De ideologie van de PVV ~ Hoofdstuk 5: De linkse partijen
Die goeie ouwe Partij van de Arbeid
Als Geert Wilders over links en in het bijzonder over de PvdA spreekt, bezigt hij vaak bijvoeglijke naamwoorden die afschuw uitdrukken. Het woord ‘verschrikkelijk’ is hem op de lippen bestorven als hij verwijst naar de linkse partijen, en hij rekent ook D66 daartoe. Je zou dan ook denken dat De schijn-élite van de valse munters grossiert in de meest negatieve uitlatingen over alles wat links is. Maar dat is niet waar. In zijn vierde hoofdstuk, getiteld Berendans, verhaalt Bosma van zijn entree in de Kamer. ‘Het pijpenlaatje in het gebouw van de Tweede Kamer waar ik kom te werken, is niet de meest glamoureuze omgeving om in te verkeren’ (p. 38). Maar: ‘Toch is het voor mij een vorm van thuiskomen’ (p. 38), waarna hij vol weemoed en verlangen verwijst naar de tijd en de streek waar hij is opgegroeid. ‘Ik ben opgegroeid in de rode Zaanstreek, het gebied ten noorden van Amsterdam waar bijna iedereen PvdA stemde, en de rest CPN’, ‘Voor de oorlog wapperden op 1 mei massaal de rode vlaggen en waren er optochten’ (p.38).
Zijn opa en vader waren senang in de rode zuil, lid van de VARA, lid van de socialistische vakbond, het NVV en natuurlijk werd Het Volk en later Het Vrije Volk gelezen. ‘Ze waren er trots op tot die zuil te behoren’ (p. 39). ‘Zulke mensen vormden eens de ruggengraat van de Nederlandse sociaaldemocratie’ (p. 39).
Bosma beschrijft, Bosma veroordeelt niet, Bosma lijkt zijn rode wortels te koesteren. Hij wekt de indruk dat de SDAP en later de PvdA van zijn opa en vader degelijke partijen waren, die voor hun idealen stonden, die het een en ander bereikten en waar je trots op kunt zijn. Bosma is positief over die tijd. Maar over de PvdA van nu niet meer, want: ‘Ergens is het vreselijk misgegaan met de partij van mijn opa’ (p. 39).
Wat is er dan precies gebeurd?
De revoluties van de jaren ’60
De Partij van de Arbeid is aan het einde van de jaren ’60 teloorgegaan en niet langer meer de partij van opa en vader Bosma door de machtsovername van ‘de jonge turken van Nieuw Links’ (p. 39). Mensen als Han Lammers, André van der Louw, Arie van der Zwan, Max van der Stoel, Marcel van Dam en Jan Nagel namen de macht over op een PvdA-congres. Na de overname ‘wacht de sixtiesidealen een stralende toekomst’ (p. 39). Die stralende toekomst bestond, volgens Bosma, uit het openzetten van de grenzen voor wat de PVV massa-immigratie noemt en de vorming en acceptatie van de multiculturele samenleving. Nieuw Links is verantwoordelijkvoor deze twee drama’s die Nederland, aldus Bosma, overkomen zijn en die ons land naar de gallemiesen zullen brengen als we niet ingrijpen. Toch komen er nuances in zijn verhaal voor. Zo maakt hij regelmatig melding van het feit dat ‘Het maar een kleine elite is die radicaliseert, de gebalde vuist heft en roept om Che Guevara of Ho Chi Minh’ (p. 40).
’30 tot 50 procent van de Nederlandse studenten stemt in de jaren zeventig op de VVD of op een van de voorlopers van het CDA’ (p. 40). ‘Nieuw Links maakt onderdeel uit van een kleine, maar bloedfanatieke elite’ (p. 41). En er zijn ook mensen die helemaal niets van dat Nieuw Links willen weten. Bosma gaat tamelijk gedetailleerd in op de positie van de oude en jonge Drees, en in deze context is het volgend citaat over Drees jr. veelzeggend: ‘Het is goed te onderstrepen: de eerste partij (Bosma heeft het hier over de politieke partij DS’70) die zich verzet tegen massa-immigratie, is een oersociaaldemocratische erflater van de authentieke traditie van de Partij van de Arbeid, geleid door iemand met de roemrijkste achternaam van de moderne arbeidersbeweging’ (p. 44). Let op het positieve bijvoeglijke naamwoord in deze zin: de Partij van de Arbeid van toen is ‘authentiek’. Uitgebreid gaat Bosma in op het verzet tegen massa-immigratie van vader en zoon Drees. Het mocht echter allemaal niet baten. Ook niet het feit dat in 1974 ‘de PvdA met een heffing bedrijven wil straffen voor het naar Nederland halen van buitenlandse werknemers.
De socialisten verzetten zich ook tegen het generaal pardon’ (dat toen onderwerp van discussie was; p. 60). ‘De jaren zeventig laten zich lezen als een periode van extreem linkse machtovernames. Eén voor één gaan ze voor de bijl: kranten, omroepen, universiteiten’ (p. 71). En de linkse bovenwereld slaat dan ook nog eens de handen ineen met de linkse onderwereld, met name als het gaat om de aanpak van de Centrumpartij van drs. Hans Janmaat, waarbij geweld en aanslagen niet werden geschuwd (p. 79). Links, klein en fanatiek, en ondersteund door een ondergrondse tak, heeft Nederland in haar greep en levert het land uit aan massa-immigratie en multiculturaliteit. Bosma’s hoofdstuk 5, getiteld Een sterk afwijkend leefpatroon, laat zich lezen als is het links en links alleen dat het land opgezadeld heeft met migratie en multiculturaliteit.
Linkse regeringen?
Toch ontkomt Bosma er niet aan antwoord te geven op de vraag waar parlement en regering in deze kwesties stonden. Het is toch ondenkbaar dat een en ander zonder parlementaire goedkeuring zou hebben plaatsgevonden? Op pagina 77 geeft Bosma antwoord op deze vraag: ‘De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de implantatie van een miljoen moslims in Nederland hooguit in formele zin een democratische legitimiteit kent. Dat klopt. Maar veel verder gaat die legitimiteit niet’. Als ik de zinsnede ‘in formele zin’ zou vervangen door ‘in informele zin’, krijgt het citaat iets grotesks. Een democratische legitimiteit is altijd formeel en ik zou niet weten hoe democratische besluitvorming informeel gelegitimeerd wordt.
Naar mijn smaak zegt Bosma hier dat parlement en regering in de eerste en laatste plaats verantwoordelijk zijn voor wat hij massa-immigratie noemt en multiculturaliteit. En werden de diverse parlementen en regeringen gedomineerd door links? In de onderhavige periode 1967-1989 was het DS’70 dat in het kabinet Biesheuvel zat van 1971-1972, maar DS’70 had een volgens Bosma politiek juiste visie op massa-immigratie en multiculturaliteit, dus aan die regering lag het niet. Het kabinet Den Uyl was van 1973-1977 aan het bewind, en pas in 1989 kwam de PvdA weer langduriger aan de macht in Lubbers III (1989-1994).
De periode dat de PvdA in Van Agt II zat, besloeg nog geen jaar (1981-1982). Den Uyl komt in Bosma’s boek maar zijdelings aan bod en krijgt zelfs nog enigszins het voordeel van de twijfel als hij vaststelt dat Den Uyl bij de revolutie van Nieuw Links samen met Willem Drees nog de ‘kont tegen de krib probeert te gooien’, maar later ‘de kant van de opstandelingen kiest’ (p. 40). Bovendien meldt Bosma dat in 1974, dus tijdens het kabinet Den Uyl, de PvdA nog niet veel wil weten van massa-immigratie zoals ik hierboven aangaf. Op basis van deze feiten links de schuld geven van massa-immigratie en multiculturaliteit is daarom op zijn minst krom.
Maar Bosma is dan toch weer niet helemaal blind voor de politieke realiteit: ‘Het meest liberale gezinsmigratiebeleid dat Nederland ooit heeft gekend, wordt gevoerd door de (CDA/VVD) kabinetten Van Agt en Lubbers I en II’ (p. 63). Toch blijft hij maar hakketakken op links en legt hij bij links de schuld van massa-immigratie en multiculturaliteit. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de volgende observatie: ‘De jaren zestig zijn tot op de dag van vandaag springlevend’ (p. 72). Bosma kent de geschiedenis drommels goed, maar houdt stug vast aan zijn stelling dat linksom of rechtsom links de oorzaak is van de problemen met massa-immigratie, multiculturaliteit en natuurlijk de aanwezigheid van de moslims hier te lande waarover beneden meer. Toen de onderhavige kwestie in oktober 2011 onderwerp van maatschappelijk debat werd en PvdA-Kamerlid Martijn van Dam in een artikel in de Volkskrant, getiteld ‘Massa-immigratie kwam van rechts’ [15], exact de in dit hoofdstuk geformuleerde analyse weergaf, erkende Bosma dat de historische feiten klopten, maar dat hij bij zijn standpunt bleef.
Het past in de in eerdere hoofdstukken van dit boek beschreven manier van denken van Bosma en de PVV, gebaseerd op vers 20 van Jesaja 5: ‘Wee hen die het kwade goed noemen en het goede kwaad, die van het duister licht maken en van het licht duisternis, van bitter zoet en van zoet bitter’. Links is kwaad, links is niet goed, ook al heeft rechts aandeel in ‘de schuld’. Over schuld kom ik aan het einde van dit betoog nog een keer te spreken. Eerst behandel ik in de volgende paragraaf de historische wortels van links.
(Nationaal)-socialisme
Het zal Bosma niet zijn om de aloude geschiedenis van het nationaal-socialisme en de Tweede Wereldoorlog op te rakelen. Deze keer linkt hij deze aan zijn beschouwingen over links. Hij noemt Jacques de Kadt (1897-1988), die van 1948-1963 Kamerlid voor de PvdA was: ‘Van communist wordt hij communistenvreter’ (p. 207). De Kadt schetste, aldus Bosma ‘het nationaal socialisme als een vorm van socialisme’ (p. 207). Bosma haalt de gerespecteerde historicus Jacques van Doorn aan die aan het einde van zijn leven een monumentaal werk (2007) publiceerde over socialisme en nationaal-socialisme. Volgens Bosma concludeert Van Doorn dat het nationaal-socialisme bijna harmonieus ontstaan is uit het socialisme. Maar die gevolgtrekking is belachelijk. De titel van Van Doorns werk spreekt al boekdelen: Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaalsocialisme. Sociaal-democratie en nationaal-socialisme zijn twee van elkaar te onderscheiden stromingen.
De portee van Van Doorns overwegingen is dat de sociaal-democratie er niet in is geslaagd (‘falen’) het nationaal-socialisme te voorkomen (‘triomf ’). Het had Bosma verder gesierd om de haakjes, die hij meermalen om het woord nationaal in de combinatie nationaalsocialisme zet, weg te laten (met die haakjes staat het ook in het PVV-verkiezingsprogramma [16]). De door hem zo geprezen Van Doorn deed dat ook niet.
Niet gehinderd door enig relativeringsvermogen gaat Bosma dan in hoofdstuk 22, om met voormalig CDA-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Kamerlid Ab Klink te spreken, ‘vol op het orgel’. De titel van het hoofdstuk is wederom veelzeggend: Adolf Hitler, socialist.
Wat Bosma tot zijn overwegingen in dit hoofdstuk brengt, wordt duidelijk uit volgend citaat: ‘Het beeld dat ons wordt voorgehouden, ziet er zo uit: Hitler was een rechtse gek, gefinancierd door de grote bedrijven’ (p. 246).
Maar dat is niet waar. Hitler was, Bosma parafaserend, een linkse gek, die de grote bedrijven in zijn op socialistische geest geschoeid model dwong. ‘De waarheid is: Hitler maakte juist een einde aan de vrijemarkteconomie’ (p. 246). Over Hitlers NSDAP schrijft Van Doorn immers: ‘Het basisprogramma uit 1920, dat later als definitief en onveranderlijk werd aangemerkt, ademde in onderdelen een socialistische en in zijn geheel een antikapitalistische geest (…)’ (p. 247). Verder citeert Bosma uit Liberal Fascism (2007) van Jonah Goldberg, die stelt dat ‘nationaal socialisme eenzelfde oorsprong heeft als de New Deal van Roosevelt en het Italiaanse fascisme: de wil om de economie centraal te organiseren en planmatig te beheren’ (p. 249).
Bosma verhaalt van andere doelstellingen van Hitlers NSDAP zoals de klasseloze maatschappij, duurzaamheid en ecologische diversiteit. Hij noemt het voorbeeld van SS-leider Heinrich Himmler die de hele SS wilde laten overschakelen op biologisch voedsel (p. 254). ‘Niet echt begrippen uit het rechtse lexicon. Wat maakte Hitler dan toch rechts?’ (p.254). Verder verhaalt Bosma van Sovjetdictator Joseph Stalin en het communisme in de toenmalige USSR en dit is zijn visie op de Tweede Wereldoorlog: ‘De oorlog is een oorlog over wie de baas is op links’ (p. 251), de nationaal-socialisten van Hitler of de communisten van Stalin. Verder maakt Bosma nog melding van het feit dat het verkiezingsprogramma van de NSB van de jaren dertig allerlei thema’s bevat die bij voorbeeld bij een partij als D66 ook in goede aarde zouden vallen: ‘Wie is de partij die in Nederland pioniert met de Europese gedachte? Opnieuw de NSB’ (p. 261). En vervolgens stelt Bosma de vraag waar Mussert op uit zou komen als hij vandaag de Stemwijzer zou invullen, suggererend dat dat niet anders dan links kan zijn [17].
Bosma trekt in het volgende hoofdstuk 23 de lijn naar de moderne tijd, de titel ervan spreekt wederom boekdelen: De nieuwe nazi’s. ‘Het is links gelukt Hitler tot symbool van rechts te maken. De logische volgende stap is dat de moslimmigranten de nieuwe joden zijn, de omdraaiing aller omdraaiingen’ (p. 267). Naar de interpretatie van Bosma ziet het huidige links de PVV als rechts-extremistisch ‘net als Hitler’, die het gemunt heeft op de joden van de nieuwe tijd, de moslims, en heeft links de taak op zich genomen de moslims te beschermen tegen dit gevaar, aldus massa-immigratie en multiculturaliteit bevorderend en zo past de PVV in de traditie van rechts. Niets is minder waar, aldus Bosma. Het huidige links is de erfgenaam van het links van Hitler en zijn trawanten en de schuld van de vele doden van de Tweede Wereldoorlog die we elk jaar herdenken ligt bij het links van toen en dientengevolge ook het links van nu. Het was pas een jaar na het verschijnen van De schijn-élite van de valse munters dat deze redenering begrepen werd door ex-Kamerlid voor de PvdA Mei Li Vos. Het bracht haar ertoe in dagblad Trouw [18] een oproep te doen de 4 meiherdenking zonder PVV-vertegenwoordigers te houden. Ze had een punt, maar ze oogstte hoongelach en stemmen van afkeuring. In hoofdstuk drie van dit boek dat over de islam gaat, stelde ik vast dat Bosma deze godsdienst weet aan te haken bij het nationaal-socialisme en zo is de cirkel weer rond.
Erfzonde
Het beeld dat De schijn-élite van de valse munters oproept van links is slecht zoals ook de islam slecht is. Hoe kan dat ook anders met zo’n nationaal-socialistische voorganger?
En het begon al slecht. Immers: ‘Genocide als beleidsinstrument duikt al op bij de oorsprong van het socialisme. Friedrich Engels (1820-1895) bestempelt Schotten, Bretonnen en Basken als “Völkerabfall”’ (p. 258). Bosma verwijst hier naar een artikel van Friedrich Engels in de Neu Rheinische Zeitung van 13 januari 1849. Het volledige citaat, dat Bosma niet geeft, luidt als volgt [19]:
‘Es ist kein Land in Europa, das nicht in irgendeinem Winkel eine oder mehrere Völkerruinen besitzt, Überbleibsel einer früheren Bewohnerschaft, zurückgedrängt und unterjocht von der Nation, welche später Trägerin der geschichtlichen Entwicklung wurde. Diese Reste einer von dem Gang der Geschichte, wie Hegel sagt, unbarmherzig zertretenen Nation, diese Völkerabfälle werden jedesmal und bleiben bis zu ihrer gänzlichen Vertilgung oder Entnationalisierung die fanatischen Träger der Kontrerevolution, wie ihre ganze Existenz überhaupt schon ein Protest gegen eine große geschichtliche Revolution ist. So in Schottland die Gälen, die Stützen der Stuarts von 1640 bis 1745. So in Frankreich die Bretonen, die Stützen der Bourbonen von 1792 bis 1800. So in Spanien die Basken, die Stützen des Don Carlos. So in Östreich die panslawistischen Südslawen, die weiter nichts sind als der Völkerabfall einer höchst verworrenen tausendjährigen Entwicklung. Daß dieser ebenfalls höchst verworrene Völkerabfall sein Heil nur in der Umkehr der ganzen europäischen Bewegung sieht, die für ihn nicht von Westen nach Osten, sondern von Osten nach Westen gehen sollte, daß die befreiende Waffe, das Band der Einheit für ihn die russische Knute ist – das ist das Natürlichste von der Welt’ (vertaling in noot) [20].
Engels heeft het in zijn artikel over volkeren die in toenmalige en eerdere natiestaten een minderheidspositie innamen en die, ideologisch gesproken, verkeerde machthebbers steunden als contrarevolutionairen. Hij voorziet dat deze volkeren ofwel verdelgd worden (Vertilgung) ofwel gedenationaliseerd (Entnationalisierung), waarmee bedoeld wordt dat ze hun nationale karakter verliezen. Het is verleidelijk de term Vertilgung te vertalen met genocide. De term genocide impliceert echter het bestaan van een actief van overheidswege geïnitieerde politiek die planmatig en stelselmatig streeft naar het elimineren van een bepaald volk of een bepaalde bevolkingsgroep. In het citaat van Engels is geen sprake van een actief onderwerp.
Vertilgung vertalen met genocide is dan ook een brug te ver.
Die discussie is evenwel een academische. De communisten zijn zich immers gruwelijk te buiten gegaan aan geweld tegen tegenstanders, ongetwijfeld geïnspireerd door onder andere dit citaat. Overigens geeft Engels ook aan dat ideologisch verdwaalde volkeren kunnen opgaan in andere volkeren en in die zin is dat een wellicht minder bloeddorstige oplossing.
Het citaat van Engels gelezen hebbende, is de conclusie dat het nooit wat was met dat socialisme en ook nu is het niets. Het is ‘verschrikkelijk’ zoals partijleider Wilders het telkens weer zo treffend weet te verwoorden. Toch klopt er iets niet in de redenering. Laat ik een oudtestamentisch argument gebruiken om te laten zien wat ik bedoel. Het denken van Bosma over links sluit naadloos aan bij de tekst zoals verwoord in Leviticus 14: 18: ‘De Heer is geduldig, groot in liefde, die misdaden en overtredingen vergeeft, en een schuldige niet ongestraft laat, maar de misdaden van de vaders straft in hun kinderen, in de derde en vierde generatie’. We hebben het hier over het erfzondeprincipe. De socialisten van nu moeten boeten voor de schanddaden van hun – verre – voorouders. Maakt niet uit of je een vredelievende sociaal-democraat bent, maakt niet uit of je zelf een joodse achtergrond hebt als PvdA-leider Job Cohen. Je bent besmet met het bloedige verleden van je voorgangers. Een groteske redenering.
Maar, zo waag ik de vraag te stellen, hoe zit het dan met de vader en opa van Martin Bosma, die toch, Bosma’s karakteristiek parafraserend, ’authentieke oersociaal-democraten’ waren? En de oude en jonge Drees hadden het toch ook bij het rechte eind? De gedachtegang is als volgt: de start van het marxismesocialisme was al scheef, de strijd op links liep uit op een gigantische wereldoorlog en vandaag de dag is links nog steeds verschrikkelijk. Maar de periode van, zeg, de jaren ‘50 tot half jaren ’60, toen de Zaankant nog een gelukkig rood bolwerk was, was anders. Dat was die goeie ouwe rooie tijd. Het is een merkwaardige draai in de gedachten van Bosma, en het siert hem in zekere zin. Hij doet niet aan nestbevuiling: hij zal toch zeker nooit willen beweren dat zijn vader en opa (nationaal-) socialisten zijn? Maar de uitzondering die hij het authentieke links van die tijd en van die streek gunt, plaatst zijn integrale beschouwing over links in een merkwaardig daglicht en maakt zijn analyse er nog ongeloofwaardiger op dan hij al was.
Besluit
Eens te meer stel ik vast dat het denken in schrille tegenstellingen nauwelijks houdbaar is. Het lijkt erop dat wat kwaad is zomaar goed kan zijn en wat goed is zomaar kwaad.
Het doet me denken aan een uitspraak van de christelijke denker Augustinus (354-430). In zijn Betreffende de Stad van God, tegen de heidenen, boek 11, paragraaf 22, schrijft Augustinus:
’Zelfs vergiften die bij onkundig gebruik, een verwoestend effect hebben, veranderen in heilzame medicijnen als ze deskundig worden toegepast. En tegengesteld is het zo dat zaken die plezier geven zoals eten en drinken en zelfs het licht, als schadelijk ervaren kunnen worden als ze onbeperkt en onjuist worden gebruikt’ (mijn vertaling, citaat uit: Larrimore, 2001, p. 55). Ik weet niet of Bosma Augustinus onder dat christendom schaart, dat hij goed vindt, maar zijn woorden drukken een belangrijke levensles uit. Bij nadere beschouwing zijn dingen soms het tegengestelde van wat ze lijken. Het schijnbaar eenvormige bos van het socialisme bestaat uit bomen met uiterst giftige en uiterst heilzame vruchten.