Renske Visser – En zijn ogen kan ik lezen. Veertien negentiende-eeuwse brieven uit Parijs, Den Haag en Domburg 1891-1894

Hôtel du Louvre – Parijs

Donderdag, 17 ix 1891

Lieve tante Martha,

Omdat u mij vroeg u in kennis te stellen van onze wederwaardigheden in Parijs, schrijf ik u deze brief. Thomas is na onze aankomst in het hotel gaan rusten. Ik kan de rust niet vinden, het lukt me zelfs niet een boek ter hand te nemen. Daarom heb ik besloten u te schrijven.

U weet hoe zeer ik aarzelde om samen met Thomas deze treinreis te maken. Omdat hij op zijn standpunt bleef staan, heb ik mijn twijfel laten varen. Na vandaag nemen mijn zorgen om zijn gezondheid toe. Toch wil ik met hem blijven hopen dat het een goed besluit is geweest van de geneesheer van het Johannes de Deo om voor Thomas een afspraak te maken met die Franse neuroanatoom. Thomas vestigt al zijn hoop op professor Charcot. Morgen bezoeken we het Hôpital de la Salpêtrière. Ik hoop dat deze voor hem zo afmattende reis niet vergeefs is geweest.

Toen de trein hedenmiddag het Gare du Nord binnenreed, zag ik hoe moeizaam Thomas zich oprichtte na de langdurige zit. Zijn ledematen waren zo verstijfd dat het leek of hij het dubbele aantal jaren van zijn leeftijd telde. Zijn stem klonk dof van vermoeidheid toen hij een kruier wenkte. Ondanks de wandelstok die hij onlangs op het Noordeinde gekocht heeft, liep hij alsof hij te veel alcohol had genuttigd.

Het was een voorrecht dat het rijtuig van het Hôtel du Louvre voor het station op ons wachtte. Echter, bij het instappen deed er zich een incident voor waardoor ik hevig ontsteld raakte. De koetsier vroeg mij of hij mijn vader kon assisteren. Om te voorkomen dat Thomas dit hoorde, siste ik de man toe: ’Mon mari!’ Vanzelfsprekend verontschuldigde hij zich, maar het leed was reeds geschied. Of Thomas het verstaan heeft? Hij was zwijgzaam gedurende de rit. Al duurde het geruime tijd voor ik kalmeerde, ik hield mijn mond om hem niet nodeloos te kwetsen. Op de hotelkamer ging hij zonder zich uit te kleden op bed liggen, terstond viel hij in een diepe slaap. Nadat ik hem toegedekt had, heb ik zo geruisloos mogelijk de koffers uitgepakt.

Nu zit ik bij het venster met uitzicht op de Rue Saint-Honoré en de Comédie Française. Als ik naar rechts kijk, zie ik de Place Royal waar het een komen en gaan is van mensen tussen het Palais en het Louvre. Deze avond zullen we ons tussen hen voegen als we naar de Opéra gaan. De Opéra zal voor mij de beste afleiding zijn om de zorgen om Thomas te vergeten. Ik hoop maar dat hij niet te laat wakker wordt.

Lieve tante, het hotel en onze ruime hoekkamer op de eerste etage zijn werkelijk magnifiek. Voor Thomas is het ideaal dat er een lift aanwezig is. Ik dank u en oom George dat u ons dit hotel heeft aanbevolen. Ik kan hier beslist een paar maanden verblijven. Als Thomas in het hospitaal verpleegd wordt, hoop ik Parijs te bezoeken. Het is alweer zo lang geleden dat wij hier geweest zijn. Het is werkelijk fameus dat het Louvre op kuierafstand ligt. Weet u dat de Jardin du Luxembourg opengesteld is voor publiek? Ik verheug me erop daarheen te gaan. Terwijl ik dit neerschrijf, voel ik me beschaamd dat ik me zo uitdruk, maar zegt oom George niet altijd dat wij het aangename met het nuttige moeten verenigen?

Thomas zal aanstonds wakker worden. Daarom groet ik u. Adieu, lieve tante, ik hoop dat het u en oom George zeer goed mag blijven gaan, evenals onze geliefde dochter Isabelle. Kust u ons kleine meisje van ons?

Uw liefhebbende nicht,
Laura


Renske Visser – En zijn ogen kan ik lezen. Veertien negentiende-eeuwse brieven uit Parijs, Den Haag en Domburg 1891-1894
Rozenberg Publishers, Amsterdam, 2021. ISBN 978 90 361 0658 0 – 92 pagina’s – Euro 12,50
Omslag & DTP: BuroBouws, Amsterdam
Verschenen 17 september 2022

Stichting HouseMartin
Dankzij donaties van fondsen en particulieren opent Stichting HouseMartin in het najaar van 2022 aan de Hooftskade in Den Haag de deuren van RespijtHuis HouseMartin waar daklozen kunnen herstellen van een griep, revalideren na een operatie of waar zij in een enkel geval de laatste levensdagen kunnen doorbrengen.
Door het kopen van En zijn ogen kan ik lezen draagt u bij aan de voortgang van RespijtHuis HouseMartin, een kleinschalig logeerhuis dat met inzet van vrijwilligers uit verschillende culturen een warm nest wil bieden aan de meest kwetsbaren in onze samenleving die geen plek hebben om het hoofd neer te leggen bij ziekte.

Website: https://respijthuishousemartin.com

Jean-Martin Charcot

Jean-Martin Charcot (Parijs, 29 november 1825 – Morvan, 16 augustus 1893) was een Franse arts die wordt beschouwd als een van de grondleggers van de neurologie.

Na aan de Sorbonne gepromoveerd te zijn met als specialisme gewrichtsreuma, ging hij werken als ziekenhuisarts. Na enige jaren keerde hij terug naar Parijs, waar hij werd benoemd tot hoogleraar in de pathologische anatomie. Hij verrichtte zeer veel onderzoek naar anatomie en de pathologie van het zenuwstelsel en ontdekte de ziekte amyotrofe laterale sclerose (ALS). Ook toonde hij aan dat multiple sclerose en de ziekte van Parkinson twee verschillende ziekten waren. De ziekte van Charcot-Marie-Tooth, een perifere zenuwziekte is naar hem genoemd samen met Pierre Marie (1853-1940) en Howard H. Tooth (1856-1926). In 1882 werd speciaal voor Charcot de eerste leerstoel voor ziekten aan het zenuwstelsel ingesteld aan het Hôpital de la Salpêtrière (Parijs).

Als dank en erkenning voor zijn werk werd hij in 1883 benoemd tot lid van de Académie de médecine en de Académie des sciences.

In de latere jaren van zijn carrière deed hij ook onderzoek naar de verschijnselen van hysterie, waarvoor hij onder andere hypnose gebruikte. Ook na zijn overlijden was Charcot van invloed op de psychiatrie en psychoanalyse. Veel van Charcots kennis werd namelijk overgenomen door zijn leerling/student Sigmund Freud. Ook Alfred Binet en Georges Gilles de la Tourette studeerden onder Charcot.

Bron: nl.wikipedia.org




Beeldvorming in Berichtgeving; Joden toen en Moslims nu

Inleiding
“Heb ik, in strijd met uw verwijt, de Nederlandsche gastvrijheid in het verleden dankbaar herdacht. Thans echter is van gastvrijheid geene sprake meer, want gij en ik zijn beide staatsburgers met gelijke rechten en plichten. Ik ben niet uw gast en gij zijt niet mijn gastheer – maar gesteld eens, gij waart het, dan neemt gij de honneurs al vrij gebrekkig waar” (Open brief van A.C. Wertheim aan L.W.C. Keuchenius. Algemeen Handelsblad, 24 januari, 1891).

“Ik vraag me af of we pas acceptabel zijn voor de VVD als we ons geloof vaarwelzeggen. Moeten we eerst vrijzinnig worden. Wij zijn geen gastarbeiders en al helemaal geen gast. Wij zijn Nederlanders” (Karacaer, 2004).

Met het “Ik ben niet uw gast en gij zijt niet mijn gastheer” reageert het liberale Eerste Kamerlid Wertheim (1832-1897) via een open brief vol zelfvertrouwen op de verwijten van het antirevolutionaire Tweede Kamerlid Keuchenius (1822-1893). Subtiel laat Wertheim weten dat hij niet gediend is van de door Keuchenius toebedachte positie van joden, aan het einde van de 19de eeuw, als gasten en tweederangsburgers in de Nederlandse samenleving. Zij zijn staatsburgers met gelijke rechten en plichten. Een vergelijkbaar citaat “Wij zijn geen gastarbeiders en al helemaal geen gast.” verschijnt ruim een eeuw later in het dagblad Trouw over de positie van moslims in de Nederlandse samenleving. Dit citaat van de toenmalig Milli Görüş directeur Haci Karacaer, is een reactie op het liberale VVD Kamerlid Hirsi Ali. Karacaer maakt door het stellen van de (retorische) vraag of moslims pas acceptabel zijn als ze het geloof vaarwelzeggen, de ervaring vanondergeschiktheid nog zichtbaarder dan Wertheim destijds deed.

Beiden reageren op de positie die zij krijgen toegewezen als gast in de samenleving. Hebben zij dan geen gelijke rechten, zoals Wertheim stelt, of hebben zij wel gelijke rechten, maar moeten zij zich toch eerst aanpassen voordat zij echt gelijk zijn zoals Karacaer vermoedt. Er zijn verschillen tussen beide reacties. Wertheim en Karacaer maken deel uit van twee verschillende religieus etnische gemeenschappen en tussen beide reacties bestaat een tijdsverschil van ruim een eeuw. Toch zijn er ook grote overeenkomsten in hun reacties. Zij reageren op de ondergeschikte positie die anderen (Keuchenius en Hirsi Ali) hen, als joden respectievelijk moslims, in de Nederlandse samenleving toewijzen en zij gebruiken nieuwsbladen [De omschrijving ‘nieuwsbladen’ wordt gebruikt, in plaats van de gebruikelijkere omschrijvingen ‘dagbladen’ of ‘kranten’, omdat één van de onderzochte bladen een weekblad is] als platform om hun reacties te uiten, terwijl zij geen van beiden journalist zijn.

Het lijkt oude wijn in nieuwe zakken. Natuurlijk, de Nederlandse samenleving aan het eind van de 19e eeuw is niet de huidige Nederlandse samenleving, en joden en moslims behoren niet tot dezelfde religieus etnische gemeenschap. Maar vervang in een 19e-eeuws nieuwsbericht over joden de woorden joden en synagoge door moslims en moskee, pas het woordgebruik aan het huidige Nederlands aan en honderd jaar oud nieuws kan opnieuw als een 21e-eeuwse actualiteit worden uitgevent.

Waarom onderzoek ik de berichtgeving over juist deze groepen, joden en moslims en waarom ben ik geïnteresseerd in de beeldvorming over hen in nieuwsbladen? Wat beide groepen, ondanks grote verschillen, gemeen hebben is dat ze zich een plaats wilden en willen verwerven binnen de Nederlandse samenleving.
Er bestaan op het eerste gezicht veel overeenkomsten tussen de huidige berichtgeving over moslims en de toenmalige berichtgeving over joden, onder meer in de vaak negatieve en problematische boodschap die in de berichten doorklinkt. In hoeverre zijn deze overeenkomsten nog steeds zichtbaar als de berichtgeving systematisch over een langere periode wordt onderzocht? En in hoeverre bestaan er binnen beide perioden verschillen tussen nieuwsbladen in hun berichtgeving? Deze vragen vormden de aanleiding voor mijn onderzoek waarbij ik de berichtgeving over moslims tussen 1990 en 2013 en de berichtgeving over joden tussen 1890 en 1910 systematisch analyseer en vergelijk.

De manier waarop nieuwsbladen over moslims en over joden schrijven, wordt medebepaald door bewuste en onbewuste keuzes die gemaakt worden bij de productie van nieuws door o.a. journalisten, redacties en nieuwsorganisaties (Galtung en Ruge, 1965). Door de vergelijking kunnen deze keuzes en selecties aan het licht komen. Het gaat hier om keuzes die gemaakt zijn over de onderwerpen of personen die ter sprake komen, de mensen die aan het woord gelaten worden en de gebeurtenissen en gedragingen die aanleiding waren voor een bericht. Wanneer in de berichten over moslims steeds dezelfde onderwerpen en personen aan bod komen, dan is het aannemelijk dat bij de productie van het nieuws voortdurend dezelfde keuzes zijn gemaakt. Wanneer de berichtgeving tussen nieuwbladen niet veel verschilt dan zijn de keuzes over de inhoud van het bericht zeer waarschijnlijk niet exclusief door de journalisten, de redactie of elders binnen de nieuwsorganisatie, maar buiten het nieuwsblad gemaakt. Het nieuwsblad functioneert in een dergelijke situatie vooral als een doorgeefluik van het nieuws.

In de berichtgeving kan elke beschrijving van moslims en joden worden onderzocht, maar in mijn onderzoek gaat het om de beschrijvingen waarin het nieuwsblad niet alleen benadrukt waarover (een onderwerp, persoon of gebeurtenis) het de lezer informeert, maar daarbij ook aangeeft wat (een interpretatie) de lezer daarvan moet denken of vinden (Entman, 2007). Ik ben op zoek naar specifieke interpretaties van de positie van moslims en joden in de samenleving.
Deze interpretaties maken deel uit van een min of meer gesloten (samenhangend) geheel van interpretaties, resulterend in een beoordeling van nieuws, die ik in het vervolg omschrijf als normatieve referentiekaders. Deze referentiekaders beschouw ik als normatief omdat zij richtinggevend zijn voor de wijze waarop nieuwsbladen onderwerpen, personen en/of gebeurtenissen beschrijven. Wanneer ik deze referentiekaders vaak en met enige regelmaat in de berichtgeving aantref, dan spreek ik van beeldvorming. Beeldvorming die ook zichtbaar kan worden door de aan de referentiekaders gerelateerde aandacht voor bepaalde onderwerpen, personen en gebeurtenissen. Het zijn deze vaste patronen en kenmerken die ik in de berichtgeving over moslims en joden wil achterhalen.

Deze beeldvorming kan per nieuwsblad verschillen en na verloop van tijd veranderen. Berichtgeving en de beeldvorming die daaraan ten grondslag ligt, draagt in een belangrijke mate bij aan de meningsvorming van de lezer en de publieke opinie (Entman, 2007; McCombs, 2004; Lippmann, 1961). Het systematisch onderzoek naar beeldvorming in berichtgeving over moslims en joden kan ons inzicht verschaffen in de rol die media spelen bij het ontstaan of het verminderen van spanningen rond de positie van minderheidsgroepen in de samenleving.
Dit proefschrift is geen media-effect studie, dus dit onderzoek richt zich niet op de feitelijke beïnvloeding van de publieke opinie door berichtgeving.

Voor de inhoudelijke analyse heb ik voor beide perioden een selectie van berichten uit nieuwsbladen gemaakt. De berichten over moslims uit de periode 1990-2013 zijn afkomstig uit de vijf belangrijkste landelijke dagbladen met een betalend lezersbestand: NRC Handelsblad, Algemeen Dagblad, Trouw, De Volkskrant en De Telegraaf (Bakker & Scholten, 2014). Het gaat om een groot, maar niet volledig, bestand van digitaal beschikbare artikelen. De berichten over joden uit de periode 1890-1910 zijn afkomstig uit: Algemeen Handelsblad, De Telegraaf, De Tijd, De Standaard, Het Volk en Nieuw Israelietisch Weekblad.

Ik begon allereerst op een nog niet heel systematische manier te grasduinen door de verzameling berichten over moslims uit de periode 1990-2013. Ik vroeg me af waarover de berichten die ik als problematiserend aanmerkte, gingen.
Wat waren de problemen die aan de orde kwamen in deze berichten? Opvallend vaak trof ik in deze teksten het woord integratie of vervoegingen van dit woord aan. Een eerste analyse van de berichten met het woord integratie gaf een gemêleerde verzameling van beelden over moslims te zien, waarbij het regelmatig ging om de vraag wat de plaats van moslims is in de samenleving en hoe die plaats er in de toekomst mogelijk uit gaat zien. In die berichtgeving viel op dat begrippen gebruikt werden die overeenkwamen met de beschrijvingen van emancipatieprocessen door Verwey-Jonker (1983). In de berichtgeving komen naast integratie ook met enige regelmaat de begrippen assimilatie en segregatie voor. De betekenis van deze begrippen ligt niet vast en heeft vaak weinig te maken met de manier waarop Verwey-Jonker (1983) deze in haar analyse gebruikte. De begrippen assimilatie, integratie en segregatie lijken een eigen leven te leiden in het publieke debat en in de berichtgeving. Juist dat ‘publieke’ gebruik is voor mijn analyse van belang.

Brubaker (2013) spreekt van analytische en gebruikscategorieën om te laten zien hoe dezelfde begrippen enerzijds als analytische concepten worden gebruikt in wetenschappelijk onderzoek, en anderzijds als categorieën in media en publieke debatten, waarbij de betekenis door het veelvuldig en clichématige gebruik niet scherp is af te bakenen of te definiëren. In mijn analyse richt ik mij op de begrippen assimilatie, integratie en segregatie als gebruikscategorieën. In hoofdstuk 1 ga ik daar wat uitvoeriger op in.

Was het mogelijk om op basis van deze eerste waarnemingen de berichtgeving over joden op een vergelijkbare manier te onderzoeken, en trof ik daarbij dezelfde begrippen aan? Hoewel ik niet altijd dezelfde begrippen vond – integratie komt in deze berichtgeving niet voor – trof ik wel vergelijkbare uitspraken over de plaats van joden in de samenleving aan. De aanwezigheid van deze gelijksoortige thematiek bood mij een aanknopingspunt om een vergelijking tussen de berichtgeving uit beide perioden te maken.

Natuurlijk ligt een vergelijking niet in alle opzichten voor de hand. Het gaat om een totaal andere historische en politiek maatschappelijke context, maar er zijn niettemin opmerkelijke overeenkomsten. Een historische vergelijking tussen de beeldvorming over beide gemeenschappen is ook niet nieuw, maar vormt slechts een klein deel van de literatuur over de vergelijking tussen beide groepen. Ook historisch onderzoek naar de beeldvorming in nieuwsmedia gedurende langere perioden is eerder uitgevoerd (Poorthuis en Salemink, 2006 en 2011). Ik beperk mij in het vervolg van dit onderzoek tot de bespreking van literatuur waarin de beeldvorming wordt vergeleken.

In veel gevallen beperkt de vergelijking zich tot een specifiek deel van beeldvorming, namelijk antisemitisme en islamofobie (Meer, 2013; Klug 2014). In deze studies vormt een negatieve houding ten opzichte van beide groepen het uitgangspunt voor een vergelijking tussen verschillende samenlevingen of tussen verschillende perioden. Farris (2014) kiest voor een historische vergelijking van het ‘joodse’ vraagstuk in het midden van de 19e eeuw, onder meer verwoord door Bruno Bauer (1809-1882) en Karl Marx (1818-1883), en het ‘moslim’ vraagstuk zoals dat in de huidige Franse samenleving vorm krijgt. Ook bij haar vormt de geproblematiseerde situatie het uitgangspunt voor de vergelijking van beeldvorming zoals onder meer door een afgedwongen emancipatie van moslims in de Franse seculiere publieke ruimte (Farris, 2014, p. 296). Wertheim (2017) vergelijkt de toetreding van Heinrich Heine tot zijn niet-joodse en christelijke omgeving aan het begin van de 19e eeuw met de toetreding van Hirsi Ali tot haar niet-moslim en seculiere omgeving. Hij vergelijkt beide situaties omdat de keus van Heine en Hirsi Ali om zich volledig aan te passen aan hun omgeving, hen gelijktijdig het verwijt oplevert dat zij door hun aanpassing of assimilatie niet authentiek zijn. Hij beschrijft deze situaties als voorbeelden van de toepassing van dubbele standaarden voor emancipatie (Wertheim, 2017, p. 268).

Mijn onderzoek sluit aan bij deze historische en diachrone benaderingen. In een aantal opzichten is mijn onderzoek vernieuwend. Vooral de vergelijking van een grote verzameling berichten over twee verschillende groepen gedurende twee lange perioden in een groot aantal nieuwsbladen was tot voor kort niet mogelijk.

Grootschalig en digitaal onderzoek naar recente berichtgeving over moslims is al vaker uitgevoerd. Dit geldt in een veel beperktere mate voor de analyse van de berichtgeving over joden in de periode 1890-1910. De beperkte mogelijkheid om het materiaal digitaal te onderzoeken speelde hierbij een belangrijke rol. Mijn populatieonderzoek (het betreft namelijk een onderzoek waarin alle beschikbare teksten worden gebruikt) is een van de eerste waarin de berichtgeving over joden uit verschillende gedigitaliseerde nieuwsbladen voor een zo lange periode wordt onderzocht. De historische vergelijking die zo mogelijk wordt, levert aanvullende en nieuwe inzichten op over de berichtgeving over moslims nu en joden toen. Het brengt andere maatschappelijke, historische en mediafactoren aan het licht, die bij een vergelijking van de berichtgeving over één gemeenschap of over één periode niet altijd zichtbaar worden.

Met deze historische vergelijking van de berichtgeving over beide groepen beantwoord ik de volgende onderzoeksvragen:
Waarin onderscheidt de beeldvorming over moslims in Nederlandse nieuwsbladen tussen 1990 en 2013 zich van de beeldvorming over joden in Nederlandse nieuwsbladen tussen 1890 en 1910? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen, en hoe zijn deze te verklaren?

Zoals gezegd, onderzoek ik niet alle beschrijvingen van moslims en joden, maar alleen beschrijvingen en interpretaties die betrekking hebben op hun positie in de samenleving. Juist hierin zijn opmerkelijke overeenkomsten te zien in de berichtgeving over joden toen en moslims nu, hetgeen vergelijking interessant maakt. De wijze waarop ik deze beschrijvingen en interpretaties categoriseer, gebruikmakend van de begrippen assimilatie, segregatie, integratie en dominantie, bespreek ik uitgebreid in hoofdstuk 1. In hetzelfde hoofdstuk schets ik een beeld van de toenmalige Nederlands joodse gemeenschap en de huidige Nederlandse moslimgemeenschap. Daarmee plaats ik de berichtgeving over beide groepen binnen hun historische en maatschappelijke context.

In het tweede hoofdstuk beschrijf ik hoe ik de berichtgeving ga onderzoeken.
Eerst bespreek ik verschillende vergelijkbare studies naar de beeldvorming over beide gemeenschappen in beide perioden in Nederlandse media en ga ik na op welke wijze zij deze beeldvorming hebben onderzocht. Vervolgens ga ik in op de door mij gekozen ‘mixed methods’ benadering (Creswell, 2003), waarin ik kwalitatieve en kwantitatieve analysemethodes combineer bij mijn onderzoek.

Media- en communicatietheorieën vormen een belangrijke schakel bij de mogelijke verklaring van de uitkomsten van de afzonderlijke deelonderzoeken en de onderlinge vergelijking. In hoofdstuk drie bespreek ik een aantal theorieën over de selectie en de productie van nieuws, de rol van media, de positie van nieuwsbladen ten opzichte van andere nieuwsmedia in de samenleving, destijds en nu. Voor een deel zijn deze theorieën op beide situaties van toepassing, maar wat betreft de positie van nieuwsbladen ten opzichte van andere nieuwsmedia en de samenleving in het algemeen zijn er duidelijke verschillen aan te wijzen, die ik in hoofdstuk drie uitvoerig zal bespreken. Ondanks de verschillen tussen beide perioden bestaat de huidige berichtgeving over moslims, net als de berichtgeving over joden rond 1900, nog steeds voor een belangrijk deel uit geschreven teksten die met behulp van dezelfde methode kunnen worden onderzocht en vergeleken. Ik had ervoor kunnen kiezen om wat betreft de berichtgeving over moslims ook gebruik te maken van digitale media. Dit zou echter tot methodologische en inhoudelijke problemen leiden die ik in hoofdstuk 2 bespreek.

Om te onderzoeken welke onderwerpen, personen en gebeurtenissen regelmatig voorkomen in de berichtgeving over moslims en joden, heb ik, net zoals voor de beschrijvingen van hun de positie in de samenleving, zoekopdrachten met combinaties van zoektermen ontwikkeld. Deze zoekopdrachten verschillen voor de beide onderzoeken. De uitwerking hiervan staat centraal in hoofdstuk 4.

Na aandacht te hebben besteed aan geldigheid en betrouwbaarheid van de methode van onderzoek, sluit ik het vierde hoofdstuk af met het analyseplan. Ik beschrijf daarin de opzet van de inhoudsanalyse en de uitwerking van de probleemstelling in de onderzoeksvragen voor beide deelonderzoeken.

De uitkomsten van beide deelonderzoeken bespreek ik in twee afzonderlijke hoofdstukken. Hoofdstuk vijf bespreekt de uitkomsten van de analyse van de berichtgeving over moslims. Als eerste presenteer ik de belangrijkste onderwerpen, de toonaangevende nieuwsactoren en gebeurtenissen in deze berichtgeving. Daarna bespreek ik de mogelijke samenhang tussen de aandacht voor deze nieuwselementen en de weergave van de posities in de samenleving in de berichtgeving. Verder kijk ik naar verschillen of overeenkomsten in de bladen wat betreft hun berichtgeving over moslims. Onderscheidt een zogenaamde populaire krant als De Telegraaf zich in de berichtgeving over moslims sterk van de berichtgeving in bijvoorbeeld Trouw? Na bespreking van de resultaten van de kwantitatieve analyse bespreek ik de beeldvorming zoals die naar voren komt in de uitkomsten van een kwalitatieve analyse van een aantal specifieke, door mij op basis van beschreven criteria geselecteerde, artikelen. Zo’n analyse is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het type betogen en de talloze variaties daarbinnen die met een kwantitatieve analyse niet kan worden verkregen.

Op een vergelijkbare wijze behandel ik in hoofdstuk 6 de uitkomsten van de analyse van de berichtgeving over joden. Bij de selectie van nieuwsbladen heb ik rekening gehouden met hun maatschappelijke achtergrond, zo heeft het Algemeen Handelsblad een liberale, Het Volk een socialistische en hebben De Tijd en De Standaard een religieuze achtergrond. Het is daarom interessant om na te gaan of deze verschillen ook leiden tot een andere berichtgeving over joden. Het feit dat een van de onderzochte bladen het Nieuw Israelietisch Weekblad is, maakt de onderlinge vergelijking van de nieuwsbladen mogelijk nog interessanter. Wat betekent het als de berichtgeving over joden afkomstig is van een joods nieuwsblad en in hoeverre wijkt deze berichtgeving af van de overige nieuwsbladen? Wordt een eigen kleur zichtbaar of lijkt de berichtgeving sterk op de berichtgeving van een algemener nieuwsblad zoals het Algemeen Handelsblad?
De mogelijkheid om de berichtgeving over joden door een joods nieuwsblad te onderzoeken, is ook interessant voor de vergelijking met de huidige berichtgeving over moslims. Er is namelijk geen met het Nieuw Israelietisch Weekblad vergelijkbaar islamitisch nieuwsblad beschikbaar. In hoeverre wordt dit verschil zichtbaar als we de resultaten van beide analyses met elkaar vergelijken?

De feitelijke vergelijking van beide deelonderzoeken vindt plaats in het zevende hoofdstuk. Ik bespreek de belangrijkste overeenkomsten en verschillen in de beeldvorming over moslims en over joden. Ik zal deze verklaren met behulp van mediatheorieën, de veranderde maatschappelijke positie van nieuwsbladen en de historisch maatschappelijke context waarbinnen de berichtgeving verschijnt.

In de epiloog ga ik in op de betekenis van dit onderzoek voor de berichtgeving in het huidige debat over de positie van moslims en daarmee voor de huidige journalistieke praktijk.

Aalt Smienk is als docent verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam

Rozenberg Publishers, Amsterdam, 2022. ISBN 978 90 361 0568 2
348 pag. Euro 37,50 –  Bestelling (tijdelijk): aukevdberg@gmail.com

Zie: https://rozenbergquarterly.com/aalt-smienk-beeldvorming-in-berichtgeving-joden-toen-en-moslims-nu/




Aalt Smienk – Beeldvorming in Berichtgeving: Joden toen en Moslims nu

4 april verschenen:

In dit boek wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de manier waarop Nederlandse nieuwsmedia berichten over etnisch religieuze minderheden.
Met behulp van inhoudsanalyse worden vele tienduizenden krantenberichten uitvoerig onderzocht over de wijze waarop de afgelopen decennia in dagbladen over moslims wordt geschreven. Dat proces van beeldvorming wordt vergeleken met beeldvorming over joden zoals dat naar voren komt in krantenberichten ruim honderd jaar geleden.

In het onderzoek worden vragen beantwoord over ‘wat’ Nederlandse kranten zoal over die minderheden schreven, ‘op welke manier’ en met wat voor ‘termen’, ‘welke onderwerpen en gebeurtenissen’ daarbij vooral aandacht krijgen en ‘wie’ daarbij aan het woord worden gelaten.

Dit multidisciplinaire onderzoek laat zien dat zowel de huidige beeldvorming over moslims als die over joden destijds langzaam maar zeker is veranderd in nieuwsmedia. De historische en maatschappelijke context speelt een belangrijke rol in dat veranderingsproces. Daarbij komt ook aan de orde op welke manier de huidige polariserende berichtgeving over moslims kan worden omgebogen in positieve richting.

Aalt Smienk is als docent verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam

Rozenberg Publishers, Amsterdam, 2022. ISBN 978 90 361 0568 2

348 pag. Euro 37,50 – e-mail (tijdelijk): aukevdberg@gmail.com




Renske Visser – En zijn ogen kan ik lezen. Veertien negentiende-eeuwse brieven uit Parijs, Den Haag en Domburg 1891 – 1894

Na de les stelde Thomas de koetsier voor een rijtoer door de stad te maken. We trokken een kleed over onze benen en in de beslotenheid van de koets begon hij te vertellen. Charcot had hem meegenomen naar een zaal waar zich zo’n dertig in donker kostuum geklede artsen bevonden. Hij moest vooraan plaatsnemen op een stoel. Charcot stond naast hem en gaf met welluidende stem een betoog over sclérose latérale amyotrophique. Hij noemde het een degeneratieve neurologische ziekte en herinnerde zijn gehoor eraan dat hij deze zeventien jaar geleden in 1874 voor het eerst beschreven had. Hij pakte Thomas’ arm en liet zien dat de verlamming gepaard ging met contracties. De spiermassa’s waren geatrofieerd, kwijnden weg. Omdat deze geen zenuwimpulsen meer ontvingen, maakten ze trillende bewegingen. 

September 2022 verschenen: Renske Visser – En zijn ogen kan ik lezen. Veertien negentiende-eeuwse brieven uit Parijs, Den Haag en Domburg 1891 – 1894
Rozenberg Publishers, Amsterdam, 2021, ISBN 978 90 361 0658 0 – 92 pagina’s – Euro 12,50




Joseph Sassoon Semah – On Friendship/(Collateral Damage) III – The Third GaLUT: Baghdad, Jerusalem, Amsterdam

 Joseph Sassoon Semah – On Friendship/(Collateral Damage) III – The Third GaLUT: Baghdad, Jerusalem, Amsterdam.

Stichting Metropool Internationale Kunstprojecten. 220 pag. A4 formaat.  ISBN 978 90 361 0601 6. Euro 39,95

On Friendship/(Collateral Damage) III – The Third GaLUT: Baghdad, Jerusalem, Amsterdam is een poëtische en kritische zoektocht van kunstenaar Joseph Sassoon Semah naar de steden Amsterdam, Bagdad en Jerusalem. Deze steden waren van oudsher gastvrije en tolerante toevluchtsoorden. Zijn ze dat vandaag nog? Wat is de plek voor ‘De Gast’, degene die in een vreemde context leeft en werkt en zijn omgeving toetst op het moment dat hij zijn specifieke positie als ’Gast’ in ballingschap zonder enig voorbehoud toont en zijn plaats opeist? De Gast wordt Gastheer. Deze bijzondere kunstmanifestatie gaat over twee onlosmakelijke grootheden: de dynamiek van de derde ballingschap en de evolutie van Gast naar Gastheer.

Het boek bevat een uitgebreid overzicht van de kunstmanifestatie.

Met bijdragen van:
Prof. Dr. Emile Schrijver (algemeen directeur Joods Cultureel Kwartier Amsterdam) – Oreach Natah Lalun: Reflections on the concept of the Jewish artist as Guest
Joseph Sassoon Semah – THE THIRD גלות GaLUT. Remapping the Memory of the Guest
Dr. Arie Hartog (directeur Gerhard-Marcks-Haus, Bremen) The Third Exile: recovering the traditions of asymmetry
Dr. Margriet Schavemaker (artistiek directeur Amsterdam Museum) Compelling footnotes Joseph Semah and the Stedelijk Museum Amsterdam
Professor dr. Ella Shohat (New York University) Remainders Revisited: An Exilic Journey from Hakham Sasson Khdhuri to Joseph Sassoon Semah
Rick Vercauteren (publicist en historicus) From deliberate destruction to concise reconstructions
Mati Shemoelof (dichter en auteur Berlijn) How to Explain Hair hunting to a Dead German Artist
Dr. Yael Almog (Durham University) Ritual Judaism: Ages of Diaspora
Linda Bouws (Metropool Internationale Kunstprojecten) Joseph Sassoon Semah: Re-thinking the concept of the GaLUT, re-claiming the lost culture

Het boek is te bestellen bij Stichting Metropool Internationale Kunstprojecten, € 39,95 excl. verzendkosten, rek.nr. NL 42 INGB 0006 9281 68 o.v.v. On Friendship III, naam en adres.




Auke van der Berg – Ikki’s eiland. De horzel van het koninkrijk II. Van San Fransisco naar Mariadal

Mei 2024 verschijnt:
Ikki’s eiland. De horzel van het koninkrijk. II. Van San Fransisco naar Mariadal
274 pagina’s. Paperback. Amsterdam, Rozenberg Publishers, mei 2024
ISBN 9789036106221.
Euro $ 27.50
Omslag & dtp Ingrid Bouws

Uit de Inleiding:

[…]
Maar twee jaar na mijn eerste bezoek kon ik dan toch het boek presenteren waarin ik een beeld probeerde te schetsen van wat er zoal op het eiland speelt.
Diezelfde karaktertrek zorgde ervoor dat ik al bij de presentatie riep dat ik een tweede boek wilde schrijven. Er was nog zo veel te vertellen.
In dat tweede boek wilde ik de balans opmaken van 10 jaar 10.10.10. Die balans zou natuurlijk genuanceerd en evenwichtig zijn. Het voornemen was om zo objectief mogelijk de voor en tegens van de in 2010 gemaakte keuze in kaart te brengen.

[…]
Om tot een evenwichtige balans te kunnen komen, moest ik uiteraard op zoek naar mogelijk positieve gevolgen van de band met Europees Nederland. En die zijn er.
Als je je oor te luister legt op het eiland, noemt men al gauw het onderwijs en de zorg als voorbeelden van positieve ontwikkelingen. Over het onderwijs kan ik niet veel zeggen. In de afgelopen jaren heb ik daar geen aandacht aan besteed. In de toekomst hoop ik dat goed te maken.
Na het interview met dr. Frans heb ik een serie portretten mogen maken van mensen die bij Fundashon Mariadal werken of werkten. Die interviews herlezend, zag ik dat de reeks niet alleen de geschiedenis van de zorg op het eiland vertelt, maar ook dat de serie, bijna ongemerkt, de veranderingen illustreren waar het eiland mee te maken heeft.

[…]
Natuurlijk is het niet alleen maar pais en vree als we het over Fundashon Mariadal hebben. Al was het maar dat zorg een van de onderwerpen is waar we graag en veel over klagen. Ook de samenwerking met Den Haag verloopt niet altijd soepel. Het eiland blijft een verweggebeuren voor sommige Haagse politici. ‘We gaan het vanuit Den Haag niet cadeau krijgen’, zegt dr. Frans in het eerdergenoemde interview uit 2015, ‘we zullen ervoor moeten gaan, op onze strepen moeten staan. Weerwoord hebben tegen de Haagse benadering, omdat men daar niet precies weet hoe ermee om te gaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat de rest van de ontwikkeling wel komt. Ook op Bonaire gebeuren de mooiste dingen. En die dingen waren onmogelijk geweest als we onderdeel van de Nederlandse Antillen waren gebleven.’