Alias Bob Dylan – Heimwee naar de verbeelding
Het moet 1964 geweest zijn toen de mythe ontstond dat de jonge Robert Zimmerman, afkomstig uit Hibbing, Minnesota, als een soort eerbetoon aan de Ierse dichter Dylan Thomas, zijn naam had veranderd in Bob Dylan. Tot ver in de jaren zeventig dook het verhaal in allerlei artikelen en beschouwingen over Dylan op. In 1965 had Dylan al tegen een journalist van The Chicago Daily News gezegd: ‘I took the name Dylan because I have an uncle named Dillion. I changed the spelling but only because it looked better. I’ve read some of Dylan Thomas’s stuff, and it’s not the same as mine’.
Robert Shelton, journalist bij The New York Times, begon in 1966 aan een biografie over Dylan (No Direction Home. Het boek zou pas in 1986 verschijnen). Verschillende malen liet Dylan aan Shelton weten: ‘Straigthen out in your book that I did not take my name from Dylan Thomas’.
Dylan was Shelton sowieso dankbaar, want in september 1961 had Shelton in de New York Times de eerste – lovende – recensie over een optreden van Dylan geschreven. Dylan was op dat moment slechts bekend bij een kleine kring van bezoekers van folkcafé’s in Greenwich Village. De recensie bracht hem onder de aandacht van Columbia Records en van producer John Hammond en bezorgde hem een platencontract.
Interview
Inmiddels weten we dat veel van wat Dylan in interviews verklaarde met een flinke korrel zout genomen moet worden. Met biografische gegevens is hij altijd uiterst karig geweest en verschillende verhalen die hij over zijn jeugd en puberjaren vertelde, bleken achteraf geheel verzonnen. Legendarisch is een van zijn eerste radio-interviews. Nog voor de release van zijn eerste plaat interviewde presentatrice Cynthia Gooding hem in maart 1962 een uur lang voor WBAI-FM Radio, New York. Onduidelijk is of het programma ooit is uitgezonden maar het is gelukkig wel bewaard gebleven. [1] Zo vertelt hij Gooding dat hij op jeugdige leeftijd wegliep van huis en enkele jaren met een circus door de Verenigde Staten was getrokken. In New Orleans zou hij op 12-jarige leeftijd kennis gemaakt hebben met oude bluesmuzikanten die hem het mondharmonicaspelen hadden geleerd. Niets van waar: het bleken gefingeerde biografische verhalen. Soortgelijke ‘herinneringen’ zou hij in zijn beginjaren nog wel vaker verkondigen.
Artiestennaam
Maar als de naam Dylan geen betrekking had op Dylan Thomas, op wie dan wel? Dylan vertelde vrienden dat de naam gebaseerd was op Dillon, de achternaam van zijn moeder. Maar dat was niet waar zo bleek later, de moeder van Robert Zimmerman heette Beatrice Stone.
Over de oom Dillion heeft Dylan nooit meer gesproken.
In zijn highschool-jaren trad Robert Zimmerman zo nu en dan op schoolfeesten en county fairs op samen met jeugdvriend John Bucklen, overigens niet altijd tot genoegen van het publiek.
Voor iemand die het ver wilde schoppen in de muziek, en dat wilde de jonge Robert, was Zimmerman wellicht geen goeie artiestennaam. In 1958 zei hij tegen Bucklen: ‘I know what I’m going to call myself. I’ve got this great name – Bob Dillon.’
Misschien is de achtergrond van de naam Dylan dan ook veel minder prozaïsch dan vaak gesuggereerd. Robert Zimmerman was in zijn jeugd een grote fan van de westerntelevisieserie Gunsmoke, waarin de rechtvaardige Marshal Matt Dillon (acteur James Arness) in het westernstadje Dodge City de orde weet te handhaven. Mogelijk is de Dillon/Dylan-naamgeving niet meer dan de jeugddroom een held te willen zijn, of op zijn minst zich te willen onderscheiden van de rest.
Westernseries
Hibbing, een plaatsje met zo’n tienduizend inwoners was tot bloei gekomen dankzij de omringende ijzerertsmijnen, maar in de jaren vijftig was de bloeitijd van het stadje al lang voorbij. Voor de opgroeiende jeugd was er niet veel te beleven. Er was een bioscoop, meer vermaak was er niet. In 1952 kon het gezin Zimmerman zich als eerste in Hibbing een televisie veroorloven. De jonge Bob bracht met zijn vrienden urenlang voor het toestel door.
Hij keek naar musicals en variety shows, maar zijn voorkeur ging uit naar westernseries als Wyatt Earrp, Kit Carson, Davey Crockett, maar vooral de serie Gunsmoke was zijn favoriet.
Vertraagd geweld
Van de serie Gunsmoke werden tussen 1955 en 1975 635 afleveringen gemaakt. Met kijkersogen van nu, ruim zestig jaar later, oogt de serie als uitermate braaf. In de volgens een vast stramien opgebouwde afleveringen werden de problemen in het keurige, burgerlijke plaatsje Dodge City op een beschaafde manier door Marshal Dillon opgelost. Daarbij vielen natuurlijk wel schoten en doden vielen er ook, maar zichtbaar bloed vloeide er nooit.
Voor veel acteurs en regisseurs was de serie het startpunt van hun carrière. Bijvoorbeeld voor Dennis Weaver, die in de jaren zeventig de succesvolle serie McCloud maakte, en voor regisseur Sam Peckinpah. Peckinpah had al naam gemaakt als scenarioschrijver van tientallen afleveringen van de populaire westernserie Broken Arrow, maar voor Gunsmoke mocht hij het als regisseur proberen. Tussen 1955 en 1958 regisseerde hij elf afleveringen. Daarnaast maakte hij afleveringen van de westernseries The Rifleman en The Westerner. In de jaren zestig regisseerde hij de westerns Wichita, Major Dundee en Villa Rides. Bekendheid kreeg Peckinpah in 1969 als regisseur van de snoeiharde western The Wild Bunch, waarin hij alle film- en westernwetten overtrad door geweld vooral zo bloedig mogelijk in beeld te brengen, het liefst vertraagd vertoond en vanuit verschillende camerastandpunten gefilmd. In de jaren zeventig zou vertraagd geweld Peckinpahs handelsmerk blijken te zijn. Hij maakte onder meer films als Straw Dogs, The Getaway, Bring me the Head of Alfredo Garcia en Cross of Iron. In 1973 maakte hij zijn laatste western, Pat Garret and Billy the Kid, met in de hoofdrollen James Coburn en Kris Kristofferson.
Dylan, bevriend met Kristofferson, toonde interesse in een rol in de film en kreeg via de producer het script toegespeeld. Hij ging naar een voorstelling van The Wild Bunch en raakte zozeer enthousiast over de stijl van Peckinpah dat hij meteen erna de song Billy the Kid schreef. [2] Peckinpah was onder de indruk van het nummer en draaide het vrijwel continu.
Dylan mocht de soundtrack voor de film schrijven en kreeg zowaar een rolletje toebedeeld, als Alias, een hulpje van Billy the Kid.
Pseudoniemen
Alias. Hoe toepasselijk kan een naam zijn, want in de loop der jaren bediende Dylan zich van vele pseudoniemen. Hij noemde zich Elston Gunn toen hij in 1959 drie dagen lang deel uitmaakte van de begeleidingsgroep van vroege rocker Bobby Vee, totdat hij uit de band werd gezet omdat hij teveel aandacht van het publiek opeiste. Als Tedham Porterhouse speelde hij in 1964 harmonica op de elpee Ramblin’ Jack van Ramblin’ Jack Elliot. In datzelfde jaar speelde hij als Blind Boy Grunt enkele songs op een plaat van het folktijdschrift Broadside.
Op de elpee The Blues Project. A Compendium of the Very Best on the Urban Blues Scene uit 1965, met o.a. Geoff Mudaur, Dave van Ronk en Eric von Schmidt, speelt hij piano als Bob Landy.[3] ‘To musicians, his piano playing is almost legend’, staat vermeld in de hoestekst. In 1972 verscheen hij als Robert Milkwood Thomas (!) op de plaat Somebody Else’s Troubles van Steve Goodman. Als Lucky Wilbury maakte hij deel uit van The Traveling Wilburys, de groep met George Harrison, Jeff Lynne, Roy Orbison en Tom Petty (1988), op hun tweede plaat heette hij Boo Wilbury (1990). Onder de naam Sergei Petrov schreef hij mee aan het scenario voor de film Masked and Anonymous (2003), waarin Dylan de rocklegende Jack Fate speelt. De afgelopen decennia produceerde hij zijn eigen platen onder de naam Jack Frost.
Speelfilms
Bob Dylan is een filmliefhebber, dat is bekend. In 1956, na het zien van de film Giant met James Dean, wilde hij niets liever dan de nieuwe James Dean worden. Zijn rebellie uitte hij dan wel niet als filmster maar als folk- en rockartiest, zijn liefde voor film en met name voor western is in zijn songs terug te vinden.
Michael Gray, auteur van de indrukwekkende studie Song & Dance Man III. The Art of Bob Dylan (2000), was de eerste die merkte dat sommige passages in Dylansongs een opvallende overeenkomst vertoonden met dialogen of zinsneden uit speelfilms. Nauwgezette studie bracht aan het licht dat Dylan uit maar liefst 61 speelfilms citaten in songs heeft gebruikt, of verwijst naar filmtitels.[4] Negen daarvan zijn westerns, negentien titels – waarvan zes films met Humphrey Bogart – stammen uit de jaren veertig en vijftig, de periode van de film noir, bijvoorbeeld Casablana, To Have and Have Not, Shoot the Piano Player en Rear Window.
Enkele voorbeelden:
The Big Sleep (1946)
Bogart: ‘What’s wrong with you?’
Bacall: ‘Nothing you can’t fix’
Dylan in Seeing the Real You at Last:
‘At one time there was nothing wrong with me,
That you could not fix’
The Oklahoma Kid (1939)
Cagney: ‘You want to talk with me’
Bogart: ‘Go ahead and talk’
Dylan in Tight Connection on my Heart:
‘You want to talk to me
Go ahead and talk’
The Lusty Men (1952)
Mitchum: ‘Broken bottles, broken bones, everything is broken’
Dylan in Everything is Broken:
‘Broken bottles, broken plates,
Broken switches, broken gates
…
Everything is broken’
In Bronco Billy (1980), een film over een rodeocowboy (eigenlijk een moderne western) zegt Clint Eastwood: ‘I’m looking for a woman who can ride like Annie Oakley and shoot like Belle Starr’.[5] In de song Seeing the Real You at Last (1985) zingt Dylan:
‘When I met you baby
You didn’t show no visible scars.
You could ride like Annie Oakley
You could shoot like Belle Starr’
Het zou zo een citaat uit een film met Humphrey Bogart kunnen zijn.
Amerika
Meer nog dan Dylans soundtrack voor Pat Garrett and Billy the Kid ademt zijn achtste elpee John Wesley Harding de sfeer van een westernfilm uit. Titel en titelsong verwijzen niet alleen naar outlaw en gunfighter John Wesley Hardin (1853-1895), een song als The Ballad of Frankie Lee and Judas Priest roept beelden op van een westernstadje waar oplichters, mysterieuze godsdienstpredikers en zwervende outlaws de dienst uitmaken. Beelden zoals we die wel kennen uit klassieke westernfilms. Op de plaat heerst een geheimzinnige, soms onheilspellende sfeer, waarbij een Bijbels noodlot ieder moment lijkt te kunnen toeslaan. (De plaat bevat zo’n zestig verwijzingen naar de Bijbel, maar dat is een ander verhaal.)
De elpee dateert uit dezelfde periode (1968) waarin de beroemde Basement Tapes werden opgenomen. Dylan en The Band namen ruim honderd songs op in de kelder van het huis Big Pink in Woodstock. De in 1975 uitgebrachte plaat The Basement Tapes was hiervan slechts een magere selectie. De in 2014 uitgebrachte box The Basement Tapes Raw, The Bootleg Series Vol. 11 bood bijna alle opgenomen songs. De opnames lijken die van John Wesley Harding in een breder kader te plaatsen. Oude folk- en bluessongs en nieuwe songs van Dylan schetsen het beeld van een verdwenen Amerika, een negentiende eeuws gebied bevolkt door outlaws, hobo’s, landarbeiders, slaven en immigranten. Ballades uit de Appalachian Mountains, countrysongs, murderballads, kinderliedjes en gospelsongs vertellen de geschiedenis van dat verdwenen Amerika. The Basement Tapes weerspiegelen dat verleden en maken de luisteraar deelgenoot van die geschiedenis, alsof het filmbeelden zijn van een nog te maken epos over een mythisch, vrijwel vergeten land. Een land dat misschien alleen in de verbeelding bestaat. In die verbeelding kan Marshall Matt Dillon de orde handhaven.
Noten
[1] Het interview met Dylan is te beluisteren op https://www.youtube.com/watch?v=483m8ADfG48
[2] Bob Dylan: Billy the Kid (audio) https://www.youtube.com/watch?v=ZEi83f_CEqM
[3] Geoff Mudaur, Downtown Blues, on piano Bob Landy (audio) https://www.youtube.com/watch?v=BCSsCK86ldc
[4] Movie quotes in Bob Dylan songs http://www.geocities.ws/linwood/cinema/Dylan-Film/
[5] Annie Oakley (1860-1926), legendarische Amerikaanse scherpschutster. Belle Starr (1848- 1889), outlaw, maakte deel uit van de bende van Jesse en Frank James.
De oudste bewegende beelden van Dylan (ca.1961)