg te doen met de bewoners, die zuchten onder de zware belastingen die de graaf hen oplegt en probeert haar man keer op keer te vermurwen.
Uiteindelijk toont hij zich bereid op haar smeekbeden in te gaan, op voorwaarde dat de Lady naakt op een paard gezeten door de stad rijdt. Zij accepteert zijn uitdaging en rijdt, slechts gehuld in haar lange haren, door Coventry. Op haar verzoek blijven alle bewoners binnen, met de luiken gesloten.

Die oerversie speelt in de eerste helft van de elfde eeuw, maar kreeg pas zo’n twee eeuwen later bredere bekendheid toen het verscheen in de Flores historiarum, een verzameling verhalen uit de Britse historie – letterlijk vertaald: Bloemen van de geschiedenis -, bijeengebracht door de benedictijner monnik Roger of Wendover. Het boek werd voor het eerst gedrukt in 1236.

De opofferingsbereidheid van Lady Godiva werd sindsdien op tal van manieren vormgegeven, met name in de beeldende kunsten – er zijn talloze schilderijen en beeldhouwwerken van gemaakt – en in literatuur: toneelstukken, gedichten, prozastukken. Echt grote populariteit kreeg het thema pas in 1842, toen het gedicht Godiva van Alfred, Lord Tennyson (1809-1892) in druk verscheen.
Van ander werk waarin zij een hoofdrol speelt, valt het toneelstuk Monna Vanna (1902) op, van de Franstalige Belg Maurice Maeterlinck (1862-1949), aan wie in 1911 de Nobelprijs voor literatuur werd toegekend. Het thema van ‘Wedden dat’ krijgt hier vorm in het verhaal over de schone Monna Vanna, echtgenote van Guido Colonna. De stad Pisa is omsingeld door het leger van Florence, de bevolking wordt uitgehongerd. Als tegenprestatie voor het beëindigen van de belegering eist Prinzivalle, de leider van de Florentijnen, dat (Gio)vanna één nacht bij hem doorbrengt, slechts gekleed in een mantel. Guido voelt zich door deze eis in zijn mannelijke eer aangetast, maar Vanna aarzelt geen moment. En terecht, want Prinzivalle gedraagt zich als een heer en volstaat met een kus op haar voorhoofd.

Uiteraard leende zo’n prikkelend gegeven zich bij uitstek voor verfilming. Er zijn dan ook ettelijke films gemaakt met een titel als Lady Godiva rides, maar die hebben allemaal niet veel meer om het lijf dan een verhaallijntje rondom die ene gewaagde scene. De Engelse productie Lady Godiva rides again (1951), bijvoorbeeld, werd in Amerika uitgebracht onder de titel Bikini Beach. Dat zegt al genoeg.

De mythe van Lady Godiva heeft overigens nog een begrip in de Engelse taal opgeleverd. Terwijl alle burgers van Coventry zich aan haar verzoek hielden om niet te pogen een glimp van de naakte amazone op te vangen, kon één man de verleiding niet weerstaan. Tom the Taylor kijkt stiekem toch en wordt daarvoor met blindheid gestraft. Sindsdien is Peeping Tom of, voluit, Peeping Tom of Coventry – to peep is gluren – de gangbare Engelse term voor voyeur. Er is overigens weinig grond om aan te nemen dat het nieuwsgierig kleermakertje echt bestaan heeft.
In 1960 werd de Britse film Peeping Tom uitgebracht, over een seriemoordenaar die zijn slachtoffers filmt terwijl hij ze ombrengt. De Duitse hartenbreker Karlheinz Böhm speelt daarin de titelrol.

Ook in de Nederlandse letteren heeft de Lady zich gemanifesteerd, al was het dan ook slechts in het titelgedicht van de bundel Lady Godiva op scooter van Sybren Polet uit 1960. Polet – een pseudoniem van Sybe Minnema (1924-2015) – wordt in vakkringen gerekend tot de Experimentelen en de Vijftigers, maar door literatuurliefhebbers ook wel tot de Onleesbaren. Een willekeurig fragment uit het onderhavige werk moge ter illustratie volstaan:

Rijd, rijd zo dicht langs hen heen
dat de politieagenten gedichten gaan schrijven
die ze des avonds met gemotoriseerde stem
aan hun vrouwen voorlezen
en de direkteur van de Universiteitsbibliotheek, geprikkeld,
zijn hoed afneemt
om zich de literatuur van het voorhoofd te wissen.

Ook de rest van het gedicht heeft niets met Lady Godiva te maken.

Dat interessant en pikant nog steeds een bruikbare combinatie vormen, blijkt uit de pop-artiesten die het thema in een nummer verwerkten. Dat zijn niet de minsten. Neem The Velvet Underground, de groep rond Lou Reed en John Cale. Die hadden zich al voor Venus in furs op hun debuutalbum The Velvet Underground & Nico uit 1967 literair laten inspireren door de novelle Venus im Pelz (1870) van de Oostenrijkse auteur Leopold von Sacher-Masoch, aan wiens naam en werk het begrip masochisme is ontleend.
Op het daarop volgende album, White light/White heat (1968), staat het nummer Lady Godiva’s Operation, met tekst en muziek van Lou Reed. Tot de meer verrassende interpretaties van de operatie in kwestie, hoort die volgens welke het hier een geslachtsverandering zou betreffen. De regels

Doctor arrives with knife and baggage
Sees the growth as just so much cabbage
That now must be cut away

zouden verwijzen naar een woekering – the growth – die verwijderd moet worden. Het vervolg vult daarop aan, dat er niet alleen aan weerszijden geopereerd wordt, maar ook dat de ingreep onomkeerbaar is:

Now come the moment of great great decision
The doctor is making his first incision
One goes here, one goes there

De Britse formatie Simply Red, bekend van de hit Holding back the years, bracht in 1987 het album Men and women uit, met daarop Lady Godivas’s room.
Ook het damestrio Boney M, meestal voorzien van een éénmansballet, stortte zich op Lady Godiva.
Dat werd met enige argwaan tegemoet gezien, aangezien hun historisch besef niet overdreven betrouwbaar was gebleken. In het refrein van hun wereldhit Rasputin gingen zij immers voorbij aan het feit dat Rusland geen koningin had maar een tsarina:

Ra Ra Rasputin
Lover of the Russian queen

Om in het geval van Lady Godiva het zekere voor het onzekere te nemen, kozen ze als tekst ongeveer de korte versie van een hoofdstuk uit een geschiedenisboek:

Her name was Lady Godiva
A lady so brave and so strong
Her husband the Earl of Mercia
He treated her terribly wrong

She’s a lady
She’s a lady
She rode naked on horseback
To stop him from his tax increase
(..)
Then sneaking a glance through the window
Was a guy they called Peeping Tom
He caught a glimpse and was blinded
Curiosity sometimes is wrong    

Het meest blijft de dappere daad van de Lady in ons geheugen hangen door de hit die het Engelse duo Peter & Gordon er mee scoorden, een nummer dat overigens in Coventry niet te horen mocht zijn omdat de burgemeester de tekst obsceen achtte. De volledigheid vereist hier te vermelden dat die tekst niet zozeer over Her Ladyship ging als wel over een lokale stripteaseuse (Seventeen, a beauty queen) die, gezegend met lang haar en niet door gêne geremd, carrière maakt in Hollywood, zij het in films van bedenkelijk allooi.
Voor een vergelijking met de echte Lady Godiva hadden Peter & Gordon niet meer dan een paar regels nodig:

Her long blond hair
falling down across her arms
hiding all the lady’s charms

In november 1966 staat Lady Godiva op de zesde plaats in de Amerikaanse Top-100.




Folderye en Franglais: modetrends in winkelnamen

Nostalgie als handelsmerk doet het vaak goed. De opoe-fiets, grootmoeders cake, uw grootouders kochten al hier: wat verder dan twee generaties terugwijst, paart de roep van degelijke materialen en ouderwets vakmanschap aan de populariteit van trekdrop en Art Deco-vazen.
De makkelijkste manier om een eeuwenoude voorgeschiedenis te suggereren, is het aanbrengen van één of twee ‘oud’ ogende letters in de naam van product of etablissement.
Dat wil wel eens tot verrassende combinaties leiden. Een hoofdstedelijk café roept met de naam ‘De Huyschkaemer’ de sfeer op van een knapperend haardvuur, versgezette koffie en moeder die een stevige maaltijdsoep bereidt.
Een bijkomstigheid is dat ‘Huyschkaemer’ nooit die spelling gehad heeft. (De taalkundige uitleg: woorden als mens en vis werden tot 1936, toen de spelling De Vries en Te Winkel werd ingevoerd, geschreven als mensch en visch. In vroeger eeuwen werden ze namelijk als mensk of visg uitgesproken. Die uitspraak sleet af, de schrijfwijze hield hardnekkig stand. Huis werd nooit als huisk of huisg uitgesproken en derhalve ook nooit als huisch gepeld. Vergelijk in het Duits Mensch en Fisch met Haus.)

Misschien heeft op de plaats van deze kroeg ooit een herberg of uitspanning gestaan en heeft de huidige eigenaar daarnaar willen verwijzen, maar hield zijn commercieel instinct geen gelijke tred met zijn taalkundige scholing.
Anders ligt het al, waar de uitbater zijn fantasie geheel de vrije loop laat. Dat moet het geval geweest zijn bij ‘De Smickelbar’, waarvan het pseudo-ouderwets gespelde eerste deel sterk contrasteert met de roze verlichting en luide jukeboxmuziek die het woord bar oproept.
Het beoogde effect is niet aan spelling gebonden. Het kan ook bereikt worden door de juiste (lees: onjuiste) woorden of begrippen te koppelen. Het schoolvoorbeeld is de advertentie in een Nederlands avondblad voor een ‘Middeleeuwse brunch’: brunch is de inmiddels ingeburgerde naam voor een uitgebreide ochtendmaaltijd die ontbijt en lunch overbodig maakt. Het is dan ook samengesteld uit de Engelse woorden breakfast en lunch.
Dit compromis voor langslapers en veeleters is, waarschijnlijk in Amerika, bedacht omstreeks de jaren 60 van de vorige eeuw. Maar ook de oorspronkelijke woorden zijn zo oud niet. Lunch, bijvoorbeeld, verschijnt pas in het Engels tegen 1700, ruim na de Middeleeuwen.

Nog zo’n constructie werd bedacht door een eerzaam handwerksman die de tijd rijp of zijn broodwinning achterhaald genoeg vond voor een verbale facelift. Waar bakkers tegenwoordig allemaal in een Broderie of Broodwinkel lijken te werken, of – beter nog – in een Backerie of Broodtwinckel, en steeds meer slagers Vleeschhouwerij op hun winkelruit laten aanbrengen, was het schoenlappen een van de laatste echte ambachten die eerlijk voor hun naam durfden uitkomen.
Sedert een paar jaar heeft ook die hoek een open oog voor modieus taalgebruik en sindsdien kan men voor nieuwe hakken en zolen ook terecht bij de Schoenlapperette.

Het voorlopig hoogtepunt wordt gevormd door het bedrijf dat in en om Alkmaar reclameblaadjes en huis-aan-huis-kranten verspreidt en dat op zijn bestelauto’s trots de vermelding “drukwerkverspreiders sinds 1799” voert. De naam van dat bedrijf is ‘Folderye’, waarbij ik de neiging nauwelijks kan onderdrukken dat in goed Middelnederlands uit te spreken als Folderië.
Zo het de bedoeling was die sfeer – Hadewijch, Mariken van Nieumeghen, heksenverbranding, de pest – naar boven te halen, overigens zonder dat duidelijk is wat dat voor rol speelt bij het bezorgen van het Weekblad voor West-Friesland en de Kruidvatfolder, dan ware het achtervoegsel -ye beter aan een ander woord gekoppeld.
Folder komt uit het Engels, van het werkwoord to fold, vouwen. Van oorsprong de naam voor gevouwen drukwerk, werd folder bij uitbreiding het woord voor kleine blaadjes, reclamedrukwerk en dergelijke. Het vond in die betekenis pas in de loop van de vorige eeuw ingang in het Nederlands. Lang na 1799.

Interessant is, dat de mode zelf ook modes kent, ook in winkelnamen. Een wandeling door de Amsterdamse Kalverstraat biedt een breed inzicht in de ontwikkelingen op dat gebied. De jongstetrend – in deze sector spreekt men bij de geringste verandering al van ‘trend’; duurt een trend langer dan een week, dan is het een ‘rage’ en als een rage langer aanhoudt dan een maand, heet het een aardverschuiving – lijkt het gebruik te zijn van twee talen voor één naam, onder de voorwaarde dat daarbij geen Nederlands zit.

Typerend voorbeeld is la Sweaterie, dat op subtiele wijze de faam van Lichtstad-Modestad en het vrije-blije van joggingpakken en zweetbandjes combineert. Viva en de Marie-Claire voor één geld.
Daartoe wordt een woord geleend van het Frans, dat het zelf weer uit het Engels gehaald heeft, ondanks de strenge richtlijnen van de Franse overheid tegen onnodig overnemen van Engelse en Amerikaanse termen. Dit Franglais heeft inmiddels oor- en oogstrelende begrippen opgeleverd als le five o’clock tea, le businessman, le far-west, la baby-sitter (een oppas is per definitie vrouwelijk in Frankrijk) en blijkbaar ook le sweater, te vinden in een Sweaterie.
Maar de Nederlandse modewereld is voor haar creativiteit niet uitsluitend aangewezen op de Champs-Elysées. De P.C. Hooftstraat, bijvoorbeeld, nog zo’n hoofdstedelijke winkelpromenade, kent de Pulloveria. Het commerciële genie achter deze vondst heeft met een minieme ingreep de pullover, mèt de plusfour en de hansop het degelijkste en dus onverkoopbaarste kledingstuk van deze tijd, weer aantrekkelijk gemaakt.
Het geheim zit ‘m in het achtervoegsel -ia, tot dan slechts gangbaar in de horeca (pizzeria, luncheria).
Het komt in oer-oorsprong uit Cuba, waar het woord cafetaria ‘winkel die koffie in het klein verkoopt’ betekende.
Door die twee lettertjes kreeg de saaie pullover een Latijns-Amerikaanse zwier – ‘Een tikkeltje te wild voor je, hombre?’ -, zonder dat het ten koste ging van de degelijkheid die spreekt uit namen als De Mantelspecialist en Het Twinsetparadijs.
Er is nog hoop voor de sokophouder.


Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637




De Walrus of Love en de King of Rock: opmerkelijke bijnamen in de popmuziek

Elvis Aaron Presley (1935-1977)

Ella Fitzgerald is the First Lady of Song, Aretha Franklin heet the Queen of Soul, Chuck Berry is the Father of Rock and Roll en Michael Jackson is bekend als the King of Pop: in de wereld van de jazz en popmuziek is aan bijnamen waarlijk geen gebrek. Meestal zijn die, zoals hierboven geïllustreerd, voor de hand liggend en weinig geïnspireerd. Verfrissend is het daarom op een ongebruikelijke, originele of anderszins verrassende bijnaam te stuiten.
Een mooi voorbeeld is die voor de omvangrijke Amerikaanse zanger Barry White (1944- 2003). Zijn toegewijde fans noemen hem vertederd the Walrus of Love. En inderdaad, wie een paar foto’s van de zingende zeerob meer dan vluchtig bekijkt, kan enige gelijkenis niet ontgaan.
Het love-deel van deze eretitel verwijst naar het diep-bronzen stemgeluid – in vaktermen: een driedubbele bas -, waarmee hij nummers als You’re the first, the last, my everythingNever never gonna give ya up en Let the music play voor zich uit bromt.

Barry White, geboren als Barry Carter en toen nog van normaal gewicht, kruiste eens op onverwachte wijze mijn pad. Voor het radioprogramma Het Zout in de Pap maakte ik literaire portretten van een uur. De gesproken delen werden afgewisseld met muziekfragmenten, waarvoor ik gewoonlijk de geïnterviewde auteur naar een voorkeur vroeg. In 1992 maakte ik zo’n portret van Bas Heijne naar aanleiding van zijn toen jongste roman Suez. Op mijn vraag naar een muzikale wenslijst bekende hij zijn liefde voor het werk van White. In diezelfde periode trad de zwoel zwijmelende zwaargewicht op in Rotterdam en zo kon het gebeuren, dat er van Bas Heijne, toen nog niet de huisfilosoof van het NRC/Handelsblad, naast zijn opiniërende stukken een interview met Barry White verscheen.

Het beste voorbeeld, evenwel, is Elvis Aaron Presley (1935-1977). Of Aron, zoals zijn ouders hem genoemd hadden. De dokter die aangifte deed, gaf echter de meer gangbare spelling – met dubbel A – op en zo staat het ook op zijn grafsteen.
De naam Elvis dankt hij aan de middelste naam van zijn vader, Vernon Elvis Presley. Een weinig gangbare naam, behalve onder de arme blanke bevolking in het zuiden.
Het beste voorbeeld om meer dan één reden. Niet zozeer vanwege zijn gangbare bijnamen, zoals the Mississippi Flash, omdat hij werd geboren in Tupelo in de staat Mississippi -, of the Memphis Flash. Hij overleed immers in Memphis, Tennessee. Graceland, zijn woonhuis en landgoed daar, is sindsdien meer dan een Elvis-museum. Het is een bedevaartsoord. (Ter contrastering: het Nederlandse Elvis Presley-museum is te vinden in een antiekboerderij in Molkwerum, in de provincie Friesland.) Of neem, als cliché aller clichés, the King.
Maar wel om het onwaarschijnlijke toeval dat zijn voornaam perfect rijmt op pelvis, naar het Latijnse pelvis voor bekken. En laten nu de ritmisch schokkende bewegingen met zijn bekken typerend zijn voor Elvis’ manier van bewegen op ritmische muziek.
Met die weinig verhullende maar alles suggererende bewegingen lag de bijnaam Elvis the Pelvis al snel voor de hand. Wellicht onbedoeld effect van dat heftige geschok was, dat de gezagsgetrouwe ouders van voornamelijk blanke kinderen met lede ogen aanzagen hoe die kinderen niet alleen die bewegingen overnamen – niet voor niets werd dat al snel rock-and-roll genoemd, zeer vrij te vertalen als heen-en-weer-en-op en-neer -, maar ze in toenemende mate zelfs op ideeën bracht.

Een eveneens interessante maar wat onderbelicht gebleven reden is de invloed die het verschijnsel Elvis, afgezien natuurlijk van zijn muziek, had in de popmuziek, bijvoorbeeld op het gebied van namen.
Enkele opmerkelijke voorbeelden. De Amerikaanse zanger Martin Benefield had als Vince Everett een paar bescheiden hits. Zijn pseudoniem had hij geleend van het door Elvis gespeelde personage in diens eerste grote speelfilm, Jailhouse Rock (1957). De Londense band The Sid Presley Experience putte voor zijn naam zelfs uit drie popbronnen: Sid Vicious, frontman van The Sex Pistols, Elvis Presley en The Jimi Hendrix Experience.

Reginald Maurice Ball, kortweg Reg Ball, was de zanger van de Britse groep The Troggs, maar had volgens zijn manager Larry Page niet echt de naam van een popster. Als grap opperde Page de naam Presley en sindsdien heette de zanger Reg Presley.
The Troggs hadden tussen 1966 en 1968 wereldhits met Wild thing (“you make my heart  sing”), With a girl like you en Love is all around, maar hadden daarvoor wel hun oorspronkelijke naam, Ten Foot Five, veranderd. Trogg was de verkorte vorm van troglodyte ofwel grotbewoner en was destijds gangbaar als scheldnaam voor het meer suffe type medemens. In 1967 verscheen hun album Trogglodynamite.
Ook de Engelse zanger Declan Patrick Aloysius McManus voorzag geen grootse carrière met zijn eigen naam. Toen hem een platencontract werd aangeboden waarin de voorwaarde was opgenomen dat hij een commerciëler artiestennaam zou nemen, viel de keuze op de meest commerciële voornaam die hij kon bedenken.
De achternaam Costello lijkt een verwijzing naar Lou Costello, de komische helft van het Amerikaanse duo Abbott and Costello, wereldberoemd vanwege hun dialoog Who’s on first?
In werkelijkheid was Costello de meisjesnaam van zijn moeder en was de voornaam van the King of Rock een idee van zijn manager, Jake Riviera. Dat pakte nog bijna ongelukkig uit, toen Costello’s eerste album, My aim is true, uitkwam rond het overlijden van Elvis Presley op 16 augustus 1977 en hij beschuldigd werd van lijkenpikkerij.
En voor de volledigheid: in 1986 bracht hij een album uit met de titel The King of America.


Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637




Mardjan Seighali met Job Hulsman – Tot op de dag

Mardjan Seighali. Ills.: Joseph Sassoon Semah

‘Wie in het buitenland opnieuw begint moet zich bewijzen.’

Mardjan Seighali (1964) is geboren in de Iraanse plaats Rasht, waar ze een liberale opvoeding genoot; religie speelde geen rol.
Als scholiere maakte ze mee dat Iran in opstand kwam tegen de exorbitante levensstijl van de Sjah en hem tot aftreden dwong. De Iraanse ayatollah Khomeini kwam terug uit zijn tijdelijke verblijfplaats in Parijs en werd als held onthaald. Hij won de verkiezingen en veranderde Iran in een theocratisch bolwerk.
Mardjan Seighali sloot zich aan bij de Iraanse oppositiepartij Mojahedin-e Chalgh, de Volksmoedjahedien, een partij die streefde naar een meer gelijke welvaartsverdeling. Twee jaar later, in 1981, werd de partij door Khomeini tot vijand van god verklaard. Ze werd voor haar veiligheid door haar vader ontvoerd naar een tante in Teheran.

Als ze tussentijds haar familie bezoekt voor het nieuwjaarsfeest, wordt ze door de Revolutionaire Garde opgepakt, en wordt in de gevangenis, gemarteld, bedreigd en vernederd. Haar wordt niets bespaard omdat ze voor de partij pamfletten uitdeelde en deelnam aan discussies. Veel van haar medegevangenen eindigen in een massagraf, zoals haar vriendin Tahmina ‘een bloem die niet tot bloei mocht komen.’ Haar ouders sloten een deal met het regime waardoor ze na anderhalf jaar uit de gevangenis werd ontslagen, op voorwaarden dat ze moest trouwen en ze kreeg een studieverbod. Vlak na haar vrijlating trouwt ze, met tegenzin, met Rasoul: ze wilde vrij zijn, maar de eer van de familie was zo gered. Ze krijgt met hem twee zonen.
Mardjan Seighali was woedend omdat ze geen enkele inspraak had gehad op haar vrijlating; thuis mag ze nergens over praten.
Ze wil voor alles onafhankelijk zijn en vol strijdlust, ook in haar relatie met haar man Rasoul. Het is voor haar heel moeilijk over haar persoonlijke ervaringen te vertellen. Ze memoreert vaak de woorden van haar vader, toen ze vrijkwam uit de gevangenis: ‘Hier praten we niet meer over!’

Haar man Rasoul was in 1989 gevlucht naar Nederland, omdat hij gezocht werd vanwege een filmopname van een steniging. Mardjan Seighali wordt vervolgens herhaaldelijk opgepakt en weer vrijgelaten. Ze komt als zesentwintigjarige, na een aantal mislukte vluchtpogingen, met haar twee kinderen in 1990 in Nederland terecht waar ze weer moeizaam een gezin vormt met Rasoul, eerst in Den Helder, dan in Brummen en uiteindelijk in Almere, waar ze zich thuis voelt: ‘Almere – nieuwe stad waar je als nieuwkomer een nieuw leven kan beginnen.’

Ze worstelt nog steeds met haar herinneringen aan de gevangenis en het regime van ayatollah Khomeini, maar eenmaal in Nederland besluit ze alles op alles te zetten om haar leven weer betekenis te geven.
In 1997 voltooide ze haar studie Maatschappelijk werk- en dienstverlening aan de Hogeschool van Amsterdam. Later werd zij o.a. directeur van Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF (die ook haar studie financierde), zat in de Raad van Advies College voor de Rechten van de Mens en krijgt een baan als hoofd Sector Communicatie & Publicatie en Relatiemanagement bij Stichting Erfgoed Nederland. Sinds november 2020 is ze voorzitter van het Humanistisch Verbond.

Schrijver en journalist Job Hulsman van uitgeverij Ambo/Anthos, die in 2017 Iran bezocht, weet haar te enthousiasmeren haar verhaal op te schrijven. Ze ontmoetten elkaar regelmatig aan haar keukentafel in Almere, en ook zelf kroop ze achter haar computer.

Na de lancering van Tot op de dag weet ze niet of ze blij is, want ze denkt nog steeds aan de mensen die in onvrijheid woonden en wonen. Sinds haar vrijlating in 1983 vraagt ze zich nog steeds af: ’is het een straf of een zegen dat ik vrijkwam? Als er iets te kiezen viel, wat zou ik dan hebben gekozen: thuiskomen met de herinneringen die ik heb en daarmee door het leven gaan of helemaal niet meer thuiskomen? De vragen galmen nog steeds door mijn hoofd.’

Mardjan Seighali met Job Hulsman – Tot op de dag – Ambo/Anthos Uitgevers, Amsterdam, 2021. ISBN 9789026353291

Opnieuw beginnen: Mardjan Seighali bij TEDxAlmere

Linda Bouws – St. Metropool Internationale Kunstprojecten