De bibliothecaresse

Ze was er al een paar weken. Lichtbruine krullen, rode lippen en een glimlach. Twee dagen per week kwam ze uit de stad naar de dorpsbibliotheek die net een paar maanden open was.
‘Dit is een bijzonder boek’, zei ze.
James Baldwin kreeg een stempel, net als de andere boeken die ik meenam. Iedere woensdag haalde ik er vier.
‘Hoe vond je het?’, hoorde ik de volgende week naast me.
Misschien heb ik ‘goed’ weten uit te brengen.
Zij had iets tegen me gezegd.
Ze wees op een titel in de kast waar ik voor stond.
‘Je zou nu dit kunnen lezen’, ze pakte het boek, ‘dat past goed bij dat van Baldwin.’

Een paar weken later riep ze me toen ik binnenkwam.
‘Ik heb wat boeken voor je klaargelegd. Je hoeft ze natuurlijk niet te nemen, maar als je wilt ga ik je een tijdje wegwijs maken.’
Vanaf die week lagen er elke woensdag vier boeken klaar.
Achterin de bibliotheek, aan de leestafel, zaten we iedere week een kwartiertje. Zij vertelde iets over de boeken, de schrijvers en de wereld. En zo nu en dan iets over zichzelf.
Langzaam maar zeker leerde ik iets terug te zeggen, te vertellen wat ik van een boek vond.
Eenzaam waren de dagen als ze er niet was.
Anderhalf jaar heeft zij me bij de hand genomen, heeft ze me kennis laten maken met de hoogtepunten uit de wereldliteratuur, met geschiedenis en met nadenken.

Het onvermijdelijke gebeurde vlak voor de zomer van 1966.
Ze ging verhuizen.
Die laatste woensdag aarzelde ik voor ik naar binnen ging. Ze liep direct met me naar de leestafel.
Uit haar tas pakte ze een cadeautje.
‘Go tell it on the mountain’ van Baldwin.
‘Door dit boek besloot ik dat we vrienden moesten worden’, zei ze. Ze wist nog welk boek ik als eerste bij haar af had laten stempelen.
‘Lees dit deze week maar’, zei ze, ‘van mij ben je af. Ik heb geen boeken meer uitgezocht.’
Ze stond op.
‘Kom’, zei ze, ‘ik loop met je mee naar buiten.’
Bij de uitgang gaf ze me een kus, zachtjes, op mijn rechterwang.
‘Denk nog maar es aan me.’
Ze liep naar binnen.
De herfst begon eind juni dat jaar.