De oude dag

‘Wanneer weet je nu dat je oud bent?’
Hij kijkt me aan.
De pupillen zijn groot genoeg om een theekopje een thuis te geven.
‘Op zekere dag’, zeg ik.
Hij lacht. ‘Je wordt wakker en dan weet je het, bedoelt u?’
In zijn lange zwarte haar en baard trekken grijze banen hun spoor.
‘Ik schrik zo nu en dan als ik voor de spiegel sta’, vervolgt hij, ‘kijk ik maar een tijdje niet.’
Hij wacht even.
‘Ik weet ook niet of ik pensioenopbouw heb’, zegt ie dan.
Verbaasd kijk ik hem aan.
Maar inderdaad, ook jarenlang gebruik is ploeteren geblazen. Vermoedelijk zijn er weinig rechten aan verbonden.
‘Ik heb me er nooit zo in verdiept,’ gaat hij verder, ‘had het te druk met alles. Over zeven maanden krijg ik AOW en ik vraag me af of dat wel genoeg is. Ik heb nu al een jaar of twintig een uitkering. Maar ik ben vroeger getrouwd geweest. Zij had een goede baan en ze zeggen dat ik over die jaren pensioen krijg. Weet u hoe dat zit?’
‘Nee’, antwoord ik, ‘daar weet ik niets van.’
Ik heb hopelijk betere dagen, want dan vraagt hij: ‘Heeft u al AOW?’