Einde van het stenen tijdperk – De Sterrengebergte expeditie
Op 2 april kan de Twin weer landen en vanaf die dag worden met drie tot zelfs vier vluchten per dag goederen ingevlogen voor de expeditie en het detachement Papoea politieagenten, dat inmiddels tot 20 man is uitgebreid. Ook Hoofdagent Kroon en Commissaris Oosterman, die in Tanah-Merah eerst alle voor de expeditie over zee aangevoerde goederen hebben gesorteerd en overgepakt, arriveren met de Twin. Aan de expeditie nemen zowel wetenschappers uit Nederland als reeds in Nieuw-Guinea werkzame deskundigen (gouvernementsambtenaren) deel. De eerste Nederlandse deelnemer, de botanicus Kalkman, arriveert te voet vanuit Mindiptana. De heer Brongersma, de wetenschappelijk leider van de expeditie komt met een van de vluchten mee. Ook de eerste mariniers worden ingevlogen en kunnen helpen hun eigen bivak af te bouwen. Zij behoren tot een detachement van 20 mannen die naar de Sibil komen zodra hun werkzaamheden voor de aanvoer van goederen zijn afgerond. Zolang de keuken van de expeditie nog niet operationeel is schuiven al deze kwartiermakers bij ons aan tafel aan en zorgen voor de nodige levendigheid in ons tot dan toe vrij rustige bivak.
Op 8 april arriveren de eerste deelnemers die bij het gouvernement werkzaam zijn per Twin. Het zijn Reijnders, de bodemkundige die ons al eerder bezocht in verband met de rupsenplaag, Pouwer de antropoloog, Anceaux de linguïst en de marinearts Tissing. Volgens de planning moeten op de officiële aanvangsdatum van de expeditie, 10 april, nog zeven deelnemers arriveren, maar het weer is te slecht en het veld te nat voor een landing. Pas vier dagen later landt het vliegtuig met aan boord gouvernementsarts Romijn, zoöloog Vervoort, de preparateurs Van Heyningen en Staats, geomorfoloog Verstappen, fysisch antropoloog De Wilde en de botanicus Van Zanten. De expeditie wordt de rest van de maand door tegenvallers achtervolgd. De opvoer stagneert en de helikopters uit het zuiden laten maar op zich wachten. Langzamerhand ontstaat er een wat chagrijnige stemming. De schuld van de slechte organisatie wordt gelegd bij Overste Venema. Enkele expeditieleden maken alvast wat korte trips door het bergland. Pouwer en Anceaux gaan onderzoek doen in Kigonmedip samen met De Wilde. Wim Herberts gaat met Reijnders, Verstappen en Vervoort een paar dagen richting Ok Tsiop. De rest is lijdzaam in afwachting van de nodige uitrusting en de helikopters die tijdens de geplande tochten moeten zorgen voor de opvoer van voedsel en de afvoer van verzameld materiaal. ’s Avonds worden er op Mabielabol brieven geschreven naar huis, rondjes gegeven door diegenen die toevallig nog iets onder de kurk hebben, en er wordt gelezen en gekaart. Brongersma’s favoriete en in deze situatie toepasselijke bezigheid is eindeloos patience spelen met een eeuwige peuk zware shag in zijn mond. Als de Overste pas eind april met de eerste helikopter binnenvliegt wordt hij niet met gejuich maar eerder met sarcastische opmerkingen door de expeditieleden verwelkomd. Dat hij bovendien heeft verzuimd alcoholische versnaperingen mee te brengen wordt hem dubbel kwalijk genomen.
Het vliegveld blijft voortdurend een bron van zorg, want als de helikopters de expeditie niet voldoende vanuit het zuiden kunnen bevoorraden en de Twin door aanhoudend zware regenval te vaak niet kan landen, dreigen er weldra tekorten te ontstaan. Ik ben blij dat ik voor de voedselvoorziening niet afhankelijk ben van de expeditie; de bestuurspost heeft eigen voorraden en wij hebben onze tuinen. De expeditieleden merken al snel dat onze keuken wel eenvoudig is, maar smakelijker dan hun maaltijden uit blik. Zij vinden het een feest om af en toe bij ons aan tafel te worden genodigd. We hebben toch al niet over gebrek aan hun belangstelling te klagen. Vooral ’s avonds vinden zij het bij ons gezelliger dan in hun onderzoekersbivak, dat vooral als slaapbivak dient. In het ‘zilveren huis’, waar de leiding is ondergebracht, is de stemming nooit uitbundig. Venema, technisch leider en een nogal cynisch figuur, die weinig sympathie geniet, heeft zijn organisatievermogen lichtelijk overschat, tot ergernis van wetenschappelijk leider Brongersma. Die krijgt steeds meer problemen met de onderzoekers die hun werkzaamheden niet tijdig kunnen starten en hun plannen telkens moeten bijstellen.
Mijn bange vermoeden dat de strip niet bestand is tegen de aanhoudende regens en de vele landingen in verband met de expeditie wordt bewaarheid. Op een dag komt de Twin na een landing al taxiënd met het linkerwiel muurvast te zitten. In zekere zin heb ik de afgelopen tijd nogal eens moeten spelen met de voor de strip geldende neerslaglimiet, die eerst op 10 mm en later op 20 mm was gesteld. De ervaring leerde dat 20 mm druilregen over een heel etmaal de strip veel drassiger maakt dan 40 of zelfs 60 mm neerslag in een uur die direct afstroomt.
Ik heb dus wel eens minder neerslag gemeld dan in werkelijkheid was opgemeten, wetende dat ik voor eventuele ongelukken aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. Maar af en toe moet je bepaalde risico’s durven nemen. Met vereende krachten wordt het wiel van de vastzittende Twin uitgegraven en er worden planken voor gelegd, maar het toestel is niet in beweging te krijgen. Ik stel voor de mankracht te combineren met de paardenkracht van de twee motoren. Gelukkig kan het toestel zo loskomen en langs het gat rijdend weer opstijgen. Ons wachten weer dagen van reparatie van de omgewoelde grasmat.
Begin mei, een maand na de geplande start van de expeditie, kunnen de deelnemers nog steeds niet allemaal aan de slag. De opvoer van levensmiddelen en uitrusting, waarmee te laat is begonnen, stagneert regelmatig door mankementen aan de helikopters. Die zijn bovendien ongeschikt voor de opvoer van massagoederen, zeker op grotere hoogte. En de Twins zijn maar beperkt beschikbaar, aangezien De Kroonduif ook met tal van andere posten en plaatsen in Nieuw-Guinea verbindingen moet onderhouden. Als dan tot overmaat van ramp nog een Twin door een ongeluk tijdelijk buiten bedrijf is en de weergoden ons heel regelmatig van de buitenwereld afgesloten houden, heeft dat zijn weerslag op de stemming van de expeditieleden. De leiding is dan ook niet enthousiast over de komst naar de vallei van de bekende journalist Alfred van Sprang. Aan pottenkijkers is geen behoefte, zeker niet als die over de problemen van de expeditie willen publiceren.
Uit ergernis over de hinderlijke bemoeizucht van Venema met zaken die allang door Oosterman zijn geregeld, vertrekt de commissaris naar de zuidelijk gelegen opvoerplaats Katem om te zien of hij daar nog iets zinnigs kan doen. Ik stoor mij trouwens ook aan de zelfingenomenheid van de leiding en van enkele deelnemers, die doen voorkomen alsof zij een volledig onbekend gebied gaan betreden, daarmee voorbijgaand aan alle reeds door het gouvernement en met name door het Bestuur verrichte voorbereidende activiteiten. Die zijn immers al begonnen in 1955 toen controleur Pim Schoorl en Nol Hermans de eerste verkenningstocht maakten om te onderzoeken waar een vliegveld kon worden aangelegd. Verschillende tochten volgden in 1956 en 1957. Toen in juli 1957 werd begonnen met de aanleg van het vliegveld, vestigde het Bestuur zich met een politiedetachement permanent in de Sibil. Er werden contacten gelegd met de bevolking in de wijde omgeving, hun vertrouwen werd gewonnen, enig inzicht in hun cultuur werd verkregen en er werd geleerd hun taal te spreken. Ook hebben we de bivaks voor de ruim 70 expeditieleden gebouwd. Het enige waarvoor zij zelf moesten zorgen was de aanvoer van mensen en goederen. Kwamen die uit Tanah-Merah in het zuiden dan kon een beroep worden gedaan op het organisatietalent van commissaris Oosterman. Hoewel het Bestuur in de Sibil een zelfstandige positie inneemt kunnen de expeditieleden gedurende hun verblijf in het Sterrengebergte altijd een beroep doen op de Bestuursambtenaar. Hij fungeert niet alleen als contactpersoon met de lokale bevolking, maar is tevens beheerder van het vliegveld en het weerstation, postbestelhuishouder, radiotelefonist, ordehandhaver, kippen- en varkenshouder, een soort café-restauranthouder en praatpaal voor die expeditieleden die ‘er eens uit willen zijn’.
Mijn tweede tocht richting Antares
Ik besluit om het hele circus maar een poosje de rug toe te keren en mij in het prettige gezelschap van een stel Sibillers weer op pad te begeven richting Antares. Die tocht moesten we in maart vanwege de weersomstandigheden te snel beëindigen. Ik weet de expeditieleiding te overtuigen van het nut van mijn verkenningstocht voor de expeditie en met haar instemming vertrek ik op 6 mei met drie man politie, Kotanon en 27 Sibildragers, uitgeleide gedaan door een legertje fotograferende en filmende achterblijvers, die wachten op de grote dag dat zij zelf ook op tournee kunnen gaan.
De route tot de rotan hangbrug over de Ok Tsiop kennen we inmiddels. Deze brug is juist gerepareerd door de voor ons uit trekkende ‘handelsmissie’ van Sibillers onder leiding van Kagawera zodat de oversteek weinig moeite kost. De eerste dagen regent het alweer pijpenstelen, zodat we besluiten ditmaal niet door het smalle, diepe rivierdal van de Ok Bon te trekken maar hoog over de bergen en ten noorden van de centrale waterscheiding oostwaarts te gaan Omdat we vrijwel parallel met de centrale keten lopen moeten we alle daar haaks op staande bergruggen beklimmen en afdalen. Dag na dag op een gemiddelde hoogte van 2200 meter en meestentijds in de stromende regen. Maar we zijn langzamerhand aardig gewend aan dit soort uitputtingsslagen. De inspanningen worden, nadat je weer een hoogte hebt bedwongen, gelukkig voortdurend beloond met prachtige vergezichten in deze machtige, onherbergzame wereld. En af en toe moet je je even de tijd gunnen om te beseffen dat je bevoorrecht bent het leven te kunnen leiden van een ontdekkingsreiziger. Iedere dag nieuwe ervaringen, nieuwe problemen, steeds veranderend landschap, andere dorpjes, telkens weer groepjes mensen die je nieuwsgierig, gastvrij ontvangen, hoewel het voor de meesten een eerste kennismaking is met een blanke. En zo trek je verder, vertrouwend op de loyaliteit van je medereizigers, die het op hun beurt prettig vinden om onder leiding en bescherming van jou en de drie agenten, meestal voor de eerste keer in onbekend gebied rond te trekken.
De bewoners die we in het gebied ten noorden van de centrale waterscheiding aantreffen beschouwen zich nog als Kiwirokmensen. Ze vertonen dezelfde uiterlijke kenmerken en aanhalige eigenschappen als hun stamverwanten die we op de eerdere tocht naar de Kiwirok hebben ontmoet. Aan voedsel hebben ze blijkbaar geen gebrek gezien de hoeveelheden bataten, keladiknollen en suikerriet die ze ons te ruil aanbieden. Zij willen het liefst met lucifers worden betaald. We maken graag gebruik van dit aanbod omdat het een aanvulling is op onze rantsoenen die op die manier niet zo snel uitgeput raken.
Op de zevende dag bereiken we de rivier Ok Bon, die aan de noordzijde van de Bonsigin (Antares) ontspringt. Daar treffen we de handelsmissie uit de Sibil met Kagawera en Sabuntok weer. Zij zijn vooruit gegaan om de takkenbrug te herstellen zodat wij vlot kunnen oversteken. Inmiddels heeft zich een groep vrouwen en kinderen en aangetrouwde familieleden uit het dorp dat einddoel van onze reis is en die hier hun tuinen hebben bij ons gevoegd. Het hele gezelschap begint aan de beklimming van de bergrug Tomka op weg naar het op de top gelegen dorp Tomkadin. De vrouwen gaan voorop en kappen een pad dat via een paar lastige aardverschuivingen over omgevallen bomen en steeds langs de rand van de steile wand van de bergrug voert. Dit is de moeilijkste klim van deze reis en ik vraag me af of dit de enige begaanbare verbinding is tussen het dorp en de tuinen. Ik vermoed dat de vrouwen de meer gangbare route om de een of andere reden niet aan ons willen verklappen.
Hoe het ook zij, we bereiken in de stromende regen hun dorp waar we bij de vuurtjes in hun hutten kunnen bijkomen van de vermoeiende, natte, koude klimpartij. We zetten ons eigen bivak op, gadegeslagen door vooral veel vrouwen die luidkeels hun bewondering over mijn verschijning uiten. Ik moet alle baby’s vasthouden en kleuters aanraken opdat ze maar net zo groot mogen worden als ik. Zelfs enige jongedames melden zich voor deze behandeling, maar aangezien ze er al aardig ontwikkeld uitzien vertel ik hen dat mijn magie voor hen geen effect meer heeft. Onder grote hilariteit maken de vrouwen tamelijk openhartige opmerkingen. De een wil een lok van mijn haar dat al een aardige lengte heeft. Maar bang dat straks iedereen een stukje als souvenir wil hebben weiger ik dat. Wel mogen ze er, zoals gebruikelijk, met hun groezelige handen over aaien. Een andere vrouw vraagt zich af hoe een kind van mij er uit zou zien; een volgende stelt dat ze best een kind zou willen hebben dat op mij lijkt en weer een andere vrouw beweert stellig dat ze een man als ik niet zou versmaden. De mannen in het bivak doen net of ze zich van dat vrouwengedoe niets aantrekken. Ik zal ze daartoe ook niet aanzetten. Zo blijft de sfeer gezellig en vriendelijk. We worden rijkelijk van voedsel voorzien, tot groot genoegen van met name de Sibil-dragers die hun buikjes rond eten in dit luilekkerland. De negende dag breken we op om aan de terugtocht te beginnen. Het is een aantal dagen achtereen prachtig zonnig weer. Het klimmen gaat gepaard met hevig vochtverlies, maar de uitzichten zijn nog fraaier. We nemen een iets andere route in westelijke richting, naar de Kiwirok. De mensen in de dorpjes waar we langs komen willen ons steeds paaien met voedsel en varkens om wat te blijven bivakkeren, maar we moeten verder richting Sibil. Dag na dag gaat het bergop, bergaf, door en langs bergriviertjes over gammele, geïmproviseerde bruggetjes en over kriskras op pas ontgonnen tuinen verspreid liggende bomen. ‘s Avonds is iedereen tevreden over hetgeen we weer gezien en bereikt hebben. In de bivakplaats zoekt men na een flinke maaltijd een plekje om het moede hoofd te ruste te leggen. De dragers vertellen doorgaans nog wat sterke verhalen tot de een na de ander wegdommelt.
Een bivak bestaat meestal uit een over twee palen en een noklat gespannen zeil voor de politie, Kotanon en mij. Ik laat mijn legergroene waterdichte hammock (hangmat) tussen twee palen onder het grote zeil ophangen. De dragers bouwen een of twee optrekjes die met bladeren worden afgedekt en die, afhankelijk van de weersomstandigheden, min of meer waterdicht zijn.
Op een avond begint het zo hard te regenen en te onweren dat de Sibillers onder ons tentzeil komen schuilen en opeengepakt de nacht moeten doorbrengen. Na enige tijd ontstaat er een hevige opschudding in de pikdonkere tent. Enkele personen dreigen het hele bivak omver te halen. Bij het licht van een zaklantaarn komt er enige duidelijkheid over de oorzaak van het rumoer. Een van de Sibillers, die wakker is geschrokken door een lichtflits en een enorme donderslag, is dwars door de volle tent gaan spurten en heeft ook een ander in paniek gebracht. Een van de Bonsigin mensen die met ons mee trekken, kreeg daardoor een nachtmerrie waarin hij dacht voor een bandjirende rivier te moeten vluchten. Bijgevolg stonden zij gedrieën tevergeefs tegen het scherm voor de tent te rammen om weg te komen. Als ze tot bedaren zijn gebracht en de spanning ook bij de anderen is geweken ontstaat er weer grote hilariteit over de paniek van de drie.
Na drie dagen bereiken we ons oude bivak bij de Kiwirok aan de Ok Tak. We nemen er een rustdag en hernieuwen de kennismaking met de bevolking van Sanhabé en omstreken. Vandaar reizen we vervolgens in de recordtijd van twee dagen terug naar de Sibil. Na aankomst word ik direct geïnformeerd over de meest opwindende gebeurtenis die de afgelopen veertien dagen in de vallei heeft plaatsgevonden: de Twin heeft gisteren kort na de start nog boven de vallei motorpech gekregen en heeft op één motor een geslaagde noodlanding gemaakt. Dit betekent nog meer stagnatie in de aanvoer van goederen en een gedwongen oponthoud voor Herberts, die met deze vlucht zou vertrekken. Ik had vóór mijn tocht al afscheid van hem genomen vanwege zijn overplaatsing naar Okaba. Dasselaar, die hem zal vervangen en daarmee voor de tweede keer in de Sibil wordt gestationeerd, is al gearriveerd. Toch is het prettig om de laatste ervaringen nog mondeling te kunnen uitwisselen, ook al heeft hij een keurig dagboek voor me gemaakt.
Het kost de ingevlogen monteurs van De Kroonduif een aantal dagen om de kapotte motor te vervangen. Met een driepoot van op de juiste dikte en lengte uit het bos gekapte bomen wordt een hijsstelling geïmproviseerd om de oude motor uit het toestel te takelen. Met een becharterde Otter, bestuurd door een Australier die nog nooit met een eenmotorig vliegtuig zo ver in het binnenland is geweest en die zich blijkbaar is doodgeschrokken van de wildernis waar hij overheen vloog, wordt de nieuwe motor aangevoerd. Deze wordt met dezelfde hijsstelling gemonteerd. Een week na de noodlanding vertrekt de Twin zonder problemen uit de vallei, bestuurd door twee piloten die per Cessna waren ingevlogen.
Nieuwe deelnemers aan de expeditie zijn de heren Bär en Cortel, geologen van de NNGPM (Nederlands Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij), en Luitenant der Mariniers Nicolas die uit het zuiden gekomen zijn. Venema is per Twin naar Tanah-Merah gevlogen en op de terugreis naar Sibil met een der helikopters gestrand in Katem, waarheen Oosterman juist was uitgeweken om hem te ontlopen! Eind mei dient ook de geoloog Escher zich aan bij de expeditie.
Oorlog in de Sibilvallei
Antropoloog Pouwer stuurt me uit het veld het bericht dat tussen de dorpen Lewengbon en Sagsaga een hevige strijd is losgebarsten. In Sagsaga zou een man zijn overleden als gevolg van magische praktijken vanuit Lewengbon. De bewoners van Sagsaga hebben daarom ter genoegdoening keladi knollen gerooid uit de tuinen van de inwoners van Lewengbon.
Die laten het er niet bij zitten. Ze hebben steun gekregen uit de dorpen Betabib, Kigonmedip en Ebonaterar en zijn gezamenlijk de inwoners van Sagsaga te lijf gegaan. Ik vertrek met Kotanon, vier man politie, marinearts Tissing en luitenant Nicolas. In een fors tempo, een goede oefening voor de luitenant, bereiken we binnen twee uur Lewengbon waar de bevolking ons met rood geverfde gezichten opwacht. Eerst ontkent men dat er gevochten wordt, maar als ik wat aandring geven ze toe. Eén man is aan zijn arm gewond. Ik laat alle pijlen afgeven en tot een grote bos samenbinden. Na het bevel het vechten te staken en de mededeling dat we over schadevergoedingen kunnen praten, lopen we door in de richting van Sagsaga. De gids leidt ons echter naar het ‘slagveld’ waar niemand te bekennen is. Omdat het al te laat is om alsnog Sagsaga te bereiken, keren we terug naar de Sibil. De volgende dag gaan Dasselaar en Tissing terug naar de dorpen, ook al omdat de Lewengbon-mensen hebben geklaagd dat alleen hun pijlen in beslag zijn genomen. De strijd tussen beide partijen is weer opgelaaid. Daarom worden nu alle pijlen, dus ook die van de Sagsaga, de aanstichters van de strijd, in beslag genomen.
Een nieuwe functie – Rapporteur
Op grond van de minder positieve berichten die over de voortgang van de expeditie de ronde doen rijzen er ook bij het gouvernement vragen. Via Dasselaar heb ik een mondeling verzoek ontvangen van de heer Boendermaker, die inmiddels van Merauke naar Hollandia is overgeplaatst en onderdirecteur van Binnenlandse Zaken is geworden, om hem regelmatig rechtstreeks schriftelijk te rapporteren over de voortgang van de expeditie. Ik hoef dus niet de hiërarchieke weg via de resident in Merauke te volgen want dat kost te veel tijd. Hij wil onder meer weten hoe de verhouding tussen Brongersma en Venema is en om welke reden Oosterman uit de Sibil is weggegaan en wat die nu in Katem doet. Mijn eerste rapport luidt als volgt:
Sibil, 31 mei 1959
Expeditie Sterrengebergte nr.1
Aan de Directeur van Binnenlandse Zaken,
ter persoonlijke attentie van de Onderdirecteur te Hollandia
Bij terugkeer van tournee op 20 mei j.l. bereikte mij UHoogedelgestrenge’s mondelinge opdracht om U regelmatig rapport uit te brengen over de activiteitenvan de Sterrengebergte Expeditie.
Voor zover de verbindingen dit mogelijk maken zal ik proberen deze rapportage wekelijks te verzorgen.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat de expeditie nog altijd probeert op gang te komen. Oorzaak van de vertraging is hoofdzakelijk de vrij slordig geplande opvoer van de zo onmisbare voedselvoorraden en wetenschappelijke uitrusting. Voor begin april waren nog geen expeditiegoederen opgevoerd. De eerste weken van april en mei werd in totaal ca. 10 ton ingevlogen per Twin Pioneer en daarbij is het tot nu toe gebleven.
De beide helikopters, die volgens de technische leider de opvoer grotendeels voor hun rekening zouden kunnen nemen, hebben om diverse redenen nog maar bijzonder weinig gepresteerd. Allereerst konden zij niet direct doorvliegen naar de Sibil omdat er nog geen clearings langs de vliegroute waren aangelegd. De hele maand april was een geologische party onder leiding van Dr. Bär onderweg om deze aan te leggen. De helikopters bevoorraadden ondertussen de groep Bär, brachten ca. 8 ton goederen naar het langs de route gelegen Kloofbivak en nog een paar ton in Katem, het nevenkamp aan de Ok Iwoer. De toestellen waren afwisselend enige tijd buiten bedrijf wegens een lekkende olieleiding en een defecte toerenteller. Begin mei echter, toen de clearings gereed en de defecten hersteld waren, hoopte men dagelijks een redelijk aantal opvoervluchten naar de Sibil te kunnen gaan maken. Op 8 mei vond de vierde en tot nu toe laatste helikopterlanding in Sibil plaats. Daarna kregen de vliegers namelijk een griepaanval en werden, toen zij hiervan bijna hersteld waren, vervolgens met geelzucht in het ziekenhuis te Hollandia opgenomen. Gewacht wordt nu op vervangers van de vliegers.
De volgende tegenslag was het uitvallen van de enige nog in bedrijf zijnde Twin Pioneer. Op 19 mei, kort na de start, keerde deze met een defecte motor in de Sibil terug en kon pas op 27 mei, na verwisseling van de motor, weer vertrekken. Net voor het optreden van de motorstoring was de Twin erin geslaagd een kadasterploeg in te vliegen. Aan de opvoer voor de expeditie kwam men dus die reis niet meer toe.
Enige pogingen om een buitenlandse luchtvaartmaatschappij te charteren mislukten.
Op 23 mei werd de NNGPM verzocht een dropping in de Sibil uit te voeren en onvoorziene omstandigheden voorbehouden zal dit op 1 of 2 juni a.s. ook gebeuren. Tevens bestaat de kans op Dakota-droppings op 5 en 6 juni. Een en ander is afhankelijk van het al dan niet voldoen aan de financiële voorwaarden die De Kroonduif stelt.
Van de deelnemers konden alleen de antropoloog en de linguïst direct met hun werkzaamheden beginnen. De overigen trachtten weldra de verveling te verdrijven door het maken van korte tochten in de omgeving van het basiskamp. Voorts ging de botanicus voor enige tijd naar Tanah-Merah om een gedeelte van zijn uitrusting te zoeken en keerde per helikopter terug. De fysisch antropoloog verliet de Sibil met hetzelfde doel en kwam lopend vanaf Mindiptana weer naar het basiskamp. De assistent-botanicus werd met een zweertje aan zijn been naar het ziekenhuis in Hollandia afgevoerd, aangezien de gouvernementsarts alhier de benodigde geneesmiddelen nog niet had ontvangen.
Ondanks de tegenslagen is de stemming onder de deelnemers nog redelijk goed. Een aanwinst voor de expeditie is de heer Van Sprang, die op geestige wijze steeds voorkomt dat de deelnemers de zaken al te ernstig gaan zien.
Was Dr. Brongersma al op 5 april in de Sibil, pas op 29 april arriveerde, na enige tijd in de opvoerbasis Kawakit onbereikbaar te zijn geweest, per eerste helikoptervlucht de Overste Venema. Eerstgenoemde begon zich langzamerhand zorgen te maken over de trage start van de expeditie en hoewel dit met de Overste waarschijnlijk ook het geval was, meende deze toch met enige luchtige opmerkingen alle problemen uit de weg te kunnen ruimen. Het optreden van de technisch
leider boezemde de deelnemers echter weinig vertrouwen in en hij kreeg dan ook vele onprettige opmerkingen over de organisatie aan te horen.
Hij bemoeide zich met allerlei minder belangrijke zaken die reeds door anderen geregeld waren, joeg de commissaris Oosterman op deze manier zodanig tegen zich in het harnas, dat deze teleurgesteld begin mei lopend naar Katem vertrok om waarschijnlijk niet meer in de Sibil terug te keren. De Overste Venema die 17 mei per Twin naar Tanah Merah vloog en 25 mei op de terugreis met een der laatste helikoptervluchten in Katem strandde, houdt daar nu noodgedwongen de heer Oosterman weer gezelschap. Volgens de geoloog Escher, die gisteren in de Sibil aankwam, is het humeur van de heer Oosterman er niet op vooruitgegaan.
Men krijgt overigens de indruk dat de afwezigheid van de technisch leider de gang van zaken weinig schaadt. Onder invloed van o.a. Bär laat Brongersma zich niet zozeer meer imponeren door het organisatietalent van de Overste en hij regelt nu zelf zaken die hem voorheen bij voorbaat door de Overste uit handen zouden zijn genomen. De laatste kan hoogstens over de seinsleutel vanuit Katem zijn mening geven over reeds genomen besluiten. Dit gebeurde o.a. hedenmorgen, toen hij seinde dat de droppings door De Kroonduif geen doorgang mogen vinden omdat weldra de opvoer weer met helikopters en Twin Pioneer begonnen kan worden. Ook mogen geen groepen het veld in voordat hij zelf in de Sibil is teruggekeerd. Brongersma is het met dit alles niet eens en de deelnemers evenmin.
Tenslotte kan nog worden vermeld dat de positie van het Bestuur ten opzichte van de expeditie vrij zelfstandig is. Dit is in belangrijke mate te danken aan het feit dat de verplichtingen en bevoegdheden van het Bestuur voor de duur van de expeditie niet in een schriftelijke instructie zijn vastgelegd. Al enige malen heeft de expeditieleiding de opmerking gemaakt dat ‘het Bestuur is toegevoegd aan de expeditie’, juist in die gevallen waarin wij van mening verschilden. Men kon een dergelijke opmerking tot nu toe geen kracht bijzetten door te wijzen op een bepaalde instructie. U kunt erop vertrouwen dat voortdurend alle faciliteiten die in het belang zijn van de expeditie en niet in het nadeel van het Gouvernement, werden en zullen worden verleend. Wanneer alsnog schriftelijke richtlijnen worden opgesteld, zou dit mijns inziens de positie van het Bestuur er niet gemakkelijker op maken.
Ik hoop U met het bovenstaande een algemeen beeld te hebben gegeven van het verloop van de expeditie tot op dit ogenblik. In aansluiting hierop moge ik U t.z.t. meer gedetailleerde rapporten doen toekomen.
De Administratief Ambtenaar,
J. Sneep
Cc. Resident van Zuid Nieuw-Guinea te Merauke
De opmerkingen over de positie van het Bestuur en het ontbreken van een schriftelijke instructie houden verband met de informatie die ik van derden heb ontvangen, dat mede op aandringen van de expeditieleiding een dergelijke instructie door de nieuwe resident Zuid-Nieuw-Guinea, de heer Knödler, wordt voorbereid. Waarom krijg ik die niet rechtstreeks van de heer Boendermaker die mij bij zijn overplaatsing naar Hollandia heeft ‘meegenomen’? Dit moet wel een diplomatieke zet van hem zijn. Hij laat de nieuwe resident te Merauke in zijn waarde en de instructie aan mij is volledig vrijblijvend. Begin juni wordt de situatie van de expeditie echt spannend. Allereerst krijgt Brongersma van het Stichtingsbestuur in Nederland te horen dat hij niet kan rekenen op extra fondsen voor droppings en extra opvoervluchten. De Stichting wil dat Venema naar Hollandia vliegt en daar via BDZ (Bevelhebber der Zeestrijdkrachten) Van Olm telefonisch contact opneemt met de Stichting over een eventuele beperking van de expeditie. Via CZMNG (Commandant Zeemacht in Hollandia) krijgt Venema tevens de opdracht te rapporteren over de vertraging die de expeditie heeft opgelopen. De berichtenwisseling met Venema, die nog steeds in Katem verblijft, loopt via de marineradio, maar Oosterman maakt afschriften van alle interessante berichten en stuurt die voor de volledigheid per loper naar mij.
Brongersma laat het Stichtingsbestuur weten, dat naar zijn mening de algemeen leider moet overleggen over het te voeren beleid. Alle deelnemers zijn het hier mee eens. Met de eerstvolgende vlucht vertrekt hij naar Hollandia. De berichtenwisseling tussen Venema en Brongersma die hier aan voorafgaat en waarin eerstgenoemde zich uitspreekt tegen extra droppings, extra dragers, het uitsturen van onderzoekgroepjes naar het noorden en noordoosten en het voornemen van Brongersma om naar Hollandia te gaan wordt steeds onaangenamer van toon. Venema is bang dat Brongersma met de marineleiding zal spreken. Hij dreigt met moeilijkheden als dat gebeurt. Brongersma geeft geen krimp. Interessant zijn de laatste berichten waarvan Oosterman mij afschriften stuurt:
Aan CZMNG – 4 juni 1959
Van technisch leider expeditie – SPOED
Niet geheim
Stel voor BDZ seinen
quote voor sbn van olm
aaa wijs iedere verantwoordelijkheid voor de gang van zaken bij expeditie vanaf 22 mei van de hand
bbb zal trachten nieuwe ontwikkeling tot goed einde te brengen doch kan dit alleen wanneer leider mijn richtlijnen volgt ccc verzoeke instructies brief volgt zal omtrent situatie u schriftelijk rapporteren unquote
Van CZMNG 4 juni 1959
Aan technisch leider expeditie
Wijs u nadrukkelijk op uw verantwoordelijkheid voortvloeiende uit uw instructie welke ongewijzigd van kracht blijft
De eerste weken van juni voeren een Catalina van de NNGPM en een Dakota van De Kroonduif toch weer een aantal droppings uit. Ook de Twin voert weer goederen op. Op 8 juni landt, na precies een maand, weer eens een helikopter in de Sibil met aan boord een redelijk tamme Overste. De dag daarop vertrekken Bär en Dasselaar naar het noorden, richting Kiwirok. Venema maakt hiertegen geen bezwaar meer. Op 10 juni keert Brongersma terug in gezelschap van de heer Klaarenbeek, journalist voor de Katholieke Illustratie en Panorama. Evenals Van Sprang zal ook hij enige tijd bij ons doorbrengen. De Stichting heeft Brongersma de nodige fondsen toegezegd, zodat de expeditie weer even vooruit kan. De ontmoeting tussen de leiders verloopt zo te zien probleemloos en in de loop van de avond zitten ze gebroederlijk met nog een aantal deelnemers bij mij in het bivak aan de borrel. Op 11 juni vertrekt Escher richting Antares. Het lijkt er op dat dit na twee maanden vertraging het startsein is voor de expeditie. Over de inzet van de helikopters hebben de leiders een compromis bereikt. De Overste heeft ze nodig voor de opvoer van goederen uit het zuiden naar Katem. Om de andere dag zal er worden doorgevlogen naar Sibil en van daaruit worden met enige vluchten de geologische teams in het veld bevoorraad. Tot 18 juni landt er echter helemaal geen helikopter in Sibil, zodat de veldteams beginnen te morren. Als chefvlieger Warman op die dag eindelijk arriveert gaat Brongersma behoorlijk tekeer. Hij beschuldigt piloot Van den Bos van obstructie en negatieve beïnvloeding van de andere vliegers en wil hem niet meer in de Sibil zien. Warman is blijkbaar onder de indruk van de donderpreek en maakt direct twee vluchten om respectievelijk Bär en Escher te bevoorraden. Vervolgens zijn er in de Sibil regelmatig één en later zelfs twee helikopters waar te nemen. Aan de voet van de Antares wordt een basiskamp gevestigd waarnaar geleidelijk meer onderzoekers en ook Van Sprang vertrekken. Eind juni begint het in het Sibil kamp opvallend rustig te worden.
In mijn derde rapport aan de heer Boendermaker meld ik op 30 juni onder meer het volgende:
‘… Sinds de helikopters in de Sibil zijn gestationeerd, is de expeditie werkelijk in beweging gekomen. Voldoende voeding en de meeste deelnemers zijn ingevlogen naar de voet van de Antares. Men heeft daar een bivak ingericht van waaruit de onderzoekingen worden gedaan naar de top en langs de hellingen van het gebergte. Over het aandeel van de helikopters in de ‘operatie Antares’ ontvangt U van Dr. Brongersma uitvoerig rapport waar ik weinig aan toe te voegen heb.
Een ander punt met betrekking tot de helikopters is de opvoer van voeding, uitrusting en brandstof uit Tanah-Merah die nog steeds niet is afgerond. Zoals dat op papier ook de bedoeling was, had de opvoerfase bij het begin van de expeditie voltooid moeten zijn. Hoewel hier dus duidelijk van een organisatiefout sprake is, tracht de Leiding, en met name de technisch leider, deze fout te camoufleren door de ruim twee maanden vertraging toe te schrijven aan het ‘falen’ van de helikopters. Nu is wel gebleken dat men voor opvoer van vele tonnen over een grote afstand en op grotere hoogte, weinig heeft aan deze helikopters. Alleen op korte afstanden hier in het bergland met niet al te zware lasten en voor personenvervoer zijn ze wel geschikt. Chefvlieger Warman probeert er met zijn collega’s het beste van te maken. Over het wegsturen van Van den Bos wordt, nu deze eenmaal in de Sibil is, niet meer gesproken. Hij vliegt normaal als het weer het toelaat en de expeditie niet zonder brandstof zit. Het is mogelijk dat hij zich o.a. in Hollandia minder gunstig over zijn ervaringen met de expeditie heeft uitgelaten. Veel deelnemers zouden in die eerste maanden waarschijnlijk hetzelfde hebben gedaan. Al met al is er teveel nadruk gelegd op het ’falen’ van de helikopters. Ze zijn inderdaad niet geschikt voor de te zware taak, maar de fout is al gemaakt toen ze die taak kregen toegewezen.
Aan de verhouding tussen de beide leiders is, zoals ik U al eerder berichtte, niets ongewoons waar te nemen.
De heer Oosterman bevindt zich nog altijd in Katem. Via mij liet hij informeren wanneer zijn gezin naar Nederland vertrekt. Hoewel dit eind augustus wordt hadden de Resident Zuid Nieuw-Guinea en de expeditieleiding er geen bezwaar tegen als hij deze week al naar Merauke zou willen gaan. De Leiding is hem namelijk liever kwijt dan rijk, terwijl ik dacht de heer Oosterman een plezier te doen door Merauke te vragen of men akkoord ging met zijn vertrek. Nu blijkt hij echter helemaal nog niet van plan te zijn om Katem op dit moment al te verlaten.
Ik hoop U in mijn volgende verslag interessanter nieuws te kunnen leveren.’
Op 27 juni beginnen Escher, Verstappen en Nicolas aan de beklimming van de Antares, één van de prestigeprojecten van de expeditie. Op 7 juli geeft Van Sprang met de helikopter het alarmerend telegram mee dat ze nog steeds niet zijn teruggekeerd. Iets later op de dag komt echter het bericht dat ze in hun basiskamp zijn teruggekeerd en dat Escher en Verstappen 4 of 5 juli de 3600 meter hoge top hebben bereikt. Luitenant Nicolas is op een iets lagere top blijven steken. Op hun prestatie wordt natuurlijk gedronken ook al worden er enige smalende opmerkingen aan het adres van de marine gehoord. Bär en Dasselaar zijn inmiddels terug van hun tocht naar de Kiwirok. Hollandia zal Oosterman verlossen uit Katem waar hij maar zit te verpieteren. Bloedgroeponderzoeker Nijenhuis voegt zich als de laatste deelnemers bij de expeditie. Vervoort keert terug van de Antares en beklaagt zich over het tekort aan dragers en tentzeilen.
Nu Dasselaar terug is van zijn tocht naar de Kiwirok kan hij mij weer assisteren bij de dagelijkse klussen. Alleen al in mijn functie van Postbestelhuishouder heb ik het al aardig druk met zoveel nijvere briefschrijvers in het basiskamp. Van de PTT in Hollandia heb ik een mooie blauwe metalen afsluitbare trommel gekregen met daarin alles wat je op een minipostkantoor maar nodig hebt. De voorraad postzegels is 500 gulden waard en een uitvoerige schriftelijke instructie is bijgevoegd, evenals een brievenweger, een poststempel en voor deze speciale gelegenheid een extra stempel met het opschrift EXPEDITIE STERREN-GEBERGTE 1959. Zodra bekend is dat er een vliegtuig wordt verwacht ontstaat er in ons bivak een enorme drukte. Alle bewoners van het basiskamp komen het liefst op het laatste moment met hun te verzenden post aanzetten. Soms is die al voorzien van de nodige postzegels, maar meestal niet. Aerogrammen worden voorzien van twee stempels en gaan in de zak. Het gewicht van de brieven varieert; die van de mariniers aan hun familie en/of geliefden in Holland zijn het zwaarst.
Pakjes zijn het ergst. Voor de porto moet alles goed gewogen worden. Voor het dragen van de PTT-pet ontvang ik zelfs een maandelijkse vergoeding van 10 gulden. Tussen de bedrijven door moet ik de twee radio’s bedienen die constant roodgloeiend staan. De verkeerstoren in Hollandia wil regelmatig de weerberichten ontvangen, die ik tussen de postzegelverkoop door op een kladje krabbel. Degenen die een telegram willen verzenden kunnen dat ook laten doen via de PTT-frequentie. De andere radio staat stand-by voor de dagelijkse berichtenwisseling tussen de bestuursposten. Zodra het vliegtuig is geland moet ik naar de strip om in mijn fuctie van luchthavenmeester ladingdocumenten te controleren en te tekenen. Mijn kok Dominicus of een van z’n ‘assistenten’ (Sibiljongens die half in de kost zijn voor allerlei klusjes) gaat ook naar het vliegveld met een keteltje koffie voor de vliegers, en Kotanon zorgt voor voldoende mankracht om het toestel te lossen.
Voor werkzaamheden rondom ons basiskamp, zoals onderhoud van het vliegveld en de aanleg van een ‘weg’ naar Betabib, melden zich altijd voldoende Sibillers, maar al vrij snel wordt duidelijk dat ze niet veel zin hebben om als dragers met de groepjes expeditiedeelnemers mee het veld in te gaan. De expeditieleiding is bereid om hen meer dan gebruikelijk te betalen, wat ik weet te verhinderen. Er valt ook niets te dwingen, zodat de expeditie zich genoodzaakt ziet tientallen dragers uit het Mujugebied te rekruteren. Voor het loon van een gulden per dag is daar ruim voldoende aanbod. De kosten liggen alleen hoger omdat deze dragers, die afkomstig zijn uit het warme zuiden, zowel in het basiskamp als op tournee ook van truien, dekens, voedsel en onderdak moeten worden voorzien. Voor de Sibiller geldt het beloningssysteem van lucifers, messen en bijlen en zij moeten alleen op tournee worden gevoed.
Zodra een bezoek van de gouverneur wordt aangekondigd is de expeditieleiding in verhoogde staat van paraatheid. Allereerst wordt gepoogd Van Sprang uit de Sibil weg te houden, omdat die wel eens moeilijke vragen zou kunnen gaan stellen over de voortgang van de expeditie. Vlieger Warman krijgt de opdracht hem domweg in het Antares-bivak achter te laten. Het is dan ook een heel onaangename verrassing als hij de dag dat de gouverneur op bezoek komt vrolijk met Warman in de Sibil arriveert. Hoe heeft hij dat geritseld?
Op donderdag 9 juli krijgen we bezoek van gouverneur en mevrouw Platteel die worden vergezeld door de heren Boendermaker, Van den Broek van Binnenlandse Zaken en Denninghof Stelling, de gouvernementscineast en hoofd Visuele Voorlichting. Dit ééndaagse bezoek loopt uit op vier dagen omdat, zoals zo vaak gebeurt, in de loop van de middag de bewolking de vallei afsluit en de Twin niet kan opstijgen. Kort daarvoor heeft de Dakota nog de tweede geslaagde dropping van die dag uitgevoerd. In het ‘zilveren huis’, waar slaapgelegenheid voor het gouverneurspaar is geregeld, vindt eerst een officiële bespreking met de Leiding plaats. Daarna willen de heren met mij afzonderlijk de onderkomens van de Muju-dragers bezoeken, maar hun eigenlijke doel is om onderweg nog wat aanvullende informatie over het verloop van de expeditie te krijgen. De gouverneur wil ondermeer van me weten of het zin heeft om te proberen het nu al ontstane tekort van f 200.000 aangezuiverd te krijgen om, althans voor de buitenwereld, de expeditie te doen slagen. Omdat ik het, en niet in de laatste plaats voor onszelf, heel jammer zou vinden als alle voorbereidingen voor niets zouden zijn geweest, adviseer ik hem zich hiervoor in te spannen.
De tweede dag, wordt de bagage van het gezelschap ingeladen, maar de lucht klaart niet voldoende op om te kunnen vertrekken. Omdat het op zaterdag 57 mm heeft geregend kan de luchthavenmeester wederom geen toestemming voor vertrek geven. Het gedwongen oponthoud wordt overigens niet als onprettig ervaren. Er is immers zoveel te zien. Ook de Sibillers kijken hun ogen uit, maar hun belangstelling richt zich niet zozeer op de Tuan dalogi, de grote Tuan, maar op diens echtgenote, aan wie naar hun opvatting de eretitel ‘grote’ in letterlijke zin meer toekomt dan aan haar wat schriele echtgenoot. Zij bekijken het gezelschap dat in de serre van het ‘zilveren huis’ zit en bestoken mij met tal van opmerkingen en vragen. Er ontstaat grote hilariteit als een van hen vraagt of mevrouw haar blouse misschien eens uit kan doen, zodat hij die formidabele boezem beter kan bekijken. Ik heb wat moeite om deze vraag direct en duidelijk voor mevrouw te vertalen, maar ze is zo benieuwd naar de reden van al het gegiechel dat ik het toch maar doe. Mevrouw wijst het verzoek met een preuts mondje vriendelijk af en de gouverneur slaakt een zucht van verlichting. Omdat ze in de ogen van de Sibillers zo geheimzinnig doet, blijven ze zitten met de vraag of die blanke vrouw er misschien anders uit ziet dan hun eigen vrouwen.
Uiteindelijk kan de Twin zondagmorgen vroeg vertrekken waarna wij overgaan tot de orde van de dag. ’s Maandags voert de Twin weer twee vluchten uit alsof dit ritueel zich volgens een vast schema voltrekt. Als dank voor de genoten gastvrijheid zorgt de gouverneur ervoor dat met de eerste vlucht onze drankvoorraad, die tijdens het bezoek aardig was geslonken, weer wordt aangevuld.
Van het kamp bij de Antares komt het slechte nieuws dat er bij de landing op 2300 meter bij bivak 40 een helikopter in een windzak is terechtgekomen en naast het platform is neergestort. Vlieger Warman is gelukkig ongedeerd maar de heli is total loss. Voor Van Sprang, die weer terug is in de Sibil, is dit natuurlijk ‘hot news’. Hij stuift mijn bivak binnen met het verzoek om met een telegram dit nieuws wereldkundig te maken. Terwijl ik het aggregaat en de radio met de PTT-frequentie aanzet, komt Brongersma binnen. Hij gebiedt het telegram van Van Sprang voorlopig op te houden. Eerst wil hij zelf enige berichten over het ongeluk verzenden. In mijn hoedanigheid van radioman ga ik echter uit van het principe ‘die het eerst komt, het eerst maalt’, zodat ik onder bedreigingen van Brongersma eerst Van Sprang’s telegram verzendt en vervolgens dat van Brongersma. Tussen beide heren ontwikkelt zich een hevig twistgesprek, waarbij ook mij het nodige wordt verweten. Later op de dag word ik uitgenodigd om in het ‘zilveren huis’ te komen drinken op piloot Warman, die ongedeerd is gebleven. Alles lijkt weer vergeven en vergeten.
De volgende dag landt bij ons de in Katem gestationeerde helikopter met aan boord Oosterman met wie ik nog heel wat heb bij te praten. De helikopter haalt vervolgens vlieger Warman op van de Antares. Hij wordt overstelpt met gelukwensen en daar moet natuurlijk weer op gedronken worden. De Overste raakt lichtelijk aangeschoten en gaat dan zoals gewoonlijk heel onnozele dingen zeggen. Een paar dagen later, op 17 juli, verlaten de eerste deelnemers aan de expeditie de Sibil. Jammer om juist markante figuren als Oosterman en Van Sprang nu al te zien vertrekken.
Het helikopterongeval wordt onderzocht door de Inspecteur Burger Luchtvaart, De Bijl de Vroe, die voor dat doel met de overgebleven heli naar de Antares wordt gevlogen. Het is trouwens toch een komen en gaan van bezoekers, meestal ambtenaren uit Hollandia, die uit hoofde van hun functie beslist een keer in de vallei moeten zijn geweest. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat het hoofd van de gouvernementsvoorlichtingsdienst, Piet Merkelijn, zich ook een paar dagen komt oriënteren.
Ook ik maak voor ’t eerst een tochtje met een helikopter, en wel vanuit Sibil naar Sagsaga waar een patrouille onder leiding van de sergeant der mariniers De Wijn op weg naar Antares door de bewoners is tegengehouden. Gezien de recente ‘oorlogssituatie’ op deze plek meent de Leiding dat het Bestuur daar eens een kijkje moet nemen. De bevolking ontvangt me vriendelijk en beweert bij hoog en bij laag dat de oorlog is afgelopen en dat ze de patrouille geen haarbreed in de weg wil leggen. Ik vind een gids die bereid is de patrouille verder te begeleiden en vlieg dan terug naar het basiskamp.
Over de vraag hoe de expeditie zo goed mogelijk kan worden afgerond zijn de meningen nogal verdeeld. Bij sommigen bestaat de wens om nog enige spectaculaire activiteiten te ondernemen, zoals een doorsteek maken vanuit Sibil naar Hollandia en de met eeuwige sneeuw bedekte Julianatop beklimmen. De Stichting in Nederland en de meeste onderzoekers in de Sibil geven er de voorkeur aan de lopende wetenschappelijke onderzoeken te voltooien.
Geoloog Bär behoort tot de eerste groep. Hij wil ondanks het negatieve advies van zijn werkgever (NNGPM) de doorsteek naar Hollandia maken en bereidt zich daarop voor. Ik heb aangegeven dat ik hem op die tocht wil vergezellen, maar achter mijn rug om regelt hij dat Dasselaar met hem mee zal gaan. Op grond van zijn ervaring opgedaan tijdens hun tochtje naar de Kiwirok is hij waarschijnlijk tot de conclusie gekomen dat Dasselaar meegaander is dan ik, en daar kan hij wel eens gelijk in hebben. Toch teken ik bij de heer Boendermaker bezwaar aan tegen de gang van zaken. Die geeft volmondig toe dat een en ander niet naar behoren is verlopen. Hij biedt me echter een heel aantrekkelijk alternatief aan. Binnenkort wil een Franse filmexpeditie een doorsteek maken van de zuid- naar de noordkust over het breedste deel van het eiland. Hij meent dat ik met mijn berglandervaring de aangewezen persoon ben om deze groep op hun tocht te begeleiden. Mijn deelname wordt al heel snel aan de Fransen doorgegeven, want in een interview met de expeditieleider Pierre Dominique Gaisseau, dat via de RONG (Radio Omroep Nieuw-Guinea) wordt uitgezonden, vertelt deze van zijn plannen en van de ondersteuning die hij van mij tijdens de uitvoering ervan hoopt te krijgen.
Escher en Verstappen zijn bergbeklimmers en willen dus naar de Julianatop. Zij zullen op deze tocht worden vergezeld door marinearts Tissing en sergeant De Wijn. Gouvernementscineast/fotograaf, Piet Terlaag, zal de verrichtingen verfilmen. Om deze tochten uit te kunnen voeren ontbreekt echter nog twee ton. Als eind juli het bericht wordt ontvangen dat de scheepswerfeigenaar Verolme zich hiervoor garant heeft gesteld, reageren de deelnemers zeer opgetogen. Na overleg met de Stichting – Brongersma vliegt voor het noodzakelijke telefonisch contact speciaal naar Hollandia – gaat de Leiding definitief akkoord met de plannen voor de doorsteek en de beklimming van de Julianatop. De onderzoekers moeten hun verdere plannen noodgedwongen opgeven.
In mijn rapport nr. 4 aan de heer Boendermaker vermeld ik onder meer het volgende:
‘… Door het verongelukken van één der beide helikopters wordt de andere aanzienlijk in zijn bewegingen beperkt. Alleen de reeds verkende routes mogen nu nog bevlogen worden. Dit zijn de trajecten Sibil – Katem, Sibil – voet Antares en Sibil – Oriongebergte. Elk traject is in twee dagen te lopen.
Het Antaresproject is vrijwel afgerond en nog deze maand (juli) wordt de exploratiegroep die daar verblijft lopend in de Sibil terugverwacht. Op de route naar de Antares wordt dus bijna geen gebruik meer gemaakt van de helikopter.
Sibil – Katem wordt slechts heel zelden gevlogen. Blijft over het traject tot de Orion, even ten noorden waarvan een laatste clearing/landingsplaats zal worden aangelegd op de route naar het Julianagebergte. Men is druk bezig met de voorbereidingen voor deze tocht.
Wanneer het Julianaproject wordt aangepakt kan tot die laatste clearing op helikoptersteun worden gerekend. Vandaar moeten de voorraden met dragers verder worden vervoerd naar een basiskamp aan de voet van de Juliana. Dit betekent minstens nog een week lopen. Het is dan ook geen moeilijke vraag of het geringe voordeel wat men heeft door de overgebleven helikopter aan te houden, opweegt tegen de hoge kosten daaraan verbonden.’
Verschillende onderzoekers die zich in het veld bevinden krijgen opdracht hun tournees te bekorten aangezien de dragers voor het Julianaproject moeten worden ingezet. Meer en meer deelnemers worden teruggetrokken op de Sibil en scharen zich in de gelederen van schrijvende, kaartende en drinkende (zolang de voorraad strekt) werklozen. In navolging van de Leiding wordt het patiencespel door velen beoefend. De journalist Klaarenbeek stelt dan ook vast dat: ‘l’Expedition c’est une chose de patience’. Daarnaast zie je ’s avonds groepjes die druk zijn met diverse gokspelletjes in een poging van hun hier vrij nutteloze geld af te komen of misschien juist om een spaarpotje voor later op te bouwen?
In mijn rapport nr. 5 van 13 augustus aan Hollandia meld ik:
‘…Toen bekend werd dat de heer Verolme zich garant had gesteld voor de nog benodigde gelden kreeg men weer hoop de expeditie tot een redelijk eind te kunnen brengen. Op 1 augustus vertrok een kapploeg onder leiding van Verstappen in de richting van het Julianagebergte en diezelfde dag kwam er ook bericht van de Stichting dat Bär, ondanks bezwaren van zijn chef in Sorong (NNGPM), toestemming had om de doorsteek naar Hollandia te maken. Twee dagen later ging Dasselaar vooruit naar de Ok Bie en 8 augustus vertrok Bär zelf. Tot het laatste moment trachtte hij het aantal politiemensen dat hij als dekking meekreeg, van drie terug te brengen op twee. Voorts viel het op dat een van zijn dragers waterpokken had, wat onderweg wel eens nare gevolgen zou kunnen hebben. Om diverse redenen vinden overigens niet alle expeditieleden het een gelukkig idee dat in Nieuw-Guinea gelden voor deze wandeling van de heer Bär worden ingezameld.
Begin van deze maand keerde de exploratiegroep die op de Antares had gewerkt in de Sibil terug. De stemming onder deze heren was niet al te best. Vervoort en Reynders waren al min of meer van plan niet aan het Julianaproject mee te werken. Gezien de ervaringen opgedaan bij de Antares-exploratie hadden ze weinig vertrouwen meer in de opzet van het onderzoek bij het Julianagebergte.
De Leiding hield een bespreking met alle deelnemers waarin de plannen voor de Julianatocht werden ontvouwd. De indruk van de meesten na afloop was dat de vijf beklimmers, t.w. Escher, Verstappen, Terlaag en twee marinemensen, ruimschoots de gelegenheid zullen krijgen om de top te bereiken. Voor de er achteraan komende, toch al verkleinde botanisch-zoölogische groep blijft echter weinig tijd over om nog een redelijke hoeveelheid gegevens te verzamelen. De Leiding weet de twijfelaars over te halen toch aan dit project mee te doen.
Zowel de beklimming van de Julianatop als de doorsteek naar Hollandia zijn dus voornamelijk van belang voor de publiciteit. Dit kan de expeditie zeker niet schaden. De meeste deelnemers zijn hierover echter minder te spreken.
Enige opschudding bij de Leiding veroorzaakte de heer De Wilde door een tournee te maken naar de Antares waar hij het mosbos wel eens wilde bekijken. In antwoord op een briefje van de Leiding waarin hij werd teruggeroepen, schreef hij o.a. dat hij meende beter in staat te zijn tournees te organiseren dan de Leiding. Brongersma was hoogst verontwaardigd en men verwachtte dat De Wilde zijn ontslag wel zou krijgen. Bij zijn terugkomst in Sibil had hij een gesprek met Brongersma waarvan het resultaat was dat hij niet werd weggestuurd maar juist toestemming kreeg na een paar dagen weer een tournee te gaan maken door de Sibilvallei. Nu is het zo dat mensen die je op tournee stuurt de minste last veroorzaken. Dit is vermoedelijk ook een van de redenen waarom Vervoort toestemming heeft gekregen om binnenkort nog wat in Tanah-Merah te gaan verzamelen, waarom Reynders destijds naar Mindiptana werd gestuurd om dragers te gaan werven en waarom De Wilde eigenlijk doorlopend op tournee is, totnogtoe meer buiten dan in het Sterrengebergte.
Al meer dan een week is in Sibil op bezoek de majoor der mariniers Knechtmans, die naar aanleiding van uitlatingen over het detachement mariniers, door bepaalde personen in Hollandia gedaan, een onderzoek moet instellen.
Eveneens een week hier aanwezig is de Life journalist Dominis. Deze moet stammen fotograferen die nog nooit met een blanke in aanraking zijn geweest.
Dit is, gezien onze eerdere aanwezigheid hier, enigszins teleurstellend voor hem uitgepakt, wat te wijten is aan de verkeerde voorlichting van de Stichting en het verzuim van Life zelf om bij het Gouvernement inlichtingen in te winnen.
Tot slot moge ik U om enige inlichtingen verzoeken over de filmexpeditie van de heer Gaisseau. Volgens geruchten hoopt hij ter hoogte van het Julianagebergte minder terreinmoeilijkheden te zullen ondervinden dan in het Sterrengebergte. Daarin vergist hij zich beslist. Ook kunt U mij misschien reeds mededelen waar en wanneer ik mij bij het gezelschap moet voegen…’
Enkele Sibillers lijken er echt plezier in te krijgen om spullen uit de expeditievoorraden weg te nemen. Geen wonder als je zoveel overvloed ziet. De politie zet een val en op een avond, tegen middernacht, als iedereen naar bed is en de lichten zijn gedoofd, ontstaat in het pikkedonker opeens een hevig kabaal. De ons goed bekende Kagawera blijkt door de politie te zijn gegrepen. Een tweede dief, evenals Kagawera goed ingesmeerd met vet, weet te ontglippen. Kagawera wordt in het politiebivak in de boeien geslagen, de volgende dag verhoord en meegenomen naar zijn dorp waar de eerste gestolen bijlen tevoorschijn komen. Geleidelijk sporen we ook andere lieden op die bij een aantal diefstallen betrokken zijn geweest en laten ook hen in de kraag grijpen. Ik laat m’n vriend Bomdogi uit Betabib komen en houd een lang verhaal om te vertellen waarom we dat stelen niet goed vinden, dat we de daders toch altijd te pakken krijgen, en dat we ditmaal de daders weer zullen vrijlaten onder voorwaarde dat ze overal over hun pijnlijke ervaringen zullen vertellen en zullen zorgen dat ook andere gestolen zaken terug komen. Al tijdens mijn betoog komen er weer enige bijlen boven water. Tot nu toe lijkt mijn aanpak nog succesvol te zijn.
Vanuit Hollandia wordt de inhoud doorgegeven van een telegram dat de gouverneur heeft ontvangen van de minister in Den Haag. Die deelt mede dat met de beklimming van de Julianatop en de doorsteek naar Hollandia de expeditie als afgerond moet worden beschouwd. De expeditieleden die niet deelnemen aan deze tochten (de meerderheid) kunnen nu vertrekken wat goed is want de stemming onder hen gaat merkbaar achteruit.
Op 1 september maak ik kennis met de zes leden van de Gaisseau-expeditie die met de Twin onderweg naar het zuiden een tussenlanding maken in de Sibil. Zij gaan eerst filmen bij de Asmat en hopen over twee maanden gereed te zijn voor de tocht naar het noorden. Ik zal mij dan met dragers die in de Muju zullen worden geworven in Kepi bij hen voegen.
In rapport nr. 6 van 4 september aan de heer Boendermaker meld ik:
‘… Zoals ik in mijn nr. 5 reeds meldde, waren de verwachtingen ten aanzien van het onderzoek in het Julianagebergte niet al te hoog gespannen. In de afgelopen weken is gebleken dat die verwachtingen niet te pessimistisch zijn geweest.
De klimploeg, die als eerste in de richting van de Juliana ging, vorderde om te beginnen al zeer langzaam. Onkundig als de leden van die ploeg zijn waar het de omgang met de bevolking en het gebruik van de taal betreft, begonnen zij zich vanaf het basiskamp Denmatta moeizaam kappend een weg te banen, om na ongeveer twee weken een bevolkingspad te ontdekken, waardoor het gekapte traject in slechts één dag te belopen bleek. Bij inschakeling van de bestuursambtenaar, diens gids/tolk of een der politiemensen, was deze vertraging heel waarschijnlijk voorkomen. Om ons advies werd echter niet gevraagd, op de aanwezigheid van politiedekking werd geen prijs gesteld. In plaats daarvan werden de diverse bivaks door mariniers bezet. Tegenover de Mujudragers die de klimploeg bevoorraden gedragen sommige mariniers zich nogal ontactisch. Enige klachten werden al ontvangen over hardhandig optreden, terwijl zelfs een drager is komen vertellen dat een marinier op hem heeft geschoten. Het laatste geval zal ik nader onderzoeken.
De klimploeg begon dus al met aanzienlijke vertraging. De Leiding ontving bericht (van de Stichting) dat de expeditiedeelnemers vóór het einde van deze maand vertrokken moeten zijn. Het gevolg is dat de botanisch-zoölogische groep, in plaats van naar de Juliana te gaan, op 3 en 4 dezer, dus een maand vóór het einde van de expeditie, naar Hollandia is vertrokken aangezien de resterende tijd voor deze groep toch niet toereikend zou zijn voor het verrichten van enig onderzoek.
Reynders, De Wilde en Pouwer hebben nog korte tijd in het Tsiopdal gewerkt. De eerste twee zijn ook op genoemde data vertrokken, samen met Anceaux en gouvernementsarts Romeyn.
Uit de gesprekken en o.a. een berichtje in het Handelsblad bleek dat diverse deelnemers nogal teleurgesteld waren over de behaalde resultaten. Het krantenbericht verscheen naar aanleiding van een begeleidende brief die Vervoort bij een door hem geschreven en door Brongersma gecensureerd artikel had gevoegd. De censor zeer verbolgen. Ontstemd en verbaasd was Brongersma ook toen hij de notulen van een vergadering van het Stichtingsbestuur ontving. Daaruit bleek dat, volgens de heer Kottier, de gouverneur niet zo tevreden was over de gang van zaken bij de expeditie. Dat de Algemeen Leider bij bepaalde gelegenheden vrij onbeheerst in zijn uitlatingen kan zijn, blijkt uit een opmerking als: ‘dat corrupte Gouvernement’. Hij meent voortdurend door het Gouvernement te zijn tegengewerkt en is bijvoorbeeld zeer verontwaardigd wanneer Gaisseau ook de kans krijgt een Twin te charteren.
In enige gesprekken met Overste Venema heeft deze mijn vragen over de vaak miserabele gang van zaken bij de expeditie beantwoord. Hij vertelde over zijn onenigheid met de Algemeen Leider toen deze zich door de ‘slimme, egocentrische’ Bär liet overtuigen dat een ander plan moest worden uitgevoerd. Dat hij sindsdien – 22 mei – afzag van alle verantwoordelijkheid voor de gang van zaken bij de expeditie – vide ook de afschriften van de telegrammen die Oosterman in Katem verzamelde – en vanaf dat moment zich ook nauwelijks met de werkzaamheden had bemoeid. Voor de schijn hadden de Leiders afgesproken niet te laten blijken dat zij het niet in alle opzichten met elkaar eens waren. De Overste heeft zich de laatste maanden hoofdzakelijk beziggehouden met de samenstelling van een manuscript voor het boek dat te zijner tijd de buitenstaanders op de hoogte moet stellen van de belevenissen van de expeditie.’
11 september
Door het uitvallen van de vliegverbinding op 5 dezer kan ik nog het volgende aan dit rapport toevoegen:
Het enige waar nu op wordt gewacht is de terugkeer van de beklimmers van de Juliana.
Op 8 dezer vertrok als laatste wetenschappelijk deelnemer de heer Pouwer te voet naar Mindiptana. Hij is een van de weinigen die volkomen tevreden is over de door hem behaalde resultaten…’ Een paar dagen na vertrek van antropoloog Pouwer ontvang ik van hem via een paar lopers het volgende briefje.
Arimkop, 9/9 ‘59
Beste Jan,
Tijdens onderzoek hier ter plaatse kreeg ik min of meer toevallig het volgende te horen over een cargo-cult in wording, die aan Arimkop verteld is geworden en vermoedelijk nog niet in Kigonmedip of andere plaatsen in de Sibil bekend is.
Drie mannen uit Dilmot brachten onlangs 1 zeil van Katem naar Sibil, vermoedelijk in opdracht van de marine. De namen van de mannen zijn: E. Wojop, X Arumbon en Mapjimbotim. Dezen vertelden aan Arimkopmannen dat in de brief die ze bij zich hadden werd meegedeeld dat de wereld zou vergaan. Alle Europeanen en Moejoeërs zouden eerst terugkeren naar hun land. Slechts Sneep zou blijven om op de barang, die er nu zijn, te passen. Daarna zou de hemel op de aarde vallen en de aarde geheel overstroomd worden door water. Iedereen zou omkomen en vervolgens zouden mensen uit Sorong komen en een nieuwe wereld beginnen met een overvloed aan barang. Jij zou ook omkomen samen met de Sibillers en de Iwoer-mensen (d.w.z. dé wereld). De ramp zou ’s avonds beginnen met zwaar onweer. De mensen hier vroegen aan Jawok of dit waar was. Wij hebben dit onmiddellijk ten felste tegengesproken en er op gewezen, dat barang alleen door hard werken te krijgen zijn. Zo hebben ook de belanda’s hun barang gekregen. Wees dus op je hoede, vooral voor Kigonmedip en omstreken, want zij met hun mentaliteit + diefstal zijn hier wellicht het meest ontvankelijk voor.
Probeer er achter te komen of dit bericht al bekend is en spreek het dan – niet eerder – ten felste tegen. Zoals je begrijpen zult, is dit een uiterst belangrijke zaak, nu wij allen inderdaad weggaan. Wil je de brengers van deze brief een mes geven.
Al mijn barang is al weg naar Songam. Ik heb ze een mes beloofd in verband met het belang van de zaak.
Hart.gr. J.Pouwer
De lopers krijgen elk een mes. Vooralsnog vang ik in de Sibil geen geruchten op over in de brief genoemde zaken en ik pas wel op er zelf over te beginnen. Wel moet ik terugdenken aan die keer dat Kotanon mij aansprak over een gerucht dat de pastoor van Mindiptana zou hebben verteld dat de wereld zou vergaan.
Half september keren de beklimmers van het Julianagebergte terug. Op 9 september hebben ze alle vijf de top bereikt.
Mijn verhouding met de Leiding is niet altijd even soepel. Over de wijze waarop de mariniers uit het gebied moeten vertrekken heb ik met hen een hevige discussie. Gelet op spanning tussen een aantal hunner en de Mujudragers lijkt het me niet raadzaam als zij over land met de dragers door het Mujugebied zuidwaarts worden afgevoerd. Vertrek door de lucht vind ik een betere optie. De Overste wil hier niets van weten en tracht mij het zwijgen op te leggen. Ik geef me echter niet zo snel gewonnen en blijf aandringen tot Brongersma in een opmerkelijke uiting van solidariteit met de Overste mij de deur wijst. Ik vertrek pas na de mededeling dat het natuurlijk niet zo prettig is dat ik me meng in diverse moeilijke beslissingen, maar dat met een betere leiding en meer discipline veel problemen voorkomen hadden kunnen worden. Die opmerking doet de deur dicht, maar de volgende dag is men weer allervriendelijkst en drinken we gebroederlijk op de geslaagde beklimming van de Julianatop. Uiteindelijk worden alle mariniers de volgende dagen per Twin uitgevlogen, nadat ik eerst met de hulp van marinier Scharf tevergeefs heb geprobeerd om met een uit Hollandia ontvangen hoeveelheid springstof een gevaarlijke lus in de Sibilrivier af te snijden. Onze poging veroorzaakte geweldige knallen en de stenen vlogen om onze oren, maar het gewenste resultaat bleef uit. Daarvoor is nog heel veel handwerk nodig.
Een voor de toekomst belangrijke gebeurtenis is de komst van de RK missie in de persoon van Pater Van de Pavert. Hij wil een deel van de expeditiegoederen en
bivaks overnemen. Het zint mij niets dat zich in deze regio zowel zending als missie vestigen en ik vraag mij af wie dit heeft bedacht. Ik stel deze vraag op diplomatieke wijze over de radio aan Hollandia, maar krijg geen bevredigend antwoord. Uiteraard ontvang ik de pastoor gastvrij en wijs hem de door de missie gekochte (?) en door ons gebouwde expeditiebivaks toe. Op zondag 20 september 1959, een gedenkwaardige dag met het oog op de verdere ontwikkeling van de Sibil, celebreert de pastoor de eerste mis in de Sibilvallei voor de aanwezige ‘gelovige’ politiemannen en Muju’s. De pastoor heeft het voordeel dat hij met ‘import-gelovigen’ kan werken, terwijl de zending met de lokale bevolking natuurlijk nog lang niet aan kerkdiensten toe is. Enfin, zo schrijdt de beschaving voort!
Op 24 en 25 september vertrekken de Leiding en de laatste deelnemers uit de vallei en keert de rust eindelijk weer. Ik richt het ‘zilveren huis’ nu in als bestuurspost annex woonhuis. Het moet eerst grondig worden schoongemaakt, aangezien de vorige bewoners op huishoudelijk gebied niet bepaald uitblonken. Met enige weemoed verruil ik dan mijn oude bivak voor dit naar onze primitieve maatstaven riante onderkomen dat ik met nieuw gouvernements- (kampeer-) meubilair heel gezellig weet in te richten met zelfs een batik op de tafel. Van hieruit heb ik een prachtig uitzicht over de hele vallei in westelijke richting.
Ik geniet van mijn laatste weken ‘eenzaamheid’ met de Sibillers en een enkele verdwaalde zendeling of pater die ik op mijn rondes tegenkom of die ’s avonds voor een praatje en een drankje langskomen: de pater een borrel, de zendeling limonade. Het weer is zeer stabiel. De frisse ijle lucht, de zon en de vredig voortkabbelende heldere Sibilrivier, waarin het heerlijk baden is, vormen de extra elementen voor een gezond en tevreden bestaan, waaraan eigenlijk geen eind zou moeten komen.
Een grote verrassing is de terugkomst van mijn zwarte varkentje Bertje. Een maand of vijf geleden, toen het steeds drukker werd met al die expeditieleden, verdween hij spoorloos en ik ging er van uit dat hij allang door de lokale bevolking was gepijld en opgegeten. Wel zeiden de tuinjongens af en toe dat het stevige hek om de tuinen was ondergraven en dat een indringer zich aan de gewassen tegoed had gedaan. Ik dacht dan aan een wild varken en niet aan Bertje. Op de laatste dag van september, als ik met de hond Flap rond het vliegveld wandel, hoor ik opeens in het naast de strip groeiende stuikgewas geritsel. Automatisch roep ik: ‘Mak mak’, aanspreektitel voor varkens in deze omgeving, en tot mijn stomme verbazing springt een stevig uit de kluiten gewassen zwart varken over de afvoergoot naar me toe. Ik vermoed dat dit Bertje is en dat vermoeden wordt bevestigd wanneer hij als vanouds met Flap begint te spelen en ook gekke sprongen naar mij begint te maken. Met z’n drietjes gaan we terug omhoog naar het ‘zilveren huis’ waar Bertje zich na al die maanden een flinke bak voer goed laat smaken. Hij blijft weer in de buurt van ons kamp, maar is nu te groot geworden om ’s morgens nog op bed te kruipen. Het witte missiezeugje Berta is intussen ook uitgegroeid tot een volwassen dikke Berta, die ook zonder de gelofte van kuisheid afgelegd te hebben, wel ongedekt zal blijven bij gebrek aan vruchtbare beren in haar nabije omgeving. En zij is zelf te log om ze te gaan zoeken.
De aankomst in Hollandia op 30 september van de doorsteekploeg Bär/Dasselaar is het laatste onderdeel van een expeditie, die ons leven de afgelopen zes maanden aardig heeft bepaald. Ik ben benieuwd naar de uiteindelijke wetenschappelijke resultaten van deze hele operatie en of die in verhouding zullen staan tot de kosten en tijd die vooral aan de meer spectaculaire ondernemingen als bergbeklimmen en doorsteek zijn besteed. Ook de nadruk op de militaire betrokkenheid met Venema als de hoogste vertegenwoordiger, deden en doen vragen rijzen omtrent de prioriteiten van de expeditie.
De beëindiging van de expeditie betekent ook het einde van mijn taak om via de heer Boendermaker de gouverneur te informeren over de voortgang van de expeditie.
Mijn laatste rapport luidt als volgt:
Expeditie Sterrengebergte nr. 7
Aan de Directeur van Binnenlandse Zaken
Ter persoonlijke attentie van de Onderdirecteur te Hollandia
Nu de expeditie is beëindigd, moge ik hierbij ook mijn rapportage aan UHoogedelgestrenge besluiten met een overzicht van de gebeurtenissen welke in de afgelopen weken nog hebben plaatsgevonden.
Op 14 dezer keerde Dr. Brongersma vanuit Hollandia in de Sibil terug. In zijn gezelschap bevond zich een missionaris, die op uitnodiging van de heer Brongersma meekwam om uit de te verkopen restantvoorraad expeditiegoederen een keuze te maken en zich met de aangeschafte zaken in de buurt van de Bestuurspost te vestigen.
Diezelfde dag werd bericht ontvangen, dat de Julianaploeg na een succesvolle tocht in het basiskamp aan de Oost-Digoel was teruggekeerd. Toen twee dagen later de beklimmers per helikopter in Sibil waren teruggekomen, heb ik de heer Terlaag (de gouvernementscineast/-fotograaf) gevraagd naar zijn bevindingen op de tocht naar boven. Hij bevestigde mijn vermoeden betreffende te weinig contact met de bevolking en hij was weinig enthousiast over de samenwerking tussen de klimmers. Hij had onderweg sterk de indruk gekregen dat de Julianabeklimming eigenlijk als een marineaangelegenheid moest worden beschouwd en dat de drie burgers die eraan deelnamen het min of meer als een eer moesten zien om mee te mogen doen.
De Leiders waren kort voor hun vertrek afwisselend zeer geprikkeld en overdreven vriendelijk. Geprikkeld o.a. toen ik de gedragingen van enige mariniers ter sprake bracht en wilde adviseren om in plaats van te voet via Mindiptana de meeste mariniers vliegsgewijs over Tanah Merah af te voeren. Ik voorzag namelijk moeilijkheden met de Muju-dragers, die, gezien de ervaringen tijdens vorige tochten opgedaan, er weinig voor voelden om de mariniers te vergezellen. Men wilde van mijn voorstel echter niets horen en wees mij botweg de deur. Ik stelde voor dat ik dan de resident Zuid Nieuw-Guinea zou adviseren de mariniers de doorgang door zijn Afdeling te ontzeggen. Het laatste bleek echter niet nodig te zijn omdat men uiteindelijk besloot slechts drie mariniers, vrij rustige lieden, met de dragersstoet van ca. 70 man de voetreis naar Mindiptana te laten maken.
Bij een andere gelegenheid besprak de Luitenant Nicolas met de Overste de afvoer van zijn mensen naar Merauke en verder. De Luitenant zei onder meer dat hij het wel nodig vond om zijn groep eerst in Tanah Merah nog instructies te geven betreffende gedrag, tenue, drankmisbruik e.d. tijdens het verblijf in Merauke. Hij was namelijk bang in moeilijkheden te komen, aangezien de Commandant van het Detachement Mariniers te Merauke nogal ‘lastig’ is.
Op 24 en 25 dezer vertrokken tenslotte de overgebleven expeditiedeelnemers naar Tanah Merah en Hollandia, een chaos van goederen en indrukken achterlatend.
Inmiddels zijn we druk bezig orde op zaken te stellen. Met behulp van de overgenomen expeditiegoederen is uiteindelijk een heel goed ingerichte Bestuurspost ontstaan, waardoor men met nog meer plezier dan voorheen zijn werk kan doen.
Naar aanleiding van een toespeling die U tijdens Uw laatste bezoek maakte op een eventuele overplaatsing, moge ik U verzoeken om mij ook na de tocht met Gaisseau in de Sibil geplaatst te laten blijven. Als degene die medio volgend jaar – tegen het einde van mijn kort verband – m.i. in aanmerking zou komen om ingewerkt te worden en de Bestuurspost van mij over te nemen, moge ik Herberts noemen.
De Administratief Ambtenaar,
J. Sneep
Cc. Resident van Zuid Nieuw-Guinea te Merauke.
De reorganisatie van het Sibil basiskamp verloopt vlot. Daarnaast moet ik mijn aandacht steeds meer gaan richten op mijn deelname aan de Gaisseau-expeditie die van zuid- naar noordkust wil trekken. De Fransen maken al sinds een maand filmopnamen aan de zuidkust, met name bij de Asmat. Hun plan is om eind oktober het bergland in te trekken. Tegen die tijd moet ik me met enige tientallen Muju-dragers ergens in het zuiden bij hen aansluiten.
De zendelingen overwegen om richting Kiwirok te verhuizen, een beetje verder van de R.K.missie vandaan. Ze zouden graag zien dat ik hen op een verkenningstocht over land en/of door de lucht begeleid. Gezien mijn aanstaande vertrek ben ik bang dat de tijd daarvoor te kort is.
Omdat Dasselaar nog wat in Hollandia blijft uitblazen – hij heeft daar tenslotte ook een vriendin – wil men als tijdelijke vervanger een politieman sturen die ik dan in een dag zou moeten inwerken. Dit lijkt me wat erg kort en dus krijg ik een dag of tien om de hoofdagent Diaz een beetje wegwijs te maken. Ondertussen heb ik regelmatig radiocontact met Merauke, met Commissaris Beltgens die in het zuiden de Fransen begeleidt, en met H.P.B.
Kessler die in Mindiptana een vijftigtal dragers zal werven. Gaisseau probeert steeds op dit aantal af te dingen, maar gezien het totale gewicht aan de bagage en proviand voor ongeveer 10 dagen – de voorziene periode tussen voedseldroppings tijdens de tocht – lijkt me dit aantal zelfs aan de krappe kant.
De Sibillers laten duidelijk merken dat ze het niet eens zijn met mijn vertrek. Als ik zeg dat Dasselaar weer terug komt en ik later misschien ook nog, geven de mannen te kennen dat ze graag voor mij werken omdat ik altijd grapjes maak als ik wil dat ze doorwerken. Dasselaar pakt hen voor hun gevoel blijkbaar te serieus aan. De dames verzekeren me dat ze zullen huilen bij mijn vertrek; een paar maagden willen mij zelfs wel vergezellen.
Het valt me op dat er de laatste dagen meer vrouwen in de buurt van het kamp rondlopen dan de meisjes die regelmatig tegen een kleine beloning of een beetje rijst de grond rond de bivaks vrij van onkruid houden. Als ik rond etenstijd langs de keuken loop en een politieman als een soort gaarkeukenhouder met gulle hand rijst zie uitdelen, weet ik de reden van deze drukte. De vrouwen worden naar huis gestuurd, waarna politieman en koks op minder vriendelijke wijze te horen krijgen dat dit niet de bedoeling is. Als Bomdoge over dit voorval hoort, komt hij me namens de mannen vertellen dat het goed is dat ik af en toe eens tegen de vrouwen optreed. Als zij bij ons eten laten ze hun mannen maar verhongeren.
Afscheid van de Sibil
Op 19 oktober kan ik met Kotanon en zijn gezin, mijn kok Dominicus en het deel van het politiedetachement dat wordt afgelost, per Twin naar Tanah Merah vertrekken. Om 6.30 uur staan er al Sibillers voor de deur en tegen 10.30 uur, wanneer we vertrekken, is het echt een drukte van belang. Aan hun gezichten is te zien dat ze het niet leuk vinden afscheid van ons te moeten nemen. Ook voor mij is deze tijd onvergetelijk geweest. Ik weet niet of ik hier nog ooit zal terugkomen en wat voor avonturen ik de komende maanden zal beleven.
Drie kwartier later landen we op het vliegveld van Tanah Merah, waar we worden ontvangen door H.P.B. Fanoy, mijn jongere collega Joop Jeurissen en hoofdagent Raaff. De 61 in Mindiptana gerekruteerde Muju-dragers (na de nodige herberekeningen kwamen we uit op dit aantal) zijn op tijd gearriveerd. Voor de steiger ligt de coaster ‘Cycloop’ gereed om ons naar Kepi te vervoeren. De kapitein, Ridder van Rappart, wil overmorgen vertrekken. Tot zover verloopt alles vlot.
Het sociaal leven met bezoekjes, drankjes en hapjes is hier weer drukker dan we in de laatste weken in de Sibil gewend waren. De avond vóór vertrek wordt er bij dokter Bijkerk en zijn vrouw een echte Hollandse pot opgediend met filmpjes en champagne toe.
Na een korte nacht wekt Fanoy me de volgende morgen om 6 uur. Om 8.30u. zijn alle dragers en goederen aan boord en varen we over de Digoelrivier naar het stroomafwaarts gelegen dorpje Getentiri, waar we een poosje aanleggen en bezoek krijgen van pastoor Jötte. Het is hier bloedheet zodat de pastoor dankbaar geniet van het hem aangeboden gekoelde bier.
Terwijl ons schip rustig de nacht in stoomt genieten wij nog enige uren van de prachtige sterrenhemel en van de nodige afkoeling voordat we de kooi opzoeken. Bij het ochtendgloren bereiken we de bestuurspost Badé. We leggen weer een poosje aan en gaan op de koffie bij landbouwambtenaar Fischer en zijn zwangere vrouw. Mijn ‘jaargenoot’ Herman Zevering is helaas op tournee.
Verzamelen in Kepi
Om 7.30 uur varen we verder over de Digoel richting Kepi. In de loop van de middag komen we via de rivieren Kawarga en de Mappi, die we enige tijd stroomopwaarts volgen, tot bij de samenvloeiing met de Oba die naar Kepi leidt. Het landschap doet nu bijna Hollands aan. Zo open en vlak is het. De met gras begroeide oevers deinen mee op de boeggolf van ons schip. Net voor het invallen van de duisternis komen we aan in Kepi waar HPB Thooft en A.A. Van Luijk, de pastoors Meeuwesen en Boelaars en de Commissaris van Politie Beltgens, die de expeditie tot nu toe heeft vergezeld, ons aan boord komen begroeten. De kapitein gaat ermee akkoord dat de dragers en ik nog een nacht aan boord blijven.
Ik ga wel een poosje aan wal om Kepi te verkennen. Eerst een bezoekje aan het echtpaar Thooft en vervolgens op zoek naar de verblijfplaats van mijn toekomstige Franse reisgenoten. Die tref ik aan in een aluminium prefab die als pasanggrahan dienst doet. Aluminium kan de zonnestralen misschien nog enigszins weerkaatsen, maar de aluminiumverf op het dak heeft juist het omgekeerde effect, zodat het is alsof je een oven binnengaat. De deuren openen kost trouwens enige moeite, want die zijn min of meer gebarricadeerd met bedden, kisten en pakken met films en uitrustingsstukken. Eindelijk binnen staat in de ‘salon’ een grote tafel bedekt met de overige bezittingen van de bewoners, plus een aantal lege flessen, potten en borden met etensresten en diverse half met geestrijk vocht gevulde jampotjes. Rond de tafel ontdek ik een zestal aankomende baarden en haardossen die in deze broeikas een minder frisse lucht verspreiden: mijn reisgenoten voor de komende tijd. Het zijn de leider en cineast Pierre-Dominique Gaisseau, de tweede man Gerard Delloye en de radio- en geluidsman Hervé de Maigret. Voorts Gilbert Sarthre en Jean Bordes-Pages de twee cameramannen en de fotograaf Tony Saulnier. Ik word hartelijk begroet en we beginnen direct de plannen van de expeditie te bespreken die van hieruit zal proberen in een paar maanden de noordkust te bereiken. De ploeg vindt het duidelijk jammer dat ik voor vertrek uit Sibil m’n lange blonde lokken door zendeling Greenfield heb laten afknippen, terwijl die mij juist zo foto-/filmgeniek maakten, maar ze geven me wel het gevoel dat ik welkom ben, want ik krijg ook een jampotje met een stevige borrel. Hoe stevig merk ik als ik later op de avond in het pikkedonker moet proberen de weg terug naar het schip te vinden. Ze vertellen me over hun belevenissen in het Asmatgebied, waar ze op heel wat meters film enige interessante ceremonies hebben vastgelegd.
De volgende dagen ervaar ik weer hoezeer mensen op deze afgelegen plaatsen iedere gelegenheid aangrijpen om een feestje te organiseren of gewoon onder het genot van een borrel vaak interessante verhalen uitwisselen. Dezer dagen is de verdwijning van pastoor Van der Velden het belangrijkste gespreksonderwerp. Zijn gevoelens van onbehagen, o.a. over de moeilijke verhouding met zijn collega’s, hebben hem doen besluiten zich letterlijk uit het missiewerk terug te trekken. Vergezeld van een Papoea onderwijzeres, waarover toch al roddels de ronde deden als zou de pater een oogje op haar hebben, is hij met een prauw met buitenboordmotor, voldoende benzine en voedsel via een van de vele waterwegen weggevaren. Monseigneur Tillemans is uit Merauke overgekomen om de ‘afvallige’ op te sporen en tot de orde te roepen en de schande het liefst zo snel mogelijk ongedaan te maken. Overigens lijkt in dit land iedereen altijd aan het rondreizen (tourneren heet dat) te zijn. Zo tref ik commissaris Oosterman weer aan met wie ik nog wat kan napraten over onze ervaringen met de Sterrengebergte Expeditie.
Een andere bezoeker is HOBA Maturbongs, de sympathieke bestuursambtenaar die mij destijds in Merauke en de stadskampong Kelapa Lima wegwijs heeft gemaakt. Zij vertrekken weer met het gouvernementsschip Kolff naar Merauke.
Ik logeer in het huis van collega Han van Luyk. Dat wil zeggen, dat ik mijn hangmat heb opgehangen in de overdekte galerij tussen zijn huis en het Bestuurskantoor. Het is een heel bijzondere hangmat met een waterdicht zeildoek dak en omgeven door muskietengaas met aan de onderkant een rits. Nadat je er bent ingeklommen rits je het muskietengaas dicht en lig je droog en beschermd tegen het welig tierende ongedierte. Het enige probleem kan zich ’s nachts voordoen als bij het omdraaien, vooral na een jampotjesritueel bij mijn Franse vrienden, ook de hangmat een slag draait. Dat maakt het opstaan niet eenvoudiger. Zo’n situatie is nog beroerder als je, niet al te vroeg in de morgen, daartoe verwoede pogingen onderneemt als de Papoea’s, die voor een afspraak bij het Bestuurskantoor in de rij staan, jouw geworstel meewarig gadeslaan.
Nieuwe gezichten voor mij zijn detachementcommandant Sauerbach en landbouwambtenaar Sauerwald. In het huis van de laatste ontmoet ik zuster Hage en kapitein Van Rappart, die kennelijk geniet van een paar dagen aan wal in Kepi. Ook de arts Poldervaart en zijn vrouw, oude bekenden uit Mindiptana, zijn hier gestationeerd. De derde Nederlandse bestuursambtenaar is de Adspirant Controleur De Iongh die hier woont met zijn vrouw. En dan zijn er natuurlijk nog de missiezusters waar je altijd voor een bakje koffie terecht kunt.
Met Gerard Delloye ga ik bijna dagelijks naar de twee Chinese toko’s om voor de tocht voldoende voedsel in te slaan voor de in totaal 73 expeditieleden. We zijn nog in afwachting van extra uitrusting uit Frankrijk zodat Gerard en ik het niet al te druk hebben. Soms zitten we gewoon achter de toko aan het koude bier of genieten we van een heerlijke rijstmaaltijd die de tokohouder ons als tegenprestatie voor de klandizie aanbiedt. Tegenover de anderen leggen we onze frequente winkelbezoeken uit als ‘controle van de rekeningen’, wat niet helemaal onwaar is.
Aangezien de expeditie met maar twee prauwvlotten in Kepi is gearriveerd moeten er drie worden bijgemaakt. Een vlot bestaat uit twee prauwen verbonden door een vlonder zodat er een soort catamaran ontstaat. Hoewel we niet verwachten veel langer dan een week stroomopwaarts te kunnen varen, wordt elk vlot toch voorzien van een atap dakje tegen zon en regen. Twee vlotten met elk een 25 PK Johnson buitenboordmotor zullen een ander vlot op sleeptouw nemen. Het vijfde vlot zal worden gesleept door de Castor, een motorbarkas van het Gouvernement die met toestemming van de heer Thooft een eindje met ons mee zal varen onder leiding van zijn assistent De Iongh. De Muju-dragers krijgen een trui en twee dekens die hen in het bergland goed van pas zullen komen.
In afwachting van de in Parijs bestelde goederen worden er steeds weer zogenaamde contactavonden georganiseerd: een in de politiekantine, een instuif bij de familie Thooft, en als Gaisseau besluit niet langer op de bestelling te wachten is er nog een afscheidsfeest in de politiekantine. En elke avond zijn alle bewoners van de post present, zodat zij waarschijnlijk een zucht van verlichting slaken als de expeditie op dinsdag 3 november eindelijk scheep gaat. Zij kunnen dan weer overgaan tot de orde van de dag.
De expeditie bestaat uit vijf Fransen, een Nederlander, gids/tolk Kotanon en kok Dominicus die uit de Sibil met mij zijn meegekomen, vier Papoea politiemannen en eenenzestig Muju-dragers (hun namen zijn vermeld in de bijlage). Cameraman Bordes-Pages blijft achter om vanuit de lucht de droppings te filmen.