Het alcoholpromillage van de Nederlandse naturalistische roman

No comments yet

Deyssel

Lodewijk van Deyssel (1864-1952)
Ills. nl.wikipedia.org

Wie in de Nederlandse literatuur op zoek gaat naar drank komt van alles tegen. J.H. Leopold wijdde een gedicht aan een druppel wijn (1910). Van Oudshoorns roman: Willem Mertens Levensspiegel (1912) beschrijft een delirium. Nijhoffs gedicht ‘Het souper’ (Vormen, 1924) is tot een evergreen van de Nederlandse literatuur geworden met de onvergetelijke laatste regels:
–Vergeet, vergeet waar ons zwak hart om schreit,
Lach en stoot glazen stuk tegen elkander – .

M. Vasalis schreef het gedicht: ‘Drank, de onberekenbare.’ (Parken en woestijnen, 1940) Recenter getuigde ook de reeks De tandeloze tijd (1986-) van A.F. Th van der Heijden van diep doorleefd drankmisbruik. Treffend in dit verband is het anti-voorbeeld uit De avonden (1947) van Gerard Reve waarin de moeder van hoofdpersoon Frits van Egters op oudejaarsavond denkt een fles wijn te hebben gekocht. Het is echter ‘appel-bessen’ een hoogte- en tevens dieptepunt in de roman.

De vraag waar het hier om gaat is in hoeverre drank een belangrijke rol speelt in de Nederlandse naturalistische roman. Drankmisbruik was een erkend probleem onder het nieuwe arbeidersproletariaat in de steden in de tweede helft van de negentiende eeuw. Gezien de aspiraties van de naturalistische auteurs om ,,een stuk leven” te presenteren, zouden we dus in jenever gedrenkte levens moeten aantreffen in dit genre literatuur. Emile Zola, de Franse naturalist die in deze streken veel navolgers kreeg, laat zijn personages inderdaad flink wat alcohol achteroverslaan. Dit geldt zeker voor diens beroemde reeks Les Rougon-Macquart, omdat een van de stamvaders van deze romancyclus, Maquart, een dronkaard was en, zoals bekend, erfelijkheid en milieu een doorslaggevende rol speelden in het naturalistische proza. Zoals gezegd liet het Nederlandse naturalisme zich inspireren door Zola. Frans Netscher die zich in 1886 aan de eerste naturalistische schetsen waagde, Studies naar het naakt model, werd door Lodewijk van Deyssel schamper omschreven als “het ei dat Zola achter de Hollandsche duinen is komen leggen”. Ook Van Deyssel zelf had bewondering voor Zola, getuige zijn lyrische artikelen over de Franse schrijver. Het is dus niet uitgesloten dat een zoektocht naar spiritualiën in de Nederlandse naturalistische roman interessant materiaal zal opleveren.

Omdat er in de decennia voor en na 1900 veel naturalistische romans en verhalen verschenen zijn, is het wel nodig binnen dit bestek een selectie te maken van romans die aan een alcoholcontrole onderworpen kunnen worden. Om het materiaal in te perken is de keuze is allereerst gevallen op drie romans uit 1888 waarmee Ton Anbeek in zijn studie over dit onderwerp het naturalisme in Nederland laat beginnen. Het gaat hierbij om Een liefde van Lodewijk van Deyssel, Eline Vere van Louis Couperus en Juffrouw Lina van Marcellus Emants. Vervolgens maken we een sprong in de tijd om te bezien hoe het er ruim een decennium later voorstond met het drankgebruik in de naturalistische roman. Hierbij staan centraal Van de koele meren des doods (1900) van Frederik van Eeden en Zondagsrust (1904) van Frans Coenen. Om ten slotte na te gaan in hoeverre de locatie van belang is bij het letterkundig drankgebruik komen ten slotte drie Nederlands-Indische romans aan de orde: De stille kracht van Louis Couperus en van P.A. Daum de romans  Uit de suiker in de tabak (1885) en Van Brakel, Ing. B.O.W. (1890).

Bij het analyseren van de romans stonden steeds volgende vragen centraal:
1. komt er drank voor in de roman
2. door wie wordt er gedronken en
3. wat is de functie van het drankgebruik in de roman.

Dit wordt een verhaal, helaas vol koffie, thee en melk, maar ook met veel bittertjes, brandy soda’s en zelfs champagne. De onderhavige romans beantwoorden alle in grote lijnen aan het profiel van het Nederlandse naturalistisch proza: auteurs streven naar een wetenschappelijke uitbeelding van de werkelijkheid en gaat er in navolging van Taine van uit dat de mens bepaald is door race, moment et milieu. De plot is in de regel de geschiedenis van een ontnuchtering. Vaak is er sprake van een nerveuze hoofdpersoon, een nerveus temperament; door zijn daden, maar een product van determinerende omstandigheden als erfelijkheid en milieu. Objectiviteit wordt nagestreefd, dat wil zeggen, er wordt niet duidelijk partij gekozen voor een van de personages, zoals vaak het geval is in het oudere zogenoemde idealistische proza. Daarbij horen ook nieuwe vertelvormen: een sturende, auctoriale verteller ontbreekt. Vaak wordt een verhaal gepresenteerd vanuit het perspectief van een of meer personages via de ‘erlebte rede’. Naast letterlijke dialogen die de objectiviteit ten goede komen, is er ook sprake van écriture artiste, kunstzinnige beschrijvingen met veel neologismen. Tot slot: de prozawerken bevatten anti-burgerlijke elementen. Soms wordt expliciet aandacht besteed aan seksualiteit, op dat moment iets geheel nieuws in de Nederlandse literatuur.

De romans
Eerst de drie romans uit 1888 van Couperus, Van Deyssel en Emants waarmee het naturalisme definitief zijn intrede doet in de Nederlandse literatuur. Het gaat om drie romans met een vrouwelijke hoofdpersoon, alledrie in het bezit van een nerveus temperament.
Eline Vere wordt door de literaire kritiek ‘eene aangekleede zenuw’ (De tijdspiegel 1889 III, 446) genoemd. In Juffrouw Lina kunnen we lezen “t Mensch wordt opgevrete van de zenuwe” (8). Ook Mathilde, hoofdpersoon uit Een liefde is een nerveus karakter. Ze hebben alledrie hooggespannen verwachtingen van het leven die – hoe kan het ook anders in de geschiedenis van een ontnuchtering – op niets uitlopen. Met twee van de drie vrouwelijke hoofdpersonen loopt het zelfs bijzonder slecht af: Eline Vere neemt een overdosis morfine en Juffrouw Lina werpt zich met haar dochter voor de trein. Een liefde eindigt wat minder dramatisch: de hoofdpersoon, Mathilde, geeft haar romantische illusies op en wordt na een zware crisis een gewone, saaie burgerdame.

Een liefde
Een liefde van Lodewijk van Deyssel uit 1888 veroorzaakte opschudding omdat de auteur in zijn destijds beruchte dertiende hoofdstuk, een zelfbevredigingsscène beschrijft van de vrouwelijke hoofdpersoon, Mathilde. De door Van Deyssel gebezigde artistieke schrijfwijze maakt overigens wel enig puzzelwerk nodig om te begrijpen wat er nu eigenlijk gebeurt in de betreffende passage, maar schokkend vond men dit wel. Schrijven over seksualiteit was niet gebruikelijk, zeker niet over vrouwelijke seksualiteit. Voor zover valt na te gaan kwam Mathilde overigens geheel zonder het gebruik van alcohol aan haar hoogtepunt dus laten we dit hoofdstuk in dit kader verder buiten beschouwing.
Van Deyssel beschrijft in Een liefde de verlovingstijd en de eerste huwelijksjaren van de fijnbesnaarde en romantische Mathilde met de nuchtere Jozef. Ter illustratie van hun geheel uiteenlopende naturen: op de avond dat Mathilde dolverliefd en uiterst gelukkig is dat Jozef haar hand gevraagd heeft, gaat haar aanstaande na zijn bezoek aan zijn club, nog even langs bij zijn maintenee.
De liefde tussen Mathilde en Jozef lijkt aanvankelijk niettemin heel gelukkig, maar een eerste tegenslag is de dood van Mathildes vader. Dan heeft ze een tijdelijke depressie. Vervolgens krijgt ze, na een opleving, een baby, waarna ze opnieuw ziek, zwak en misselijk wordt. Het paar besluit dat Mathilde in een buitenhuis moet opknappen. Jozelf vindt het daar wel erg saai en blijft steeds vaker weg. Wanneer hij zich uiteindelijk vergrijpt aan de sappige dienstmeid krijgt Mathilde een ernstige crisis. Uiteindelijk legt ze zich neer bij haar lot, geeft ze zoals gezegd haar romantische illusies op en wordt ze een burgerdame.
De romans van Van Deyssel staan bekend om hun uitvoerige en gedetailleerde beschrijvingen. Zo is er veel aandacht voor eten en drinken. Aan de ontbijttafel wijdt Van Deyssel bijvoorbeeld enkele pagina’s. Over het brood schrijft hij: “[…] een lankwerpig versch brood, met aan den enen kant een laag wit papperig kruim, dat in een koker van korst was geborgen. Het hellende dak der korst, van boven, was donker zwart en bruin en ging, bij het zijwaards afdalen van de korst, in een melk-chocola-kleurig bruin over, van daar in lichter bruin, geel bruin, en de onderkant was grijzig geel, zwart doorschemerd. Aan den éenen uithoek was een geel bruinig rontetje, als de kin van een Indische vrouw.”(I, 41)
Rookvlees wordt: “op het vierde [schaaltje] lagen zeven plakjes vettig blad-dun, bleekrood, van gespikkeld goud beglansd gekookt rookvleesch.”(I, 42)

Wordt er in een roman als deze gedronken dan moet, zo valt aan te nemen, daar zeker aandacht aan besteed zijn. Maar de oogst valt tegen. Er gaat vooral thee en koffie naar binnen. Toch is het boek niet geheel alcoholvrij. Er wordt wel een glas gedronken, maar meestal is het matig. Zo drinkt Jozef na het werk een glas port (I, 152), daarna wordt om half zes gegegeten. Wanneer haar vader is overleden (I, 155) bedenkt Mathilde hoe graag ze hem nog een paar glazen zeer oude wijn aan tafel had willen geven. Hier blijft het dus bij virtueel drankgebruik. Bij partijtjes wordt wel champagne geschonken. Maar zeker niet elk diner wordt overgoten door wijn, zoals blijkt uit de beschrijving van een weinig exotische maaltijd: “een stukje biefstuk, wat princesseboonen en aardappelen.” (I, 150)
Mathilde, de hoofdpersoon, zien we weinig drinken. Wel lijkt ze door haar nerveuze en sensitieve karakter regelmatig in een roes te verkeren, maar die bereikt zij geheel zonder het gebruik van alcohol of andere middelen. Jozef zien we iets vaker drinken. Op de avond van de verloving viert Jozef dit door een extra half flesje bordeaux te nemen. “Hij dronk een extra half-fleschje wijn, bordoo.” (I, 60) Het gaat dus niet om het zware werk.
Maar wanneer Mathilde ziek is na haar zwangerschap, onttrekt Jozef zich aan haar deprimerende gezelschap en hervat hij zijn oude vrijgezellenleven en dat is wel gekoppeld aan de ‘soos’ en iets meer wijn. Hij zoekt dan ook weer zijn scharrels op. Drank – ook al gaat het om bescheiden hoeveelheden – is hier gekoppeld aan een losbandiger leven buitenshuis.
Wanneer Jozef ook eindelijk weer eens langs komt bij Mathilde, die inmiddels smacht naar haar man, drinkt hij op een avond twee halve flesjes. De gevolgen blijven niet uit: hij raakt beneveld en grijpt per ongeluk naar de dienstmeid Marie, en dat nog wel voor de ogen Mathilde. Aan het eind van de roman kruipt hij zelfs een keer bij de meid, iets wat Mathilde toevallig opmerkt. Daarna wordt ze ernstig ziek.
Het drankgebruik in deze roman is relatief matig te noemen, dat van Mathilde is te verwaarlozen. Opmerkelijk is wel dat ze zich soms bijna dronken voelt zonder een druppel alcohol gedronken te hebben. “Mathilde was dronken van geluk.”(I, 181).

Eline Vere
Vanuit het perspectief van het alcoholgebruik zou er misschien meer te verwachten zijn van Eline Vere. De gelijknamige hoofdpersoon verkeert in Haagse mondaine kringen en kampt structureel met zenuwinzinkingen. Eline berooft zich uiteindelijk zelfs van het leven. De roman begint, vanuit het drankperspectief, veelbelovend met een tableau vivant-avondje. De sfeer is feestelijk en er wordt rondgelopen met bladen vol glazen wijn en limonade (12) en later is er zelfs champagne. Eline is echter niet aanwezig bij die feestelijkheid, omdat ze weer ‘een van haar buien’ heeft. Van haar zwager krijgt ze die avond echter een slok van zijn grogje.
“- Wil je een grogje, zus?
– Dank je… Ja, een slok uit je glas.”
(19)
En wat verderop vloeit champagne op een van de soirees. Drank lijkt in Eline Vere zeker meer aanwezig van in het leven van Mathilde, toch valt het drankgebruik over de hele linie wat tegen. Er wordt in de roman zeker niet dagelijks gedronken, dat gebeurt vooral bij feestelijke gelegenheden.Ook drinkt niet iedereen evenveel. Elines decadente neef Vincent houdt overigens wel van een glas, net als de broer van haar zwager, Paul, die op een bepaald moment zijn dag begint met cognac en een rauw ei en zich vervolgens te goed doet aan witte wijn (300). Wordt er in de roman gedronken buiten de soirees om, dan heeft dit meestal wel een functie. Wanneer neef Vincent al te lang logeert in het huis van Elines zus zorgt een glas wijn (253) voor de spreekwoordelijke druppel die de emmer doet overlopen. Elines zus scheldt hem uit voor klaploper en hij verlaat het huis.
Ook Eline krijgt ruzie met haar zus en vertrekt. Ze komt dan uiteindelijk bij een oom in Brussel, in decadente sferen, terecht, waar veel wordt gedronken . Daar krijgt Eline ook kalmeringsmiddelen van een arts die in Nederland verboden zijn en die haar uiteindelijk fataal zullen worden. Wanneer ze terug is in Nederland geeft ze zich een avond duidelijk over aan veel drank (anders kan ze niet slapen):
“Zenuwachtig sprak zij door, steeds met haar wijnglas, dat zij telkens aan de lippen bracht, in de vingers.”(391).
Ze heeft voortdurend dorst:
“- Ik heb zo een dorst. Mag ik nog een glaasje?
– Kind, kan je er tegen zoveel te drinken?
– O, ja daar slaap ik heerlijk op! Anders lig ik wel eens zo een hele nacht wakker weet u, en dat is zo vervelend.”
(392)

Maar verder wordt deze neiging van Eline niet uitgewerkt. Eline drinkt graag, maar dit wordt in de tekst niet breed uitgemeten. Morfine wint het in deze roman uiteindelijk ook van champagne. Relevant is mogelijk wel dat in deze roman allerlei drankvarianten aan bod komen: champagne, sorbets, bowl, grog, in wijn gedoopte sinaasappel enzovoort. Er wordt in hogere kringen dus weinig sterke drank (jenever!) gedronken, maar wel veel mixdrankjes.

Emants

Marcellus Emants
(1848-1923)
Ills. ned.wikipedia.org

Juffrouw Lina
Juffrouw Lina, de hoofdpersoon van de gelijknamige derde naturalistische roman uit 1888, is afkomstig uit de lagere sociale klassen van die tijd. Maar ook zij heeft een gevoelig en nerveus temperament. We komen Juffrouw Lina tegen wanneer ze na een leven lang als kokkin bij deftige families gewerkt te hebben, getrouwd is met een simpele boer en achter de karnton staat. Ze vindt dit alles ver beneden haar stand en verlangt terug naar het leven in de stad. Ze wil dan ook júffrouw Lina zijn en niet ‘vrouw Prank’ zoals ze eigenlijk heet na haar huwelijk, iets wat men op het platteland belachelijk vindt. Een groot drama in haar leven is dat ze ooit een ongewenst een kind heeft gekregen waardoor haar leven anders is gelopen dan ze had gewild. Om die reden moest ze het huwelijk met boer Prank wel aannemen.
Op het moment dat de roman speelt, heeft er op het platteland bij de familie Prank het bruilofstfeest plaats van de zoon des huizes van Lina’s voormalige werkgever. Het is een mooi feest waarbij Lina de indruk heeft dat haar ‘mevrouw’ haar eert of zelfs vereert. Maar het omgekeerde is het geval: in het Frans, een taal die Lina niet begrijpt, wordt ze voortdurend belachelijk gemaakt. Dramatisch wordt het verhaal wanneer blijkt dat de dochter van Lina in verwachting is van de bruidegom – l’histoire se répète – die uiteraard niets van haar wil weten omdat ze van te lage komaf is. Ook haar leven is nu vergooid. Uiteindelijk storten Lina en haar dochter zich voor de trein. Wanneer Lina uiteindelijk aarzelt, sleurt haar dochter haar mee.
Aanvankelijk stijgt uit deze roman alleen de lucht van melk en boter op, maar tijdens het bruiloftsfeest wordt er gelukkig toch nog flink geschonken: wijn en zelfs champagne. Ook Lina mag aan het eind van het diner aan tafel komen en ook haar glas wordt telkens bijgevuld. Ze houdt zelfs een tafelrede (in plat dialect):
“Ja, de champagne bracht haar gedachten in zulk een koortsachtge woeling, dat een onweerstaanbare lust haar bekroop om ook eens een woordje te spreken.” (86-87).
Ze wordt ook zó opgewonden dat ze niet hoort dat iedereen genoemd wordt bij het toasten behalve haar dochter Maria, niet voor niets natuurlijk. Maria, ongewenst zwanger, merkt dit wel op en voelt zich daardoor extra ongelukkig. Het toasten markeert een belangrijk moment in de roman.
“Onopgemerkt naar de moestuin overgestoken, terwijl allen aan tafel zaten, dronken en lachten had zij moeten horen dat er op iedereen, behalve op haar geklonken werd, en dat zelfs haar moeder het woord kon voeren, zonder haar naam ook maar uit te spreken. Niemand gaf dus meer wat om haar; welnu, zij gaf ook om niemand meer.” (92)
Het drama begint zich te voltrekken.
Lina is zo over haar toeren, eerst door het bezoek van haar vroegere bazin, daarna door het slechte nieuws over haar dochter, dat ze het gevoel heeft dat ze hallucineert. “Droomde zij dan soms? Had zij misschien te veel gedronken en…?” (97) Zowel zijzelf als haar man, Jan, wijten dit aan de wijn, maar het gaat hier om echte waanzin. Lina houdt wel van een glaasje, zo blijkt wanneer ze absoluut een glas brandewijn wil hebben voor ze haar geheim vertelt en dat in een teug naar binnen giet. “Ze voelt dan haar krachten herleven, haar gedachten verhelderen.” Maar de indruk wordt gewekt dat ze, ook zonder wijn, half krankzinnig geworden zou zijn van het nieuws. Haar vader stierf immers in het ‘dolhuis’en erfelijkheid speelt ook in deze naturalistische roman een belangrijke rol.

eeden. dbnl.org

Frederik van Eeden (1860-1932)
Ills. dbnl.org

Van de koele meren des doods
We maken een sprong in de tijd naar Van Eedens Van de koele meren des doods uit 1900. Ook hier is sprake van een vrouwelijke hoofdpersoon, dit keer uit de betere kringen dan Juffrouw Lina, die naar iets hogers haakt. Hedwig, de hoofdpersoon, is een gevoelig, zinnelijk meisje, dat al vroeg verlangt naar de dood. Haar huwelijk valt tegen. Al snel gaat ze er vandoor met een kunstenaar, maar ook deze relatie wordt op den duur minder. Wanneer haar baby doodgaat, raakt ze in een psychose. Ze komt in Parijs terecht, waar ze verslaafd raakt aan morfine en zich moet prostitueren. Uiteindelijk komt ze tot rust in een kliniek waar de katholieke zuster Paula haar min of meer bekeert tot een vergeestelijkt bestaan.
Dit boek wijkt af van het gebruikelijke naturalistische stramien omdat er een soort oplossing bereikt wordt aan het eind – de hoofdpersoon vindt verlossing in hogere sferen en goede werken en sterft vrij jong, maar tevreden – maar past verder goed in het naturalistische schema.
Hedwig, de hoofdpersoon is licht ontvlambaar en zinnelijk. Ze houdt ook van drank, zo lezen we, al op kinderfeestjes.
“En zij dronk ook wijn. Zij vroeg en kreeg vaak twee kelkjes en wist dat daarvan de licht-duizelige bevangenheid reeds ontstond die het einde der vroegere verjaarsfeesten tintte.”(40).

Op de “kinder-dansfeesten” die volgden “dronk zij soms wel drie of vier glazen van verschillenden wijn.” In dat opzicht is ze ook erfelijk belast: ook de vader raakt na de dood van zijn vrouw zwaar aan de drank. Hij gaat elke week naar een herberg “en men wist dat hij zich daar bedronk.”(90) Maar het drankgebruik van Hedwig ondervindt ook hier, net als bij Eline Vere, concurrentie van andere verdovende middelen, in het bijzonder morfine die ze van een bevriende arts krijgt om rustig te blijven “[…] vooral het dagelijks in groter hoeveelheden ingespoten gift verdoofden die bizondre smart en lieten geen plaats voor zelfmoordgedachten.”(226)
Op 1 november schrijft ze in haar dagboek (230):
“De naald van mijn spuitje brak en toen gooide ik het spuitje weg. Maar ik hield het niet uit. Ik werd zo duizelig dat ik dacht weer gek te worden. En dat maakte mij zo bang dat ik een nieuw spuitje kocht en toen had ik geen sou meer.”
Wanneer ze van de morfine probeert af te komen en haar leven probeert te beteren raakt ze soms nog van het rechte pad, ook door het drinken van wijn.
“Ik at met hen [een groepje schilders en studenten] en dronk wijn mee. En toen kwam de zoele lentenacht en al de bekende verleidingen en was ik verloren. “(250)

Zondagsrust
Zondagsrust van Coenen wijkt geheel af van de eerdere romans die hier de revue passeerden. In dit boek is geprobeerd ‘une tranche de vie’ te serveren, een uitzichtloze, sombere zondag uit het leven van een armoedig werkmansgezin: vader, “met zijn gore, benige kop”(14), moeder, “met haar grofgebeend, vlezig gezicht, (14) en een jong dochtertje uit een vorige relatie met jonker Van Ravensweerd die zich had doodgedronken.
“In ’t begin, toen-i nog niet zo verzope was, kon-i soms wát goed voor d’r zijn…[… ]. Maar al gauw […] was-i hoe langer hoe meer gaan zuipe, en as-i dan ’n kwaje dronk over zich had, dan kon-i d’r niet luchten of zie. Dan schold-i d’r voor hoer,[…] dan had-i d’r wel geslage ook […]” (28)
Het paar slaat de zondag stuk door roomhoorntjes te eten, alcohol te drinken, en zich over te geven aan hun lusten (‘maffie doen’). Telkens wordt de dochter weggestuurd om ‘maatjes’ jenever te halen. Alle gezinsleden zijn ontevreden met het bestaan dat zij leiden. De man heeft de vrouw ooit getrouwd omdat ze een ongehuwde moeder was. Maar echt dankbaar is ze niet.
“En nou was ze getrouwd…Maar Jezis, wat verlangde ze soms nog na die tijd terug! …Daar zat je nou voor je leven, fatsoendelijk en wel en dag in dag uit ’t zelfde…”(30)
Ook hij heeft spijt van zijn huwelijk “As-ti ’t nog ’s over most doen […] dan nam-i háár in d’r eeuwigheid niet weer…Stomkop!”(21) De vrouw is humeurig en alleen de drank maakt nog wat goed. De inhalige moeder van de vrouw komt langs, uitsluitend aangetrokken door de alcohol. Zij wordt al snel eruit gegooid.

Indische literatuur
Als we Lodewijk van Deyssel mogen geloven ging het er in Nederlands-Indië heel anders aan toe dan in het moederland.
“De hollanders zitten zich in hun land te versuffen van fatsoenlijkheid en zedelijkheid, maar dan gaan er naar Indië en, al blijven ze daar levenslang, [ze] voelen zich daar altijd toch min of meer net of ze op reis waren en ze hebben ’t er zoo prettig vrij en zoo lekker warm, dat ze gaan luyeren als pachas en fuiven als dolle-mannen” (De nieuwe gids 2, 1888, 257-60, citaat op 259).
Het is de vraag in hoeverre dit beeld terugkeert in Indische romans als De stille kracht van Couperus, en de twee romans van Daum die alle tot het naturalisme gerekend kunnen worden.

Louis_Couperus_1900

Louis Couperus (1863-1923)
Ills. dbnl.org

De stille kracht
De stille kracht Couperus uit 1900 gaat over een rechtschapen en kundig bestuursambtenaar in Indië, die langzaam maar zeker ten onder gaat door de stille kracht, het stille verzet van de inheemse bevolking. De roman begint vanuit het drankperspectief weinig hoopgevend met water bij het eten (12) en stroop (21). Maar dat betekent niet dat drank geen rol speelt in deze roman. Het zijn alleen niet zozeer de Hollanders die zich overgeven aan alcohol – al wordt er natuurlijk wel hier en daar wel een bittertje gedronken of een whisky soda – maar dat mag eigenlijk geen naam hebben. Het is vooral de Javaanse adel die zich vergrijpt aan de drank.
Een belangrijke gebeurtenis in de roman is het conflict dat de resident van Oudijck heeft met de lokale hoofden, de regenten Soenario en zijn broer. Van Oudijck, een rechtlijnige Hollander, vindt dat de broer van de regent zich misdraagt: hij dobbelt en drinkt teveel. Van Oudijck leest de regent Soenario de les, iets wat de laatste als een vernedering beschouwt.
Op een van de feestelijkheden verschijnt de broer van de regent dronken tot grote ontsteltenis van de resident. Het is het begin van grote problemen tussen de Hollanders en de inheemse bevolking. De verloederde regent wordt afgeschilderd als een decadente held, “Prachtig subliem in zijn ondergang” (109). Couperus dweept hier met decadentie – de schoonheid van het verval. Uiteraard betreft het hier een westerse projectie op de oosterling, maar deze is daarom niet minder interessant.
“De overmaat zijner dronkenschap scheen hem door een vreemde kracht te heffen uit zijne langzame verdierlijking, en, beschonken, verhief hij zich, torende hij hoog, dramatisch, boven die Europeanen.” (110)

Alcoholmisbruik staat centraal in een van de belangrijke passages in het boek. De betreffende scène is ook al opvallend omdat gewoonlijk in Indische literatuur nauwelijks aandacht wordt besteed aan de inheemsen en Couperus in deze roman, die als boodschap heeft dat de westerling niet thuishoort in Indië, een decadente glansrol verleent aan een Javaans personage.
Na dit incident ontstaan er grote spanningen tussen het lokale en het Nederlandse bestuur, er dreigt zelfs een opstand. Op een aantal andere plaatsen speelt alcohol op een cruciale momenten een rol. Zo krijgt Van Oudijck bij een bezoek aan de regent een glas whisky geserveerd dat hij enkele bladzijden later per ongeluk-expres omstoot. Dit voor het geval men hem had willen vergiftigen. Bij een van de onverklaarbare zaken die in het boek gebeuren hoort ook dat een glas whiskey opeens een vreemde kleur krijgt zonder dat de bedienden begrijpen hoe dat kan. Opnieuw lijkt hier het gevaar voor vergiftiging op de loer te liggen.
Uiteindelijk lijkt Van Oudijck te zegenvieren, maar hij blijkt een gebroken man. Zijn huwelijk loopt stuk en hij trekt zich terug uit het openbare leven en gaat met een inheemse huishoudster in de desa wonen.

daum. dbnl.org

P.A. Daum (1850-1898)
Ills. dbnl.org

Uit de suiker in de tabak
Uit de suiker in de tabak van Daum, de eerste naturalistische roman uit de tropen uit 1885, is doordrenkt van alcohol. Op de eerste bladzijde is er meteen al sprake van ‘een grogje’, op de volgende pagina begint de dag met een ochtendsherry, al snel volgt een whiskey-soda, daarna champagne (‘we dronken champagne als water”) en uiteindelijk ook veel wijn. Bijna op elke volgende bladzijde knallen de kurken: “in de pendoppo stond een reusachtige tafel vol flessen; meest champagne, cognac en bier” (15).
De roman draait om James van Tuyll die terugblikt op zijn leven in Indië. Hij kwam daar op zijn 21e jaar toen hij als gesjeesd student uit Leiden naar de tropen werd gestuurd om bij zijn oom op de suikerfabriek te gaan werken. Na enige tijd verruilt hij zeer tegen de zin van zijn oom de suiker in voor de tabak omdat daarin veel meer winst gemaakt wordt. Maar uiteindelijk komt dit hem op zware verliezen te staan. James eindigt met een onbenullig baantje als administrateur in de binnenlanden. Het boek eindigt in mineur: de laatste zin luidt:
“Maar als ik zo ’s middags onder ’n kop thee van mijn voorgalerij nar beneden zie over de eindeloze sawahs, die er thans worden bearbeid, dan krijg ik wel eens een naar gevoel van verlatenheid, en dan denk ik, hoe weinig er nodig is om een mensenleven doelloos te maken.”(313)
Maar dat betekent niet dat het voor ons geen interessant boek is. Zoals gezegd wordt er extreem veel gedronken in deze roman. Van Deyssels waarneming over het ongeremde gedrag van Hollanders in de tropen lijkt in ieder geval van toepassing op deze roman.

Van Brakel, Ing. B.O.W.
Drank lijkt ook de hoofdrol te spelen in de volgende roman van Daum: Van Brakel, Ing. B.O.W. Al op de eerste bladzijde wordt het vertrek naar ‘de soos’ aangekondigd, waar natuurlijk al het kwaad geschiedt. Daar wordt de eeuwige brandy soda gedronken, zo valt op te lezen (310), en daar wordt gespeeld, dat wil zeggen, gegokt. Van Brakel heeft schulden, ‘beren’, zo blijkt al snel. Drank en goklust gaan in deze roman hand in hand. Dat was ook het geval bij de drankzucht van de regent van Ngadjiwa uit Couperus’ De stille kracht. In deze roman glijdt iedereen langzaam maar zeker af. Van Brakel zelf natuurlijk, die een verhouding begint met een weduwe die hem geld leent. Hij vindt zichzelf alleen nog in het spel: “dát was met een brandy soda, nog het enige dat hem kon ontrukken aan de invloed van het beroerde leven.”(402) Van Brakels echtgenote is echter nauwelijks een haar beter. Zij wordt grootgebruiker van port en is af en toe echt dronken. Ook Van Brakels schoonvader is voortdurend zwaar onder invloed. Deze roman laat de liederlijkheid van de dronkenschap zien, maar wordt nooit zo somber als de Nederlandse naturalistische roman.
“De oudejaarsavond brachten zij vrolijk door, te vrolijk, want er werd onbehoorlijk veel gedronken. Ze waren geen van allen zoals ze wezen moesten; zelfs Lucie was gewoon ‘weg’; des daags lachten ze erom.”(476)
In tegenstelling tot de depressieve toon van veel naturalistische romans uit het moederland blijft de tendens bij Daum bijna optimistisch. Als Van Brakel ten slotte geheel is afgezakt op de maatschappelijke ladder, halfdronken zijn geld verdient als een soort opzichter (mandoer), is er sprake van berusting.
“Uit een flesje, dat hij in een zak van zijn kabaja droeg, nam hij een flinke teug , kurkte het weer en smakte met de lippen. ‘Mandoer! Ook goed!’ herhaalde hij, en keek naar ’t werk.”(506)

Tot slot
In de Nederlandse naturalistische romans die hier zijn bekeken wordt niet in alle gevallen voortdurend te diep in het glaasje gekeken. Afgezet tegen de deprimerende, in jenever gedompelde leefwereld van het arbeidersgezin in Zondagsrust, valt het wel mee met het drankmisbruik. Daar staat wel tegenover dat de vrouwen die in de verschillende romans passeerden vaak wel behoefte hebben aan vergetelheid, aan roes. Alcohol werkt voor een aantal figuren, zoals Eline en Hedwig, onvoldoende om de dagelijkse kwellingen te vergeten: zij nemen hun toevlucht tot morfine, al dan niet door onbetrouwbare, uiteraard, buitenlandse artsen daartoe aangezet. Wel hebben de meeste hoofdfiguren, vooral heldinnen, belangstelling voor drank, al voelen ze zich ook zonder alcohol al regelmatig in hogere sferen, ze verkeren in een roes – dit geldt zowel voor Mathilde uit Een liefde (die zelf niet of nauwelijks drinkt) , als voor Juffrouw Lina. Maar het zijn meestal de mannen die veel innemen, soms tot verdriet van de vrouwen: Mathilde moet met lede ogen aanzien hoe haar Jozef na enige glazen wijn achter de diensmeid aangaat. In Juffrouw Lina leidt alcohol tot een dramatische ontknoping maar duidelijk is ook dat erfelijkheid, via de kennelijk waanzinnige vader van Lina, mogelijk hier de boosdoener is geweest.

Bij Couperus blijkt drank niet alleen nodig om de mondaine soirees te overgieten, maar ook gecombineerd te worden met decadentie. In Eline Vere is de Brusselse kring waar veel gedronken wordt artistiek en decadent gekleurd. Ook voor de Indische roman De stille kracht geldt dit: de alcoholische Javaanse regent wordt uiteindelijk uitgebeeld als decadente held.
Interessant is verder nog het verschil tussen de Nederlandse naturalistische romans die hier zijn bekeken en de Indische. Vooral waar dit het werk van Daum betreft: daar wordt ongelimiteerd gedronken, mensen raken door drank- en goklust ook aan lagerwal, maar uiteindelijk is de val niet zo hard als die in het moederland. Slaat het noodlot in Nederland keihard toe, resulterend in zelfmoord of vroege dood, in de tropen gaat het vaak om een frivool fatalisme. Van Tuyll en Van Oudijck blijven met hun inheemse bijslapen achter in de desa, een relatief gerieflijk noodlot. Van Brakel eindigt zijn carrière als opzichter, maar zijn heupflacon houdt hem trouw gezelschap.

LITERATUUR
Anbeek, Ton , De naturalistische roman in Nederland, Amsterdam, De Arbeiderspers 1982.
Coenen, Frans, Zondagsrust, In Verzameld werk, Amsterdam, G.A. van Oorschot 1956, 7-90.
Couperus, Louis, Eline Vere. Een Haagschen roman [1888], Utrecht/Antwerpen, Veen Uitgevers 1982, Volledige werken dl. 3.
Couperus, De stille kracht [1900], Utrecht Antwerpen, Veen 1982, Volledige werken dl.10.
P.A. Daum, Uit de suiker in de tabak.[1885], In Verzamelde romans dl., 1 7-313, Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1997
P.A. Daum, H. van Brakel Ingenieur B.O.W. [1890], In Verzamelde romans dl. 2, 305-506, Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1997.
Lodewijk van Deyssel, Een liefde. Den Haag: Bakker 1974 [fotomechanische herdruk van 1e dr.]
Lodewijk van Deyssel, ‘Over literatuur. (De heer Frans Netscher)’, in: Lodewijk van Deyssel: Verzamelde opstellen dl. 1. Amsterdam: Scheltema en Holkema 1894, p. 74-83.
Lodewijk Van Deyssel, ‘Boekbeoordeelingen’, in: De nieuwe gids 2 (1988), 257-260.
Frederik van Eeden, Van de koele meren des doods, 1900
Marcellus Emants, Juffrouw Lina, ’s-Gravenhage, Veen, 1888.
Emile Zola, Les Rougon Macquart. Histoire naturelle et sociale d’une famille sous le second empire, [Paris], Gallimard, 1967. Bibliothèque de la Pléiade.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 13 + 15 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives