Hamburgerstraat 28 – Ruimtegebrek
Rolzittingen zijn aan tweedejaars rechtenstudenten niet besteed. Dat vond, althans op den duur, de toenmalige Utrechtse rolrechter. Daar kun je anders over denken. Dat deed de toenmalige Utrechtse hoogleraar burgerlijk procesrecht. De rolrechter had het laatste woord. De studenten kwamen er niet meer in; of ze wilden kan in het midden blijven.
Dit alles heeft mijn kennismaking met ons gerechtsgebouw zo’n vijftien jaar vertraagd.
Toen ging ik alsnog, voor een cursus. Ik moest; of ik wilde, kan in het midden blijven.
Ik meldde me met de spreekwoordelijke pet in de hand om een uur of zeven ’s avonds bij de zij-ingang. Goed, ik was geen personeel, maar dat wilde ik wel worden. Onmiddellijk werd mij te verstaan gegeven dat ik gewoon de hoofdingang had kunnen nemen. Die zat niet op slot; hoefde ik ook niet aan te bellen. Mijn extra wandeling buitenlangs van twee minuten werd ruimschoots gecompenseerd door de tijd van 20 seconden die de hoofdbode zich aldus kon uitsparen. Dat had hij goed gezien. Naar hem wordt in het nieuwe gebouw een zaal vernoemd.
Van de cursusavonden zijn mij vooral de kleuren vaalgroen en okergeel bijgebleven, beschenen door het kale TL-licht dat geen schaduwen leek te werpen dan op de door mij gebruikte blocnote. De ongelukkige lichtval is te verklaren doordat we weliswaar aan de rechterstafel in de diverse enquêtekamers mochten zitten, maar wel aan de verkeerde kant. Erachter zaten de cursusleiders. Die waren dan ook beroeps.
Wat in onze ruimte meteen opviel, was de merkwaardige periscopische installatie die ter hoogte van onze schenen uit de vloer leek omhooggestoken. Het bleek de telefoonaansluiting. Waarschijnlijk aldus geplaatst, omdat het de installateur tijd spaarde. In het niemandsland tussen rechterstafel en partijterritorium kan zo’n obstakel ook weinig kwaad. Mits de griffier weet dat getuigenverklaringen omzichtig ter ondertekening moeten worden aangeboden.
Anders kost het telefoonstekkers.
Inmiddels is de periscoop in enkele kamers weggewerkt achter onbewerkte vurenhouten schotten zo breed en zo hoog als de rechterstafel. Naar de redenen van deze splinternieuwe voorziening kunnen we slechts raden. Naar de selectieve toepassing ervan evenzeer. De idee van een ophanden zijnde verhuizing (maar dan per zeeschip) dringt zich onvermijdbaar op.
Het gebouw is zo oud als ons vorige Burgerlijk Wetboek had kunnen zijn. Het bouwjaar staat niet boven de hoofdingang. Het jaartal 1938 in Romeinse cijfers is daar wel genoteerd op de rafelen die door de uit steen gehouwen Genius der Wetgeving worden gehouden. Dit jaartal ziet echter op dat van de invoering van onze wetgeving onder de regering van Willem I, zoals iedere onwetende uit de rest van de tekst kan afleiden.
Vanzelfsprekend moest het gerechtsgebouw, ofschoon het als zodanig is gebouwd, aan (wat te allen tijde heette) de moderne tijd worden aangepast. Meest recentelijk deden de computers hun intrede; een enkele ‘die hard’ met balpen of dictafoon wordt nog wel getolereerd, maar lijkt niet van noemenswaardige invloed te zijn geweest op de omvang van de kennelijk nodige infrastructuur. In vele kamers is het hordenlopen over de vierkante plastic buizen waarin de computerkabels rusten die naar en tussen de diverse apparaten lopen. Waarschijnlijk aldus gelegd, omdat het de installateur tijd spaarde. Eén kamer is zelfs lastig te betreden, omdat een van de buizen als een soort verhoogde drempel de deur doet klemmen.
Met name de kamers met meerdere gebruikers hebben deze obstakels: meer mensen, meer apparaten. Dat zijn dus nagenoeg alle kamers. Het gebouw aanpassen aan de almaar stijgende hoeveelheid gebruikers bleek namelijk lastiger. Het elders vestigen van ondersteunende diensten (zoals de computerhelpdesk), afdelingen (insolventierecht) en sectoren (bestuursrecht) was om te beginnen als een slecht idee, maar helpt inmiddels allang niet meer voldoende tegen het ruimtegebrek. Onvoorstelbaar is haast dat het gerechtsgebouw is neergezet om daarin zowel het toenmalige provinciale gerechtshof (begane grond) als de arrondissementsrechtbank (daarboven) te huisvesten. En dan heb ik het niet over het gebouw zoals het er nu staat. Het gele gebouw (Hamburgerstraat 30) verrees pas 74 jaar later, voor het kantongerecht. Het staat nog op de gevel; het ‘je maintiendrai’ daaronder is niet bewaarheid.
De uitbouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw zijn pas medio jaren zestig in gebruik genomen, na jaren van bouwen, met barakken (waarin zittingszalen) als noodopvang op het voorplein.
Niet alleen met de werkkamers is het woekeren. Ook de zittingszalen zijn in verhouding inmiddels dun gezaaid. Op eigen houtje vervolgzittingen afspreken, zoals tot begin van de jaren negentig nog gebruikelijk in de civiele sector, geeft tegenwoordig de aanzienlijke kans dat op het afgesproken tijdstip geen enqûetekamer voorhanden is. En dat terwijl, na het vertrek van het parket in de jaren tachtig, de grote zaal op de ‘beletage’ in het gele gebouw is verbouwd tot (thans) drie enqûetekamers. De TL-bak die aan het plafond van zaal I hangt, getuigt nog duidelijk van deze verbouwing: hij loopt simpelweg de tussenwand in. Controle aan de andere kant (zaal II) leert dat de bak daar niet tevoorschijn komt. Schijn bedriegt. In zaal II is juist daarom het plafond verlaagd. Bijkomend voordeel is dat de akoestiek in zaal II goed is, terwijl die in de veel hogere zaal I onmiskenbaar aan een overdekt zwembad doet denken.
Lange tijd heb ik me afgevraagd waarom al deze toch vrij kleine enquêtekamers met ‘zaal’ worden aangeduid. Onlangs hoorde ik wat wel de verklaring moet wezen. Waar nu drie ‘zalen’ zijn, waren er eerst nog vier. Meer precies, de zalen II en III waren vroeger drie ruimten. Wie ter plaatse bekend is, begrijpt de onmogelijkheid om per zitting meer dan één persoon per partij (plus advocaat) te ontvangen. Na letterlijk zeer benauwde uren tijdens een zitting met een Italiaanse vennootschap als een van de partijen – die een delegatie (met tolk) had afgevaardigd die het belang van de zaak méér dan recht deed – is de zittingsrechter zo uit de slof geschoten, dat een onmiddellijke verbouwing het gevolg was. De twee, in plaats van drie, nieuwe kamertjes leken waarlijk zalen, vandaar.
Een ander opvallend gevolg van de door ruimtegebrek ingegeven verbouwingen is het niet goed aansluiten van de verdiepingsvloeren. Ik heb het dan over het oorspronkelijke gebouw op nr. 28 en de daarachter in de jaren zestig geplaatste gebouwen.
Het gevolg in de ene vleugel (die grenst aan de Korte Nieuwstraat) is beperkt tot twee à acht treden in de diverse gangen, ter overbrugging van de hoogteverschillen. Ik heb zelf enige tijd aan zo’n gang mijn kamer gehad. Het bleef verwarrend, maar dat zal aan mij gelegen hebben, om bij een loopje van de tweede naar de derde verdieping eerst een trap te moeten afdalen. In het nieuwe gebouw heb ik inmiddels een rondleiding gekregen. Ook daar blijkt gewerkt te worden met trappen in gangen ter overbrugging van het niveauverschil tussen het oude deel (HBS-gebouw) en/of Van Lokhorst-gebouw) en het nieuwe.
In de andere aanbouw achter het oorspronkelijke gebouw op nr. 28 is het effect van het niveauverschil rigoureuzer. Om in die aanbouw binnendoor op de verdieping te komen waar nu onder meer de parketpolitie en de telefooncentrale huizen, is mij slechts één wandelroute bekend. Die begint in het ronde trappenhuis (na de hoofdingang naar rechts). Vandaar gaat het een van de gangen in van bedoelde vleugel. Vervolgens kiest men de juiste deur aan de rechterhand. Deze komt uit op een kleine wenteltrap. Al naar gelang de actuele positie wordt door dalen of klimmen de ‘tussenverdieping’ bereikt.
Op deze ‘tussenverdieping’ lag vroeger de dienstwoning van de conciërge. Oudgedienden weten nog dat de gordijnen van het gebouw door zijn vrouw werden gewassen en dat hij op warme dagen voor kantoortijd de ramen opende. Beide activiteiten zouden continuering hebben verdiend tot de dag van vandaag.
Nog steeds is naast de opening van de inmiddels verwijderde binnen voordeur van deze woning de bel te zien, met daaronder geschroefd een vroeger verhelderend, maar tegenwoordig wat verwarrend bordje: ‘conciërge bel’. Voorbij die deur tref je nog de keuken met granito aanrecht en gootsteen, de woonkamer met schoorsteenmantel en de douche. De parketpolitie heeft al deze vertrekken in gebruik, behalve het laatste. Van die douche is trouwens nog regelmatig gebruik gemaakt door een oud-collega (van ver voor mijn tijd) om de inspanningen van het woon-werkverkeer (racefiets) weg te spoelen. In het nieuwe gebouw – goed voorbeeld doet goed volgen – worden, zo heb ik gezien op de tekeningen, enkele douches gebouwd naast de fietsenstalling.
Natuurlijk had de conciërgewoning ook een buitendeurvoordeur, die uitkwam op de Hofpoort (voerende naar de Nieuwe Gracht). Vanuit de Hofpoort is nog de oude, gerestaureerde muur van de abdij van St. Paulus te zien, haaks op die van de conciërgewoning. Deze abdij is als zodanig in gebruik geweest tot 1580. Toen zijn de laatste monniken verjaagd. Sinds 1584 zijn de geplunderde en beschadigde bouwwerken ingepikt – het klinkt lelijk, en dat was het ook – door de ‘Raad van Regeeringe en Regtspleginge’ voor zijn rechtspraak, onder de naam Hof Provinciaal. (Dit en nog veel meer is terug te vinden in het boek ‘De Arrondissementsrechtbank te Utrecht, Voorgeschiedenis en geschiedenis 982-1982, beknopt samengevat door C.J. Denneman Hoofdambtenaar bij de gerechten’ uitgegeven in eigen beheer en zich in de bibliotheek van de rechtbank bevindend.)
De mensen die achter deze kloostermuur werken, hebben op de historische details geen zicht. Hun uitzicht wordt ontsierd door roestbruine ijzeren roosters in enkele ramen van de conciërgewoning. Deze roosters zijn een erfenis uit een veel recenter verleden. Jaren geleden verscheen onder de ogen van onze telefoniste als het ware uit de muur een man. Soepel overbrugde hij de vier meter naar de grond via het dak van de auto van een van de medewerkers. Deze gedetineerde heeft zijn zitting niet meer bijgewoond. Op wiens kosten het autodak is uitgedeukt, vermeldt de historie niet. De roosters kwamen. De gedetineerden worden thans elders in het gebouw ondergebracht. De roosters zijn gebleven. Dan lijken mij de in het nieuwe gebouw geplande ramen te prefereren. Het hardnekkige gerucht dat ook deze ramen, zoals die in de rest van het gebouw, zullen kunnen scharnieren, kan haast niet op waarheid berusten.
Overblijfsel van een ernstiger incident is het kogelgat in het plafond van kamer 114, nu de typekamer voor de civiele sector. Toen was het de werkkamer van een van de rechters. Een collega hield daar een familiezitting. Toen het geschil zich ontwikkelde in een hem kennelijk onwelgevallige richting trok de vader een vuurwapen en schoot hij in de lucht (dus in het plafond). Het gebouw is meteen ontruimd. Een enkeling ging in toga naar huis (ter vervanging van de onbereikbaar geworden overjas, vermoed ik). De kwestie is verder goed afgelopen. Het kogelgat is gedicht, maar de plek is met een kruisje op het plafond gemarkeerd. Uit dezelfde periode schijnt een kogelgat te stammen in een raam van een door de strafsector gebruikt deel van het gebouw. Het raam is gemaakt. Het waren roerige tijden.
Natuurlijk zijn er ook details of gedeelten van een zekere schoonheid. Zoals het voorplein met zijn hek, zijn platanen en zijn tot een omtrekkende beweging nopende middenperk. Verder de dorisch-classicistische gevel, als ik me niet in de stijl vergis. Misschien het beeldhouwwerk boven het portaal, want over smaak valt niet te twisten; curieus is trouwens de kamer daarachter, waar bijna alle lichtinval door het robuust uitgevallen versiersel is weggenomen. Voorts het Salomonsoordeel als wandversiering op de muur in het ronde trappenhuis. En toch ook het waterbekken op de gangvloer van de eerste etage van het gele gebouw, speciaal bedoeld voor schoonmaakwerk; zelfs het motiefje dat aan de rand in de gangvloer is aangebracht loopt keurig om dit waterbekken heen.
Maar ik kan niet zeggen dat ik de gebouwen aan de Hamburgerstraat met pijn in het hart zal verlaten, niettegenstaande de historie van eeuwen rechtspraak op deze plaats. Het gebouw is als werkplek verouderd. Verbeteringen bleven goeddeels achterwege, omdat ‘we toch gaan verhuizen’; een argument dat in de loop van de jaren aan kracht heeft gewonnen. Ook voldoet het complex bij lange na niet meer aan de omvang van onze organisatie. Ruimte zou alleen nog gewonnen kunnen worden met ingrijpende verbouwingen van bijvoorbeeld de zolder en het souterrain van het gele gebouw. Ook hier kon het genoemde argument met kracht worden geuit.
Met de verhuizing laten we weliswaar het gebouw achter, maar niet de ruimteproblemen. Ruimtegebrek is, vrees ik, van alle tijden. Al in de ontwerpfase van de nieuwbouw bleek dat we er niet in konden. De panacee zou moeten zijn dat we ‘innovatief’ gingen: niemand meer een eigen werkplek, dus iedereen een plaats. Na deze modieuze tussenfase en het wilde idee er dan gewoon nog een verdieping extra op te zetten, is besloten dat het kantongerecht niet mee zou verhuizen. Dan konden de anderen er wel in. Op de groei is het nieuwe gebouw echter niet neergezet. Ik vraag me af of we er met z’n allen pakweg het jaar 2015 in halen. Deze of gene dienst, afdeling of instantie zal dan wel in een dependance zijn ondergebracht. Ruimtegebrek. Misschien is het een goede gedachte als de Rijksgebouwendienst het gebouw aan de Hamburgerstraat 28-3 nog niet afstoot. Uit gevoel voor historie en met een blik op de toekomst.