High Amsterdam ~ Het nieuwe Amsterdamse uitgaansleven

Foto: Archief Speedfreax

Foto: Archief Speedfreax

Elke stad heeft wel iets unieks. Sommige steden ogen mondain en elegant, andere sjofel en grauw. Ondanks hun onderlinge verschillen hebben alle steden echter twee dingen gemeen: ze zijn een concentratiepunt van gebouwen, bedrijvigheid en cultuur, maar evenzeer van mensen, sferen en emoties. De Certau (1984) spreekt in dit verband van de ‘duale stad’. Aan de ene kant is er de ‘concept city’ van planners, projectontwikkelaars en statistici, aan de andere kant de ‘experimental city’ ofwel de ervaringsstad, waarin het vooral draait om de ‘urban experience’ van mensen van vlees en bloed (Hayward, 2004). Deze dualiteit was in het Amsterdam van de naoorlogse jaren zestig, zeventig en tachtig zelden in balans en werd in het publieke domein uitgevochten tussen opstandige jongeren en de lokale overheid (hoofdstuk 4). De sociaal geograaf Mamadouh (1992) heeft deze dualiteit geduid als de spanning tussen orde en planning enerzijds en wanorde en avontuur anderzijds. In de terminologie van de Amerikaanse schrijver Raban (1988) stond de functionele ‘hard city’ tegenover de romantische ‘soft city’.

Voor het begrijpen van de ontwikkelingen in het Amsterdamse uitgaansleven vanaf het midden van de jaren negentig is inzicht in de ‘harde stad’ onontbeerlijk – die beschouwen we in dit hoofdstuk primair als de context waarbinnen de ‘zachte stad’ zich manifesteert. Onze focus ligt bij de dynamiek van de ‘zachte stad’, met haar concentratie van smaakculturen, stedelijke ervaringen en de consumptie van (culturele) goederen en diensten. De stad als ‘urban labyrinth’ (Raban, 1988), podium voor een hybride ‘mix ’n match’ van leefstijlen (Redhead, 1997), de stad als ‘show’ (Calafat et al., 2004), waarbij experimenteel, carnavalesk en irrationeel gedrag de spiegel vormt van de economische orde (Shields, 1991).

De talrijke uitgaansgelegenheden in Amsterdam hebben een hoge attractieve waarde voor stedelingen, stappers en toeristen, maar leggen ook een grote druk op de lokale overheid. Economische belangen en beheersend stadsmanagement staan daarom niet zelden op gespannen voet met elkaar (Van Calster et al., 2008). Want niet alleen de stad en de gebouwen zijn groter geworden, hetzelfde geldt voor de menigtes. Metz (2002) signaleert een duizelingwekkende verveelvoudiging van evenementen in de jaren negentig. De Amsterdamse stadssocioloog Deben (2007) spreekt in dit verband over een ‘kolonisering’ van de stad door bezoekers, stappers, avonturiers en sensatiezoekers die de stad overspoelen.

Van werkstad naar pretstad
Na een tussentijdse daling is het aantal inwoners van Amsterdam sinds het eind van de jaren negentig weer gegroeid, naar tegenwoordig zo’n 750.000 inwoners (O+S, 2009). Amsterdam mag dan een flink maatje kleiner zijn dan Berlijn, Barcelona, Londen en New York, de stad heeft wel degelijk kosmopolitische trekken en oefent een sterke mondiale aantrekkingskracht uit. Misschien heeft de hoofdstad van Nederland de uitstraling van een werelddorp, maar ze is daarom niet minder trots op haar historie, pluriformiteit en eigenzinnigheid. Het marktdenken is de afgelopen decennia een fundamentele drijfveer en motor van nieuwe impulsen in steden (Hayward, 2004; Soja, 2000). Net als bij andere globale steden zijn technologische vernieuwing en economische schaalvergroting niet aan Amsterdam voorbij gegaan. De stad als podium voor en object van modernisering bij uitstek, waar innovatie zich vaak als eerste voltrekt (Boomkens, 1998). De economische kracht van Amsterdam schuilt volgens Castells (2000) voor een belangrijk deel in de infrastructuur van (tele)communicatie en technologiebedrijven, die met dienstverlening, entertainment en een bloeiende toeristenindustrie wordt gecomplementeerd. Naast de problematische uitwassen van de consumptiemaatschappij wijst Hayward (2004) op de bruisende sociale en culturele dynamiek in steden. Het Amsterdamse toeristenbureau heeft voor de beginjaren van het nieuwe millennium becijferd dat er 3,2 miljard euro zal worden gespendeerd aan vrije tijd, waarvan meer dan de helft in de binnenstad (Metz, 2002).

Amsterdam heeft zich van industrie- en werkstad in sneltreinvaart ontpopt tot bruisend uitgaanscentrum en ‘pretstad’ (Brunt, 1996). Soberheid en beheersing hebben door de stijgende welvaart plaatsgemaakt voor een cultuur waarin consumptie, expressie, vermaak en hedonisme centraal staan (vgl. Featherstone, 1991; Hayward, 2004; Maffesoli, 1997). De expansie van horecagelegenheden, terrassen, lounges, hippe kleding- en designwinkels en de gestage uitbreiding van stadsstranden zijn hier zichtbare voorbeelden van. In Cities in civilization wijst Hall (1998) op de innovatieve en creatieve verbeelding en verleidingskracht van geconcentreerde urbane face-to-face activiteiten in het publieke domein. Hoe groter immers de variatie, hoe spannender de stad, hoe interessanter het experiment en hoe intenser de ervaring.

De economische voorspoed in de jaren negentig heeft veel Amsterdammers geen windeieren gelegd. De koopkracht van werkende Amsterdammers ligt boven het landelijk gemiddelde. In het stadscentrum zijn de inkomens en de koopkracht hoger dan in veel andere stadsdelen (O+S, 2007). Het stadsbestuur is ervan doordrongen dat de stad wel vaart bij een florerende creatieve sector. Van alle banen binnen de creatieve industrie in Nederland is 15% in Amsterdam te vinden. Met 30.000 banen behoort de branche tot de middelgrote sectoren in de Amsterdamse economie, vergelijkbaar met horeca, vervoer en onderwijs (Hodes, 2005).

De discussie over creativiteit en steden wordt zeker al vanaf de jaren zestig gevoerd, maar de vernieuwing van de Amerikaanse econoom Florida (2004) is dat hij een relatie heeft gelegd tussen technologische innovaties, creativiteit en de afname van fysieke stedelijke beperkingen. Een brede creatieve klasse is een belangrijke impuls voor economische groei: creatief talent genereert geld. Net als andere wereldsteden drijft Amsterdam in toenemende mate op de creatieve industrie (entertainment, media, reclame, film). Het succes van deze sector wordt bepaald door de drie T’s: technologie, talent én tolerantie. De creatieve klasse wil vooral wonen en werken in een stad die open en tolerant omgaat met alle bevolkingsgroepen en leefstijlen. Jonge stedelingen gedijen goed in een stad die etnisch divers is en veel heterogene leefstijlen vertegenwoordigt (Musterd, 2004).

Door de voortgaande differentiatie in samenlevingsvormen zijn alleenwonenden midden jaren negentig de grootse categorie geworden (O+S, 1999). In 2008 bestond al ruim de helft (55%) van de Amsterdamse huishoudens uit één persoon. Slechts een kwart van de huishoudens had één of meer kinderen. In Amsterdam wonen ook steeds meer allochtonen. In 2008 vormden zij al bijna de helft van de bevolking (49%), opgesplitst in 35% niet-westers en 14% westers allochtoon (O+S, 2008).

Eenpersoonshuishoudens, studenten en jongeren vormen als nieuwe categorieën stadsbewoners een groeiende groep van ‘nieuwe stedelingen’, die in toenemende mate georiënteerd zijn op de culturele en kennisgedreven economie. Naast wonen, studeren en werken in de stad, hebben ze een stedelijke leefstijl, met een gedifferentieerd smaakpatroon en een sterke behoefte aan afleiding en vertier (Musterd, 2004; O+S, 2004). Vooral alleenwonende jongeren en jongvolwassenen vertonen een sterke uithuizigheid (Gadet, 1999). Ze maken het meest intens gebruik van publieke voorzieningen en bezoeken vaak uitgaansgelegenheden, bioscopen, kleding- en gadgetwinkels en buitenruimtes, zoals terrassen en parken. In de keuze en bezoekfrequentie van horecagelegenheden constateert Gadet (1999) een zekere mate van ‘parochialisering’. Vooral in horecagelegenheden hebben jonge alleenstaanden sterk de neiging om soortgelijke anderen op te zoeken.

De nieuwe dansgeneratie
Door de impact van house werd het Amsterdamse uitgaansleven in de jaren negentig vrij plotseling geconfronteerd met een snel aanzwellende stroom jonge stappers die maar één ding wilden: dansen en feesten, met of zonder pilletje. House en ecstasy vormden een nieuw sociaal cement tussen jongeren en jongvolwassenen die zich massaal afkeerden van de politiek. Het deed er niet meer toe of je er een andere levensvisie of ideeën op nahield. House werd populair in de periode dat het postmoderne gedachtegoed postvatte. De teloorgang en versplintering van politieke ideologieën werd het meest treffend gesymboliseerd door de val van de Berlijnse muur. Het kapitalisme had definitief gezegevierd over het planmatige communisme. Staats- en nutsbedrijven moesten voortaan concurreren met commerciële spelers op de markt. Privatisering was het nieuwe toverwoord en de vrije markt werd een dominante factor. Het warenfetisjisme vierde hoogtij. In de onlangs verschenen vier kilo wegende bloemlezing met de complete RoXY flyercollectie (1987-1999) schrijft kunsthistorica Tilroe:

Alle iconen, verleidingen, grensoverschrijdingen, alle schijnheiligheden, verspilzucht en idioterieën van de laatkapitalistische maatschappij werden in de RoXY op het toneel gezet en tot absurde proporties opgeblazen. Wie er kwam, wist dat hij getuige was van en deelnemer aan één van de meest decadente fases van de twintigste-eeuwse westerse cultuur” (Tilroe, 2009:101).

Het ongebreidelde optimisme van de housecultus bracht zoveel jonge mensen op de been dat het reguliere uitgaanscircuit in de beginperiode te weinig capaciteit had om de feestmassa te herbergen. Het hek ging geregeld van de dam wanneer drommen feestgangers in het weekend de hoofdstad afschuimden op zoek naar (illegale) houseparty’s. De brancheorganisatie van discotheekexploitanten zag deze nieuwe uitbundige en losbandige stijl van jonge feestgangers aanvankelijk met lede ogen aan en zette met de Nationale Discothekendag in 1989 de aanval in tegen de verloedering en negatieve publiciteit rond danslokalen (Mutsaers, 1998). Parallel aan het reguliere nachtleven groeide een autonoom feestcircuit dat in de loop van de jaren negentig uitkristalliseerde tot grootschalige dance-evenementen. De grote instroom van nieuwe stapculturen leidde tot een differentiatie en fragmentatie van het uitgaansleven. Stappers van het eerste uur stroomden door naar andere niches en de persoonlijke lifestyle kwam prominenter op de voorgrond te staan.

Het Amsterdamse uitgaansleven (1994-2008)
Sinds 1994 hebben we de ontwikkelingen in het Amsterdamse uitgaansleven gevolgd met behulp van een longitudinale kwalitatieve panelstudie (hoofdstuk 3), in combinatie met een kwantitatieve uitgaanssurvey die tot nu toe vier keer is uitgevoerd; in 1995, 1998, 2003 en 2008 (Bijlage 3). Vanuit kwalitatief perspectief worden trends op de uitgaansmarkt beschreven aan de hand van wat panelleden vertellen over het nachtleven (zoals de komst van nieuwe uitgaansscenes, muziekgenres, modestijlen en demografische verschuivingen in het uitgaansleven) en vanuit kwantitatief perspectief wordt bekeken of deze trends zich ook breder verspreiden.

Het Amsterdamse uitgaansleven is traditioneel geconcentreerd in de binnenstad rond het Rembrandtplein en Leidseplein. In de loop der tijd zijn er naast de caférijke Jordaan ook de Nieuwmarkt, de Pijp en de Staatsliedenbuurt bijgekomen. Homobars en clubs liggen voornamelijk nabij het Rembrandtplein en in het Wallengebied. Nadat de iT werd gesloten en een eind kwam aan de succesvolle Rush en Chemistry avonden in de Escape, ligt het zwaartepunt na de eeuwwisseling meer rond het Leidseplein, waar de Jimmy Woo, de Zebra Lounge en de Sugarfactory zijn neergestreken. De Melkweg en Paradiso zijn de meest constante aanwezigen in het uitgaansleven. Nogal logisch, horen we clubuitbaters wel eens zeggen: “Met subsidie kan ik het ook”. Maar toch. De Melkweg en Paradiso weten van mainstream tot underground succesvol op de veranderende tijdgeest in te spelen. Bovendien blijven ze een magische uitstraling uitoefenen op (jonge) toeristen.

Eén vluchtige blik op de Amsterdamse weekendagenda doet beseffen dat dj’s de laatste jaren de hele muziekgeschiedenis vanaf de jaren zeventig draaien in tientallen clubs/discotheken, op feesten en op terrassen. Het aantal clubgangers op een doorsnee uitgaansnacht bedraagt tegenwoordig naar schatting 25.000-30.000 personen.[i] Op ongeveer 75 uitgaanslocaties kan na middernacht nog worden gedanst.[ii] Het reguliere disco- en clubcircuit vormt met ruim veertig locaties het grootste segment. De helft hiervan bestaat uit kleine clubs (250-750 personen). De grote clubs kunnen het dubbele aantal herbergen (750-1.500 personen).[iii] Er zijn clubs die zich op één muziekgenre en/of specifieke publieksgroep toeleggen en clubs die een nachtprogrammering hebben met (bijna) alle muziekstijlen. Veel clubs programmeren zowel trendsettende als mainstream muziek.

Daarnaast is er een danscircuit met een bonte verzameling aan locaties, zoals boten, cafépodia, cafés, kelders, galeries, kantines en stadsstranden. Deze feesten op afwijkende locaties vinden eerder op een onregelmatige basis plaats. Het undergroundcircuit is het meest avontuurlijke segment, met feesten in onder andere loodsen, kantoren, kerken, fabriekshallen, broedplaatsen en (anti)kraakpanden. Een geslaagde clubnacht hangt af van veel factoren. Draaide in de jaren negentig nog alles om de dj, tegenwoordig moet het hele concept kloppen. Maar een simpele toverformule bestaat niet. De Amsterdamse stapper komt laat op gang. Het is beslist geen uitzondering dat clubs op zaterdagavond rond een uur of één nog niet eens voor de helft zijn gevuld. Het publiek is grillig en onvoorspelbaar, want er valt genoeg te kiezen. De locatie en reputatie van een club zijn belangrijk, evenals het soort publiek. Is het te oud of te jong? Te veel op de drugs of juist te nuchter? Welke dj’s draaien er? Komen er mooie vrouwen of botte boeren? Hoeveel kost de entree en zijn de portiers wel oké?

In de competitieve uitgaansarena blijft het enthousiasme van het publiek de belangrijkste graadmeter voor succes. Tegelijkertijd is een volle club nog geen garantie voor gezelligheid. Clubs die louter draaien op ‘play safe’ concepten missen vaak de smaak- en trendmakers. Een zekere clubmagie is essentieel, maar die stuit vroeg of laat op haar eigen grenzen. Zo sloop halverwege de jaren negentig de vermoeidheid er in bij de RoXY. De op maximale sensaties gerichte thema-avonden leidden op den duur toch tot een zekere voorspelbaarheid. Bovendien drong bij de uitbaters het besef door dat de kosten van de geldverslindende kunstuitspattingen moesten opwegen tegen de omzet (Tilroe, 2009).

Er zijn meer magische momenten geweest in de Amsterdamse uitgaanscultuur. Soms ging daar een ‘buzz’ door de stad aan vooraf. De Speedfreax feesten met oesters, champagne en mooie vrouwen in luxe franje. Of de Ex-pornstar feesten, die met een subliem gevoel voor marketing de ‘pornocrew’ een week voor aanvang, ‘cocaïne’ snuivend in een zoetroze Amerikaanse pooierbak kriskras door de binnenstad liet cruisen. Het ironische gekoketteer met platte porno en foute lol trok zoveel media-aandacht dat het feest al op voorhand een hit was. De befaamde Rush avonden waren de manifestatie van een nieuwe ontwikkeling in het uitgaansleven, waarbij etniciteit en seksuele voorkeuren gingen mixen op de dansvloer. Het publiek stond weer centraal. Zij waren de sterren! Niet de dj. Ter plekke geschoten foto’s werden levensgroot op schermen geprojecteerd. De week erop gingen clublopers nog meer hun best doen om er zo origineel mogelijk uit te zien.

Clubsurveys: trends in profiel clubbezoekers en uitgaansgedrag
In het clubcircuit is achtereenvolgens in 1995, 1998, 2003 en 2008 een survey gehouden onder in totaal bijna 2.000 clubbezoekers. De opeenvolgende surveys laten enkele duidelijke ontwikkelingen in het profiel van clubbezoekers zien (Bijlage 3). Het aandeel vrouwelijk stappers steeg van 40% in 1995 naar bijna 60% in 2008, wat als feminisering van het nachtleven beschouwd kan worden. De mediane leeftijd is met 23 jaar in 2008, na een stijging rond het millennium, weer terug op niveau van 1995. De dertigplussers van de tussenliggende periode lieten het meer en meer afweten. De verdubbeling van het percentage niet-westerse clubbezoekers tussen 2003 en 2008 is – naast demografische ontwikkelingen – in belangrijke mate te verklaren door de toename in urban clubavonden. Opvallend is de groei van het aandeel Amsterdammers in de surveys na de eeuwwisseling, van ongeveer de helft naar twee op de drie. Tegelijkertijd steeg het percentage studenten. De meest plausibele verklaring hiervoor is de forse toename van de studentenaantallen op de beide hoofdstedelijke universiteiten en de hogescholen.[iv]

Bij de geënquêteerde clubbezoekers liep het aandeel vaste stappers (minimaal vier keer uitgegaan in de laatste maand) terug van 74% in 1995 naar 58% in 2008. Het centrum van Amsterdam blijft onveranderlijk populair, maar de keuze van uitgaansgelegenheden is sinds de millenniumwisseling drastisch veranderd. Clubbezoek blijft – na een kleine dip rond 2003 – populair, net als het onverminderd geliefde cafébezoek. Houseparty’s bereikten hun piek aan het eind van de jaren negentig, maar zijn daarna flink in populariteit gedaald. Dit ging ten faveure van (pop)concerten en – meer nog – feestjes bij vrienden thuis. Ook het bezoek aan coffeeshops nam gestaag af.

Door de jaren heen waren veruit de meeste clubbezoekers tijdens de uitgaansnacht van het onderzoek in het gezelschap van vrienden – en zelden alleen. Het percentage dat met hun partner (al dan niet in gezelschap van vrienden) uitging daalde van rond de 30% in 1995 naar circa 20% in 2008. Steeds minder clubbezoekers gaan na het uitgaan met de auto naar huis (van 18% in 1998 naar 5% in 2008). Er wordt meer gefietst (24% respectievelijk 44%). Dit komt vermoedelijk vooral omdat er meer (Amsterdamse) studenten deelnemen aan het nachtleven en er beduidend minder stappers van buiten de stad komen.

Hip
Deze terminologische ontwikkeling sluit aan bij de bevinding van Leland (2004) die betoogt dat de definiëring van hip telkens verandert met de komst van nieuwe generaties. Luidde in 1936 de definitie van hip volgens de zwarte jazzmuzikant Cab Calloway nog: “Wise, sophisticated, anyone with boots on” (Shapiro, 2003), tegenwoordig wordt bijkans elk nieuw product als hip geclassificeerd. Hip staat, anders dan in de vroegere context van de beatgeneratie, allang niet meer alleen symbool voor avontuur, levenswijsheid en verzet tegen de gevestigde orde. Hip wordt tegenwoordig geassocieerd met dure cocktails en luxe clubs. Hip is fluïde en vergankelijk in de keuze van muziek, mode en imago. Hip weet als geen ander dat succes slechts een tijdelijke bevlieging is. Hoewel hip individualisme uitstraalt kan het ook samenklonteren tot een scene die zo groot wordt dat een setting, straat of zelfs een buurt het predicaat hip krijgt. Hip is vaak ook als eerste op de hoogte van een nouveauté: de opening van een club, lounge, café of stadsstrand. Het is waarlijk niet eenvoudig om hip te zijn én te blijven.

De panelstudie: trendsettend hip in het uitgaansleven
De clubsurveys laten vooral een doorsnee van clubbezoekers zien. In de panelstudie ligt de focus op de trendsetters, die niet per se (vooral) naar de locaties gaan waar de surveys zijn afgenomen. Het doorsnee uitgaanspubliek wordt door trendsettende panelleden vaak als mainstream of trendvolgend gekwalificeerd. Behalve kwantiteit wordt mainstream beoordeeld naar muziekesthetische maatstaven. Mainstream is meer gespitst op hitgevoelige muziek die vaak in het verlengde ligt van de commerciële clipcultuur. Het mainstream clubpubliek is in de perceptie van trendsetters qua mode en muzieksmaak eenvormiger en minder gedifferentieerd. Trendsetters prefereren subculturele muziekgenres zoals minimal techno, ‘smerige’ hiphop, ‘dirty house’ of dub step.

Uitgaanslocaties worden door (vooral de trendsettende) bezoekers beoordeeld als mainstream dan wel hip of underground. Tegelijk zijn de grenzen tussen trendsettend, trendvolgend en mainstream echter steeds diffuser geworden, met als gevolg dat hip en mainstream meer naar elkaar toe groeien in ‘mainstreamhip’. ‘Hip’ is een multi-interpretabel begrip geworden, met zowel commerciële als subculturele associaties, een reden waarom de trendsettende elite steeds meer moeite heeft met de term hip. Dit laat echter onverlet dat in diverse stapmilieus aan hip nog steeds verschillende betekenissen worden gegeven (Benschop et al., 2009).

Een trendsettend clubconcept heeft volgens de ijzeren uitgaanswetten van het nachtleven slechts een beperkte houdbaarheid van twee, hooguit drie seizoenen. ‘Mainstreamhip’ is de eindfase van een proces waarin authentiek en subcultureel hip bijna niet meer te onderscheiden is van ‘massahip’. De mode wordt vanaf de jaren tachtig in een steeds snellere omloopcyclus op de markt gebracht, waardoor er multipele modetrends zijn te onderscheiden. Lag het accent van de artistieke avant-garde oorspronkelijk op originaliteit, tegenwoordig wordt in de mode bijna elke ‘originele’ uitvinding ingekapseld in een context van herhalingen (Svendsen, 2007). Dit leidt ertoe dat veel stijlen in het uitgaansleven elkaar praktisch overlappen. Ofschoon er altijd een avant-garde zal blijven bestaan, lijkt er steeds minder sprake te zijn van een hiërarchisch onderscheid tussen (hippe) trendsetters en trendvolgers.

Trendsettende panelnetwerken
De continue verandering van settings, muziek, mode en drugs leiden tot nieuwe omgangsvormen, stijlen en culturele praktijken. Daarbij is het trendsettende potentieel verspreid over het gehele uitgaansleven. Veel panelnetwerken vertegenwoordigen vervolgens weer een trendsettend segment binnen een grotere (muziek)scene. We onderscheiden sinds het midden van de jaren negentig drie clusters waarbinnen de meeste drugstrends (voor het eerst of als revival) ontstaan:

(1)(sub)scenes die primair gericht zijn op elektronisch muziekstijlen[v];
(2) (sub)scenes die vooral samenhangen met ‘zwarte’ muziekstijlen[vi];
en
(3) (sub)scenes die primair gericht zijn op leefstijl en waarbij de muziek meestal van secundair belang is[vii].

Deze drie clusters zijn eerder vloeiend dan statisch. Stijlgrenzen zijn diffuus, waardoor voortdurend
cross-overs ontstaan. De (sub)scenes die primair zijn gericht op muziek of op lifestyle en drugs komen later terug bij de trendsettende vier profielen (alternatieven, creatieven, sensualisten en psychonauten). In de beginjaren omvatte de panelstudie voornamelijk het housegeoriënteerde club- en undergroundcircuit en psychonautische, kinky en homonetwerken – de settings en scenes waarin zich innovaties in drugsgebruik concentreerden. Vanwege de groeiende invloed van urban in het clubcircuit werd na de eeuwwisseling ook dit segment gevolgd.

Urban raakte bij zwarte én witte jongeren de juiste snaar. Bennett (1999) signaleerde halverwege de jaren negentig met de opkomst van ‘urban dance music’ in Engeland al een vergelijkbare ontwikkeling. De in Amsterdam geboren dj Chuckie heeft in het clubcircuit furore gemaakt met ‘eclectische urban’. Hierover zegt Chuckie in een interview:

Urban is het stedelijke, dat wat er op straat leeft. Als je over straat loopt in de grote steden hoor je allerlei soorten muziek. Niet alleen hiphop, of R&B maar ook rock en dance. Urban is het begrip waar je zo’n beetje alles in kunt stoppen. Daarom is het ook geen echte stroming zoals dance. Eigenlijk is urban een trucje. Om hiphop aan de blanken te slijten” (Van der Pol, 2004).

Letterlijk is urban de uitdrukking van een grotestadscultuur, maar in het uitgaansleven wordt de term eerder opgevat als een verzamelbegrip voor moderne zwarte popmuziek, dat doet denken aan de duiding die soul in de jaren zeventig kreeg als verzamelterm voor verschillende populaire zwarte muziekstromingen (Hirshey, 1985). Vooral fanatieke hiphoppers hebben moeite met urban omdat anderen de term commercieel zouden misbruiken. Hoe dan ook, urban wedijverde succesvol met dance, dat jarenlang de clubs domineerde. Door de toenemende invloed van het urbangenre werden oorspronkelijk witte clubbolwerken etnisch gemêleerder. Deze omwenteling is een logisch gevolg van het groeiende aantal jonge Amsterdammers van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse origine.[viii] Reclamebureaus anticipeerden hierop door succesvolle rappers producten te laten pimpen (Van den Berg, 2005). Rapper Spacekees en dj Know How werden ingeschakeld voor een reclamedeuntje waarin Hi de bling-bling telefoon introduceert.

Profielen van panelnetwerken
De panelstudie bestrijkt in grote lijnen drie leeftijdscategorieën die deels staan voor opeenvolgende uitgaansgeneraties: 20-24 jaar; 25-29 jaar en 30-plussers. De leeftijdsrange in panelnetwerken is meestal geconcentreerd rond de 22 tot 28 jaar, met een gemiddelde leeftijd rond de 25 jaar. Op veel feesten is een mix van twintigers, dertigers (‘threenagers’) en zelfs veertigers geen uitzondering. De scheiding tussen leeftijdsgeneraties is het meest zichtbaar op mainstream clubavonden, die vooral bezocht worden door beginnende stappers (20-24 jaar). Op dance-evenementen mengen housers van het eerste uur – inmiddels veertigers – met de nieuwste lichting. De jongste garde clubbezoekers profileert zich het meest met muziekstijlen en daaraan verwante scenes. Het urbanpubliek is doorgaans iets jonger dan bij dance.

Het in de panelnetwerken vertegenwoordigde trendsettende segment zit vaak bij de 25-plussers. Op typisch Amsterdamse incrowdfeesten ligt de gemiddelde leeftijd eerder rond de 30 jaar. De meeste stappers binnen de panelnetwerken gaan minstens tweemaal per maand naar een club, fanatieke stappers zelfs meerdere keren per week.[ix] Het partybezoek fluctueert tussen twee keer per maand in de zomer tot eens per kwartaal of nog minder buiten het festivalseizoen. Autochtone clubbezoekers gaan vaker naar cafés en danceparty’s dan vertegenwoordigers van urbannetwerken. Naarmate clubgangers ouder worden (25-plussers) gaan ze steeds minder naar dance-evenementen. De échte partygangers gaan het minst naar clubs. Dit geldt vooral voor extremere muziekscenes die niet clubfähig (willen) zijn, zoals hardcore, hardstyle, tekno en psytrance.

Het urbansegment heeft ervaring met alcohol en cannabis, maar nauwelijks of niet met andere middelen. Toch zijn er binnen urban panelnetwerken individuen die deel uitmaken van groepjes waarin men positiever staat tegenover het experimenteren met bijvoorbeeld ecstasy, en soms switchen naar een andere niche of setting. Deze verandering valt vooral te verklaren door een (tijdelijke) verandering van muzieksmaak (van urban naar dance), hetgeen dan vaak gepaard gaat met het leren kennen van nieuwe vrienden en bezoek aan nieuwe settings.

“‘Urban was eerst onze muziek. Nu zijn we echte housefreaks. Steeds meer vrienden switchen van dancehall naar house. We gaan naar latin house, minimal en trance. Door dj Chuckie ben ik echt gaan luisteren naar house omdat hij onze favoriete dj is. In Club 11 was onze eerste aanraking met het housevirus. De beats waren zo vet! De mensen zijn ook erg relaxt, niet zo opgefokt als op urban feesten. Het zal wel door de drugs komen bij house. Ik heb nog nooit een vechtpartij gezien op een housefeest. Als je op een dancehallfeest iemand per ongeluk op zijn schoen trapt, krijg je al ruzie. Daar ben ik helemaal klaar mee” (Gregory, 112a: 2008).

Het dancesegment blijft in meerderheid autochtoon (van driekwart in een panelnetwerk tot allemaal). De grootste etnische blend bevindt zich in kleine clubs waar vooral eclectisch gedraaid wordt. Extremere dancevarianten (hardcore, hardstyle, techno en tekno) blijven nagenoeg helemaal wit. Dat geldt in belangrijke mate ook voor het homocircuit (inclusief Europese en Amerikaanse Amsterdammers en/of toeristen). De toegenomen multi-etnische mix in het uitgaansleven is er het zichtbare bewijs van dat er eerder sprake is van een ‘panorama’ dan van een ‘drama’. De opkomst van urban heeft voor een forse etnische verschuiving gezorgd in het clubcircuit. De zwarte Bijlmer begon de witte binnenstad te ontdekken. Urban clubavonden zijn vaak een kleurrijke mix van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse, Aziatische, Afrikaanse, Latino én autochtone bezoekers. Ook de komst van jonge Turkse mannen en vrouwen is niet onopgemerkt gebleven. Op hiphop en latin house feesten voeren Surinaamse en Caribische jongeren en jongvolwassenen (60-70%) de boventoon. Jonge Chinezen en andere Aziaten blijven meer op de eigen etnische groep gericht, net als de grote meerderheid van jonge Marokkanen en Turken.

De feminisering in de clubsurveys zien we ook terug in de panelnetwerken. Jongens en jonge mannen zijn alleen op de extremere dancefeesten nog fors in de meerderheid. De sekseverdeling op trendsettende house, urban en latin house feesten is evenwichtiger. Het is geen uitzondering meer dat vrouwen in de meerderheid zijn, zelfs als speciaal toelatingsbeleid of ‘lady’s night’ acties met gratis entree voor vrouwen niet meegeteld worden. Vanwege het grote aantal vaste partners is de sekseverdeling op de fetisj- en kinky feesten nagenoeg gelijk. In het urbancircuit zijn vooral Surinaamse, Antilliaanse en autochtone meiden en vrouwen goed vertegenwoordigd. De vrouwelijke participatie is het laagst bij Marokkanen en Turken.[x]

De toestroom van vrouwen heeft het uitgaansleven ingrijpend veranderd. De komst van vrouwelijke dj’s en vj’s in het oorspronkelijk mannelijke clubbolwerk is hiervan een duidelijk teken. Steeds meer jonge vrouwen participeren in het nachtleven. Ze claimen hun ruimte, zijn assertief en durven zich uitdagend te gedragen. Wie er af en toe een minnaar bij neemt bevestigt juist de seksuele ongebondenheid en keuzevrijheid.

Opvallend is ten slotte dat vooral de jongste lichting homo’s (jonge twintigers) homo- en lesbofeesten vaak mijdt. Ze mengen gemakkelijk met heteronetwerken, waarin het aandeel homo’s soms oploopt tot een kwart.

Vijf profielen van trendsetters en trendvolgers
De betekenis van settings voor recreatief drugsgebruik wordt in veel studies onderkend. Drugsgebruik in de uitgaanswereld heeft mede door de popularisering van de dancecultuur nieuwe impulsen gekregen
(Bennet & Kahn-Harris, 2004; Calafat, et al., 2004; Malbon, 1998, 1999; Mutsaers, 1998; Pini, 2001; Thornton, 1995; Williams Boerie et al., 2004). Aangezien de dancecultuur in het post-ravetijdperk verder fragmenteert (Reynolds, 1998), is er sprake van een sterke heterogenisering binnen het uitgaansleven. Ook de panelnetwerken vertegenwoordigen een gevarieerde staalkaart van subculturen en scenes in het uitgaansleven.

Prevalentiegegevens over middelengebruik blijven grove indicaties. Weliswaar bieden ze zicht op trends in gebruik, maar ze zeggen weinig over de beleving van drugsgebruik bij de consumenten. Voor hen betekent uitgaan misschien wel de krachtigste exponent van de ‘warme stad’ (Müller, 2002), waarin een cultuur van consumptie, expressie, genot en onderlinge tactiliteit centraal is komen te staan (Featherstone, 1991; Maffesoli, 1997). Presdee (2000), Duff (2008) en Slavin (2004) wijzen op het belang van de lichaamscultus in de clubcultuur voor het begrijpen van de roesbeleving.

Uit de panelstudie van de afgelopen vijftien jaar is een vijftal profielen af te leiden die een cruciale rol hebben gespeeld in het experimenteren met (nieuwe) drugs en/of de verspreiding daarvan. De betekenisgeving aan uitgaan, muziek, dansen, lichaamscultuur en middelengebruik wordt op uiteenlopende wijze gearticuleerd. De profielen weerspiegelen de pluriforme trendsettende segmenten in de Amsterdamse uitgaanswereld, die sociaal-cultureel en demografisch van elkaar verschillen. Wat ze allemaal gemeen hebben is dat ze (intensief) deelnemen aan het uitgaansleven. Ze bezoeken clubs, cafés, lounges en events en vallen in meerderheid in de leeftijdscategorie 20-35 jaar. Elk van de vijf profielen valt tevens te typeren aan de hand van een specifieke vorm van ‘kapitaal’, een term die afkomstig is van de Franse socioloog Bourdieu (1984) en door Thornton (1995) wordt toegepast op clubgangers. De onderlinge distinctie geschiedt onder andere door het tonen en gebruiken van specifieke vormen van sociaal, cultureel, materieel of ervaringskapitaal.

Recreatieven (uitgaanskapitaal)
De groep van recreatieven vormt het grootste segment in het uitgaansleven. In vergelijking met de andere vier groepen zijn zij de minst actieve roeszoekers en beperken zij zich tot alcohol en (deels) cannabis. Ze zijn (nog) het minst uitgesproken qua stilering, smaak en uitgaan. De recreatieven behoren vaak tot de nieuwste (studenten) lichting stappers, zijn trendvolgers of mainstream. Over het geheel genomen doet (of deed) de matiging van genotmiddelengebruik zich vooral in de grote mainstream clubs voor. Een segment binnen de recreatieven toont zich echter ook ontvankelijk voor het experimenteren met stimulantia en andere middelen. Dit geldt met name voor autochtone stappers in het dancemilieu. Allochtone stappers in het urban segment tonen zich minder ontvankelijk voor stimulantia. Recreatieve stappers kunnen, individueel of als groep, in hun uitgaanscarrière switchen naar (sub)culturen binnen het uitgaansleven die zich explicieter profileren in leefstijl en/of middelengebruik.

Creatieven (sociaal en kunstzinnig kapitaal)
In het creatieve segment van het uitgaansleven zitten relatief veel netwerken van hoger opgeleide en maatschappelijk succesvolle twintigers en dertigers, waaronder zelfstandige ondernemers, artiesten, expats, journalisten, stilisten en modellen. Ook horecamedewerkers, studenten en personeel van bijvoorbeeld kledingwinkels maken vaak deel uit van deze panelnetwerken. Een klein segment behoort tot de vip-kaste. Velen zijn naar Amsterdam gekomen om hun geluk in de grote stad te beproeven. Ze werken en/of wonen in de binnenstad of in de 19e eeuwse buurten rond het centrum. Hun omgangsvormen zijn informeel en eclectisch.

Nieuwe uitgaansgelegenheden worden slechts tijdelijk gekoloniseerd. Week-in-week-uit naar dezelfde locatie past immers niet in hun veelzijdige agenda. Meestal hebben ze geen echt uitgesproken muzieksmaak. Ze houden van uitgaan, maar vermijden massaspektakels, tenzij ze op een exclusieve vip-lijst staan. Naast cafés, lounges en clubs gaan

Profielen van vijf typen anno nu

Profielen van vijf typen anno nu

creatieven naar settings die zich op culinair, modieus, muzikaal en cultureel terrein onderscheiden. Creatieven worden vaak tegen hun zin als ‘hip’ getypeerd. Het zijn eerder ‘ironisch hippe’ consumenten (Leland, 2004). Qua profiel vertonen ze overeenkomsten met de creatieve klasse van Florida (2002), die de aanwezigheid van een creatieve klasse als een belangrijke impuls ziet voor economische groei. Binnen dit artistieke uitgaanssegment bevinden zich ook commerciële investeerders die ‘innovatieve ideeën’ financieren. De creatieven voelen vaak haarfijn aan of een product authentiek is of als kitsch of retro beoordeeld moet worden. Door hun instinctieve besef van de vergankelijkheid van trendmatigheden weten ze snel te switchen tussen scenes en locaties. Ze zijn slechts tijdelijk trouw aan een concept als het elders leuker en avontuurlijker is (Korf et al., 2004). Het zijn welbeschouwd sensibele smaakpioniers die de tijdgeest goed aanvoelen. Creatieve stappers maken deel uit van flexibele netwerken. Omdat alle opties tot op het laatste moment open worden gehouden, is hun uitgaansgedrag door het ‘clubhoppen’ onberekenbaarder geworden (Nabben et al., 2005b). Creatieven oordelen vaak kritisch over ‘tuttige’ stadsbestuurders die dwarsliggen met vergunningen, openingstijden en te veel zouden luisteren naar klagende babyboomers. Ze reageren allergisch op de ambtelijk drang tot overregulering en fatsoenering van creatieve chaos en spontane wildheid.

Alternatieven (subcultureel muziekkapitaal)
Na de politiek geëngageerde jaren tachtig transformeerde de underground tot een feestcultuur. De erfenis van bewoonde kraakpanden en (leegstaande) industriële complexen werd door de nieuwe housegeneratie gretig aangegrepen om – het liefst in het grootste geheim – met honderden andere feestgangers tot in de ochtenduren te dansen op de nieuwe elektronische muziek. Tientallen locaties werden tijdelijk tot autonome feestzones gebombardeerd. De industriële charme van de gehavende gebouwen sloot perfect aan bij de rauwe elektronische acid house. Van een stringent deurbeleid was nauwelijks sprake. De regels worden in de underground volgens de Britse criminoloog Presdee (2000) vaker overschreden door de radicalisering van genot die drugsgebruik kan oproepen.

Gabbers, voetbalsupporters, bikers, skaters, studenten, krakers, groentjes uit de provincie en clubgangers wilden de (semi-)illegale feesten voor geen goud missen. In tegenstelling tot de commerciële dance evenementen opereerden veel organisaties op wisselende locaties, vaak zonder winstoogmerk en zonder toestemming of vergunning van gemeente en politie. Door de versplintering van de housescene ontstonden er in de loop van de jaren negentig nieuwe subscenes: kinky, fetisj, psytrance en tekno.

In navolging van de Britse raves[xi] en trance party’s in Goa (India) ontstaat aan het begin van de jaren negentig ook in Amsterdam een undergroundscene die feesten geeft in fabriekshallen en op braakliggende terreinen, onder bruggen en tunnels of verscholen tussen roestige hijskranen in een desolaat havengebied. Met minimale middelen een feest organiseren is de kerngedachte van de radicale teknoscene. De feesten worden soms met welhaast militaire precisie voorbereid. Eerst een locatie spotten, gevolgd door een ‘inkijkoperatie’. De soundsysteem wordt opgetuigd, licht en decoraties geregeld, evenals frisdrank, bier en dj’s. Via flyers en mond-tot-mond reclame wordt een select gezelschap op de hoogte gebracht van het laatste nieuws. Vlak voor aanvang van het feest moet er eerst nog een speciaal telefoonnummer worden gedraaid of krijgen feestgangers via de voicemail of sms (en later via internet) het laatste nieuws te horen. Als iedereen gemobiliseerd is wordt het terrein of fabriekshal door een ‘feestguerrilla’ gekraakt, razendsnel ingericht en de dag erna weer ontmanteld. Omdat geld vragen voor een feest eigenlijk niet strookt met het oorspronkelijke uitgangspunt van ‘free party for free people’, wordt de drank- en toegangsprijs laag gehouden. Meestal zijn er tussen de honderd en duizend bezoekers.

Vergeleken met de meer op hippiewaarden georiënteerde psytrancescene, heeft de teknoscene een meer politiek anarchistische inslag die zo min mogelijk compromissen wil sluiten met derden. Zij hebben dan ook het meest te duchten van de politie. De psytrancescene heeft met wisselend succes pogingen ondernomen om feesten binnen het reguliere clubcircuit te organiseren. Het muziekgenre laat zich echter moeilijk commercieel exploiteren. Underground en winst vloeken met elkaar. De omzet van clubuitbaters is laag omdat psytrancers weigeren hoge entreeprijzen te betalen en weinig alcohol consumeren.

Alternatieven hebben een andere connotatie met underground dan de kraakbeweging, de undergroundpunkscene en zelfs dan de partyunderground begin jaren negentig. Toch blijft er een verlangen naar feesten op een van de schaarse ‘wilde’ locaties aan de stadsrafelrand die Arnoldus (2004) ook wel typeert als ‘creatieve rommelzones’. Na 2000 schuurt het alternatieve segment langs het creatieve en overlappen ze elkaar deels. Meer dan de creatieven zetten de alternatieven zich af tegen mainstream. Dj’s, artistiekelingen, neo-bohemians, maar vooral ook veel studenten behoren tot de alternatieven. (Een atypisch segment betreft de gabberscene die overwegend laag is opgeleid en meer uitgebreid beschreven zal worden in hoofdstuk 10.) In tegenstelling tot de creatieve 25-plusser staat de jongere alternatieveling aan het begin van zijn beroepscarrière. De alternatieven zijn erg uithuizig. Het scenegevoel bestendigt de onderlinge verbondenheid. Zowel overdag als ’s avonds zijn ze vaak in het centrum voor hun studie en/of bijbaantjes in winkels, horecagelegenheden en de entertainmentindustrie. Ze gaan vaker naar clubs en feesten dan de creatieven, maar zijn minder flexibel in hun settingkeus. De muzieksmaak van de alternatieven is vaak precies gedefinieerd, waardoor er, in tegenstelling tot de creatieven, in het alternatieve dance- en urbansegment eerder sprake is van homogene en sociaal betrokken muziekscenes. Alternatieven worden behalve in clubs doorgaans vaker aangetroffen in dans- en dj-cafés, op undergroundlocaties, afterfeesten en dergelijke. Het alternatieve segment is binnen dance invloedrijker dan bij urban, dat veel meer op de mainstream is gericht. Veel alternatieven zijn gefragmenteerd in kleinere muziekscenes (onder andere electro (clash), punkfunk, rock- ’n-rave, dubstep, dancehall, reggaeton, hiphop), die overigens vaak toch weer als een mycelium met elkaar zijn verstrengeld. Wat hen bindt en kenmerkt is dat zij hun subculturele muziekkapitaal zorgvuldig koesteren.

Eens in de zoveel tijd ontspruit er een groter cluster als subscenes naar elkaar toetrekken. De opkomst van het minimal genre halverwege de jaren nul is hier een treffend voorbeeld van. Een nieuwe softe, maar zeer dansbare technovariant uit Berlijn, veroverde de dansvloeren en inspireerde veel jonge Amsterdamse dj’s en producers. ‘Support your local dj’, was het kritische antwoord op de jarenlange trend van dure en per business class ingevlogen dj-miljonairs op grote dancefeesten. Een dergelijk commitment geldt ook voor de hiphopscene, die ondanks de globalisering van het genre vooral warm loopt voor lokale initiatieven en hiphopbattles van eigen bodem.

Foto: R.E.L. ~ Rush

Foto: R.E.L. ~ Rush

De alternatieve subcultuur binnen het dancesegment is vaak wars van commercie en minder materialistisch dan de urban subcultuur, waar presentatie en lichaamskapitaal hoger scoren. Goed kunnen dansen of ‘billentrillen’ op dancehall, raggaeton en hiphop is meer statusverhogend dan bij dance. Wat alternatief ‘wit’ en ‘zwart’ wel bindt is dat ze zich ieder op hun eigen manier ‘streetwise’ vinden en niet kicken op gelikte ‘glammy clubs’. Alternatieven zijn net als creatieven kosmopolieten.

Wat Ibiza, Bali en Barcelona voor de creatieven zijn, dat is Berlijn voor minimal, en de Bronx voor hiphoppers. De alternatieve ‘technopuristen’ profileren zich ‘low key’ en zijn, vergeleken met andere uitgaansscenes, minder op mode gefixeerd. Volgens Chatterton & Hollands (2002) zou het dominante regime van mainstreaming – gedicteerd door de groeiende ‘leisure industry’ – ten koste gaan van het alternatieve circuit. Dit lijkt niet op te gaan voor het Amsterdamse uitgaansleven. Opvallend is dat de popularisering van de minimal technoscene samen valt met de teloorgang van de échte underground en de forse groei van een handvol alternatieve clubs midden in het centrum van de mainstream. Omdat  alternatief zich na de teloorgang van underground in de mainstream heeft gepositioneerd, kunnen we beter spreken van upperground: een tikje commercieel misschien, maar wel met een scherp randje.

Sensualisten (lichamelijk en zinnelijk kapitaal)
Het homoleven is de laatste decennia een invloedrijke constante in het Amsterdamse uitgaanscircuit. De meeste homohorecavestigingen liggen in de binnenstad. Het homoleven is feitelijk een palet aan manifeste of latente subscenes: van modieuze modemerknichten en ‘streepjeshemden’ tot aan de underground kinky en leerscene. Het hoofdstedelijke nachtleven kreeg een nieuwe dimensie met de vestiging van de iT, dat jarenlang een toonaangevende hotspot was en voor menigeen een huiskamer in het weekend. Hardcore- en leerscenehomo’s zochten hun heil liever op underground trashparty’s, de ‘hard gay’ nacht in de RoXY of de Cockring. ‘Flaunting the body’ vond ook elders in Europa en Noord-Amerika plaats op ‘circuitparties’ (Westhaver, 2006). Politiek georiënteerde homo’s zaten in de Trut, een kraakbastion uit de jaren tachtig met een ondergrondse disco. Het Reguliersdwarsstraat-domein was weer een melange van exotisch, sportief en chique. En ten slotte zijn er altijd homomannen geweest die overal tussendoor cruisen, niet gebonden zijn aan subcultuurtjes en in elke willekeurige scene opduiken. Tezamen vormen ze een wereld waarin zowel het homoleven van de stad als de stad van het homoleven profiteert. De doorsnee homostapper is vaak hoger opgeleid en blijft qua leeftijd het langst van alle stappers uitgaan. Daarom zijn er relatief veel 30-plussers in het homocircuit. Homomannen zijn kosmopolitisch ingesteld en zeer reislustig. Veel homo’s vinden het de gewoonste zaak van de wereld om met vrienden een weekendtripje te plannen naar Barcelona, Madrid, Keulen of Parijs.

Net als de creatieven involveren homostappers zich minder met een heersende muziekstroming, hoewel de voorkeur van het drugsgebruikende deel toch uitgaat naar het dancegenre. Uitgaan en het leggen van (nieuwe) seksuele contacten spelen bij hen een belangrijke rol. De spanning van het scoren in de club, de sauna of de darkroom, het café of spontaan op straat is een belangrijke drijfveer voor het erotische urbane avontuur. De Gay Pride botenparade is het jaarlijkse hoogtepunt en aanleiding voor talrijke feesten ervoor en erna. Na de eeuwwisseling neemt de onvrede toe in de homogemeenschap. Ondanks het feit dat de stad op veel buitenlandse homomannen een grote aantrekkingskracht blijft uitoefenen, is de status van de gay capital aan het verbleken. Amsterdam is aan het versaaien en niet meer de ‘place to be’. Toch leggen organisaties zich aan het eind van de jaren nul weer vaker toe op het programmeren van nieuwe homoen lesbofeesten in verschillende clubs. Met de Pink Istanbul feesten wordt getracht een brug te slaan met Turkse gays. De jongste ‘gay 2.0 lichting’ zet zich juist af tegen de 10-15 jaar oudere generatie homo’s, door niet te willen voldoen aan stereotype seksverwachtingen waar de 30-plusser mee is opgegroeid.

Dat de housecultuur – met de eerste ‘sex party’s’ in de RoXY als voorloper – een invloedrijk podium is geweest voor de opkomst van de hedonistische lichaamscultus in de jaren negentig, is een onderbelicht thema in studies over uitgaan en drugsgebruik. Toen Madonna in een exclusieve bustier van de Franse modeontwerper Jean Paul Gaultier in 1990 naam maakte, pakte de housecultuur dat vrijwel meteen op in de geest van de door de Britse modegoeroe McDowell (2000:392) omschreven hang naar: “There is nothing in the world that cannot be fetishized”. Vanaf dat moment kon iedereen zich als levende extravaganza presenteren in een zelfgecreëerd erotisch universum. Want behalve voor elementaire dansmuziek stond house ook voor uitbundig pronken en ‘teasen’. Het vieren van de eeuwige jeugd in de house kon als overgangsrite worden gezien, of als een permanente toestand waar zelfs dertigers en veertigers zich toe aangetrokken voelden. Een deel van de clubscene stroomde door naar het meer erotisch getinte nachtleven dat onder andere werd gepromoot door organisaties als Wasteland, Clinic Pervert, Orgasm en Pussy Lounge. Deze feesten waren berucht om hun promiscue sfeer en expliciet seksueel gedrag, van mild erotisch tot extreem hard. In de laatste variant is er bijna geen verschil meer tussen de darkroom en de dansvloer. In kinky- en fetisjsegmenten van het homocircuit is er duidelijk sprake van een ‘sexplicitering’ van de omgangsvormen, waarbij middelen als ecstasy, Viagra, GHB, cocaïne en poppers worden gebruikt en gemixt om de lichaamsextase te intensiveren.

In het verleden hebben erotische feesten tot de nodige morele opschudding geleid in verband met (extreme) seksuele praktijken die later in de mainstream werd geësthetiseerd als ‘porno chic’ (McNair, 2002) of ‘soft porn’ (Mc Dowell, 2000). Kosten nog moeite werden soms gespaard om clubs om te toveren tot ‘martelkamers’ en darkrooms. Erotische performances, modeshows en bizarre podiumacts  completeerden het feest. Alle seksuele voorkeuren gaven er acte de presence. Op de feesten zien we duivels, saters en naakte engelen tussen geboeide slaven, strenge meesteressen en hitsige meisjes die zich klaarwrijven met dildo’s. Veel bezoekers hebben tatoeages en piercings. Er wordt geflirt, betast en gecopuleerd met partners of met vreemden. In alle vormen, kleuren en maten zijn bezoekers gehuld in vaak buitenissige en futuristische outfits van plastic, rubber, latex, lak of PVC. Het erotische feestcircuit is in de jaren negentig fors gegroeid en heeft zich na het verdwijnen van undergroundlocaties, de aanscherping van het vergunningenbeleid en het daaruit voortvloeiende verbod op sommige seksfeesten voor een deel verplaatst naar perifere locaties in het reguliere club- en feestcircuit. De directe aanleiding voor deze verandering was de tragische dood van een bezoekster op een Wasteland feest in Zaandam.[xii] Nadat de Zaanse burgemeester deze erotische feesten verbood, gingen andere uitbaters hun zalen ter beschikking stellen aan organisaties die zich richtten op de erotische feestmarkt.

Psychonauten (spiritueel en ervaringskapitaal)
Historisch gezien loopt er in het magische Amsterdam een spoor van Vinkenoog en consorten via Ruigoord naar de pioniers die de smartshopbranche een eerste impuls hebben gegeven. De psychonauten zijn de afstammelingen van een psychedelisch geïnspireerde tak uit de jaren zestig, die weliswaar marginaal maar evenwel (zeer) invloedrijk is geweest bij de verspreiding van (nieuwe) bewustzijns veranderende middelen. Psychonauten hebben zich vooral in de jaren negentig geprofileerd door banden aan te gaan met andere ‘chemische fijnproevers’ met een bovengemiddelde interesse voor psychedelische paddenstoelen, ayahuasca en ecstasy(achtigen). Psychonauten zijn vaak hoger opgeleid en hebben een alternatieve levensvisie, die voor een deel op hippiewaarden is gestoeld. Het experimenteren met middelen speelt een prominente rol in de zoektocht naar wat Wasson (1979) ooit geformuleerd heeft als het vinden van ‘de god in jezelf’. De psychonaut wendt zich op specifieke en geplande momenten tot het gebruik van ‘entheogene’ drugs om als een ruimtevaarder door de eigen geest te reizen en onbekende innerlijke werelden te verkennen.

Dit transgressieve proces heeft Huxley (1954) – geïnspireerd na een mescalinetrip – beschreven in The Doors of Perception. De vuistdikke boeken Pihkal en Tihkal (Shulgin, 1991, 1997) zijn voor psychonauten jarenlang leidraden geweest om met deze nieuwe categorie middelen te experimenteren. De psychonautische bestseller Uit je bol van de Ruigoorders Hellinga en Plomp (2005) is tot op heden vele malen herdrukt.

Het subculturele ervaringskapitaal (‘toxicomagisch’) van de psychonauten is sterk gericht op kennis, gebruik en verspreiding van hallucinogene middelen en het belang van de setting. De psychonautische scene heeft zich daarom nooit krachtig in het reguliere uitgaansleven gemanifesteerd.

Drie trends in het vloeibare uitgaansleven
Door de forse expansie van het uitgaansleven krijgen de RoXY, iT en Mazzo in de loop van de jaren negentig steeds meer concurrentie van nieuwe clubs.[xiii] Dj’s verbreden hun actieradius en gaan ook draaien in cafés, coffeeshops, kapperszaken, kledingwinkels, galeries, et cetera. Clubuitbaters investeren fors in nieuwe muziekapparatuur, verlichting en decors. Nieuwe elektronische muziekstijlen vinden gezwind hun weg in het florerende clubcircuit.[xiv] In niches groeien controversiële culturele fenomenen die soms het subculturele domein ontstijgen. Door nieuwe technologische en communicatieve innovaties zijn stappers minder gebonden aan bepaalde settings.

Het spectrum aan stijlen en cross-overs is tegenwoordig schier oneindig (zie muzieklexicon in bijlage 6). Behalve wie je bent, gaat het er ook om waar je bent. Opties worden tot het laatste moment open gehouden. Wordt het een luxe lounge, hip café, exotische sushi bar of een vuig undergroundfeest? Elke muziekstijl, van tango tot techno, ligt binnen bereik.

Innovaties in het clubcircuit beïnvloeden en veranderen het uitgaansklimaat. Net als de gehele vrijetijdscultuur vloeien ook horecafuncties in elkaar over, waardoor oude grenzen vervagen. Een constante is dat nieuwe ontwikkelingen ook weer tegen reacties uitlokken. De schaalvergroting van dance liep synchroon met de opkomst van exclusieve settings en vip-locaties. De popularisering van hardcore creëerde de voorwaarden waardoor het melodieuzere en vrouw vriendelijkere trance kon ontstaan. Ritmeversnelling roept de wens op tot vertraging. Dance krijgt urban als tegenhanger en live concerten van popen rockbands raken weer in zwang. De dominantie van mainstream roept bij een nieuwe generatie een verlangen op naar de verloren underground.

Na zo’n tien jaar zijn de meeste feestpioniers van het eerste uur afgehaakt. Sommigen hebben hun domicilie verplaatst naar minder drukke en lawaaierige oorden. Anderen zijn zelf feesten gaan organiseren. De happy few ontdekt eind jaren negentig het Bloemendaalse strand, dat in de hoofdstedelijke volksmond al snel ‘Amsterdam aan zee’ gaat heten. De ‘mediterranisering’ breidt zich daarna verder uit naar nieuwe stadstranden zoals Blijburg aan de oude Zuiderzee.

Het decennium na de eeuwwisseling kenmerkt zich door een ‘nieuwe nuchterheid’ als gevolg van zowel de toegenomen invloed van urban in het housebastion als de voortschrijdende upgrading in het uitgaansleven. De in het nachtleven waargenomen ‘versjieking’, ‘verhipping’ en ‘vervipping’ waren reacties op de mainstreaming en de massale toestroom van ‘boeren en buitenlui’. Strengere controles en door de gemeente Amsterdam opgelegde beperkingen leidden soms tot forse kritiek bij de culturele avant-garde, die waarschuwde voor ‘vertrutting’. Halverwege de jaren nul begint Amsterdam weer te swingen. Drie parallelle ontwikkelingen beïnvloedden en vormden het uitgaansleven tot wat het nu is:

(1) upgrading,
(2) upperground en
(3) urban.

Upgrading
De economische voorspoed heeft het uitgaansleven in de jaren negentig doen veranderen in een onstuimige feestoase; een brandpunt van entertainment en consumptieve uitspattingen. Succesvolle clubelites vertonen zich met het naderende millennium in zicht steeds uitbundiger rond dj-booths, champagnebars en vip-lounges. Jonge modellen, soapsterren, gevierde dj’s, fotografen en ‘glammy businessboys’ weten elkaar feilloos te vinden in het hectische nachtleven. Ze zijn de belichaming van een modebeeld waarin parfums, juwelen, tasjes, hoge hakken en dure zonnebrillen begeerlijke fetisjobjecten zijn geworden. De expansie en democratisering van de luxegoederenindustrie heeft volgens Thomas (2008) geleid tot een ‘cult van de luxe’. Clubs bieden een ideaal podium om de luxe cultuur te etaleren.

Malaise in Mokum
Rond 2002 bevindt het uitgaansleven zich in een transitiefase en wordt er gezocht naar een nieuw marktevenwicht van vraag en aanbod tussen producenten en consumenten. Het clubbezoek raakt in een tijdelijke dip, thuis- en afterfeesten nemen toe en dance-events raken uit de gratie bij de Amsterdammers. De onbezorgde tijden zijn opeens voorbij. En dat is even wennen voor stappers die het een poosje breed hebben laten hangen. Het ontploffen van de internetzeepbel was een gevoelige klap voor de jonge dotcommers en multimediatypes. Door de invoering van de euro klagen veel uitgaanders over de gepeperde prijzen voor entreekaartjes en consumpties. Het grote aanbod zou debet zijn geweest aan de malaise onder de snel verveelde clubgangers. Lounge was plotsklaps de dood in de pot, een ‘veredelde theekrans’ volgens critici. Overconsumptie leidt immers tot verveling en inspiratie-armoede. Want als luxe direct te realiseren is, verdwijnt zienderogen de spanning en creativiteit. Maar ook de oorspronkelijke housescene met zijn freaks en smaakmakers begon steeds meer uit de toon te vallen. ‘Platte massasmaak’ is de nieuwe maatstaf en spectaculaire veranderingen blijven tien jaar na de houserevolutie uit. In 2003 luiden kwartiermakers de noodklok met de presentatie van een alternatieve nachtnota. Amsterdam moet weer gaan swingen! Maar hoe? Het verdwijnen van de noodzakelijke ‘humuslaag’ heeft zijn weerslag gehad op het uitgaansleven, zo wordt betoogd. Creatieve initiatieven ontbreken of worden gedwarsboomd door een harnas van strenge regelgeving en een zerotolerancebeleid dat veel kwaad bloed zet bij feestorganisatoren

Vip krijgt een status aparte en hoeft niet meer in de rij tussen de ‘plebs’ te staan. Hoe hectischer de ruimte, hoe groter ook de wens om zich te onderscheiden, zo schijnt het. Up-dressing en stijlstatus worden in de gemassificeerde housecultuur hot. De logoparade kent geen grenzen meer: Armani, Versace, Gucci en D&G verdringen zich schreeuwerig op de dansvloer. Wie zich dergelijke luxe niet kan permitteren, laat zich bedwelmen door nieuwe parfums die de modehuizen in hoog tempo lanceren. Naast de merkencultus wint ook de tribaal geïnspireerde lichaamscultus (tatoeages, piercings, et cetera) van ‘modern primitieven’ (Robinson, 1998; Vale & Juno, 1989) aan invloed in stedelijke jongerenculturen, en loopt analoog met de mediamieke reproductie van het ideale, slanke en eeuwig jeugdige lichaam dat in de mode- en reclamefotografie wordt geïdealiseerd (McDowell, 2000).

Spirituele floatingsessies, zonnebanken en gezonde vitaminekuren moeten zin geven aan de vrije tijd. Het lichaam moet immers in shape blijven om het slopende nachtleven naast een drukke baan vol te kunnen houden: druk-drug-druk! De Speedfreax feesten weerspiegelen perfect de hedonistische tijdgeest rond het millennium: alles kan en alles mag, zolang het maar stijl heeft, want ‘je bent wat je draagt’. Op miljonairsfeesten worden schalen met oesters, kaviaar en bruisende champagne geserveerd. Vip wordt zo hip dat het niet meer garant staat voor exclusief en boven het volk verheven. De ‘übervips’ passeren de ‘ordivips’ door verder te stijgen in de exclusieve feesthiërarchie. De lounges zitten stampvol en iedereen ‘klaagt’ dat hij leuke dingen doet: ‘de world is on line!’. Loungen wordt het hippe tijdverdrijf met cocktails, champagne en de laatste fusion franje. Ook de opmars van privéfeesten doet zich gelden.[xv] Terwijl de toenemende invloed van upgrading het ecstasygebruik in het clubleven dempte, werd cocaïne gezien als het ‘nieuwe huiskamergeluk’. Thuis wordt het nieuwe uitgaan en cocon voor intiem feestplezier, lichtzinnige vrijheid, seks en GHB. Om het uitdijende soapmilieu te bedienen wordt het clubleven verrijkt met enkele exclusieve clubs. Het ‘nieuwe uitgaan’ als een totaalbeleving van dansen, eten, drinken en ‘small talk’ op één locatie. Een cultclub voor dertigers en veertigers die de house zijn ontgroeid. Halverwege de jaren nul is het chique segment verzadigd. De nieuwe generatie clublopers wil minder chique en meer freak.

Upperground
Wanneer de rol van de underground in het uitgaanscircuit eind jaren negentig goeddeels lijkt uitgespeeld, begint die van de upperground – muziekscenes met een voorliefde voor alternatieve stromingen binnen dance en urban – tegen de stroom in en midden in het hart van de mainstream te groeien. Verschillende factoren liggen hieraan ten grondslag. Na het verdwijnen van de kraakbeweging is er geen nieuwe aanwas van alternatieve locaties meer, terwijl het reservoir van autonome plaatsen langzaam uitsterft. Roemruchte feestlocaties worden ontruimd, gesloopt of opgeknapt voor andere doeleinden. De invloed van het stringentere gemeentebeleid (onder andere afgifte van vergunningen, negatief advies van de brandweer) doet zich eveneens gelden, met als gevolg dat het voor organisaties moeilijker wordt om feesten te organiseren. Volgens sommigen is het toenemend restrictieve politieoptreden debet aan de drastische afname van de underground. Organisatoren van illegale feesten wordt vanaf 2000 te kennen gegeven dat er een zerotolerancebeleid wordt gevoerd (hoofdstuk 12). Wie hieraan geen gehoor geeft, loopt kans op inbeslagname van alle muziekapparatuur. Als gevolg van dit strengere politieoptreden en gemeentebeleid zien organisatoren zich steeds vaker genoodzaakt om uit te wijken naar elders in de Randstad. De dood van een feestganger tijdens een uitslaande brand op een illegale party in 2004 betekende de feitelijke doodsteek van de oude undergroundcultuur.

Na het verdwijnen van undergroundlocaties beginnen alternatieve scenes zich te nestelen op locaties in de binnenstad. De adoptie van underground in het legale maar alternatieve clubcircuit leidt tot het ontstaan van upperground. In het kielzog van deze kleine en middelgrote clubs, waarvan het zwaartepunt dicht tegen het Leidseplein ligt, komt een publiek van jonge twintigers met een warme belangstelling voor ingetogen minimal techno en dubstep. Upperground genereert een breed alternatief feestreservoir dat wars is van de bling-bling manie en de lome lounge. Het gaat weer om innovatie, kleinschaligheid én rauwheid. Dankzij deze mentaliteit revitaliseert het nachtleven, ondersteund door de komst van een handvol nieuwe clubs en subcultureel geïnspireerde activiteiten op broed- en broeiplaatsen. Alternatieven zien het uitgaansleven soms bij uitstek als podium voor een roeservaring die door – meer als subcultureel bekend staande – psychoactieve middelen wordt geradicaliseerd.

Foto: Dennis Duijnhouwer ~ Brazilbar

Foto: Dennis Duijnhouwer ~ Brazilbar

Urban
Hoewel Amsterdam al jaren als een multiculturele stad wordt beschouwd, was daar in het uitgaansleven in de jaren negentig nog maar weinig van te merken. De onstuimige groei van het urbansegment na de eeuwwisseling is het gevolg van demografische verschuivingen en de opmars van andere muziekstijlen naast de elektronische. De popularisering van het urbansegment heeft geleid tot een grotere participatie van nieuwe Amsterdammers (Surinamers, Antillianen, Marokkanen en Turken) in het uitgaanshart van de stad. Er zijn nieuwe accenten gelegd in de muziekprogrammering van de grote clubs rond het Rembrandtplein en Leidseplein. De dominantie van witte uitgaansbolwerken wordt doorbroken wanneer urban in de vaste programmering wordt opgenomen. En hoewel urban zich apart van dance heeft ontwikkeld, zijn de grenzen tussen het dance- en urbanpubliek meer fluïde geworden. Het aantal multi-etnische feesten is flink gegroeid.

De vriendenkringen die dergelijke feesten bezoeken zijn vaak etnisch gemêleerd. De trendsetters zijn vooral actief in graffiti, dj-ing en het kunst- en rapcircuit. Er bestaat wel enige onvrede over het feit dat er maar weinig locaties zijn waar hiphopartiesten kunnen optreden. De opkomst van urban halverwege de jaren nul symboliseert tegelijkertijd de ‘nieuwe nuchterheid’ die een remmend effect had op de verspreiding van drugsgebruik in het uitgaansdomein. Twintig jaar na de doorbraak van house gaan zwart en wit op grotere schaal, zij het nog steeds wat schoorvoetend, met elkaar mengen op de dansvloer. Het Amsterdamse nachtleven bevindt zich aan het eind van het eerste decennium weer op een nieuw kruispunt.

NOTEN
i. De bezoekers van de ongeveer duizend cafés, bars en lounges in Amsterdam, dat het grootste aantal horecavestigingen van alle gemeenten telt (Van Spronsen & Partners, 2006), zijn niet eens meegerekend. Ook de grote dance-evenementen en de eenmaal per jaar terugkerende grote publiekstrekkers als MuseumN8, Dutch Fashion Week, het Amsterdam Dance Event (ADE) en de Canal parade, trekken tienduizenden bezoekers.
ii. De schatting in 2008 is gebaseerd op de vermelde uitgaanslocaties in stadsblad NL 20 en de nachtagenda van Het Parool. Deze komen grotendeels overeen met de bezochte nachtlocaties van stappers in de panelstudie. De panelleden noemen een 25-tal plekken waar de nadruk (geheel of gedeeltelijk) ligt op innoverende programmering.
iii. Tussen 1995 en 2007 is het aantal discotheken in Nederland afgenomen van 453 naar 326. De gestage daling in de ‘discotheekdichtheid’ loopt parallel aan schaalvergroting. De netto oppervlakte van discotheken is in de afgelopen tien jaar juist flink gestegen. Deze ontwikkeling heeft vooral plaatsgevonden buiten de stedelijke centra, van 250m2 naar 750m2. In stedelijke centra als Amsterdam zijn discotheken met gemiddeld 300 m2 relatief klein. ( Van Spronsen & Partners, 2006).
iv. Het aantal personen dat een opleiding volgt bij één van de scholen in het hoger beroepsonderwijs (hbo), steeg tussen 2003 en 2008 met 42% tot ruim 35.000. Het aantal studenten aan de UvA en de VU is sinds 2003 met 19% gestegen tot ruim 46.000 (O+S, 2008). v. Bijvoorbeeld clubhouse, deephouse, garage, progressive, electro, minimal, techno, electro, drum ’n bass en dubstep.
vi. Bijvoorbeeld jungle, drum ‘n bass, hiphop, reggaeton, twostep, R&B, dancehall, latin, asian.
vii. Bijvoorbeeld lounge-/caféscenes, psychonauten, homo’s, kinky, fetisj, underground.
viii. In 2005 vormden Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse jongeren al bijna 40% van de 18-24 jarige Amsterdammers (O+S, 2005).
ix. Door panelleden te vragen naar de stapfrequentie van de personen in hun netwerk weten we welke locaties (clubs, cafés, party’s) intensief bezocht worden.
x. Op de mono-etnische Marokkaanse feesten zijn Marokkaanse meisjes beter vertegenwoordigd
(vgl. Nabben et al., 2005a; Korf et al., 2007).
xi. De ‘spiral tribe’ heeft Groot-Brittannië begin jaren negentig moeten verlaten omdat ze illegale raves op het Britse platteland organiseerden.
xii. Toevallig deden we in die rampzalige nacht veldwerk naar GHB in het nachtleven. In samenspraak met de EHBO mochten we ook op de ziekenboeg komen om aantekeningen te maken en mensen te interviewen. Volgens een narcotica-agent kon men op deze feesten ‘schaatsen over de buisjes’(= GHB), wat echter zeer overdreven was, aangezien we op het hoogtepunt van het feest slechts enkele exemplaren op de vloer aantroffen. Het is dan ook
ironisch dat uitgerekend een agente van het Zeister politiekorps – die in de vrije tijd met collega’s ging stappen – aan een overdosis ecstasy onderweg naar het ziekenhuis is overleden.
xiii. Na de definitieve sluiting van de Mazzo in 2004 is er een definitief einde gekomen aan een roemruchte periode waarin de club samen met de iT en de RoXY de artistieke voorhoede vormde.
xiv. Het Amsterdamse uitgaansleven verwelkomt vanaf de jaren negentig nieuwe muziekstromingen:
progressive (1993), ambiënt (1994); gabber (1995); jungle (1996); drum ‘n bass en speedgarage (1997); trance (1998); lounge (1999); latin (2000); deephouse (2001); electro, dancehall en 2-step (2002); urban (2003); eclectisch (2004); minimal techno (2005); reggaeton (2006) en dubstep (2007). Anno 2010 is house weer hot (zie bijlage 6).
xv. De verhalen doen onwillekeurig denken aan de ‘dance and delight’ fotoserie van Testino (2000) die zijn modellen in extatische poses laat feestvieren in een studio, aan het strand of op een dakterras. Het enige verschil met de Amsterdamse thuisfeesten is dat de roesopwekkende middelen ontbreken. Er is geen sigaret, alcohol of spiegel met cocaïne te bekennen.