Jean Rhys en Ed. de Nève – Een dubbelportret

Jean Rhys (1890 – 1979)

I.  Jean Rhys
Tot de meer opmerkelijke literaire comebacks van de vorige eeuw behoort die van Jean Rhys, de Engelse schrijfster die in 1927 debuteerde, maar pas in 1966 naam maakte. Over haar leven is weinig bekend en wat bekend is, is vaak verkeerd.
Ella Gwendolyn Williams, zoals haar eigenlijke naam luidt, werd op 24 augustus 1894 geboren in Roseau op Dominica, in West-Indië, als dochter van een arts uit Wales en een Creoolse. Dat is niet – zoals vaak gedacht wordt – een kleurlinge, maar een blanke geboren in de koloniën. Toen Jean Rhys het omslag zag van de Nederlandse vertaling van Wide Sargasso Sea, waarop een Surinaamse in klederdracht staat afgebeeld, zei ze: ‘What’s that woman with that funny hat doing on a book of mine?

Haar moeder was een strenge Schotse vrouw met de meisjesnaam Lockhart, afkomstig uit een oud geslacht, dat zich al twee generaties als planters in West-Indië had gevestigd. Maar ze was ’zwaar’ gebleven, ze kon niet Engelser.
Ella is op één na de jongste van drie meisjes en twee jongens. Het was de gewoonte de dochters naar een finishing school in Engeland te sturen, maar Ella wil toneelspeler worden en haar vader steunt haar in dat wilde plan. Op zestienjarige leeftijd vertrekt ze naar een tante in Engeland, maar al na een paar maanden sterft haar vader en is er geen geld meer om de studie voort te zetten.

Ze verwisselt de theorie voor de praktijk en trekt rond met een music-hall gezelschap. Een ervaring die later zijn neerslag zal vinden in de roman Voyage in the dark (1934). Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog ontmoet ze Jean Lenglet, geboren in Tilburg als zoon van een Franse vader en een Nederlandse moeder, die op zijn zeventiende naar Parijs getrokken was waar hij schilderlessen volgde aan de academie en ‘s avonds zong in de cabarets Le Chat Noir en Le Lapin Agile op Montmartre. Later zou hij onder de naam Edouard de Nève een aantal boeken publiceren.
Ze trouwen in 1919 en wonen korte tijd in Den Haag, maar zijn werk als secretaris en tolk bij de Vredescommissie brengt hen onder meer naar Boedapest en Wenen. Het is een gelukkige tijd. Ze hebben geld, Ella wordt bewonderend la poupée de porcelaine de Saxe, het poppetje van Saksisch porcelein, genoemd en herinnert zich deze periode later in vrolijke verhalen.
Op weg van Boedapest naar Parijs wordt in Ukkel een dochter geboren, Maryvonne. Ze is niet blij met het kind: ‘damned baby’. Al eerder had ze een zoontje gekregen, dat na een paar weken aan longontsteking overleden was.

In de jaren twintig oefende Parijs een grote aantrekkingskracht uit op jonge Engelse en Amerikaanse kunstenaars. Ella en Jean vestigen zich op la Rive Gauche, de linker Seine-oever. De Engelse schrijver en editor Ford Madox Ford placht in die dagen als een kloek jonge artistieke talenten te bewaken en hulp op allerlei gebied te offreren. Zo ontmoet hij ook Jean Rhys wanneer haar huwelijk is stukgelopen. Haar hele bezit bestaat uit “een jurk, een paar schoenen en het manuscript van een onpubliceerbare roman”. Ze vindt onderdak op 84 Rue Notre Dame des Champs, in het huis van Ford en zijn tweede vrouw, Stella Bowen. Ford geeft haar literair en Stella cosmetisch advies, maar het blijft niet bij beleefdheidsvragen.

Stella Bowen: “Ik was ongemeen langzaam in de ontdekking dat zij en Ford verliefd waren. (..) Ik was gecast in de rol van de gelukkige echtgenote die alle kaarten in handen hield, en het meisje in die van de arme, moedige en wanhopige bedelares die voorbestemd was teleurgesteld te worden door de bourgeoisie. Ik leerde welk een machtige wapens zwakheid en pathos waren en hoe sterk de positie is van iemand die niets te verliezen heeft.”
De verhouding duurt niet lang, maar vindt zijn literaire neerslag in twee romans van Jean Rhys. Ford en Bowen zijn geportretteerd als het ‘ruimdenkende’ echtpaar Heidler in Quartet (1927) en ook De Nève is aanwezig in de persoon van Stephan. De periode na de relatie is verwerkt tot After leaving Mr. Mackenzie (1930).
Dezelfde situatie als in Quartet wordt beschreven in een boek van De Nève, In de strik (1932), maar dan vanuit het perspectief van Stephan die in de gevangenis zit. Ford  – wiens echte naam Hueffer is – wordt opgevoerd als Hübner. Henriëtte van Eyk, de tweede vrouw van De Nève/Lenglet: “Stephan werd gearresteerd wegens oplichterij. Maar in werkelijkheid, vertelde hij me, is hij gearresteerd omdat hij probeerde Ford te vermoorden. Hij was ontzettend jaloers.”

Ford publiceert enkele verhalen van Jean Rhys in zijn Transatlantic Review en schrijft in een voorwoord bij haar debuut, de verhalenbundel The Left Bank and Other Stories (1927): “Miss Rhys’s work seems to me to be very good, so vivid, so extraordinarily distinguished by the rendering of passion, and so true, that I wish to be connected with it. ”

Ze komt in contact met James Joyce, Ezra Pound en Ernest Hemingway, maar zo heel belangrijk zal de rol die ze in Montparnasse speelde, niet geweest zijn. In geen enkele van de talloze studies en memoires over die tijd wordt ze ook maar genoemd. Haar laatste jaren in Parijs zijn ongelukkig, met vaak alleen de fles als gezelschap. Aan het eind van de jaren twintig keert ze terug naar Engeland.
Tot 1933 wil Jean Lenglet niet van een scheiding weten, om precies te zijn tot hij Henriëtte van Eyk leert kennen. Van Eyk: “Toen we trouwden zou Maryvonne bij haar moeder blijven, maar dat ging niet, omdat die zo vreselijk dronk. En als ze dronk, werd ze zo agressief. Maryvonne had geen leven, ze kreeg niet regelmatig te eten. Toen is ze weer naar Nederland gehaald, en werd op een katholieke kostschool gedaan.”

Inhakend op het succes van Henriëtte van Eyks eersteling, De Kleine Parade, verschijnt in 1934 een bundel verhalen van haar en De Nève, Aan den loopenden band. Enkele verhalen en fragmenten van de laatste zijn woordelijk terug te vinden in het zeven jaar eerder verschenen The Left Bank.
Een voorbeeld. “Ineens begon Roseau te schreien. ‘Ol Fifi! Arme Fifi!’ Te midden der wanorde van de kamers schreide zij bitter, alsof haar hart brak. Totdat zij plots in het gulden zonnelicht, dat door het hooge venster drong, Fifi’s vriendelijke oogen meende te zien lichten, die kinderlijk blij lachtten, in vagen spot om haar sentimenteele tranen. ‘O! als ‘t zóó is,’ zei Roseau. Zij droogde haar oogen en ging voort met pakken.” (uit Fifi)
“Suddenly Roseau began to cry. ’O poor Fifi! O poor Fifi!’ In that disordered room in the midst of her packing she cried bitterly, heartbroken. Till, in the yellow sunshine that streamed into the room, she imagined that she saw her friend’s gay and childlike soul, freed from its gross body, mocking her gently for her sentimental tears. ‘Oh well,’ said Roseau. She dried her eyes and went on with her packing.” (uit: La Grosse Fifi)

Drieënveertig jaar na dato, geïnterviewd in 1977, is co-auteur Jet van Eyk volmaakt verrast en Jean Rhys, schriftelijk om het verlossende woord gevraagd, is ’shocked and puzzled’: ‘Mr. De Nève printed my stories under his own name without my knowledge.
Wie wat van wie had, blijft onduidelijk. Voor een deel putten ze immers uit dezelfde ervaring en waarschijnlijk las Lenglet alles wat Jean Rhys schreef. Henriëtte van Eyk: ‘Ik heb indertijd het manuscript van After leaving Mr. Mackenzie gezien. Dat was helemaal door De Nève gecorrigeerd.’

Zijn gevangeniservaringen stelt De Nève in drie talen te boek. Het oorspronkelijke (Franse) manuscript werd geweigerd, omdat de toon te kritisch was. Barred (‘To Jean’) werd in 1932 in Londen gepubliceerd en door de kritiek goed ontvangen, waarna een Nederlandse editie volgde, In de strik (‘Voor Maryvonne, mijn dochtertje, wanneer zij groot zal zijn’). Niet lang daarna verschijnt toch Sous les verrous (Achter tralies) (‘Pour Monsieur Victor E. van Vriesland, critique d’art’). Volgens de dochter hebben de ouders samen aan de Engelse versie gewerkt.

Vergelijkt men de consistentie van beide oeuvres, dan ligt voor de hand dat de verhalen oorspronkelijk zijn geschreven Jean Rhys. De Nève zag zichzelf in de eerste plaats als journalist en schreef ook zijn boeken in reportage-stijl. Maar deze simpele conclusie wordt weersproken door de overeenkomst tussen het verhaal ‘Suzanne’ van De Nève uit 1934 en de pas in 1939 gepubliceerde roman Good Morning, Midnight:

“Telkens wanneer er een bezoeker kwam drukte de portier op een bel die vlak boven Suzanne’s hoofd rinkelde. Dan stond zij op, ging tot aan de trap die naar de straatdeur leidde, en bleef daar op de klant wachten met een bescheiden glimlachje op haar gelaat. (..) Dan leidde zij de bezoekster naar boven waar de eigenlijke bedrijvigheid der zaak heerschte en riep zij mademoiselle Mercedes, of mademoiselle Henriette, of madame Perron, al naar gelang het geval. Indien zij zich het gezicht van een klant niet meer herinnerde, of wanneer zij een nieuwe klant verwees naar een verkoopster wier beurt het niet was, was er naderhand groot spectakel.” (Aan den loopenden band)

“Everytime a customer arrived, the commissionaire touched a bell which rang just over my head. I would advance towards the three steps leading down to the street door and stand there smiling a small, discreet smile (..). Then I would conduct the customer to the floor above, where the real activities of the shop were carried on, and call for Mademoiselle Mercedes or Mademoiselle Henriette or Madame Perron, as the case might be. If I forgot a face or allotted a new customer to a saleswoman out of her turn, there was a row.” (Good Morning, Midnight)

Tussen 1928 en 1939 verschijnen de vier romans van Jean Rhys, die met toenemend enthousiasme ontvangen worden maar nooit een werkelijk succes worden. Good Morning, Midnight (1939) wordt uitstekend besproken, maar heeft de tijd tegen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog begint ze aan enkele verhalen die ze niet voltooit, en aan een roman, Wide Sargasso Sea, waar ze nog lang aan zal werken.
Voor de oorlog ten einde loopt, overlijdt haar tweede man, Leslie Tilden-Smith. Ze hertrouwt met diens neef, Max Hamer, en gaat zeer afgelegen wonen in Cornwall. Ze lijdt bittere armoede waar ze over zwijgt. Van schrijven komt niet veel.

Vanaf 1960 verschijnen in tijdschriften de verhalen die later in Tigers are Better-looking (1968) gebundeld zullen worden en ontstaat er nieuwe belangstelling voor haar werk.
In 1966 volgt de definitieve doorbraak met de publicatie van Wide Sargasso Sea, ten onrechte vaak omschreven als een hervertelling of een vervolg op Emily Brontes Jane Eyre. Het uitgangspunt is geweest: wie was die vreemde Bertha in Jane Eyre? In Yorkshire was het een gewoonte dat Engelse jongelieden van goede familie, die wat aan lager wal waren geraakt, naar het Caraïbisch gebied gingen en daar een blank meisje, dochter van een rijke planter, aan de haak sloegen. Ze trouwden in gemeenschap van goederen en eenmaal terug in Engeland verdween de vrouw spoorloos, waarna de man haar bezittingen erfde. Jean Rhys. was daar erg in geïnteresseerd en vertelde haar dochter: “Dat is zo vaak gebeurd, want die verhalen gaan ook in West-Indië.”

Op haar drieënzeventigste wint ze de W.H. Smith and Son Annual Literary Award. Haar vroegere werk wordt opnieuw uitgegeven en ook Amerika ontdekt haar. Over die erkenning heeft ze maar één mening: “It’s come too late. ”

Willem Johan Marie Lenglet (1899 – 1961) Pseud.: Edouard de Nève, Ed de Nève, Jean Lenglet

II Edouard de Nève
‘Hij was student, schilder, vreemdelingengids, liedjeszanger, journalist, agent van den geheimen dienst van Frankrijk in den oorlog, secretaris der Japansche delegatie in de ontwapeningscommissie in Oostenrijk en Hongarije, koerier en directeur van een armhuis’, schreef Victor van Vriesland in 1933 over Edouard de Nève. Aan die opsomming kan nog toegevoegd worden: bohémien, romanschrijver, lid van de ondergrondse, medewerker van het illegale Vrij Nederland, rebel, dagbladcorrespondent en na de Tweede Wereldoorlog majoor bij de Repatriëringscommissie in Polen.

Ed. de Nève was het pseudoniem van Jean Lenglet, die op 7 juni 1889 in Tilburg werd geboren. Zijn leven is één doorlopend verslag van vrijheidsdrang, zowel voor anderen – hij meldt zich in de Eerste Wereldoorlog aan bij het Vreemdelingenlegioen om met het Franse leger tegen de Duitse bezetters te vechten, in de Spaanse Burgeroorlog strijdt hij aan de kant van de Republikeinen – als voor zichzelf.
Toen hij meerderjarig werd, ontvluchtte hij het ouderlijk huis en trok hij naar Parijs, waar hij de kost verdiende door in de cabarets Le chat noir en Le Lapin agile in Montmartre zelfgemaakte liedjes te zingen. Werk voor het Deuxième Bureau, de Franse inlichtingendienst, brengt hem in Londen, waar hij in 1917 Ella Gwendoline Williams ontmoet, die later als de schrijfster Jean Rhys bekend zal worden. Zij trouwen – het was Lenglets derde huwelijk – en vestigen zich in Parijs, op de Rive Gauche, de linkeroever van de Seine, waar zich een vooral Angelsaksische kunstenaarskolonie ontwikkelde rond Ernest Hemingway, Ezra Pound, Gertrud Stein, Zelda en F. Scott Fitzgerald, James Joyce en Ford Madox Ford (met wie Rhys een ingrijpende affaire zou hebben).
Het was een periode vol tegenstrijdige gevoelens: er was vaak geldgebrek – ze hadden inmiddels een dochter -, maar als er iets te vieren was, wist Lenglet altijd wel een fles champagne tevoorschijn te toveren. Over de manier waarop hij aan geld kwam, deed hij meestal vaag; niet ten onrechte, want in 1928 wordt hij gearresteerd en wegens verduistering zes maanden gevangen gezet.

Dan volgt een tijd van verwijdering tussen hem en zijn vrouw, en van duizend-en-één baantjes, bijvoorbeeld als correspondent van Het Volk in Londen. Conflicten met de hoofdredactie over de toon van zijn stukken – ‘Het spijt me, maar ik kan niet schrijven met opzijzetting van mijn eigen objectieve opinie en slechts in de geest ener partij… wier geest ik niet ken’, schrijft hij aan zijn vriend Leo Braat – bekorten dat verband tot acht maanden. In die tijd ook verschijnt zijn eerste roman, In de Strik (1932), over zijn verblijf in de Franse gevangenis.

In 1933 leert hij de schrijfster Henriétte van Eyk kennen, met wie hij drie jaar later zal trouwen. Hij helpt het tijdschrift Kroniek van Hedendaagsche Kunst en Kultuur oprichten en is er twee jaar redacteur van, waarbij hij niet zelden kosten en honoraria uit eigen zak betaalt, onder meer voor enkele gedichten van Jean Rhys. Zelf publiceert hij nog de romans Kerels (1933), Muziek Voorop (1935) en Schuwe Vogels (1938).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelt hij een belangrijke rol in het verzet en bij het voortbestaan van de ondergrondse krant Vrij Nederland. Hij wordt in 1941 gearresteerd en zit in verscheidene gevangenissen en kampen, van najaar 1944 tot de bevrijding in Sachsenhausen; zijn oorlogservaringen legt hij vast in Glorieuzen (1948).
De naoorlogse periode is een tijd van ontgoocheling: zijn werk in het verzet en voor Vrij Nederland wordt nauwelijks erkend, een chronische ziekte bezorgt hem veel pijn en in 1946 gaan Henriétte van Eyk en hij scheiden. Hij krijgt weliswaar enkele onderscheidingen – waarvan één postuum in 1984 -, maar raakt steeds meer in de vergetelheid. In 1961 overlijdt hij aan een hartinfarct.

Het is zacht gezegd opmerkelijk hoe iemand die zo’n grote rol gespeeld heeft – alleen al in de journalistiek, de literatuur en het verzet – en zo veel voor anderen heeft betekend, bijna geheel uit het zicht kan verdwijnen. Maar bijna is niet helemaal. Omdat 1989 het honderdste geboortejaar van Lenglet zou zijn, zette Emile van der Wilk zich aan een biografie [i], waaraan twee grote problemen bleken te zitten. Er was, om te beginnen, geen overdaad aan materiaal. Zoals Van der Wilk in zijn inleiding schrijft: ‘De Nève bewaarde bijna niets, ook geen brieven. Aan het eind van zijn leven was hij zelfs niet meer in het bezit van alle door hem geschreven boeken. (..) De brieven die hij aan zijn vrouw en dochter geschreven had, werden van te persoonlijke aard geacht om ter inzage te geven en konden dus niet gebruikt worden. Hij sprak met hen zelden of nooit over zijn verleden, zodat zij daar weinig informatie over konden geven. Dat geldt ook voor zijn familie, met wie hij al vroeg geen contact meer had.’

De tweede hindernis wordt gevormd doordat Lenglet van jongsaf aan enige mystificatie over zichzelf in het leven riep. Zo beweerde hij graag, dat hij van Franse afkomst was en in Frankrijk schoolgegaan of gestudeerd had. In Wie is dat?, een Nederlandse Who is who?, staat over De Nève: ’1907-1909 Ecole des Beaux Arts Parijs’.

Die problemen heeft Van der Wilk op twee manieren aangepakt. Allereerst door zeer uitgebreid en nauwgezet onderzoek te verrichten en feiten te verzamelen. Daar is hij goed in geslaagd. In tal van bronnen is gezocht naar inschrijvingen, verblijfsdata en dergelijke, zodat goeddeels en vaak tot op de dag nauwkeurig in kaart gebracht is waar en hoe lang Lenglet gewoond heeft en van wanneer tot wanneer hij met wie getrouwd was. En hoewel er vragen en open plekken blijven, zal er voorlopig niet veel nieuws over Lenglet te ontdekken zijn.
Behalve veel feitelijke gegevens heeft dat vasthoudende onderzoek ook nog fraaie en interessante parafernalia opgeleverd. Zoals het exemplaar van de roman Sous les verrous, waarin Lenglet een in het Frans gestelde opdracht had geschreven voor de Amsterdamse advocaat en dichter François Pauwels; dat exemplaar kwam, nog onopengesneden, op een veiling in 1987 in Haarlem boven water. Of de Engelse gedichten van Jean Rhys uit de ‘Kroniek’.
Als tweede bron heeft Van der Wilk het literaire werk van de betrokkenen gebruikt. Daar was voldoende van, want niet alleen hebben De Nève, Jean Rhys en Henriétte van Eyk het nodige geproduceerd, ze hebben ook elk aan een autobiografie gewerkt: Rhys met Smile please (1979), Van Eyk met Dierbare Wereld (1973), De Nève in bijna al zijn werk. Een complicerende factor was echter, dat Lenglet en Rhys samen aan teksten gewerkt hebben en die elk in hun eigen taal als origineel werk hebben uitgebracht. De roman In de Strik, bijvoorbeeld, is door De Nève oorspronkelijk in het Frans geschreven (als Sous les verrous), door Jean Rhys in het Engels vertaald en bewerkt, en vanuit het Engels door De Nève in het Nederlands omgezet.

De invloed van Rhys op het Engelse manuscript moet niet onderschat worden. Zelf schreef ze er, in een brief in 1964, over: ‘I tried to follow the book itself closely, though it had to be cut and arranged a bit’. (lk probeerde het boek nauwgezet te volgen, maar het moest iets ingekort en gewijzigd worden.) Wat dat ‘iets’ inhield, vat Van der Wilk samen met: ‘Zes en een half à zeven duizend woorden werden geschrapt, ongeveer tien procent van het totaal. Bijna geen alinea bleef ongewijzigd’. Bovendien vond Rhys in Londen een uitgever voor het boek, dat in 1933 verscheen als Barred. Het werd verrassend goed ontvangen in de Britse pers: er werden tientallen, merendeels lovende besprekingen aan gewijd.

Bestaat er weinig onduidelijkheid over de rolverdeling bij het schrijven van de drie versies van De Nèves eerste roman, de verwarring over de invloed van Lenglet op het werk van Rhys is des te groter. In 1934 werd de bundel Aan den Loopenden Band uitgebracht, met twaalf verhalen van De Nève en vijf van Henriétte van Eyk. Die van De Nève bleken frappante overeenkomsten te vertonen met delen van het werk van Jean Rhys. Vijf ervan zijn (vrijwel) letterlijke vertalingen van verhalen uit Rhys’ eerste bundel The Left Bank (1927) en drie verhalen zijn terug te vinden in haar roman Postures (l928, in 1973 herdrukt als Quartet).
Eén verklaring voor deze overeenkomsten is die van hun dochter, zoals opgenomen in Van der Wilks biografie: ‘Volgens Maryvonne schreef haar moeder meer dan eens korte stukjes, die De Nève dan onder zijn eigen naam publiceerde. Aan de andere kant verschafte haar vader aan haar moeder onderwerpen voor haar verhalen.’
In diezelfde brief uit 1964 schrijft Rhys: ‘No, I don ’t think he influenced my writing, but he influenced me tremendously which is the same thing. So of course did Paris and my life there with him’. (Nee, ik geloof niet dat hij mijn schrijven beïnvloed heeft, maar hij heeft mij enorm beïnvloed en dat is hetzelfde.’

Zo moeizaam als het verzamelen en verifiëren van de feiten was, zo voor het opscheppen lag dus het literaire materiaal. Daarin schuilt meteen ook het gevaar bij het schrijven van een biografie over een auteur, omdat de verleiding groot is gegevens uit het literaire werk in te passen in het biografische verhaal. Een verleiding die sterker wordt naarmate het feitelijke verhaal meer open plekken vertoont èn naarmate gebeurtenissen, namen, plaatsen en jaartallen geheel lijken overeen te komen met de werkelijkheid. En overeenkomen doen leven en werk van De Nève zeker.

Van der Wilk heeft die verleiding dan ook niet kunnen weerstaan en heeft door het hele boek heen citaten opgenomen, ter illustratie en ter onderbouwing.
Waar dat ter illustratie gebeurt, bijvoorbeeld voor de typering van Lenglets jeugd in het zwaar katholieke Tilburg, is dat nog tot daar aan toe. Maar als uit fictioneel werk als verhalen en romans geciteerd wordt om de correctheid van biografische feiten te bewijzen of versterken, wordt aan de drang de puzzel compleet te krijgen voorrang verleend ten koste van appreciatie van het literair proces.
Enkele voorbeelden: het eerste kind van Rhys en Lenglet stierf jong. Aan de feitelijke informatie daarover voegt Van der Wilk toe: ‘Over dit bezoek aan het ziekenhuis schrijft Jean Rhys in 1939 nog de volgende aangrijpende zinnen in Good Morning, Midnight’, waarna een citaat uit de roman volgt. Of als Lenglet in 1933 in Amsterdam failliet wordt verklaard, schrijft de biograaf: ‘Uit de stukken blijkt dat het faillissement is aangevraagd door mevrouw Ezendam uit Amsterdam (…) Deze mevrouw Ezendam kan niemand anders zijn dan de mevrouw Zedeman (een anagram van Ezendam) van het pension in Schuwe Vogels’.

Zo zijn er tientallen plaatsen waar werkelijkheid en fictie vervlochten zijn, en dat is jammer. Voor elk fictioneel werk is het uitgangspunt: zo zou het geweest kunnen zijn. Een biograaf mag met dat ‘kunnen’ nooit genoegen nemen.

Noot
[i] Emile van der Wilk, Ed. de Néve, schrijver, journalist, verzetsman, 1889 – 1961. De Schaduw, Tilburg, 1989.

Het stuk over Jean Rhys verscheen in de Haagse Post van 19 maart 1977, dat over De Nève in De Tijd van 10 november 1989.

Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637