Jakarta in een postmodern Indonesisch stripverhaal over een mislukte detective

No comments yet

Jakarta1

afb. 1. “Dit is Jakarta”. Seno Gumira Ajidarma en Zacky, p. vi.

Opgedragen aan mijn vader, Jan Wieringa, geboren op 3 februari 1932 te Batavia (nu Jakarta)

“Dit is Jakarta: een stad die graag kosmopolitisch wil zijn, maar toch dorps blijft, waar de aroma van patates frites (French Fries) zich met de geur van gebakken stinkbonen (peté) vermengt. Heeeeerlijk! Intussen levert parfum uit Frankrijk een gevecht met de stank van dode ratten in het riool. Baaaah! Maar Jakarta is het geliefde Jakarta, de stad die een wereld op zich is……” (afb. 1). Aldus luidt de openingstekst van het ironische stripverhaal Misteri Harta Centini (Het mysterie van het Centini-vermogen), geschreven door Seno Gumira Ajidarma met tekeningen van Asnan Zacky, gepubliceerd in juli 2002 te Jakarta. Het scenario was gereed in oktober 2001, terwijl de tekeningen in juni 2002 af waren. Deze dateringen worden in de laatste tekening vermeld (98).

Er zijn weinig Indonesische schrijvers die zo sterk met Jakarta verbonden zijn als Seno Gumira Ajidarma (hierna afgekort als SGA). De dissertatie uit 2010 over zijn werk van de literatuurwetenschapper Andrew Fuller heet Jakarta Flânerie, selected writing of Seno Gumira Ajidarma waarvan een gedeelte is gepubliceerd als Writing Jakarta. Een Engelstalige vertaling van enkele verhalen, essays en een toneelstuk van SGA draagt de veelbetekenende titel Jakarta at a certain point in time (Bodden 2002). In deze bijdrage over de stad in de literatuur wil ik nader ingaan op het bovengenoemde stripverhaal als een momentopname van ‘Jakarta op een bepaald tijdstip’. Eerst de tijd: het stripverhaal was zeer actueel toen het uitkwam, maar de toespelingen op de eerste jaren van het post-Suharto tijdperk (na 1998) behoren inmiddels tot de Indonesische geschiedenis. De thematiek van het verdwenen vermogen, waarmee de geheime illegale rijkdommen van de familie Suharto bedoeld worden, is allang niet meer in het nieuws. Suharto zelf overleed in 2008. Vervolgens de plaats: Jakarta bepaalt als “de stad die een wereld op zich is” in hoge mate het verhaal. Sterker nog: het verhaal kan zich alleen maar in Jakarta en in geen enkele andere stad afspelen. De metropool is de grotestadsjungle waar de held van het verhaal, een hooggeleerde detective, volgens de literaire conventies zou moeten gelden als “the model of the domination of ratio over urban chaos and its illegibility” (Frisby 57), maar SGA laat zijn protagonist echter hopeloos mislukken. Tenslotte bespreek ik kort de grootsteedse taalsituatie: de dialogen in het verhaal zijn niet in overeenstemming met het officiële ‘Standaard-Indonesisch’ zoals op school wordt onderwezen, maar vinden plaats in de spreektaal van de straat, te weten het Jakartaanse stadsdialect en het Bargoens.

Een tijdsbeeld van de eerste jaren van het post-Suharto tijdperk
De thematische tijd, zo kort na de millenniumwisseling, wordt gevormd door de onzekere periode na de val van president Suharto op 21 mei 1998. Na meer dan tweeëndertig jaar dictatorschap was de euforie onder de bevolking aanvankelijk groot en het woord “reformasi” (hervorming) lag op ieders lip. Het nieuwe tijdperk zelf werd hoopvol tot Era Reformasi uitgeroepen, maar zoals al spoedig zou blijken, waren de oude tegenkrachten, die Suharto’s beproefde onderdrukkings- en overheersingssysteem van corruptie en intimidatie wilden handhaven, taaier dan gedacht. De plot van Het mysterie van het Centini-vermogen sluit aan bij de vermoedens van menig waarnemer aan het begin van de nieuwe era dat de oude ex-machthebber (geboren in 1921) achter de schermen nog steeds aan de touwtjes trok en er in het geheim alles aan deed om een vreedzame overgang naar een democratischer Indonesië te dwarsbomen.

De intrige van Het mysterie van het Centini-vermogen laat zich kort samenvatten: de hoofdpersoon, genaamd Sukab, is “Maleis geheim agent” (intel Melayu). Van zijn chef (de ‘Boss’) krijgt hij de opdracht om uit te vinden waar het Centini-vermogen zich bevindt. Zoals zijn ‘Boss’ hem meedeelt:
Alle mensen vragen zich voortdurend af: waar is het Centini-vermogen gebleven? Stel je voor! Het resultaat van 30 jaar corruptie! Eigenlijk genoeg om onze huidige problemen op te lossen. Dat vermogen kan geconfisceerd worden! Maar waar is het?(2)

Uitgerekend Sukab, die op de achterflap en op de titelpagina gekarakteriseerd wordt als een “detective, die liefhebber van literatuur en filosofie is, wiens opdrachten altijd mislukken”, mag deze taak opknappen. Tijdens zijn speurtocht in Jakarta naar het verdwenen kapitaal van de zogeheten Suroto-familie ondervindt Sukab voortdurend tegenwerking van het ondergrondse ‘duivelssyndicaat’ en slaagt hij er maar niet in het mysterie van het Centini-vermogen op te lossen. Normaliter weet een detective meer dan de lezer, maar in dit verhaal blijft het voor Sukab verborgen dat een kwade genius, die steeds onzichtbaar op de achtergrond blijft, overal in Indonesië explosies van geweld laat ontstaan om op die manier de aandacht van het Centini-vermogen af te leiden. De lezer krijgt daarentegen te zien hoe deze duistere figuur door zijn onderdanige handlangers als ‘Zijne Doorluchtige Majesteit Schaduw’ wordt vereerd. Uiteindelijk besluit de ‘Schaduw’ voor zijn terroristische acties de ‘pokdalige ninja’ in te zetten, maar het verhaal van Sukab vs ninja burik (Sukab versus de pokdalige ninja) wordt in een vervolgdeel behandeld. Dit vervolg is in 2006 in het striptijdschrift Sequen verschenen en daarmee waren de avonturen van deze detective (voorlopig?) afgelopen.

Het is natuurlijk voor ons niet moeilijk om te raden wie achter de geheimzinnige ‘Schaduw’ schuil gaat die zich in de onderaardse krochten van Jakarta ophoudt. Hoewel er nooit concrete bewijzen geleverd konden worden, was het opmerkelijk dat de pogingen tot onderzoek naar de malversaties van de familie Suharto steevast door oplaaiend geweld werden begeleid. In 1998 werden honderden moorden in Oost-Java gepleegd door gemaskerde mannen die in de pers ninjas werden genoemd. De achtergrond van deze moordaanslagen is tot op heden onduidelijk gebleven. In Oost-Java ontstond een ware angsttoestand en niet lang daarna laaiden overal in Indonesië gewelddadige conflicten op. De historicus Schulte Nordholt (77) schrijft:
“Velen in Jakarta vermoedden dat de familie Soeharto hier een hand in had om de aandacht af te leiden van het onderzoek naar hun financiële praktijken. Abdurrahman Wahid [president van oktober 1999 tot juli 2001] was er in ieder geval van overtuigd, want in december [1998] bezocht hij oud-president Soeharto om hem te vragen het geweld tegen te gaan.”

Tegen deze achtergrond wordt de op zichzelf gebruikelijke vrijwaringsclausule aan het begin van het stripboek dat “gelijkenissen met gebeurtenissen en personen uit het werkelijke leven op louter toeval berusten” tot pure spot. Indonesische lezers moeten direct hebben begrepen waar het bij het ‘mysterie van het Centini-vermogen’ om gaat. Centini is een toespeling op Cendana, d.w.z. Jalan Cendana (Sandelboomstraat) in de Jakartaanse villawijk Menteng waar zich Suharto’s familiewoning bevond en bevindt. De tegoeden van de Suharto-familie staan algemeen bekend als harta Cendana (Cendana-vermogen). De nieuwe persvrijheid sinds 1998 maakte het mogelijk dat voor het eerst openlijk en ongestraft over de kolossale rijkdommen van de Suharto-familie bericht kon worden.

De namen van de leden van de vroegere First Family zijn in dit sleutelverhaal eenvoudig te ontcijferen: Suharto heet hier Suroto, zijn oudste zoon Sigit heet Singgih, de tweede zoon Bambang is hier Bangun en zijn jongste zoon Tommy Suharto heet Tompel (Moedervlek) Suroto. De oudste dochter Siti wordt hier Sita, slechts één letter verschil. Opvallend genoeg blijft de kleptocratische voormalige First Lady, Siti Hartinah, ongenoemd. Zij was in de volksmond ook wel bekend als Ibu (mevrouw; moeder) Tien, vanwege de tien procent provisie die zij naar verluidt bij zakenprojecten opeiste en later was haar bijnaam zelfs Madame Fifi (van fifty-fifty, de helft). Zij was echter al in 1996 overleden. De nieuwe koers die Suharto na het bewind van Soekarno (1945-1965) onder de naam Orde Baru (Nieuwe Orde) voerde, wordt hier aangeduid met Orde Bobrok (Corrupte Orde). Zulke speelse verbasteringen, taalverdraaiingen, behoren typisch tot de Indonesische (politieke) humor, p(e)lèsètan genoemd (afgeleid van p(e)lèsèt, uitglijden).

De naam Centini is verder bekend als titel van een veel geprezen maar weinig gelezen meesterwerk uit de Javaanse literatuur. Dit verhaal is in Indonesië niet onomstreden: vanwege de vele erotische passages die erin voorkomen staat het bij het grote publiek als obsceen bekend. Verder geldt het werk als tamelijk ontoegankelijk en geheimzinnig, doordat het vele diepzinnige gesprekken tussen mystici bevat die met elkaar over soefisme, hermetische filosofie en esoterische literatuur spreken. Met andere woorden: Centini is niet alleen een toespeling op Cendana, maar suggereert ook een verhaal dat verdacht, mysterieus en gecompliceerd is.

Het mysterie van het Centini-vermogen is een geslaagde literaire verbeelding van Indonesië’s politieke en maatschappelijke toestand na de val van Suharto. De mislukte detective toont het falen van Indonesië om met de ex-autocraat af te rekenen: Suharto had dan wel onvrijwillig formeel afstand van de macht gedaan, maar daarmee was hij nog niet volkomen van het politieke toneel verdwenen. Zijn tegenstanders slaagden er bovendien niet in om beslag te leggen op het Cendana-vermogen. Het gaat hier niet om een paar centen. Midden in de jaren negentig moet de dictator zelf op verschillende rekeningen een slordige 73 miljard dollar verzameld hebben (Anderson). Het is onbekend hoeveel daarenboven zijn inhalige kinderen, de verdere familieleden en de beruchte cronies in de loop der jaren nog uit de staatsruif hebben gegraaid, maar ook hier gaat het zeker om grof geld. Na zijn aftreden werd het publieke protest tegen de inhalige Suharto-familie steeds sterker en in september 1998 voelde Suharto zich geroepen om op zijn dochters televisiestation te verklaren dat hij geen cent op een buitenlandse bankrekening had staan en daagde hij zijn critici uit om het tegendeel te bewijzen (Elson 295). Toen het Amerikaanse weekblad Time in mei 1999 een boekje open deed over de rijkdommen van de Suharto-familie, probeerden advocaten van Suharto Time wegens smaad aan te klagen en eisten als schadevergoeding het lieve sommetje van 27 miljard dollar (Elson 354). De eis liep weliswaar op niets uit, maar het bedrag alleen al spreekt boekdelen.

De enorme zelfverrijking van de Suharto-familie is zeker één van de factoren geweest die tot de uiteindelijke ondergang van het Suharto-regime heeft geleid. Het mysterie van het Centini-vermogen suggereert dat de oud-dictator zelf het onderzoek naar de corrupte praktijken van zijn familie frustreerde. Deze suggestie strookt met de interpretatie van vele analisten. Zo ontplofte er op 13 september 2000, een dag voor de rechtbankzitting waarop Suharto aan de tand gevoeld zou worden over de gelden van zijn vele ‘liefdadigheidsstichtigen’, een autobom in de parkeergarage van de beurs van Jakarta waarbij vijftien doden vielen. Schulte Nordholt (103) commentarieert:
Velen herkenden hier een signaal in dat justitie niet aan De Familie mocht komen. Op de dag van de zitting verscheen Soeharto niet. In plaats daarvan legden enkele in witte jassen gehulde artsen een lange verklaring af waarin zij uitlegden waarom Soeharto niet in staat was te verschijnen. De rechters accepteerden het medische argument en seponeerden de zaak.

Het mysterie van het Centini-vermogen biedt ons een tijdsbeeld: toen het boek ontstond was het bon ton om Suharto als de grote boeman te presenteren. Het is niet onbegrijpelijk dat in het enthousiasme voor de Reformasi de situatie rondom de val van Suharto werd voorgesteld als een strijd tussen ‘goed’ (pro-Reformasi) en ‘kwaad’ (pro-Suharto). De vraag hoe hervormingsgezind de nieuwe leiders eigenlijk zelf waren, wordt niet gesteld. Men moet echter bedenken dat de Indonesische elite geen belang had bij een berechting van Suharto. De publieke eis om Suharto wegens corruptie te vervolgen viel moeilijk te negeren, maar niemand aan de top maakte hier ernstig werk van. Hieraan wordt in het stripverhaal wel gerefereerd: we zien twee heren van de rechterlijke macht die de Suroto-familie moeten vervolgen ’s avonds in een luxe nachtclub zitten. Zij bladeren het tijdschrift Quantum door waarin de rijkdommen van de Suroto’s uitgebreid getoond worden, maar beide heren nemen de feiten tamelijk ongeïnteresseerd voor kennisgeving aan. Even later worden ze vermoord.

Alle leden van het establishment, een kleine oligarchie van ons-kent-ons, hadden wel iets te verbergen en een aanklacht tegen Suharto zou veel te veel los kunnen maken. Suharto’s opvolger en beschermeling Habibie zorgde ervoor dat de openbare aanklager een generaal buiten dienst was die deed wat Habibie en diens bovenbaas Suharto wilden. Deze loyale legerofficier had als opdracht, aldus één van zijn medewerkers tegenover Time, “Suharto te beschermen”. De volgende president, Abdurrahman Wahid, verklaarde op zijn beurt dat hij Suharto bij een eventuele veroordeling van vervolging zou vrijspreken. Zover hoefde het niet eens te komen: in februari 2001 nam de rechtbank het besluit dat er geen rechtzaak zou komen totdat Suharto weer voldoende gezond zou zijn. De staat werd bovendien opgedragen om voor een medische behandeling te zorgen. Hiermee was Suharto vervolgens van verdere rechtsvervolging gevrijwaard (Elson 296). Op 27 januari 2008 overleed Suharto en kreeg een staatsbegrafenis. Na een interregnum van drie burgerpresidenten bekleedde inmiddels (sinds 2004) opnieuw een oud-generaal het hoogste staatsambt. President Susilo Bambang Yudhoyono bracht de overledene een eerbiedig saluut en sprak tijdens de officiële herdenkingsceremonie de memorabele woorden: “Zijn staat van dienst is voor ons een voorbeeld”.

Een poel des verderfs
In Het mysterie van het Centini-vermogen is niet alleen de tijd, maar ook de plaats van handeling belangrijk. In de Indonesische literatuur wordt Jakarta graag voorgesteld als poel des verderfs. Over de vroege korte verhalen van Pramoedya Ananta Toer (1925-2006) over mensen in Jakarta schrijft Teeuw (165-166) bijvoorbeeld:
In een aantal verhalen zijn de hoofdfiguren arme sloebers aan de zelfkant van de Jakartaanse samenleving, die knokken of sloven om een dagelijks hapje eten en een beetje beschutting en veiligheid in een vijandige, bedreigende metropool. Dergelijke verhalen zijn er bij massa’s geschreven in het naoorlogse Indonesië. Men kan zelfs wel zeggen dat de armoede en ellende van de gewone man het meest populaire thema is van de Indonesische korte verhalen na de oorlog. Dat is ook niet zo verwonderlijk, gezien het feit dat de schrijvers ervan de misère van die Jakartase grote-stadssamenleving niet alleen van nabij kenden, maar haar vaak aan den lijve ervaren hadden. Dikwijls zijn de hoofdfiguren plattelanders die door gebrek aan land ‘aanspoelen’ in de grote stad en daar verkommeren of verongelukken…

De hoofdstad vertoont inmiddels uiterlijk weinig overeenkomsten meer met het algehele armoedige stadsbeeld uit de ‘proletarische roman’ van de jaren vijftig en zestig (Raben 615). Onder Suharto kwam een moderniseringsimpuls tot stand die het straatbeeld radicaal veranderde: kolossale kantoorgebouwen, luxe shopping malls, vijfsterrenhotels en hoge appartementencomplexen verrezen langs de centrale assen van de stad. Anderzijds blijft Jakarta nog steeds wat stadssociologen ‘een stad van dorpen’ hebben genoemd: “een stad die wordt gekenmerkt door een mengeling van stedelijke en dorpse manieren van landgebruik” (Raben 612). In afb. 1 wordt deze tegenstelling fraai geïllustreerd: de skyline wordt gedomineerd door imposante gebouwen, terwijl druk verkeer bezit van de hoofdweg heeft genomen, maar op de voorgrond, aan de rand van de straat, heerst nog een ‘dorpse’ sfeer met straatverkopers, een man die een handkar duwt en verder een man met draagstok (pikulan). Op dezelfde afbeelding is globalisering te zien door het opschrift van “Mak Donal” (Indonesische uitspraak van McDonald’s), maar de moderne uitstraling wordt gecontrasteerd door piepende rioolratten (met behulp van het geluidnabootsende ciiitt). De presentatie van Jakarta als een stad vol tegenstellingen komt overeen met de gebruikelijke literaire verbeelding van Jakarta zoals niet al te lang geleden nog eens door Esrih Bakker en Katie Saentaweesook voor de Indonesische poëzie is aangetoond: Jakarta is een megalopolis waar rijkdom en armoede, hoop en wanhoop, moderniteit en traditie direct naast elkaar te vinden zijn (Bakker en Saentaweesook 235).

SGA kent Jakarta als geen ander, maar heeft het rauwe leven op en van de straat nooit zelf aan den lijve hoeven ondervinden. Hij is op 19 juni 1958 in Boston (USA) geboren, maar is vanaf zijn vierde levensjaar in Indonesië opgegroeid. Hij studeerde in 1992 af aan het Instituut voor Kunsten in Jakarta en studeerde daarna filosofie en literatuur aan de Universitas Indonesia in Jakarta waar hij ook promoveerde. Zijn (inmiddels overleden) ouders behoorden tot de elite: zijn vader was Prof. Dr. Sastroamidjojo, als natuurkundige aan de Gadjah Mada-Universiteit te Yogyakarta verbonden, terwijl zijn moeder Dr. Poestika Kusuma Sujana interniste was.

SGA is uitstekend met het fenomeen stripverhaal bekend: zijn lijvige proefschrift is een literatuurwetenschappelijke verhandeling over drie verschillende edities van het Indonesische stripverhaal Panji Tengkorak van Hans Jaladara uit de jaren 1968, 1985 en 1996. Niet lang geleden, namelijk in 2010, kreeg de Australiër Andrew Fuller aan de University of Tasmania de doctorstitel op basis van een dissertatie over het oeuvre van SGA. Fuller gaat in op de rol van Jakarta in het werk van SGA en vooral op het concept van de flaneur. Hij besteedt echter geen aandacht aan het stripverhaal Het mysterie van het Centini-vermogen en voor zover mij bekend heeft het tot dusverre nog steeds geen aandacht van de academische wereld getrokken, ondanks het feit dat we hier toch niet te maken hebben met eenvoudige kinderliteratuur van het slag Suske en Wiske. Het postmoderne stripverhaal leent zich tot meerduidige interpretaties, onder meer als ironisch commentaar op de denkfiguur van de Jakartaanse flaneur.

Jakarta is de setting waar de privédetective Sukab probeert misdadigers op het spoor te komen, maar zijn leven is meer schijn dan zijn. Meteen na de eerste kennismaking met Jakarta (afb. 1) wordt op de volgende bladzijde onze blik op de held van het verhaal gericht en in zijn gedachtenwolkje is te lezen: “Ik mag dan wel geheim agent zijn, maar gek genoeg voelt het niet zoals in de film, of wel soms?” (afb. 2). Sukab is intel Melayu (Maleis geheim agent), maar Melayu (Maleis) wordt door Indonesiërs ook wel gebruikt als een geringschattende term en in dit verhaal wordt keer op keer duidelijk gemaakt dat een intel Melayu niets voorstelt. Het duidelijkste voorbeeld is te vinden in de episode waarin Sukab droomt dat zijn droomvrouw thuis de telefoon opneemt en boos meedeelt dat de gelukkige familie niet gestoord wil worden. Als reden geeft zij op dat Sukab bezig is zijn vele kinderen te verzorgen en bovendien: “Hij is alleen maar Maleis geheim agent met een salaris van niks (letterlijk: seupil, een snotdruppel). Hij is geen James Bond!” (46).

De hoofdfiguur lijkt weggelopen uit een film noir uit de jaren vijftig: een Humphrey Bogart-imitator, een hardboiled detective in lange regenjas met opgeslagen kraag en met gleufhoed, eenzaam en alleen in een zwart-witte wereld. Deze uitdossing past echter helemaal niet in Jakarta, zoals Sukab zelf ook wel weet. Zo loopt hij in een bepaalde episode heftig zwetend in de middernachtelijke stad en denkt bij zichzelf: “Ik wil net zo doen als detectives in Amerikaanse comics, maar het is benauwd warm” (80). In een andere scène (3-6) wordt hij door een mysterieuze gedaante geschaduwd en geeft de alwetende verteller als commentaar: “Zo is het leven van Sukab, net als in Amerikaanse films, niet waar?” (4). Uiteindelijk blijkt de geheimzinnige achtervolger alleen maar een onnozele nieuwsgierige jongeman te zijn die wilde weten waar Sukab zijn hoed had gekocht.

Jakarta2

afb. 2. “Ik mag dan wel geheim agent zijn, maar gek genoeg voelt het niet zoals in de film, of wel soms?” Seno Gumira Ajidarma en Zacky, p. vii.

Op ironische wijze wordt gespeeld met bekende stereotypen uit de populaire cultuur, met beelden uit Amerikaanse films en stripboeken, maar tegelijkertijd wordt ook een hommage gebracht aan vroegere Indonesische stripverhalen en de populaire boekjes in het genre van de Kung Fu verhalen over ‘vechtlustige vrijbuiters’ van Asmaran S. Kho Ping Hoo (1926-1994). Tijdens één van de vele gevechtsscènes commentarieert de alwetende verteller dat “zij waren verwikkeld in een strijd à la Asmaran S. Kho Ping Hoo”, terwijl Sukab zelf denkt “I love Kho Ping Hoo!” (37). Kho Ping Hoo geldt in Indonesië als de onbetwiste grootmeester op het gebied van Kung Fu verhalen met een overvloed aan gewelddadige actie waarin de eenzame goede held het opneemt tegen de machten van het kwaad. In een andere episode zien we dat Sukab zich in gedachten opmaakt de rol van Superman in te nemen, terwijl we hem vervolgens zien met zijn assistent Jim Bon (toespeling op de beroemde fictieve geheim agent James Bond) “net als Batman en Robin” (Fig. 3). De volgende bladzijde toont ons de razendsnel rennende Sukab en Jim Bon. Een toeschouwer in een bus denkt bij deze aanblik aan de fictieve Indonesische superheld Gundala Putra Petir (Gundala Zoon der Bliksem) (afb. 4).

JakartaSuperman

afb 3. Referenties aan Amerikaanse striphelden: Superman, Batman en Robin. Seno Gumira Ajidarma en Zacky, p. 54.

JakartaBliksem

afb. 4. Bliksemsnel: Gundala Zoon van de Bliksem. Seno Gumira Ajidarma en Zacky, p. 55.

Deze voorbeelden tonen aan dat in dit postmoderne stripverhaal sterk de nadruk op de fictionaliteit van het verhaal wordt gelegd. De voetnoten, waarin op quasi-wetenschappelijke wijze namen en citaten uit andere teksten worden verantwoord, halen de lezer telkens weer uit het verhaal. Zo’n notenapparaat kan als storend element worden ervaren: de historicus Loe de Jong (1036) verdedigde zijn weglating van verwijzingen in de populaire editie van zijn bekende werk over de Tweede Wereldoorlog met een beroep op een bon mot van de Amerikaanse toneel- en filmspeler John Barrymore die een hekel aan voetnoten had: “Het is (…) alsof je tijdens je huwelijksnacht telkens de trap af moet omdat er gebeld wordt”.

Sukab illustreert het concept van mimicry, nabootsing, in Homi Bhabha’s theorie van hybriditeit in het postkoloniale discours: ondanks alle gelijkenis blijft desalniettemin altijd ongelijkheid bestaan, “a difference that is almost the same, but not quite” (Bhabha 122). Sukab heeft zich helemaal aangepast aan het beeld van het Amerikaanse voorbeeld, maar kan niet helemaal hetzelfde worden. We zagen hem al met wapperende regenjas door Jakarta rennen, terwijl op de voorgrond van de afbeelding een oudere Indonesische heer zich slechts met moeite en hevig transpirerend voort kan bewegen (afb. 4). In de inleiding kwam Sukab in beeld als wandelaar in de stad te midden van voortrazend verkeer (afb. 2). Hij poseert daar als mijmerende flaneur, maar dit beeld kan niet kloppen. Zoals de historicus Remco Raben (610) over Jakarta opmerkt:
Een wandelaar begeeft zich in vijandig gebied: zijn actieradius is ten hoogste enkele honderden meters. De stad is te heet, te druk, te onbegaanbaar en vooral te groot. De straat is geen plek voor overdenking, het is een ruimte voor verplaatsing, behalve natuurlijk voor diegenen die de straat als huis hebben. Walter Benjamin zou in Jakarta niet tot mijmeringen komen. Hij zou het wellicht niet eens als stad herkennen. 

Sukab echter slentert door de nachtelijke stad, diep verzonken in zijn eigen gedachtewereld. Als hij plotseling in een achterafbuurt is aangekomen en een lijk in een poel ziet, citeert hij in gedachten een fragment uit Les Fleurs du Mal (De bloemen van het kwaad) van Charles Baudelaire in de Indonesische vertaling van Iwan Simatupang: “Wormen! Zwarte vrienden zonder oren en ogen. Zie hoe vrolijk dit lijk zijn vergaan verwelkomt”.

Als Sukab in een andere episode een zwerver een muntje geeft, citeert hij in gedachten versregels zeven en acht van Chairil Anwar’s Kepada Peminta-minta (Tot de bedelaar): “Van etter druipt een open mond / dat je al lopend af moet vegen”. In een voetnoot wordt de precieze vindplaats van dit citaat aangegeven en verklaard dat het Indonesische gedicht een adaptatie van Tot den Arme van Willem Elsschot is. Sukab is allesbehalve van de straat: thuis bezit hij een uitgebreide boekenverzameling vol met literatuur, literatuurwetenschap en filosofie (46) en zijn gedachten en uitspraken bevatten voortdurend citaten uit deze geleerde boekenwereld. SGA, zelf een gepromoveerd literatuurwetenschapper, laat op ironische wijze zien dat geesteswetenschappen geen praktisch nut hebben: Sukab is een “detective, die liefhebber van literatuur en filosofie is, wiens opdrachten altijd mislukken”.

Sukab is een fantasienaam, maar past goed in het Indonesische onomastische systeem. Het prefix su- is geliefd in de naamgeving, omdat het ‘goed’ uitdrukt. Beroemde voorbeelden zijn de namen van de eerste twee presidenten, Soekarno en Suharto, maar er zijn nog legio andere Indonesische namen die met Su- beginnen. Het element –kab is daarentegen onbekend in Indonesische persoonsnamen, maar anderzijds wekt het associaties met ‘hoofd; leider; chef’ door het gebruik van afkortingen en acroniemen als kabag (kepala bagian, afdelingshoofd), kapro (kepala proyek, projectleider) en dergelijke meer. De hedendaagse Indonesische taal is inmiddels zo doorspekt met afkortingen en acroniemen dat taalpuristen zelfs over een ernstige aandoening en ziekte spreken. Een bekend naslagwerk op dit gebied, samengesteld in 1992 door Agata Parsidi, heet Kamus akronim, inisialisme dan singkatan (Woordenboek van acroniemen, beginletters en afkortingen). De beginletters van de titel van dit woordenboek (kamus) leveren het woord aids op, een macabere toespeling op de conditie van de Indonesische taal die volgens de schrijfster ernstig verziekt is. Het woord Sukab lijkt zelf verdacht veel op een acroniem, vergelijkbaar met bijvoorbeeld sukwan (sukarelawan, vrijwilliger), of doet denken aan een afkorting als sudak (staf umum daerah angkatan kepolisian, regionale algemene staf van het politiecorps).

SGA gebruikt de fantasienaam Sukab met grote voorliefde in verschillende verhalen en hij heeft eens verklaard dat hij de naam Sukab gemakshalve gebruikt om geen andere namen te hoeven zoeken. In 1974 hoorde hij deze naam voor het eerst van een vriend, maar dan als ‘Sukap’. SGA beviel de klank van deze naam en begon ‘Sukab’ voor allerlei karakters in diverse werken te gebruiken. Zo zijn er inmiddels verschillende ‘Sukabs’ ontstaan en meer dan eens zijn ze ook overleden. In zijn rubriek ‘Brief uit Palmerah’ Surat dari Palmerah die SGA drie jaar lang voor het weekblad jakarta-jakarta schreef, was het altijd Sukab die in een kort nawoord nog een afsluitend commentaar gaf. Bij ‘Sukab’, zo heeft SGA eens laten weten, stelt hij zich altijd een gedaante van het gewone volk voor. Zo kan men de ‘Sukab’  in Het mysterie van het Centini-vermogen ook als ‘invulfiguur’ zien: hij kan staan voor de Indonesiër, de intellectueel, SGA zelf, vul zelf maar in.

Substandaard-Indonesisch en het stadsdialect van Jakarta
De stad is vol geluiden en vele onomatopeeën roepen de Jakartaanse soundscape op: glek glek (“klok klok”) is het slokkende geluid als Sukab in de snikhitte een flesje drinken naar binnen slaat; tulililit tulililit is het geluid van een mobiele telefoon; wuzzz “vroem” doet een auto; uuuiiing uuuiiing “tatoe tatoe” is een politiesirene; middernachtelijke krekels (jangkrik) “tjilpen” (krik krik); cit “piep” bootst in het Indonesisch piepende geluiden na: in dit verhaal doet een muis en rat ciiitt, maar ook zijn het piepende autobanden die cciieett doen. Typische uitingen van vechters in actie zijn ciat (gespeld ciaattt) en hyaaatt.

De Indonesische taal die in Het mysterie van het Centini-vermogen wordt gebruikt wijkt aanzienlijk af van de standaardversie. Vele woorden en uitdrukkingen zijn dan ook niet in het officiële Kamus Besar Bahasa Indonesia (Groot Woordenboek van de Indonesische Taal) terug te vinden, omdat dit normatieve naslagwerk van overheidswege de wijze van spreken van het volk wil ‘verbeteren’ aan de hand van voorschriften over wat ‘goed’ en ‘juist’ is. De gesprekken in Het mysterie van het Centini-vermogen zijn gekruid in het Jakartaans, het stadsdialect dat in de Indonesische populaire cultuur alomtegenwoordig is. In een bovenstaand voorbeeld (afb. 3) zegt Sukab: “Ik ben Batman, jij bent Robin” (gua yang Batman, lu yang Robin). De persoonlijke voornaamwoorden gua (ik) en lu (jij) komen oorspronkelijk uit het Chinees (Amoy góa en ), maar gelden als typisch voor het Jakartaans. Afgezien van het Jakartaans komen verder nog andere elementen uit de populaire spreektaal voor, bijvoorbeeld uit de Indonesische geheimtaal (bahasa prokém). Als een straatvechter Sukab aanvalt, scheldt deze hem in slang uit voor jaing kurap (schurftige hond; jaing is een vervorming van anjing, hond). Ook dit strookt niet met de officiële regeringspolitiek die van bovenaf wil verordonneren hoe er gesproken dient te worden. Zo brak Lukman Ali, jarenlang het hoofd van het Indonesische Taalcentrum, de staf over het gebruik van bahasa prokém, een ‘boeventaal’ die in zijn ogen ‘immoreel’ en ‘illegaal’ was en het Indonesisch bedierf.

De leden van het duivelssyndicaat die heimelijk proberen de pogingen tot Reformasi te ondermijnen spreken over het tijdperk van Reformehong en over activisten van Reformehong. Wat betekent dit merkwaardige element mehong dat in geen enkel woordenboek te vinden is? De gangbare verklaring (op internetsites te vinden) is mahal (duur). Op deze betekenis komt men als men het principe van het Indonesische Bargoens (bahasa prokém) volgt, namelijk systematische woordverandering. De term prokém stamt van préman, d.w.z. crimineel, misdadiger (afgeleid van de Indonesische uitspraak van het Nederlandse ‘vrij man’). Eén manier om in het Indonesisch Bargoense woorden te vormen is door middel van weglating van de laatste twee letters van een woord en de toevoeging van het element ok- in de eerste lettergreep, dus preman wordt eerst prem>en vervolgens pr-ok-em. In het geval van mehong, dat op mahal teruggaat, wordt een vergelijkbaar procédé toegepast: de klinker in de eerste lettergreep wordt door /e/ vervangen, terwijl het slotgedeelte van de tweede lettergreep in /ong/ wordt veranderd: ma wordt me + h-ong.

Het woord mehong schijnt echter een speciale creatie van SGA te zijn. Hij gebruikt het woord graag, onder meer in zijn Surat dari Palmerah: Indonesia dalam politik mehong 1996-1999 (Brieven uit Palmerah: Indonesië ten tijde van de mehong-politiek 1996-1999) uit het jaar 2002 om de hypocrisie van politici, inclusief de zogenaamde hervormers, aan de kaak te stellen. Afgezien van de associatie met mahal “duur” worden gedachten opgewekt aan bohong “leugen” en meong “gemiauw”. In een bespreking van een ander werk van SGA, namelijk de essaybundel Kentut Kosmopolitan (Cosmopolitische Scheten), wordt verklaard dat het hectische stadsleven er de oorzaak van is dat de Homo Jakartensis “radeloos, de kluts kwijt” is, wat door mehong wordt uitgedrukt.

De stad als tekst
In SGA’s woorden is Jakarta de “stad die een wereld op zich is” (zie afb. 1). De vergelijking is niet overdreven: Remco Raben meent zelfs dat Jakarta “onkenbaar” is (610) en aan onze “pogingen tot definitie” ontsnapt (611). Hij schrijft: “De stad is te groot, te ingewikkeld en te vol contrasten” (610). In een essay over “Jakarta als tekst of interpreteren met context” stelt SGA dat Jakarta geen woordenboek of encyclopedie is met zekere antwoorden op alle vragen, maar evenmin een duister gedicht dat naar believen kan worden uitgelegd (2008, p. 6). Over zijn eigen ‘lezing’ van de stad laat hij weten: “Ik houd ervan Jakarta te lezen als een plaats waar iedereen zijn lot kan verbeteren … omdat in Jakarta niets vast lijkt te staan” waarbij hij verwijst naar de ondergang van Suharto’s Nieuwe Orde die volgens hem door jongeren op de straten van Jakarta werd bewerkstelligd (SGA 2008, p. 8).

De idee van de ‘stad als tekst’ ontleent SGA natuurlijk aan Walter Benjamin. Theoretisch is zowel de flaneur als de detective de perfecte ‘lezer’ die het ‘schrift’ van de stad kent (Frisby 43-44). Beiden weten precies hoe de ‘tekst’ gelezen moet worden. De hoofdfiguur van Het mysterie van het Centini-vermogen is volkomen ‘verliteratuurd’ en kan alleen in een fictionele tekst bestaan: een Jakartaanse flaneur is een contradictio in terminis. Sukab is verder een lezer in het kwadraat: enerzijds is hij een belezen geleerde die thuis is in de boekenwereld en anderzijds moet hij in zijn functie van detective als lezer van de stad optreden. Deze “detective, die liefhebber van literatuur en filosofie is, wiens opdrachten altijd mislukken” is de lezer die niet lezen kan.

Bibliografische toelichting
Andrew (‘Andy’) Fuller heeft zich uitgebreid met het werk van SGA bezig gehouden. Zijn dissertatie Jakarta Flânerie, selected writings of Seno Gumira Ajidarma (University of Tasmania 2010) is op het internet toegankelijk (http://www.scribd.com/doc/88680931/Andrew-C-S-Fuller-Jakarta-Flanerie-Selected-Writings-of-Seno-Gumira-Ajidarma). Een deel hiervan is gepubliceerd in augustus 2011 als Writing Jakarta in Seno Gumira Ajidarma’s Kentut Kosmopolitan als Working Paper 160 van het Asia Research Institute, National University of Singapore (http://www.ari.nus.edu.sg/publication_details.asp?pubtypeid=WP&pubid=1965). SGA’s werk is gedeeltelijk voor een internationaal publiek toegankelijk gemaakt: de bundel van Michael H. Bodden, Jakarta at a certain point in time. Fiction, essays and a play from the post-Suharto era in Indonesia (Victoria: University of Victoria, 2002) is in de bijdrage genoemd. Verder valt te vermelden: de verhalenbundel Saksi Mati, vertaald als Eyewitness door Jan Lingard met Bibi Lanker en Suzan Piper (Potts Point: EET Imprint, 1995) en Jazz, parfum dan insiden als Jazz, perfume & the incident door Gregory Harris (Jakarta: Lontar Foundation, 2002). De dissertatie van SGA is als Panji Tengkorak. Kebudayaan dalam perbincangan verschenen (Jakarta: Kepustakaan Populer Gramedia en École Française d’Extrême-Orient, 2011). De homepage van SGA is http://duniasukab.com/; hier legt hij o.a. zijn voorliefde voor de naam Sukab uit. Pujiharto, “Zona intertekstual heterotopia dalam fiksi Seno Gumira Ajidarma” in Anwar Efendi (red.), Bahasa dan sastra dalam berbagai perspektif, Yogyakarta: Tiara Wacana, 2008, 241-256 gaat uitgebreider op de betekenis van de naam Sukab in.

Voor verdere achtergrondinformatie over de historische toespelingen van het besproken stripverhaal, zie Henk Schulte Nordholt, Indonesië na Soeharto: Reformasi en restauratie (Amsterdam: Bert Bakker, 2008). Over Suharto zie R.E. Elson, Suharto. A political biography (Cambridge: Cambridge University Press, 2001). Benedict Anderson schreef een vernietigende necrologie: “Exit Suharto: Obituary for a mediocre tyrant”, New Left Review 50, March-April 2008, 27-59.

De informele variant van het Indonesisch, zoals gebruikt in Jakarta, wordt voortreffelijk beschreven door James Neil Sneddon, Colloquial Jakartan Indonesian (Canberra: Australian National University, 2006). Op het gebied van de Indonesische geheimtaal schreef Henri Chambert-Loir het artikel “Those who speak prokem” in het Amerikaanse vaktijdschrift van Cornell University, Indonesia 37 (1984), pp. 105-117. Van recentere datum is het informatieve boekje Bahasa baku vs bahasa gaul van Indari Mastuti (Jakarta: Hi-Fest Publishing, 2008). Tegenwoordig biedt het internet meer uitkomst dan gedrukt materiaal, bijvoorbeeld http://kamusgaul.com/. Besprekingen van mehong zijn o.a. te vinden op http://denbagusediduk.multiply.com/notes/item/312/ en http://rumahbaca.wordpress.com/2008/11/11/kentut-kosmopolitan/. Alle internetsites werden voor het laatst op 3 september 2012 geraadpleegd.

BIBLIOGRAFIE

Bibliografie
Ali, Lukman, “Kata-kata aneh bernama prokem, mengacaukan Bahasa Indonesia” in Lukman Ali (red.), Lengser kaprabon. Kumpulan kolom tentang pemakaian Bahasa Indonesia (Jakarta: Pustaka Firdaus, 2000), 179-181.
Anderson, Benedict, “Exit Suharto: Obituary for a mediocre tyrant”, New Left Review 50, March-April 2008, 27-59. Online beschikbaar: http://newleftreview.org/II/50/benedict-anderson-exit-suharto (geraadpleegd 3-9-2012).
Bakker, Esrih en Katie Saentaweesook, “Jakarta through poetry” in Peter J.M. Nas (red.), Cities full of symbols. A theory of urban space and culture, Leiden: Leiden University Press, 2011, 217-240. Online beschikbaar: http://www.oapen.org/search?identifier=402368 (geraadpleegd 3-9-2012).
Bhabha, Homi K., The location of culture, London and New York: Routledge, 1994.
Bodden (red.), Michael H., Jakarta at a certain point in time. Fiction, essays and a play from the post-Suharto era in Indonesia, Victoria: University of Victoria, 2002.
Chambert-Loir, Henri, “Those who speak prokem”, Indonesia 37, 1984, 105-117.
Elson, R.E., Suharto. A political biography, Cambridge: Cambridge University Press, 2001.
Frisby, David, Cityscapes of modernity. Critical explorations, Cambridge: Polity Press, 2001.
Fuller, Andrew, Jakarta Flânerie, selected writings of Seno Gumira Ajidarma (University of Tasmania, 2010). Online beschikbaar: http://www.scribd.com/doc/88680931/Andrew-C-S-Fuller-Jakarta-Flanerie-Selected-Writings-of-Seno-Gumira-Ajidarma (geraadpleegd 3-9-2012).
Fuller, Andrew, Writing Jakarta in Seno Gumira Ajidarma’s Kentut Kosmopolitan, Working Paper 160 van het Asia Research Institute, National University of Singapore, 2011. Online beschikbaar: http://www.ari.nus.edu.sg/publication_details.asp?pubtypeid=WP&pubid=1965 (geraadpleegd 3-9-2012).
Harris, Gregory, Jazz, perfume & the incident, Jakarta: Lontar Foundation, 2002.
Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 14, tweede helft, ’s-Gravenhage: SDU Uitgeverij, 1991.
Lingard, Jan met Bibi Lanker en Suzan Piper (red.), Eyewitness, Potts Point: EET Imprint, 1995.
Mastuti, Indari, Bahasa baku vs bahasa gaul, Jakarta: Hi-Fest Publishing, 2008.
Parsidi, Agata, Kamus akronim, inisialisme, dan singkatan, Jakarta: Grafiti, 1992.
Pujiharto, “Zona intertekstual heterotopia dalam fiksi Seno Gumira Ajidarma” in Anwar Efendi (red.), Bahasa dan sastra dalam berbagai perspektif, Yogyakarta: Tiara Wacana, 2008, 241-256.
Raben, Remco, “Thuis en uit in Jakarta”, De Gids 172, 2009, 609-616.
Schulte Nordholt, Henk, Indonesië na Soeharto: Reformasi en restauratie, Amsterdam: Bert Bakker, 2008.
Seno Gumira Ajidarma en Anan Zacky, Misteri Harta Centini, Jakarta: Kapustakaan Populer Gramedia, 2002.
Seno Gumira Ajidarma, “Jakarta sebagai teks atawa menafsir dengan konteks”, in Seno Gumira Ajidarma, Kentut kosmopolitan, Depok: Penerbit Koekoesan, 2008.
Seno Gumira Ajidarma, Panji Tengkorak. Kebudayaan dalam perbincangan, Jakarta: Kepustakaan Populer Gramedia en École Française d’Extrême-Orient, 2011.
Seno Gumira Ajidarma, http://duniasukab.com/ (geraadpleegd 3-9-2012).
Sneddon, Neil, Colloquial Jakartan Indonesian, Canberra: Australian National University, 2006.
Teeuw, A., Pramoedya Ananta Toer. De verbeelding van Indonesië, Breda: De Geus, 1993.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 15 + 11 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives