De verborgen heimwee van Léo Malet. Een speurtocht in Parijs

Pont de Tolbiac, ca. 1910

De Franse schrijver Léo Malet (1909-1996) schreef in de jaren veertig, vijftig en zestig tientallen detectiveromans. Na Georges Simenon was hij de best verkochte detectiveschrijver in Frankrijk. Voor de Tweede Wereldoorlog was hij actief als anarchist en betrokken bij de surrealistische beweging rond André Breton. Zijn bekendste boek is Brouillard au Pont de Tolbiac (1956), wat zich afspeelt in het 13e Arrondissement in Parijs. Wie in het voetspoor van Malet de wijk wil doorkruisen, treft een stadswijk aan die in ruim een halve eeuw tijd enorm van karakter is veranderd. De vraag is of dat allemaal ten goede is.

Jacques Tardi, Nestor Burma op de Pont de Tolbiac

Een warme zomerse dag in Parijs, een aantal jaren geleden. Ik sta op de plek waar de Rue de Tolbiac overgaat in de Pont de Tolbiac, in het 13e Arrondissement, aan de oostkant van Parijs, langs de Seine. Het eerste gedeelte van de brug overspant een aantal treinsporen en na de kruising met de Port de la Gare, volgt het tweede gedeelte over de Seine. Helaas is de oorspronkelijke gietijzeren brug in de jaren tachtig van de vorige eeuw vervangen door een moderne betonnen constructie.
Op deze plaats zouden in 1936 een aantal anarchisten een geldloper van het nabij gelegen koelhuis Entrepôts Frigorifiques beroofd hebben. Van de geldloper, het geld of de daders is nooit een spoor terug gevonden. Pas twintig jaar later zou de zaak opgelost worden. Dat is althans het gegeven in de roman Brouillard au Pont de Tolbiac (1956) van Léo Malet.
In deze roman wordt privédetective Nestor Burma – voormalig anarchist – twintig jaar later door een oude kameraad getipt over de zaak van de beroofde geldloper. Burma verdiept zich in de zaak en wordt vervolgens geconfronteerd met zijn anarchistische verleden, met personen en gebeurtenissen die hij al lang had verdrongen.

Jacques Tardi, Nestor Burma op de Pont de Tolbiac

Geweld
In 1936 is de jonge Burma een krantenverkoper in het 13e Arrondissement en logeert hij in het Foyer Végétalien – wat werkelijk bestaan heeft: 182 Rue de Tolbiac – waar veganisten, anarchisten en andere wereldverbeteraars een goedkoop onderkomen kunnen vinden. Op de slaapzaal wordt onder de anarchisten gediscussieerd over het gebruik van geweld tegen de maatschappij en tegen personen. De namen vallen van Callemin, Soudy en Garnier, enkele van de zogenaamde Autobandieten. Deze groep anarchisten, ook bekend als de Bende van Bonnot, zorgde in 1911 en 1912 voor onrust en paniek in Parijs en omstreken, vanwege enkele gewelddadige overvallen. Het geld was bestemd voor de anarchistische beweging.
Burma is tegen het gebruik van geweld, maar anderen menen dat geweld niet kan worden uitgesloten. De overval op de geldloper bij de Pont de Tolbiac is het gevolg. Wanneer Burma zich twintig jaar later op de oude zaak stort, lijkt een confrontatie met vroegere kameraden onvermijdelijk.

Léo Malet, Brouillard au Pont de Tolbiac, 1956

Idealen
In het boek worden anarchisten niet stereotiep, karikaturaal neergezet als harteloze fanatici met cape, hoed en bom. Het zijn gewone figuren met idealen, sappelend om de kost te verdienen. Maar bij sommigen speelt de geldzucht op. Anarchistische idealen worden opzij gezet en wellicht komt hun ware karakter boven. Brouillard au Pont de Tolbiac is in de eerste plaats bedoeld als een spannend boek, maar het heeft een tweede laag. De wijze waarop Malet de gebeurtenissen laat ontrollen en de ontknoping van het verhaal, zijn een afrekening van Burma met de handelswijze van vroegere kameraden. Dat Burma daarbij geen geweld hoeft te gebruiken, komt niet alleen goed uit, maar geeft de opvattingen van Burma – maar ook die van Malet zelf – weer.

Surrealisten
Dat Léo Malet de herinneringen van Burma aan diens anarchistische jaren zo treffend beschrijft, moet terug te voeren zijn op zijn eigen achtergrond. Halverwege de jaren twintig was Malet een actief anarchist. Hij schreef in kleine tijdschriften als l’Insurgé en La Revue Anarchiste, en voorzag in zijn onderhoud als chansonnier in tweederangs theatertjes in Montmartre. Hij begon surrealistisch getinte teksten te schrijven en maakte surrealistische erotische kunst. Hij stuurde een gedicht naar André Breton, de voorman van de surrealistische beweging en uitgever van het tijdschrift La Révolution Surréaliste. Breton nodigde Malet uit zich bij de groep aan te sluiten. In 1936 publiceerde Malet zijn bekendste surrealistische gedicht Ne pas voir plus loin que le bout de son sexe.

Léo Malet (7 maart 1909 – 3 maart 1996)

Detectiveromans
De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan de activiteiten van de surrealisten. Na de Duitse inval werd Malet als ‘subversief element’ door de Franse Vichy-autoriteiten gevangen gezet. Na enige tijd werd hij vrijgelaten maar werd vervolgens door de Duitsers naar een krijgsgevangenkamp overgebracht, hoewel hij niet in het leger diende. Zijn ervaringen daar verwerkte hij later in zijn eerste detectiveroman 120 Rue de la Gare (1943). De roman was een klein succes en Malet besloot door te gaan met het schrijven van het detectiveromans. Opzet, stijl en hoofdfiguur had hij afgekeken van Dashiell Hammett, met Raymond Chandler de grondlegger van de hard-boiled detectiveroman. Malet kende het werk van Hammett want deze was voor de oorlog al in het Frans vertaald. Met Nestor Burma creëerde hij een Franse variant op Hammetts private eye Sam Spade, geschoeid op dezelfde geest: een coole detective, onverschrokken, niet te beroerd om een robbertje te vechten, cynisch in zijn commentaren en vaak in conflict met de lokale politie.

Mysteries
Malet schreef tientallen detectiveromans onder diverse pseudoniemen en introduceerde zo het genre hard-boiled in Frankrijk. Briljant was zijn idee een serie detectiveverhalen te schrijven waarvan ieder deel zich in een ander arrondissement van Parijs afspeelt. Dankzij de gedetailleerde beschrijvingen van de wijk, is het mogelijk met ieder deel uit de reeks in de hand en het bijgevoegde kaartje, de routes van het verhaal in het arrondissement na te lopen.

Malet noemde deze reeks Les Nouveaux Mystères de Paris, een verwijzing naar en eerbetoon aan de roman Les Mystères de Paris van de Franse auteur Eugène Sue (1804-1857). Diens roman verscheen in 1842 en 1843 als feuilleton in afleveringen en beschreef het dagelijkse leven in Parijs aan de onderkant van de samenleving. Het werk geldt een van de eerste sociale romans. Beïnvloed door het vroege socialisme toonde Sue de sociale omstandigheden van de Parijse arbeidersbevolking.

Jeugdzonde
De romans van Malet hebben natuurlijk een heel ander karakter. Maar Malet is wel op z’n best in de romans die in gewone volksbuurten spelen, in kroegjes, dubieuze uitgaansgelegenheden, bordelen, stegen en ongure straten, te midden van prostituees, clochards, straatfiguren, kruimeldieven en oplichters. Dat hij zijn verleden als anarchist niet verloochent, blijkt soms uit kritische opmerkingen die hij Burma laat maken over politieke en sociale omstandigheden. Detective Burma heeft na de Tweede Wereldoorlog het anarchistisch ideaal losgelaten, net als Malet zelf. Maar Malet spuugt niet in de bron waaruit hij gedronken heeft. Hij benadert het anarchisme in Brouillard au Pont de Tolbiac niet op schampere, belachelijke wijze of als een jeugdzonde. Ook Malets surrealistische verleden duikt zo nu en dan op in zijn romans. In Corrida aux Champs-Elysees zijn bijvoorbeeld verwijzingen terug te vinden naar Dada en Marcel Duchamp en draait de zaak om de diefstal van een beeldje uit het Louvre, waarbij Picasso en Apollinaire betrokken zouden zijn geweest.

Jacques Tardi, Rue Watt

Volkswijk
In de romans van Malet ligt het niet voor de hand dat het recht traditiegetrouw zegeviert. In Brouillard au Pont de Tolbiac is er geen winnaar, ook het recht zegeviert niet. Eigenlijk zijn er alleen maar verliezers: de oude kameraad die Burma tipt, probeert tegen de stroom in tevergeefs zijn anarchistische levenswijze vast te houden, anarchisten die hun kameraden verraden, privédetective Burma die zijn kameraden is kwijtgeraakt en zijn idealistische verleden heeft verdrongen.

Het boek is tevens een weemoedige terugblik op Malets eigen verleden. Er spreekt heimwee uit naar onbezorgde tijden. Weliswaar was het bestaan armoedig, maar dankzij de strijd voor idealen, leek het leven zin te hebben. Heimwee heeft Malet vooral naar de wijk waar zich dat verleden afspeelde: het 13e Arrondissement.

Toen hij in 1956 het boek schreef vond hij dat de wijk haar vooroorlogse karakter reeds lang verloren had: de oorspronkelijke Parijse volkswijk was vervallen geraakt, de bevolking vergrijsd, handel en bedrijvigheid verdwenen, evenals de gemoedelijke volkse sfeer. Met Malets herinneringen aan de dertiger jaren in de wijk en zijn beschrijving van de omgeving twintig jaar later, wordt duidelijk dat het 13e Arrondissement de werkelijke hoofdrol vervult in Brouillard au Pont de Tolbiac.

Jacques Tardi, Sluiers over de Pont de Tolbiac, 1982

Stripversie
Dat moet ook de Franse striptekenaar Jacques Tardi – bekend van zijn strip Isabelle Avondrood – hebben begrepen, toen hij in 1982 een stripversie van de roman maakte, Sluiers over de Pont de Tolbiac (Uitgeverij Casterman). Hieruit spreekt diezelfde heimwee naar een tijd en naar plekken die niet meer bestaan. Niet in de vorm van platte nostalgie, maar als aanklacht tegen het beleid van de gemeente Parijs. De stripversie van Tardi verscheen juist op het moment dat het gemeentebestuur in de wijk rigoureus de slopershamer begon te hanteren. Grote delen van de oude bebouwing sneuvelden, omdat de gemeente Parijs de wijk had uitgekozen ter realisering van het project ‘Paris Rive Gauche’. Wat restte van de oorspronkelijke volkswijk, bevolkt door overwegend allochtonen, diende vervangen te worden door luxe woontorens, kantoren, megabioscopen en sportcomplexen.

In zijn tekeningen in Sluiers over de Pont de Tolbiac, weet Tardi de locaties en sfeer van de wijk in de jaren vijftig perfect tot leven te wekken. Vlak voordat de grote sloop van de wijk begon, fotografeerde hij alle locaties uit de roman – herkenbaar bij Malet terug te vinden – en gebruikte deze als basis voor zijn tekeningen. De stripversie is eveneens een eerbetoon aan een wijk die op dat moment eigenlijk al was verdwenen.

Bibliotheek
Wie met het stripalbum onder de arm en de roman van Malet in de tas, het 13e Arrondissement bezoekt, constateert dat van een groot deel van de oorspronkelijke wijk nauwelijks iets is overgebleven. Oorspronkelijke straatnamen bestaan nog wel, maar de bebouwing is ingrijpend gewijzigd. Met name in het gedeelte tegen de Seine aan en rond de Place d’Italie zijn vrijwel geen gebouwen te vinden die ouder zijn dan veertig jaar. Rond de Place d’Italie is het Parijse Chinatown geherhuisvest: in plaats van in gewone Parijse winkelstraten, zijn Chinese restaurants en supermarkten hier nu te vinden in moderne gebouwen met veel glas en beton, die in het financiële district van de stad niet zouden hebben misstaan.

Bibliothèque National

Nog steeds is het gebied rond de Pont de Tolbiac een enorme bouwput. Gezichtsbepalend voor de omgeving is de uit vier glazen torens bestaande Bibliothèque National de France, een onder Mitterand gebouwd presidentieel prestigeobject. De torens, elk als een openstaand boek, op de hoeken van een groot plein, werpen letterlijk en figuurlijk een schaduw over de wijk. Bij de oplevering kreeg architect Dominique Perrault forse kritiek te verduren: glazen torens die zonlicht doorlaten zijn niet de optimale omgeving voor het bewaren van oude boeken en archieven. Later werden achter de ramen draaibare houten panelen geplaatst. Daarmee deed men een van de uitgangspunten van de architect voor het gebouw – visuele openheid – eigenlijk weer teniet.

Tussen de vier torens bevindt zich een grote laag gelegen binnentuin – zes verdiepingen diep – waarin 250 reusachtige naaldbomen uit Canada werden overgeplant. De tuin is niet toegankelijk voor het publiek. De moderne architectuur rond de Bibliothèque National trekt, mede dankzij de nieuwe, ultramoderne metrolijn 14 hordes toeristen.

Jacques Tardi, plaats delict Pont de Tolbiac

Misdaad
Van de Pont de Tolbiac loop ik naar de Rue Watt, een paar honderd meter verderop. Het is de locatie van één van de sleutelscènes in het boek van Malet. Het is een sinistere, onheilspellende plek, eigenlijk niet eens een echte straat. Er staan geen huizen, het is meer een soort tunnel onder een spoorwegemplacement door. Aan de zijkanten een half afgebrokkeld trottoir met een wiebelend hek. Het is er donker, water drupt vanuit het plafond omlaag. Geen plek waar je voor je plezier komt. Misdaadgevoelig zou je kunnen zeggen, want de Rue Watt figureert ook in Franse politiefilms als Doulos (Pierre Lesou, 1957), Flic Story (Jacques Deray, 1975) en Les Compagnons de Baal (Pierre Prévert, 1968). De sfeer wordt goed getroffen op een prachtige foto, gemaakt door Robert Doisneau, van twee in de Rue Watt rondhangende onderwereldfiguren.
Zelfs, en helaas, ook op die locatie heeft inmiddels de vernieuwing toegeslagen: nu zijn er licht uitstralende, kunstzinnige steunpilaren en de trottoirs en zijwanden zijn van strak beton. Gloednieuw asfalt maakt de transformatie compleet.

Plaats delict, ca. 2010

Terug naar de Pont de Tolbiac. De exacte plek waar in het boek van Malet de overval op de geldloper heeft plaatsgevonden, is lastig te bepalen. De tekeningen van Jacques Tardi brengen uitkomst, maar de plek is onherkenbaar veranderd. Maar nee, niet helemaal. In de schaduw van de Bibliothèque National staat nog, met haar onmiskenbare watertoren, het koelhuis van de Entrepôts Frigorifiques, waarvoor de overvallen geldloper werkzaam was. Het werd in de jaren tachtig gekraakt, is inmiddels gelegaliseerd en is verbouwd tot ruimtes voor kunstenaarsateliers en artistieke bedrijfjes. Het is één van de laatste restjes vooroorlogs 13e Arrondissement.

Rue Watt, ca. 2012

Rue Watt, 2019