Migration And Its Discontents: Israelis In Berlin And Homeland Politics


Yael Almog Ills.: Joseph Sassoon Semah

Introduction
Recent history has established Germany’s reputation as a new immigration country, facilitated by its economic boom and a relatively accommodating migration policy. An attractive destination for newcomers, Germany has surpassed many lands such as England and Canada which have long been recognized as immigration countries. Berlin in particular has drawn diverse populations of immigrants, including a considerable number of authors and artists whose works negotiate this relocation to the city. The gap between Germany’s notorious historical reputation for being hostile toward minority groups—embodied in the memories of World War II—and its attractiveness for expatriates has grown increasingly wider.

It is under these conditions that the growing community of Israelis living in Berlin has drawn attention from the German, Israeli, and global media. Israeli media and the publicist polemic have been preoccupied in recent years with the role of Israel’s living costs as a motivation for migration to Europe. In recent years, public protests in Israel have opted to shift public discussion away from its longtime focus on state security and onto the country’s increasingly high cost of living: Daily life necessities have “surpassed” the outside threat of anti-Semitic and anti-Israeli violence. In Israel, the perception of Germany as an attractive destination for emigrants elicits protests against the so-called opportunism of Israeli emigrants accused of “forgetting” the crimes committed by Germany during the Holocaust in favor of the satisfaction of mundane needs.[1] Former Israeli Minister of Finance, Yair Lapid, for example, has condemned the diffidence of Israelis who leave Israel because life is “easier in Berlin.”[2] According to Lapid, relocating in Berlin, the city which embodies historic insecurity for Jews, exemplifies the renouncement of national solidarity for the sake of economic comfort.

Berlin is characterized, often dismissively, as a “bubble” by Germans and foreigners alike—a desirable location for individuals belonging to minority groups or adhering to subaltern politics. My contention is that this cultural and imaginary construct functions as a microcosm allowing for the transmission of political identities to a new, foreign realm.
By examining recent literary representations which describe Berlin as a place of residence for Israelis, this essay argues that the description of Israeli migrants “escaping” their home country misses a crucial point: During their time in Berlin, Israelis do not simply abandon, but rather relocate Israeli politics to a new setting. This displacement dispels seminal expectations of Jewish diasporic life in Germany—both the Zionist discourse on European Jewish diaspora and Germany’s hegemonic memory culture. For one, the identification of the Israeli newcomers as “oriental” is at odds with an Israeli narrative of European Jews
returning to the continent after the trauma of the Holocaust. In the following readings of contemporary literary texts, I trace how sociopolitical conflicts salient to contemporary Israeli society—in particular, tensions between ethnic groups of Jewish Israelis—are negotiated through the act of travelling to Berlin or residing in the city. I follow how these conflicts are reformulated in a vocabulary pertaining to German memory culture and to German-Jewish encounters. Read more

Bookmark and Share

Kardinaal Willebrandslezing 2018 ~ 5 april 2018 in Bergkerk te Amersfoort


Prof.dr. Emile Schrijver

Op 5 april 2018 nodigen de Tilburg University/Katholieke Theologie en de Katholieke Raad van het Jodendom de Algemeen directeur van het Joods Cultureel Kwartier en hoogleraar van de geschiedenis van het Joodse boek aan de UvA, Prof. dr. Emile Schrijver, uit om de jaarlijkse Kardinaal Willebrandslezing te geven met de titel “Identiteit en tradities onder druk”. De coreferenten Prof.dr. Dineke Houtman, hoogleraar Judaica aan de Protestantse Theologische Universiteit en Dr. Bill Banning, docent godsdienst en levensbeschouwing op het d’Oultremontcollege te Drunen, gaan in op de vraag wat christenen van de joodse benadering kunnen leren. Een benadering die allereerst gaat om het doen, het leven volgens de Torah in plaats van de christelijke aanpak van puur doorgeven van het geloof.

Emile Schrijver benadrukt in zijn lezing het grote belang dat het jodendom hecht aan het doorgeven van de joodse leer van generatie op generatie (le dor wa-dor). Schrijver illustreert dat met verschillende citaten en voorbeelden uit de geschiedenis, zoals het volgende citaat uit de Misjna (de eerste neerslag van de mondelinge leer uit de tweede eeuw na de jaartelling): “Mozes ontving de Torah van Sinaï, en gaf haar door aan Jozua; Jozua gaf haar weer door aan de ouden, de ouden aan de profeten; en de profeten leverden haar over aan de mannen van de grote vergadering. Zij hadden drie spreuken: wees voorzichtig met oordelen, vorm veel leerlingen en maak een omheining om de Torah.”

Het einde van de 9de of aan het begin 10de eeuw markeren een nieuwe vorm van overdracht, de codex, naar het gebonden boek, dat het mogelijk maakt om grote teksten door te geven, allereerst voor de overdracht van het Heilige Schrift. Schrijver gaat vervolgens in op de traditionele vorm van een gedrukte bladzijde van de Talmoed, die zich kenmerkt door een centrale tekst die is omgeven door commentaarteksten. ”De oorsprong ligt in de cultuur van discussiëren, bevragen en problematiseren die eigen is aan de joodse cultuur.”

In de loop van de 13e eeuw verschijnen steeds meer handschriften met gecentreerde hoofdteksten en flarden commentaar daaromheen geschreven. Dit wordt de traditie van het ‘open boek’ genoemd, een levende en bewegende traditie. Teksten zijn niet definitief, anderen mogen er nieuw licht op laten schijnen. Deze toevoegingen worden vaak opgenomen in nieuwe versies van de tekst en genieten meestal dezelfde autoriteit als de brontekst. Read more

Bookmark and Share

Joseph Semah’s bladen bij Pessachim: Schets van een methode voor Talmoedische landschapsvormen


Joseph Semah ~ Inleiding tot het principe van verhoudingsgewijze expressie

Voor mijn Chavrutha Esther Kontarsky en de kunstenaar Joseph Semah

 

“Inleiding tot het principe van verhoudingsgewijze expressie”, “Inleiding tot de grondslagen van esthetische verhoudingen” of “Inleiding tot het beginsel van verhoudingsgewijze vormgeving”: “An introduction to the principle of relative expression” is de titel die de kunstenaar Joseph Semah meegeeft aan een serie bladen bij de Babylonische Talmoed, die varianten tonen van met zwart overschilderde gedrukte bladen papier. Het zijn bladzijden uit het Talmoedische traktaat Pessachim, met zwarte olieverf in verschillende geometrische vormen overschilderd, analoog aan de formele tekstopmaak van Gemara, Raschi, Rashbam en Tosefot.

Revelare: “versluieren, bedekken”
Met het zwart overschilderen van de verschillende tekstblokken van de Gemara volgt de kunstenaar een hermeneutische techniek uit de traditie van de rabbijnen, waarbij het blootleggen van de betekenis van de tekst tegelijk ook opgevat wordt als het overschrijven/toedekken van dat tekstblok met zwarte “inkt”. Over het thema van de openbaring/het openbaren/revelare van de betekenis van een tekst als een voortdurend proces van het feitelijk toedekken/onttrekken/re-veiling van de tekst door nieuwe “tekst” tot aan de volledige onherkenbaarheid van de oorsprong ervan, bestaat zeer veel contemporaine literatuur. Door een hele generatie Kabbalah-geleerden en onderzoekers van Rabbijnse literatuur is de laatste veertig jaar het specifieke probleem aan de orde gesteld van het oneindig bijwerken van de heilige tekst door “mondelinge uitleg”; een proces dat tevens bewust maakt van een voorgoed on(her-)kenbaar worden van de oertekst. In zijn werk “Offenbarung und Tradition als religiöse Kategorien des Judentums” (1970) stelt Gerschom Scholem een hermeneutiek voor van het radicaal, feitelijk overschrijven van de oertekst van de Thora met kabbalistische literatuur, waarbij hij de voor heilig gehouden “geschreven Thora” op een lijn stelt met het oneindig wit van de ruimte tussen de letters, woorden en zinnen. Met een revolutionaire uithaal naar de verlichte Duits-Joodse universalisten, die, naar Hellenistisch, Judeo-Arabisch en Kantiaans voorbeeld, alle uitleg van De Schrift aan de veronderstelde grondslag van de ene menselijke ratio lieten ontspringen, verklaarde Scholem de materieel-objectieve en esthetische bijzonderheden van de Hebreeuws-Aramese taal en het Hebreeuwse schriftbeeld tot voorwaarde van de overlevering van “heilige teksten” volgens Joodse traditie. Pointe daarvan: de mondelinge overlevering vindt haar oorsprong in een oneindigheid die zich niet als oneindigheid van een ideële ratio maar veeleer als oneindigheid van een materieel wit zijn zich voordoet: een materieel niets tussen de regels, tussen de letters, waarin zich als “zwart vuur over wit vuur” de traditie schrijft en waarbij het wit zelf wijst op het onophoudelijk onleesbaar worden van het geschrevene. Read more

Bookmark and Share

Op de vleugels van de draak – Globaliseringslezing 2013


In de lente van 2009 kocht ik een Emirates Airlines-ticket voor een reis van twee maanden naar Dubai en Guangzhou – de Chinese havenstad in de Pareldelta, bij ons beter bekend als Kanton. De jaren daarvoor had ik veel tijd doorgebracht in Congo en drie boeken over het land geschreven. Ik was blij iets nieuws te gaan zien, maar ook enigszins beschroomd: Dubai kende ik al, maar het was mijn eerste reis naar China. Kon ik er op dit moment in mijn geschiedenis zomaar een nieuw gebied bijnemen, zou ik mezelf naar binnen kunnen wurmen zoals ik in Congo had gedaan en me zo klein maken dat ik kon kijken in plaats van bekeken te worden?

Viereneenhalf jaar later is er mijn nieuwe boek Op de vleugels van de draak, waarin ik beschrijf wat globalisering betekent in het leven van Afrikanen en Chinezen die heen en weer reizen tussen Afrika en China.

Ik hou altijd een lijst bij van de plaatsen die ik onderweg aandoe en de tijd die ik er doorbreng. Zelden is de rij zo lang geweest, zelden figureerden er zoveel namen op. Changsha, Jinhua, Bagua Cun, Wuhan, Yiwu – ik had een duizelingwekkende vaart en kwam een grote hoeveelheid mensen tegen, die net als ik onderweg waren en vaak evenveel reden tot schroom hadden als ik, al leken ze daar aanmerkelijk minder last van te hebben.

De Congolese commerçant Henri, die in Dubai een container vollaadde met schoonheidsproducten, had Engels geleerd uit een zakwoordenboekje tijdens de vlucht van Kinshasa naar Addis Abeba. Hij begreep aanvankelijk niet waarom mensen in Dubai ‘nee’ antwoordden op alles. ‘I no, I no’ – pas na een tijdje snapte hij dat ze ‘I know’ zeiden. De Chinese Shudi had na twaalf jaar Zuid-Afrika weliswaar een aarzelende Engelse woordenschat opgebouwd, maar toen ik na onze ontmoeting zei: ‘I hope to see you again one day’, stond hij hulpeloos tegenover me en vroeg: ‘One day? Which day: Monday, Tuesday?’

Ik kwam terecht in een wereld vol mythes en sterke verhalen. De Malinese commerçant Cheikhna vertelde me dat de Chinezen pas vis begonnen te eten nadat de Malinese president Modibo Keïta in de jaren zestig tijdens een reis naar zijn geliefde China een aantal vissen meenam voor Mao, die ze dankbaar uitzette in een vijver. Shanshan, een Chinese studente Afrika Studies, bekende me dat haar moeder bang was haar naar Afrika te laten vertrekken: ze dacht dat haar dochter daar zwart zou worden en haar kansen op de Chinese huwelijksmarkt zou verspelen.

Soms voelde ik me als de Chinese migrant die op een luwe avond in Guangzhou neerzeeg op zijn geruite koffer en verward om zich heen keek naar het voorbijrazende verkeer op de Huanshi Zhongstraat – net een stripfiguur die uit het hemelruim was gevallen en zich in een halo van sterretjes afvroeg waar hij in godsnaam terecht was gekomen.

Wat zocht ik, wat hield me al die jaren in beweging? Het is soms goed achteraf stil te staan en na te gaan hoe het allemaal begon. Read more

Bookmark and Share

Culture And Identity After Brexit


The United Kingdom’s accession to the European Union in 1973 has always been somewhat of an anomaly. The founding fathers of the European Coal and Steel Community, were it commenced, all had the common objective to prevent the causes that had led to two world wars.
First objective was to create a common market and subsequently increased cooperation and exchange between the peoples of Europe would develop. The UK was actually only interested in commerce and the benefits of a common market. They were only mildly interested in the implicit political objective of an increasing European union.

Initially this deviating position did not stand out; that is until the Maastricht Treaty in 1992. When the European Union was founded, the interests of the then Member States ran more or less parallel. Membership gave access to the common market, thereby bringing each member undeniable great financial benefits. Gradually however it seemed that the United Kingdom found that to be sufficient.
The political commotion they caused over the abolition of their Imperial measurements for the metric measurement system (meters, kilo’s, litres) gave a clear impression of the lack of any understanding of the ‘European ideal’ by the people of this island.

Teamwork
The UK has therefore never joined the Schengen Agreement, let alone the Eurozone. David Cameron has, up to the last moment, strongly opposed more competences to Brussels.
Now that Brexit is a fact, Europe can concentrate on the ultimate objective of the whole project: shaping a continent in which economic prosperity can coexist with progressive development of the democratic participatory process, improve the exercise of citizenship for all Member States and attention for the community of values which do not exist –in this form- in other parts of the world.
The identity of Europe is after all determined by the unique interaction between economic collaboration and democratic development. Read more

Bookmark and Share

Vrijheid van meningsuiting onder druk. Toneel in Amsterdam 1930-1941


Albert van Dalsum in De beul, 1935. Foto: Kurt Kahle. Collectie Theater Instituut Nederland

In de 20er en 30er jaren van de vorige eeuw schreeuwden intoleranten van allerlei pluimage zonder enige gêne om hun speciale orde en tucht. Voor de kunsten was het een moeilijke tijd. Voor toneel- en cabaretgezelschappen in het bijzonder, die immers met hun kunstvorm een onmiddellijke dialoog aangingen met het publiek. Naast censuur via de overheid en de media en de publieke opinie, voerden ook vele gezelschappen in Nederland zelfcensuur in uit angst een bevriend staatshoofd te beledigen.

De Amsterdamsche Toneelvereening en De Jonge Spelers
Twee belangrijke Amsterdamse gezelschappen, die zich hiertegen verzetten, waren de Amsterdamsche Toneelvereeniging (ATV) en De Jonge Spelers, beide in 1932 opgericht. ATV wilde “het levend toneel van onze tijd spelen” en bracht stukken, zowel klassiek als modern, met een actuele problematiek en was met De Jonge Spelers, die zich in dienst hadden gesteld van de arbeidersbeweging (een publiek dat deels niet geactiveerd hoefde te worden in de strijd tegen het fascisme), het enige gezelschap dat niet voorbijging aan het maatschappelijke en politieke klimaat. De beide groepen vroegen van het publiek betrokkenheid, vooral ten opzichte van de dreiging van het opkomend nazisme sinds Hitlers machtsovername in 1933.
In 1936 voerden De Jonge Spelers Professor Mamlock van de Duitser Friedrich Wolf op. Het stuk was eerder in Zürich (1935) voor het eerst opgevoerd. Wolf, die geweigerd had te bukken onder het juk van het nationaal-socialisme, had zich genoodzaakt gezien in ballingschap te gaan in Zwitserland en zette daar zijn strijd tegen het nazisme voort.
De joodse Professor Mamlock gelooft in eerste instantie de berichten in de kranten na de Rijksdagbrand in 1933 dat de socialisten schuldig zijn. Maar door de daaropvolgende joden boycot worden zijn ogen geopend en dringt de gruwelijke realiteit tot hem door. Als hij beseft hoe alles anders is geworden, dat hij zijn waarden niet meer kan handhaven onder de dictatuur van het nationaalsocialisme, pleegt hij zelfmoord. De voorstelling van Professop Mamlock in Amsterdam vond plaats in besloten kring, in de toneelzaal van Krasnaplosky. NSB-ers die de voorstellingen trachtten te verstoren werden door de
ordedienst van de SDAP de zaal uitgewerkt.
Ook de ATV wees op de gevaren van het nationaal-socialisme en voerde eind 1935 De Beul op, een bewerking van de novelle van de Zweed van Pär Lagerkvist. Het eerste gedeelte speelde zich af in een middeleeuwse kroeg, het tweede in een moderne dancing. Dit laatste gedeelte, vooral na toevoeging van enkele passages over concentratiekampen, bevatte duidelijke toespelingen op Nazi-Duitsland. De oorspronkelijke negatieve strekking van het stuk paste niet bij de levensvisie van de regisseurs Van Dalsum en Defresne en werd veranderd in een positieve: verlossing van het geweld door de mens. Het stuk werd
toegejuicht in de linkse pers, die zich achter de antifascistische strekking konden scharen.
Maar in andere bladen werd De Beul scherp veroordeeld; sommige recensenten eiste zelf ingrijpen van de overheid. Op 1 december kwam de NSB in actie en met veel tumult en gevechten maakten zij hun bezwaren tegen het stuk kenbaar. Het liep uit op totale chaos. De Amsterdamse burgemeester De Vlugt zag echter geen aanleiding het stuk te verbieden: “Voor terreur ga ik niet opzij, met terreur reken ik af.” Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives