God wil het! – XI – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Syrië: twee grote leiders voor een geweldig volk
Het oude Syrië omvatte een groot deel van het huidige Midden-Oosten: Jordanië, Israël, Libanon en het hedendaags Syrië. De Feniciërs beheersten als zeevarenden al vanaf de elfde eeuw v. Chr. de kusten van de Middellandse zee. Met de komst van Constantijn de Grote (3060-337), die zich op zijn sterfbed tot het christendom bekeerde, begon een nieuw tijdperk voor het Midden-Oosten: de verspreiding van het christendom.

Met de komst van de Arabieren werd Damascus de hoofdstad van de door kalief Omar gestichte Omayaden dynastie (661-750). In deze bloeitijd werden veel moskeeën en kastelen gebouwd. Onder het kalifaat der Abbasiden (750-969) werd Bagdad de hoofdstad. In 969 drongen de Egyptische Faimiden door in het Midden-Oosten en veroverden de Turkse Seltsjoeken Syrië  en grote delen van Palestina waaronder Jeruzalem (1071). De rest van het gebied – waaronder de kuststrook van de Middellandse zee- bleef in handen van de Fatimiden, die Jeruzalem in 1076 heroverden.

Een zeer oude beschaving

Bashar al Assad, President of Syria & father, former president Hafez al Assad

Bashar al Assad, President of Syria & father, former president Hafez al Assad

‘We vragen niet om oorlog maar wij verdedigen ons tegen oorlog.’ Het spandoek met daarop dit Arabisch opschrift en de minzame glimlach op het gezicht van de (toenmalige) Syrische president Hafez al Assad, wappert tussen de twee gebouwen die de grenspost vormen tussen Turkije en Syrië. In lichtgrijze uniformen geklede douanebeambten lopen over het haveloze terrein dat doet denken aan de Oost-Europese grensovergangen uit de tijd van het communistische bewind. Een kalasjnikov-geweer steekt uit een houten wachttoren en een machtige roodwitte hefboom blokkeert de weg. De chauffeur van een dolmus, een minibus tai die pas vertrekt als de laatste plaats bezet is, rookt rustig een sigaretje in afwachting van zijn passagiers die nu nog bezig zijn de grens met Syrië over te steken. Tegenover het douanekantoor staat een klein bankgebouw waar Turkse lira kunnen worden gewisseld tegen Syrische ponden. Deze bergachtige grensstreek tussen Turkije en Syrië is al enige tijd omstreden gebied. Na de val van het Ottomaanse rijk – tijdens de Eerste Wereldoorlog – werd het door Turkije gekoloniseerde Syrië een Frans mandaatgebied. In 1925 verdeelden de Fransen uit pure machtspolitiek groot Syrië in vier delen: Libanon, Republiek Syrië, Latalu en Dsjebel ad Duruz (Druzen). In juli 1938 stond Parijs Sandsjak- Alexandrette af aan Turkije. Ook nu nog is dit gebied Arabisch georiënteerd. De Arabische keuken vindt je terug in het dagelijkse aanbod van voedsel maar ook de mensen onderscheiden zich in ras, taal en kleur van hun Turkse landgenoten.

Na een verblijf van meer dan een jaar in Antiochië vertrok een deel van het kruisleger onder druk van de pelgrims uiteindelijk in de richting van Jeruzalem. Het gedeelte van Syrië waar de kruisvaarders doorheen trokken was Seltsjoeks grondgebied, maar door de vlucht van Kerboghawas een groot deel van de Seltsjoekse macht gebroken. Ook waren verschillende Arabische emirs bereid de kruisvaarders te steunen in hun gezamenlijke strijd tegen de Seltsjoeken. Daar kwam nog bij dat de twee groet moslimmachten, de Fatimiden en de Seltsjoeken, in een onderlinge machtsstrijd waren gewikkeld. Door het ontbreken van een gezamenlijk islamitisch front kon het christelijke leger vrijelijk en zonder noemenswaardige tegenstand door het vruchtbare en welvarende Syrië oprukken naar Palestina.

Raymond vertrok als eerste uit Antiochië. Hij had zijn vertrek steeds uitgesteld omdat hij niet kon accepteren dat Bohemund in het bezit van Antiochië was gekomen. Zijn laatste hoop was gevestigd op onverwachte ontwikkelingen, die de machtsverhoudingen zouden kunnen wijzigen. Toen deze uitbleven trok hij met zijn leger over het Orontesgebergte door het binnenland van Syrië in de richting van de stad Maarat an-Numan. Met behulp van verrijdbare houten aanvalstorens werd deze stad na veel verzet op 27 november 1098 ingenomen. De aanwezige moslims in het stadje werden bruut vermoord. De christenen, die na hun avontuur in Antiochië al weer enkele weken onderweg waren, leden verschrikkelijke honger, zozeer zelfs dat zij lijken en honden aten.

De armste mensen in het kruisleger liepen altijd barrevoets, droegen geen wapens, hadden absoluut geen geld, maar liepen in hun smerige naaktheid voor alle anderen uit en leefden van planten, dieren en wortels. Onder bevond zich een man van Normandische afkomst en gegoede familie, die was begonnen als een ridder en later tot het voetvolk behoorde. Hij zag deze armen zonder leider ronddolen en bood aan hun koning te worden. Van toen af aan noemden zij hem koning Tafur, een barbaarse naam die vrijbuiter betekent. Toen de barbaren in Marra en ook op andere plaatsen stukken vlees van hun lotgenoten vonden, verspreidde zich een gemeen gerucht tussen hen dat er Franken in het leger waren die graag de lichamen van de moslims aten. Maar dit had slecht een enkele keer in het geheim plaats gevonden en toen de Tafur dit hoorde, roosterde hij – om indruk op de vijand te maken – voor de ogen van het Turkse leger het lichaam van een Turk aan het spit.’

Godfried van Bouillon reisde met de resterende manschappen langs de kustroute naar de stad Arca. Hier, dichtbij de huidige Libanese grens, zouden beide legers zich verenigen om gezamenlijk te beginnen aan het laatste traject naar Jeruzalem.

Dit gebied kende een enorme beschaving toen de eerste kruisvaarders arriveerden,’ zegt de arabist dr. Ted la Gro, directer van het eerdergenoemde Instituut voor Academische studies in Istanbul. ‘De meeste Europeanen waren afkomstig uit de vele dorpen en kleine kastelen van het platteland en hadden weinig idee van de enorme mate van luxe die hier te vinden was. Vele zijdeweverijen maakten de vermaarde damasten stoffen en het glaswerk uit bijvoorbeeld Tyrus was zeer beroemd. De kunstnijverheid stond op een uitzonderlijk hoog niveau. En u moet niet de prachtige architectuur in de steden Homs, Damascus en Hama vergeten waarvan nog steeds veel te zien is.’ Ook het voedsel en de Arabische keuken kenden verschillende variëteiten door hun nieuwe teeltechnieken en gewassen. ‘Dat heeft in dit gebeid een ware groene revolutie veroorzaakt. Hier groeiden producten die in Europa volslagen onbekend waren,’ zegt la Gro. ‘Denk aan katoen, bananen, watermeloenen en kokosnoten. De pruim komt oorspronkelijk uit Damascus en werd bijvoorbeeld door de hertog van Anjou op zijn reis door het Midden-Oosten naar Europa gebracht. De tassen van de pelgrims zaten vol met zaden van bloemen en planten die op deze wijze naar het Westen werden overgebracht. Er is zelfs een franse geleerde geweest die met de gedachte speelde een boekje over de flora en fauna van de kruistochten te schrijven.’ Maar de grootste ontdekking van de kruisvaarders vormde toch de vondst van suikerriet. ‘Stelt u zich voor,’ zegt la Gro, ‘het is hartje zomer en bloedheet in de heuvels van de Orontesvallei. De oude kruisridders rijden op hun paarden rond in de zware wapenuitrustingen van die tijd. De zon schijnt genadeloos op de gebutste helmen en de gepoetste maliënkolders. Er is bijna niets te drinken. Dan, ineens, zien ze suikerriet staan en de lokale bevolking leert de christenen dat zij het suikerriet gewoon kunnen kauwen. Dat is enorm verfrissend en lekker zoet. Dat geeft nieuwe energie. Tijdens de vestiging van de kruisvaarders-staatjes in Syrië en Libanon ontstaat dan ook een levendige handel in suikerriet. Als de kruisvaarders na tweehonderd jaar hun invloed in dit gebied verliezen verhuist de suikerrietcultuur met de Europeanen mee naar Cyprus en wordt het een belangrijk handelsartikel naar Europa. De kruisvaarders,’ zegt la Gro tenslotte, ’hebben de suiker bij ons geïntroduceerd.’

Met de botte bijl

Johannieter hospies in Jeruzalem

Johannieter hospies in Jeruzalem

Niet alleen was het voedsel smakelijker en de kleding degelijker, ook de Arabische geneeskunde kende een hoger peil dan in Europa. Ofschoon artsen met de kruisvaarders meereisden waren ze vaak niet in staat ziekten, verwondingen en blessures adequaat te behandelen, laat staat te genezen. Het vakmanschap van de Arabische dokters was veruit superieur aan de onbeholpenheid en gebrekkige kennis van hun Europese collega’s. Zo beschrijft de Syrische kroniekschrijver Usamah Ibn-Mundiqh met onverholen afschuw enkele voorbeelden van medische behandelingen door westerse geneesheren.

Mijn oom vroeg mij om snel een dokter te sturen, omdat hij een paar ernstige zieken, waaronder een Frankische ridder, in zijn dorp had. Ik reisde naar het dorp met een Arabische dokter, genaamd Thabit, die de christen in wiens been een abces groeide behandelde. Hij smeerde wat zalf op het been zodat het ettergezwel opging en de wond snel genas. Weldra arriveerde een christelijke dokter die Thabit openlijk bekritiseerde over de behandeling van de ridder. Hij zei tegen de soldaat: “wat heb je liever, voorleven op één been of doodgaan met twee benen.” De zieke antwoordde dat hij liever met één been verder leefde. De Frank vroeg om een scherpe bijl. Ik stond erbij. De christen legde toen het been van de patiënt op een blok hout. De scherpe rand van het wapen doorkliefde in een slag de forse dij van de ridder en de bloedende wond was nauwelijks te stelpen. Het been was echter nog niet voldoende afgehouwen. Voor de tweede keer hakte de Frank zó fors dat het merg en het bloed alle kanten opspoot. De ridder stierf ter plekke en het geamputeerde been werd later aan de honden gegeven. Vervolgens behandelde hij een zwakzinnige vrouw die ook eerst door Thabit was onderzocht. Thabit zette haar op een streng dieet en depte voortdurend haar lichaamsvochten met zachte doeken. Maar de Frank dacht dat zij door de duivel was bezeten. Hij schoor haar hoofd kaal en tijdens het scheren liet hij haar knoflook en mosterdzaadjes kauwen waardoor ze nog krankzinniger werd. De ‘dokter’ zei toen dat de duivel in haar hoofd doordrong en ontvelde met een scheermes haar huid tot op het been en wreef de wond in met zout. Zij krijste het uit en even later blies ook zij haar laatste adem uit,’ aldus de verbijsterde Usamah.

De Arabieren in Syrië hadden in deze tijd al goed georganiseerde ziekenhuizen, waaronder een beroemd hospitaal in de eeuwenoude hoofdstad Damascus. Later bouwden de kruisvaarders in navolging van de Arabieren ook ziekenhuizen, en met name de tegen het einde van de elfde eeuw opgerichte orde van de Johannieter hospitaalridders legde zich toe op de verzorging van  pelgrims die onderweg ziek werden. Zij stichtten in Jeruzalem een ziekenhuis, gewijd aan de apostel Johannes de Doper. Dit hospitaal had ruimte voor 2000 patiënten. Vier dokters en vier verplegers waren dag en nacht in touw om de zieken bij te staan. Desondanks stierven er elke dag gemiddeld vijftig patiënten.

Opwinding in het badhuis
De Europese middeleeuwer stond bekend als een notoire viespeuk, die zijn lichaam maar zelden in aanraking bracht met water. Ook op dit punt hebben ze heel wat opgestoken van de moslims die zichzelf – al was het maar omdat de Koran dit voorschrijft – dagelijks reinigden. Steeds vaker verschenen er kruisvaarders in de hammam, het Arabische badhuis. Tijdens een bezoek aan de hammam in Maarat constateerde Usamah dat de Franken zich niet zo gemakkelijk wilden aanpassen aan de daar heersende gewoonten: ‘Een Frankische ridder kwam het badhuis binnen en weigerde tijdens het baden gebruik te maken van een omslagdoek. Toen hem dit gevraagd werd, trok hij de doek van de heupen van de badmeester en constateerde dat deze recentelijk zijn schaamhaar had afgeschoren. “Salim,” riep hij, streek met zijn hand over de plaats en riep “Salim, goed! Dat wil ik ook.” Hij ging op zijn rug liggen en de badmeester die constateerde dat het haar daar aanvoelde als zijn eigen baard, schoor hem kaal. De Frank streek met zijn hand over de pas geschoren  plaats en riep:”Goed! Dat moet je ook bij madam doen,” en hij stuurde zijn knecht weg om zijn vrouw te halen. Die verscheen enige tijd later en moest ook op haar rug gaan liggen. De ridder zei tegen de badmeester: “Doe met haar wat je ook met mij gedaan hebt.” Dus schoor de badmeester ook heur haar af, terwijl de echtgenoot tevreden toekeek. Tenslotte bedankte hij de badmeester en rekende af.’

Falafels

Krak des chevaliers (art)

Krak des chevaliers (art)

‘Damas, Damas,’ schreeuwt een magere taxichauffeur de longen uit zijn tere lijf op het terrein van het drukke busstation aan de Bagdad Avenue in de kustplaats Latakia aan de Middellandse Zee. Hij rochelt tussen twee hoestbuien door en zijn maatje klampt mogelijke passagiers aan die zich echter haastig ontdoen van de jongeman en met versnelde pas een autobus binnenstappen. Vrolijk gekleurde streekbussen, die uitpuilen van de meegevoerde bagage en passagiers, rijden luid toeterend af en aan. Bij de ingang van het station bieden Arabieren achter hun kraampjes schreeuwend verse groenten en fruit aan. De geur van hete bakolie waarin falafels worden gefrituurd, dwarrelt rond en vermengt zich met de uitlaatgassen van het drukke stadsverkeer. In de chaos van vertrekkende en arriverende bussen zoeken wij de autobus die via de havenplaats Tartus en de in de heuvels gelegen stad Homs naar Damascus rijdt.

In de Syrische vissersplaats Tartus staat nog een kruisvaarderskerkje uit 1156 en even buiten de stad bevindt zich een van Syriës belangrijkste toeristische trekpleisters, het imposante en meest complete kruisvaarderskasteel: Qala’at Al-Hosn, beter bekend als het Krak des Chevaliers: het kasteel van de ridders. Een torenvalk hangt in de vorm van een vredesteken in de azuurblauwe lucht boven de grijsgroene heuvels waarop de krijtwitte vesting ligt. Tegen de voet van de berg steekt een uit lemen hutten bestaand dorpje schril af tegen het ongenaakbare bolwerk dat in 1031 door de Koerden werd gebouwd, door Raymond van Toulouse in 1099 tijdens zijn veldtocht naar Jeruzalem vergeefs was aangevallen en tenslotte in 1110 door Tancred werd veroverd en verwoest. Op de ruïnes werd een nog imposantere en machtigere vesting gebouwd, die een onderdeel vormde van een netwerk van versterkingen om de christenen en de pelgrims in dit gebied te beschermen. In 1142 werd het nieuwe kasteel, zoals het er nu nog staat, overgedragen aan de orde van de Johannieter Hospitaalridders die in Syrië talloze burchten liet bouwen en zich daardoor gaandeweg steeds minder een verzorgende taak een steeds meer een militaire functie toeëigenden.

Vader des Vaderlands

Standbeeld van Saladin

Standbeeld van Saladin

De Syrische chauffeur, die het interieur van zijn gele Chevrolet uit de jaren zestig heeft behangen met afbeeldingen van de (toenmalige) president Hafez Al Assad en diens overleden zoon, rijdt over de brede toegangswegen van Damascus’ moderne buitenwijken naar het centrum van deze eeuwenoude stad met haar sfeervolle soek, de beroemde Omayaden moskee, het Al-Azm paleis, de oude christelijke wijk en het heilige shi’itische mausoleum van Zena dat dagelijks door duizenden gelovige moslims wordt bezocht. Gebruinde mannen zitten op de stoep van een theehuis te praten en te lachen, spelen een spelletje triktrak en roken ondertussen een nargileh, een waterpijp. Kooplustige vrouwen schuifelen gehuld in hun zwarte chadors langs de vele kraampjes en winkeltjes met stoffen en snuisterijen. Een slangenbezweerder bespeelt zijn fluit en hoopt op deze manier een paar Syrische ponden te verdienen. Jonge meisjes verdringen zich voor de enige ijssalon die de Damasceense soek rijk is: het is een geheime ontmoetingsplaats met de jongens. Tegenover de Omayaden-moskee bevindt zich het mausoleum van Saladin, de legendarische middeleeuwse leider die na bijna negentig jaar hegemonie van de kruisvaarders, in Damascus het kromzwaard ter hand nam en met zijn legers de christenen definitief uit deze streken verjoeg, waardoor ij een van de grootste helden van de Arabische wereld is geworden. Saladin leefde van 1138 tot 1193 en hij was in werkelijkheid van Koerdische afkomst. Hij slaagde erin de eenheid in de islamitische wereld te herstellen en hij beschikte toen over een leger dat vele malen sterker was dan dat van de verzwakte kruisvaarders. In 1187 stak Saladin de rivier de Jordaan over, veroverde Tiberias en dwong de kruisvaarders tot een slag bij het plaatsje Hattin, even ten westen van het meer van Tiberias. De kruislegers verloren de strijd door een paar tactische militaire blunders en de onbekendheid met het gebied. Nadat Saladin zijn legers opdracht had gegeven om zich afzonderlijk over het Heilige Land te verspreiden, viel ook Jeruzalem op 2 oktober 1187 in handen van de Arabieren en hadden de christenen definitief de zeggenschap over dit gebied verloren.

De tombe van Saladin is te bezichtigen in een klein maar waardig museum. Op de binnenplaats van het mausoleum bevinden zich een fonteintje en een schaduwrijke boom. Een vrouw met een verveelde uitdrukking op haar gezicht leidt blootsvoets een paar nieuwsgierige landgenoten naar de tombe en biedt ze na een korte rondleiding wat ansichtkaarten aan. Afgedekt met damasten doeken staan twee sarcofagen broederlijk naast elkaar. In de witmarmeren doodskist liggen de resten van Saladin, in die van steen en donkerbruin houtsnijwerk ligt zijn particuliere secretaris. In 1898 schonk de Duitse keizer Wilhelm de Tweede tijdens zijn bezoek aan Damascus geld om de restauratie van het mausoleum mogelijk te maken.

Graf van Saladin

Graf van Saladin

Bij de hoofdingang van de soek waar zwartgesluierde vrouwen met oosterse kruiden en rieten manden gevuld met kleding en kruidenierswaren de drukke verkeersweg oversteken, trekt tussen de vele afbeeldingen van Assad een spandoek de aandacht. Op een geschilderd tafereel is de grote leider met een donkere zonnebril afgebeeld naast een middeleeuwse ridder te paard, die Saladin moet voorstellen. De begeleidende Arabische tekst maakt duidelijk dat de vroegere president zichzelf vergelijkt met zijn onsterfelijke voorganger: ‘Hattin en Tichrin 1187 en 1963: Twee geweldige leiders voor één geweldig volk.’ Assad behoorde tot de alawieten, een Sji’itische sekte, aanhangers van Ali, die christelijke elementen hebben opgenomen in hun godsdienst (o.a. varianten van kerstmis en pasen) en die zich sterk maakt voor de achtergestelden en die in Syrië slechts een kleine minderheid vertegenwoordigt. Zij wonen veelal aan de kust in het kruisvaardersgebied. ‘De alawieten zijn doorgaans gemakkelijker in de omgang dan soennieten, en toleranter tegenover de christenen,’ schrijft Lieve Joris in haar boek ‘De poorten van Damascus’. ‘Iemand noemde hen ooit de bastaardkinderen van de kruisvaarders, omdat veel alawieten blond zijn en lichte ogen hebben.

In 1971 kwam Assad na een bloedige revolutie met de rechtervleugel van de Arabische socialistische Ba’ath Partij aan de macht. Sindsdien voerde hij een politiek van onderdrukking en vervolging. Veel Syriërs nemen dit voor lief omdat – zeggen ze – ‘hun land nog nooit zo’n stabiele periode heeft doorgemaakt’ en de grote angst van bijna alle Syriërs is de te verwachten opvolgingsstrijd na de dood van de al geruime tijd met zijn gezondheid kwakkelende dictator. Inmiddels is Assad overleden en zonder noemenswaardige incidenten opgevolgd door zijn zoon Bashar.

De ketter van Damascus

Sadiq Jalal Al-Azm

Sadiq Jalal Al-Azm

Jonge Syrische mannen met stoppelige baarden en de ogen verscholen achter de eeuwige zonnebril, bewegen zich met kalasjnikovs losjes ronde de schouder door het straatbeeld van Damascus. Ze nemen aanzienlijk in aantal toe wanneer de taxichauffeur het stadsdeel nadert waar Assad in zijn villa resideerde. De straten rond het huis zijn permanent afgezet, medewerkers van de geheime dienst, de Mukhabaret, lopen zenuwachtig heen en weer en bekijken elke voorbijganger nauwlettend. ‘Ik woon niet naast de president, maar de president woont naast mij,’ had de schrijver-filosoof Sadik Jalal Al-Azm al enigszins spottend over de telefoon gezegd en inderdaad, niet ver van de villa van Hafez Al Assad woont de ‘ketter van Damascus’ zoals de bijnaam van de auteur luidt. Sinds de jaren zestig polemiseert Al-Azm rabiaat en rebels tegen corrupte Arabische regimes en de geborneerde dogmatiek van het islam-fundamentalisme. In 1969 verscheen bij een uitgeverij in Beiroet zijn beroemdste boek Critique of religious thought, waarin hij breekt met de religieuze, politieke en maatschappelijke taboes van de Arabisch-islamitische wereld. Zijn opvattingen brachten hem onmiddellijk voor de rechtbank: hij verloor zijn aanstelling bij de universiteit, werd Libanon uitgegooid en in Syrië als een ketter behandeld. In tweede instantie werd hij echter van alle blaam gezuiverd. Dictator Assad durft Al-Azm niet gevangen te nemen omdat de filosoof een directe nazaat is van de beroemde adellijke Syrische familie Al-Azm waarvan het voormalige paleis tegenwoordig een museum is. Al-Azm geniet in het Westen een zekere populariteit. In een vijftig pagina’s tellende publicatie The importance of being earnest about Salman Rushdie koos hij partij voor de in het nauw geraakte auteur en stak daarmee zelf zijn nek uit. Als een van de weinige Arabische intellectuelen die moskee en staat willen scheiden wordt Al-Azm gezien als een symboolfiguur in de strijd voor verlichting en pluralisme in de islam. ‘Sinds de kruistochten is er geen Arabische geschiedenis zonder het Westen,’ zegt hij in zijn studeerkamer. ‘Deze regio bestaat meer en meer bij de gratie van het Westen, en datzelfde geldt ook voor alle geestelijke stromingen die hier in de loop der tijden uit Europa zijn geïmporteerd: kapitalisme, socialisme, nationalisme, liberalisme, populisme en fundamentalisme. Maar zodra wij ons die ideeën eigen maakten, begon het Westen ze fel te bestrijden. We waren geen goede socialisten, geen goede nationalisten, geen goede populisten, geen goede fundamentalisten. Op het laatst,’ zegt Al-Azm lachend, ‘zeiden de Arabieren tegen elkaar: Wat willen de westerlingen nu eigenlijk dat we zijn, behalve goede slaven van de meester?’ De Syrische filosoof publiceerde enige tijd geleden een essay over de frappante overeenkomsten tussen het christelijk fundamentalisme en het islamitische fundamentalisme. ‘Alle fundamentalismen – joods, christelijk of islamitisch – fulmineren tegen hetzelfde: tegen vooruitgang, tegen individualisering of personalisering van de religie en vooral tegen het feit dat religieuze inzichten vervangen worden door wetenschappelijke kennis.’
Ook in islamitische maatschappijen ziet hij duidelijke tendensen dat religie steeds individueler wordt en niet meer zonder meer door de staat opgelegd kan worden.

Ik ben ervan overtuigd dat dit proces van scheiding van moskee en staat onomkeerbaar is. De hedendaagse moslim leeft al in een seculiere omgeving, echter zonder seculiere ideologie, zonder seculier humanisme zoals in het Westen. Het christendom in Europa heeft voor een individu nog enige betekenis terwijl het in het openbare maatschappelijk leven geen betekenis meer heeft. Die situatie zullen wij hier vroeg of laat ook krijgen, maar de fundamentalisten rebelleren zo hardvochtig tegen die secularisatie en de scheiding van moskee en staat vanwege het verlies van hun macht en dat willen zij koste wat het koste behouden.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5