Einde van het stenen tijdperk – Voorwoord
Ruim veertig jaar na ons vertrek uit toenmalig Nederlands Nieuw-Guinea, besloten mijn oud-collega en vriend Nol Hermans en ik om onze ervaringen, als bestuursambtenaar in de periode 1954 – 1960 opgedaan in de binnenlanden van Nieuw-Guinea, op papier te zetten.
In het bijzonder wilden wij beschrijven hoe wij het laatste onbestuurde gebied in het centrale bergland, het Sterrengebergte, binnengingen, verkenden en onder bestuur brachten. Hermans maakte de eerste verkenningstochten vanuit het zuiden, had de leiding bij de aanleg van een vliegveldje in de Sibilvallei en bouwde het eerste pioniersbivak. Voor zijn vertrek naar Nederland werkten wij enige tijd samen en maakten wij afwisselend verkenningstochten dieper het bergland in. Tenslotte nam ik de post van hem over en werd de voorbereiding en ondersteuning van de wetenschappelijke expeditie naar het Sterrengebergte, die onder auspiciën van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) in 1959 plaatsvond, één van de hoofdtaken.
Om verschillende redenen bleek het heel moeilijk om de verhalen van Hermans en mij aan elkaar te koppelen, hoewel ze in de tijd wel op elkaar aansluiten. Hermans heeft mij daarom zijn deel overgedragen om te bewerken en in mijn verhaal te voegen. Deze vervlechting van twee verschillende schrijfstijlen was geen eenvoudige opgave. Dat is ook deels de verklaring (niet een excuus) voor het feit dat het verhaal niet altijd even ‘gesmeerd’ verloopt. Om een spannend jongensboek te kunnen zijn zouden nogal wat onderwerpen ingekort, weggelaten of minder formeel beschreven moeten zijn. Ook de dagboekstijl kan afbreuk doen aan de leesbaarheid. Hopelijk kan de lezer er echter begrip voor hebben dat dit het relaas is van twee jonge (begin 20) mannen die onder de meest primitieve omstandigheden zich afwisselend en soms gelijktijdig in de rol van avonturier, ontdekkingsreiziger en ambtenaar thuis moesten voelen. Vanuit die verschillende hoedanigheden wordt hierna via onvermijdelijke genrewisselingen min of meer chronologisch verslag gedaan.
Aansluitend op de expeditie naar het Sterrengebergte vergezelde ik als patrouilleleider de Frans-Nederlandse filmexpeditie van cineast Gaisseau, die voor het eerst in de geschiedenis gedurende zeven maanden over het breedste deel van het eiland van zuid- naar noordkust trok. De documentairefilm ‘Le Ciel et la Boue’ (Tussen Hemel en Moeras) was hiervan het resultaat.
Onze komst naar en verblijf in het oostelijk bergland was niet alleen voor ons een spannend avontuur, voor de bergbewoners betekende onze aanwezigheid het begin van grote veranderingen in hun tot dan toe redelijk geordende bestaan. Wij beschrijven hierna een korte periode uit onze jeugd die we af en toe ook wel als de mooiste tijd van ons leven beschouwen. Diezelfde periode, waaruit wij de beste herinneringen bewaren aan onze contacten met de bewoners van de Sibilvallei en van andere valleien dieper in het bergland, betekende voor al die Papua’s dat ze met een veel grotere wereld dan hun kleine ‘veilige’ wereldje werden geconfronteerd en dat ze uit het stenen tijdperk de ‘moderne’ tijd werden ingetrokken. Het is maar de vraag of de voordelen zoals onderwijs en gezondheidszorg opwegen tegen de nadelen die zij vooral na ons vertrek met de komst van een minder op hun welzijn gericht bewind ondervinden.
Veel dank ben ik verschuldigd aan Maya Ooijens, die met grote toewijding het geheel heeft gelezen en uitvoerig gecorrigeerd op stijl en leesbaarheid. Waardevolle adviezen werden ontvangen van Prof. Dr. J.W. Schoorl en Dr. J.J.A.M. Gorisse. Marjan Groen verzorgde de opmaak van het manuscript.
Voor de illustraties werd geput uit eigen archief en uit het fotoarchief van het KIT (Koninklijk Instituut voor de Tropen). Een aantal kiekjes is afkomstig van een fotorapportage die voormalig bestuursambtenaar Schoorl maakte tijdens de eerste verkenningstocht naar het Sterrengebergte; foto’s gemaakt door de Franse fotograaf Tony Saulnier ontving ik direct van hem of via de andere deelnemer aan de filmexpeditie Gerard Delloye. Voorts ontving ik foto’s van de heren Tissing, Terlaag en Brongersma.