Hamburgerstraat 28 – We woonden er met plezier, maar het huis werd te klein

HamburgerstraatDe Mariaplaats over, de Zadelstraat en Servetstraat uit, onder de Dom door, oversteken, dan rechtsaf, langs graaf Jan van Nassau, een oude bekende: mijn lagere school was naar hem genoemd. Vervolgens langs de kloostertuin en het Academiegebouw – doemde daar niet de eerwaarde Gisbertus Voetius op, vlak bij de Uniezaal? In dispuut verwikkeld met zijn collega professoren ving ik nog juist op waarover zij spraken: de aanstaande plechtige opening van de Universiteit.
Sol iustitiae illustra nos, dat waren zijn laatste woorden vóór hij weer verdween in de schaduw van de kloostergang. Met op een steenworp de Vismarkt, de Lijnmarkt en de Choorstraat. Utrecht, waar de Middeleeuwen talmden heen te gaan.
Ik haastte mij voort, omdat ik als aankomend raio een afspraak had met de President van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht, Hamburgerstraat 28.

Kort daarvoor had de Minister van Justitie, namens deze het hoofd van de directie Organisatie Rechtspleging en Rechtshulp, in die tijd ook wel aangeduid met HUDORR, mij schriftelijk meegedeeld dat ik ‘voor een proeftijd van vier maanden ter gemeenschappelijke beschikking zou worden gesteld van de president van de arrondissementsrechtbank, de officier van justitie, hoofd van het arrondissementsparket, en de kantonrechter oudste in rang’.
En nu ging ik mijn opwachting maken bij de president: mr. V.J.A. van Dijk, president in de jaren ’60, ’70, begin ’80. Ook dié jaren waren hectisch. De cultuur, en dus het recht, was in beroering: stakingen, terroristen, Amelisweerd, het kwam op de rol van de Hamburgerstraat.

Inmiddels was ik in de Korte Nieuwstraat beland. Ter hoogte van de zij-ingang van de rechtbank ving ik een glimp op van wat twee stenen tafelen schenen.
Ik keek omhoog, en las, in steen gebeiteld:
Gerechtigheid verhoogt een volk (Spreuken 14:34)
en
Die oprecht wandelt, zal behouden worden (Spreuken 28:18)
Voor iemand die zojuist Voetius tegenkwam bekende klanken.
Was daarin niet te vinden waarnaar men jaren later zou zoeken, in de woorden van die dagen: wat is onze missie, waar gáán we voor?

Om nu te zeggen dat het gebouw van de rechtbank, gelegen aan een voorhof, omheind door een zwaar klassiek smeedijzeren hekwerk, een vriendelijke indruk maakte, dát was te veel gezegd. Eerder: statig, ietwat afstandelijk.
Wel edel, maar gestreng.

Tussen de korte gedingen door ontving de president, nadat juffrouw Smit (later: Anneke) de bezoeker had aangediend.
‘Zo, gaat U zitten’.
Scherpe, vorsende blik, met iets van een twinkeling achter brillenglazen.
‘Ja, ik heb als over U gelezen’.
Vriendelijk, scherpzinnig, ‘to the point’, en met een interesse belangstelling voor cultuur, voor wat mensen bewoog en beweegt, voor geschiedenis en recht dus. Voor de joods-christelijke wortels van onze rechtsstaat: ingelijst op zijn werkkamer psalm XIII uit het Utrechts Psalterium en het Gebed bij den aanvang der Vergadering van de Hooge Militaire Vierschaar der Bataafsche Republiek d.d. 1 September 1802.
Reeds dat eerste gesprek was een ontmoeting, een meeting of the minds. In dat gesprek binnen kwam ook ter sprake wat buiten in steen stond geschreven, dat gerechtigheid een volk verhoogt.

Het werk aan de Hamburgerstraat begon in december 1981 met een maand stage op het parket, toen nog onder één dak met de rechtbank. Ook oen puilde het gebouw uit en op iedere kast zat, bij wijze van spreken, een medewerker te typen of te telefoneren ter vergroting van het effectief benutte vloeroppervlak. December 1981 was de laatste maand van de ambtsperiode van de toenmalige hoofdofficier van justitie: mr. G.H.Ch. van Dijken. Nóg hoor ik hem met een bassend stemgeluid aan het eind van de gang op de derde verdieping van de parketvleugel morrende justitiabelen, die weer eens verhaal kwamen halen, tot kalmte manen: ‘Nou nou, wat moet dat hier allemaal, kunnen we hier niet eens meer rustig werken?’
Het gemor placht dan terstond te verstillen.

Grauss

Van links naar rechts in Huize Molenaar: mr. L. Schuman (president van de rechtbank van 1989 tot 1995), Prof.mr. V.J.A. van Dijk (president van de rechtbank van 1968 tot 1983), mr. J.J. Plug (president van de rechtbank van 1957 tot 1968), mr. C.L. baron van Harinxma thoe Slooten (president van de rechtbank van 1983 tot 1989).

Ik las mijn verslag van de parketstage d.d. 31 december 1981 er nog eens op na. Een paar trefwoorden en mijmeringen?
Overtredingen opiumwet, Hoog Catharijne, zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend, haat/liefde verhouding, de deskundige dr. Zeldenrust, de ‘psychisch kleine marges van de toerekeningsvatbaarheid’, de kinderzitting van mevrouw mr. A. Abbema, die respectvol liet zien wat de handboeken van die dagen toch bedoelden met de zinsnede ‘ons kinderstrafrecht is pedagogisch van aard’, mr. H.W. van Doorn, die liet zien hoe je als politierechter in gesprek kunt gaan met een verdachte (een bijstandsmoeder die zich een boek van onverdacht literair gehalte wederrechtelijk had toegeëigend), het woord ‘heroïne’ vele, vele malen, een dossier inzake godslastering, ‘gast geweest van de heer Drost, die uitvoerig heeft ingelicht over de registratie, executie en termijnbewaking’: het zeer grote boek en het schrijfgerei dat hij daartoe hanteerde zie ik nóg voor me. En niet te vergeten, het naturalisatiegesprek dat de officier mr. Roelof Toeter voerde met een Spanjaard, die Nederlander wilde worden (vergiste ik me of hoorde ik graaf Jan van Nassau gniffelen?). Na de gebruikelijke ‘inburgeringsvragen’ vroeg mr. Toeter: ‘hoe bent U eigenlijk uit Spanje in Nederland terecht gekomen’?, waarop deze rechtzoekende antwoordde: ‘nou, gewoon, met een taxi’.

Nóg een gezicht uit de jaren aan de Hamburgerstraat rijst op: Jan ter Laak, hoofd van het gerechtssecretariaat.
Gaven waarnaar nu gesolliciteerd moet worden, had hij van nature. Hij was coachend, een teamplayer, hij wist wat people management was, eer dat het woord was uitgevonden. Hij kon het zich permitteren om een riante werkkamer af te zonderen als tafeltenniskamer, waar dan ‘tussen de middag’ niet gepingpongd, maar getennist werd door all ranks and files: secretarissen, rechters, studenten, officieren, kortom integratie.
En was er in de werksfeer eens wat mis gegaan, dan werd dat op speelse wijze bijgelegd. Organiseren, dat kón hij: voetbalwedstrijden van rechtbank/parket(politie) tegen de balie, met Ruud Verbunt als scheidsrechter. Of een tafeltennistoernooi, ’s avonds op de rechtbank, met drank en hapjes na.
Of het jaarlijkse uitje van het secretariaat, met subsidie, mits sprake was van een ‘justitieel doel’. ’s Morgens vroeg vertrok de bus vanuit de Hamburgerstraat, nagewuifd door meester Van Dijk en juffrouw Smit. De rechtbank: schooltje en lerende organisatie tegelijk.

Langzaam maar zeker sloeg een zekere verzakelijking toe, wie zal zeggen wanneer het precies begon? Midden jaren ’80?
De mannen met de grijze stofjassen, die zo halfjaarlijks onderhoud pleegden aan de met de vingers aangeslagen typemachines, werden steeds minder waargenomen. Daarentegen deed, voorshands alleen nog maar op de griffie, een enkele tekstverwerkingsmachine zijn intrede, die – zeker door het rechtsgeleerde personeel – met een mengeling van wantrouwen en diep ontzag werd aanschouwd. Oude functies verdwenen. Wist iemand nog wie dé griffier was? Magische afkortingen luidden een nieuw tijdperk in: UNCO, EMA, HGO, DGO. En niet zo heel veel later zat vrijwel iedere medewerker, dus ook de rechter, achter een PC. Al zoekend op een CD-ROM kreeg het woord rechtsvinding een diepe betekenis.

Temidden van nieuwe zakelijkheid kreeg het gevoel ruim baan: in de kantine werd beeldende kunst tentoongesteld, en op menig woensdagmiddag weerklonken de klanken van het rechtbankkoor. Vanuit de oude kantongerechtszaal kon met het tot ver in december en de wijde omtrek horen: ‘April is in my mistress face’ of ‘Die launige Forelle’ of ‘On the sunny side of the street’. Dat collega’s na een lange werkdag bij elkaar kwamen om samen te zingen, vind ik en teken van hoop, om niet te zeggen een nieuw geluid. Menig vicepresident zong daar bassend een toontje lager, ten faveure van enquêtegriffiers, die verrasten als sopraan of alt. Dit alles onder leiding van de gerechtssecretaris Rens van Duffelen. Zou het zo ook in het werk niet moeten zijn, dat iedereen zijn eigen partij zingt, van hoog tot laag, en dat de dirigent inspireert tot een koor?

Het gebouw aan de Hamburgerstraat vind ik ’s zomers op z’n best: als de zon schaduwen werpt, van de platanen op het plein, dan oogt het hekwerk minder streng. De neoklassieke zuilen en de klanken van het carillon van de Dom vallen ragfijn over de stad, het openstaande venster van de werkkamers binnen.
Altijd verlichtend en rijk geschakeerd, van psalmmelodie tot What a wonderful world. Naar de woorden van Ida Gerhardt:
Want boven in de klokketoren
na ’t donker-bronzen urenslaan
ving, over heel de stad te horen,
de beiaardier te spelen aan

(…)

Dit sprakeloze samenkomen
en Hollands licht over de stad
nooit heb ik wat ons is geschonken
zo innig, innig liefgehad.

Een heel enkele keer is binnen het orgel van de Dom te horen. Veel vaker het getok en gekakel van de kippen van de buren aan de Korte Nieuwstraat. En niet te vergeten, van tijd tot tijd, de stereo-installatie van datzelfde naburige perceel, voluit. Wij weten dan dat het vrijdagmiddag is, omstreeks 15.00 uur, en dat het weekend begonnen is.
Althans bij de buren.

Zullen we dat allemaal missen in het nieuwe gebouw?
Een ding staat vast: er gaat een deur dicht, er gaat een deur open. De toekomst is gisteren begonnen. Mensen blijven recht zoeken, rechtspraak blijft mensenwerk.
Of, zoals één van de wandtapijten in de Uniezaal van de Universiteit Utrecht het zegt:
Wy, door de schyndoolhof van goed en slecht,
spannen den brossen draad van tydelyk recht’.