Igor Cornelissen – Mijn opa rookte ook een pijp

Waar is Hans Brusse gebleven? Wat is er geworden van de flamboyante uitgeverszoon die als spion werkte voor de geheime dienst van de Sovjet-Unie? Het zijn vragen die Igor Cornelissen, voormalig redacteur bij Vrij Nederland, al decennia lang bezighouden.

In zijn boek De GPOe op de Overtoom (1989), wist Cornelissen nauwgezet het vooroorlogse spionagenetwerk van de Sovjet-Unie in Nederland in kaart te brengen. Maar vooral probeerde  hij duidelijkheid te krijgen in de zaak van de moord op de afvallige Sovjetspion Ignace Reiss. In het schemergebied van dit spionagenetwerk dook de naam Hans Brusse (1913-?) voor het eerst op. In 1941 zou Brusse opdracht hebben gekregen de naar de VS overgelopen Sovjetspion Walter Krivitsky te vermoorden. Krivitsky werd dood aangetroffen in een hotelkamer in Washington. Het leek op zelfmoord. Of werd hij toch vermoord? Dat Brusse op dat moment in Washington was, is zeker. Sindsdien ontbreekt van hem ieder spoor.

Archieven
Brusse figureert ook in het onlangs verschenen Mijn opa rookte ook een pijp, het nieuwste deel memoires van Igor Cornelissen. Graag had hij het mysterie van Brusse’s verdwijning willen oplossen, zo schrijft hij. Maar personen die hij ooit over de zaak sprak, konden of wilden niets loslaten. Anderen die hij had willen interviewen waren inmiddels overleden. Archieven waarin mogelijk een aanwijzing te vinden is, zoals dat van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (de huidige AIVD), of bepaalde archieven in Moskou, blijven potdicht.
Zoiets knaagt aan Igor Cornelissen. Maar, typerend voor hem is dat een onderzoek naar een zaak of persoon nooit is afgesloten. Er kunnen altijd nieuwe feiten boven water komen. Onbekende brieven kunnen opduiken, een archief blijkt ineens wel toegankelijk, dagboeknotities worden openbaar of juist die ene ontbrekende foto wordt teruggevonden.

Interbellum
Eigenlijk is Igor Cornelissen sinds hij in 1996 vertrok bij Vrij Nederland altijd dat blijven doen wat hij altijd gedaan heeft. Hij schrijft: ‘Ik bleef in mijn oude en enige beroep hangen dat ik met plezier en aanhoudende nieuwsgierigheid beoefende: de journalistiek en het schrijven van boeken. Op pad gaan, dingen uitzoeken die je interesseren en ze dan opschrijven. Wel altijd in de hoop dat er lezers zijn die ook geboeid raken.’

Bij Vrij Nederland was Oost Europa onder meer zijn specialiteit. Maar hij had en heeft vaak meer oog voor personen en feiten die verscholen zijn in de marges van de geschiedenis, bij voorkeur in het interbellum. Graag verdiept hij zich in onbekende politieke randfiguren of vergeten linkse politici uit die periode, en hij mag graag, zoals hij zelf ooit stelde ‘knabbelen aan de laatste restanten van de Tweede Wereldoorlog’.
Daarvan getuigen niet alleen zijn eerdere delen memoires – het eerste deel Van Zwolle tot Brest-Litowsk verscheen in 1983 – maar ook zijn biografieën van CPN-leider Paul de Groot, de Poolse oplichter Siegfried Wreszynski of van communist Joop Zwart, ‘de geheimzinnigste man van Nederland’, die uiteindelijk ‘perschef’ werd van de weduwe Rost van Tonningen.

Voetnoten
In zijn delen memoires laveert hij heen en weer tussen eigen belevenissen, anekdotes en herinneringen. Vergeten jazzmusici, archiefonderzoek, reizen naar het Oostblok, een bezoek aan Praag of Boedapest, uitgevers, Joods Zwolle, het kan allemaal aan de orde komen. Hij rolt associatief van het ene verhaal in het andere en springt daarbij heen en weer in de tijd. Op die manier ontstaat een informatieve opeenvolging van curieuze voetnoten bij gebeurtenissen en personen die buiten het bestek van de geschiedenisboekjes vallen. Zo keert ook Joop Zwart terug in dit boek. Want Cornelissen blijft zitten met de vraag of Joop Zwart gedurende zijn tijd bij de Internationale Brigades, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, nu wel of niet George Orwell daar heeft ontmoet.

Gemopper
Terug naar Zwolle (2000) was de titel van het derde deel van zijn memoires. Hij woont sinds 1976 weer in Zwolle, in hetzelfde huis waar hij werd geboren. In dit nieuwste boek kijkt hij terug op zijn eigen werk als auteur, haalt hij herinneringen op aan zijn jeugd, zijn Joodse voorouders, jazz, vrienden, café’s en antiquariaten. Soms gaat dat samen met gemopper op hedendaagse verschijnselen: ontlezing bij de jeugd, harde popmuziek in café’s, boekwinkels met koffiehoekjes of stadsbestuurders die Zwolle zo nodig ‘op de kaart’ willen zetten. Dat wil overigens niet zeggen dat hij beweert dat vroeger alles beter was, maar ánders was het zeer zeker. Hij blikt nu eenmaal graag terug op het verleden. Niet met verbittering, niet in de vorm van platte nostalgie of met heimwee naar betere tijden, maar wel met enige weemoed.

Auschwitz
Over zijn Joodse wortels en de nagenoeg verdwenen Joodse gemeenschap in Zwolle schreef hij al eerder. Met andere herinneringen en familieverhalen worden deze nu aangevuld. Zoals het verhaal over zijn grootvader Izak Os, die nog voor de SDAP in de gemeenteraad had gezeten. In 1943 werd hij, chronisch ziek, samen met zijn vrouw weggevoerd naar Sobibor. Toen hij op een brancard vanuit huis de straat werd opgedragen, riep hij nog ‘Leve de vrijheid’. Cornelissen is erbij wanneer voor het echtpaar Os-Spits in Zwolle twee Stolpersteine worden aangebracht.

Ontroerend is het gedeelte over Claartje, een nicht van zijn moeder. De jonge vrouw keerde na het einde van de oorlog volledig verzwakt terug in Zwolle. Over haar verblijf in Auschwitz werd niet veel gesproken. Ze is één van de acht overlevenden van de 1200 mensen die met het voorlaatste transport uit Westerbork vertrokken. Cornelissen herinnert zich uit zijn jeugd nog de verrukkelijke gebraden runderlappen die ze klaarmaakte. Later werd pas bekend dat Claartje vanuit Auschwitz tegen het einde van de oorlog was overgebracht naar een provincieplaats in het noorden van Tsjecho-Slowakije. Daar werd ze als dwangarbeidster in een munitiefabriek tewerkgesteld. Wanneer Cornelissen in die omgeving op vakantie is en ernaar informeert, blijken de loodsen waar Claartje werkte er nog te staan: mistroostige overblijfselen van een gruwelijk verleden.

Spionage
Boeiend zijn de gedeeltes waarin Cornelissen beschrijft hoe sommige van zijn eerdere boeken tot stand kwamen en hij uitlegt waarom enkele boeken er niet kwamen. Voor Tussen Lenin en Lucebert (2018), zijn boek over Mathilde Visser, de gefortuneerde communiste en kunstcritica die tijdens haar leven grote bedragen van haar vermogen doneerde aan de CPN, kon hij over voldoende materiaal beschikken. Onder meer dankzij brieven uit het familiearchief en interviews met personen die haar hebben gekend.

Graag had hij zich verder verdiept in het leven van de mysterieuze zenuwarts Hans Grelinger (1908-1985), die voor de oorlog deel uitmaakte van het door de Sovjet-Unie opgebouwde spionagenetwerk in Nederland. Cornelissen kwam de naam voor het eerst tegen tijdens zijn onderzoek voor zijn boek De GPOe op de Overtoom. Een netwerk waar ook Henri Pieck (broer van Anton Pieck) en de beeldhouwer Hildo Krop deel van uitmaakten. Grelinger was antroposoof, psychiater, getrouwd en homoseksueel. Veel zoekwerk leverde wel gegevens over Grelinger op, maar te weinig voor een coherent verhaal. Jammer, want de pagina’s over Grelinger doen verlangen naar meer.

Knipselarchief
Aan de basis van veel van onderzoeken van Cornelissen ligt zijn inmiddels tot meer dan tweeduizend mappen uitgedijde archief. Met een fervente gedrevenheid houdt hij al enkele decennia een knipselarchief bij, aangevuld met brieven, foto’s, tijdschriften, boeken en brochures. Met dit archief logenstraft hij diegenen die beweren dat ‘alles wel op internet te vinden is’. Menig historicus en auteur wist inmiddels de weg naar Cornelissen te vinden.  Graag stelt hij zijn archief aan hen ter inzage beschikbaar. Hij kan het echter niet nalaten in dit verband meerdere malen een tik uit te delen aan Max Pam, die ooit beweerde dat ‘het archief van Cornelissen niets interessants bevat’.
Nadat hij bij Vrij Nederland was vertrokken, schreef hij nog enkele jaren een wekelijkse rubriek in Het Parool, totdat die door toenmalig hoofdredacteur Matthijs van Nieuwkerk werd geschrapt. Tegenwoordig heeft hij een vaste rubriek, getiteld Bijvangst, in het anarchistische tijdschrift De AS, waarin hij schrijft over vergeten figuren uit de linkse beweging.

Cornelissen zegt dat Mijn opa rookte ook een pijp zijn laatste deel memoires is. Hopelijk is dit niet zijn laatste boek. Want dan zouden we van de bijzondere resultaten van zijn belangstelling en onderzoeken verstoken blijven.

Igor Cornelissen, Mijn opa rookte ook een pijp
Just Publishers 2020, ISBN 9789089755292, € 24,50