Uitgelicht ~ Marsman en Achterberg

Gerrit Achterberg, 1958

Gerrit Achterberg, 1958

Bij een thema Recht en Kunst in Utrecht mag de in Zeist geboren advocaat Hendrik Marsman 15 (Zeist 1899 – Het Kanaal 1940), die als dichter grote faam verwerft, eigenlijk niet ontbreken[1]. Hij gaat in Utrecht naar de Rijks H.B.S. aan de Kruisstraat, studeert Rechten in Leiden en Utrecht en woont van 1929 tot 1933 in de Oudwijkerlaan alhier. Hij houdt kantoor in het hoekhuis Domstraat/Voetiusstraat. De Domstad is door de eeuwen heen een bron van inspiratie voor dichters en zangers, zo ook voor Marsman. In zijn gedicht Zonnige Septembermorgen dat begint met ‘De zomer en de late rozen / zijn zacht ontblaadrend uitgebloeid’, gebruikt hij op een schitterende wijze de Nieuwegracht als decor voor zijn poëzie. Maar net als bij andere dichters, ontlokt de stad niet alleen vreugdevolle verzen aan Marsman. Zo laat hij in een ander gedicht duidelijk merken niet zo tevreden te zijn met de uitstraling die van de Bisschopsstad uitgaat. De eerste drie regels van dat schimpdicht uit 1935 kun je nu terugvinden op de gevelsteen van het hoekhuis waar Marsman in zijn Utrechtse tijd kantoor houdt:

Geen stijl, maar des te meer karakter heeft de stad, een harde en benepen
eigenzinnigheid,
die zich de maat van alle dingen waant;

Verderop in het gedicht deze voor Utrecht eveneens weinig vleiende strofe:

nergens ter wereld
heeft een kleinburgerlijke actualiteit
zich zo voornaam versierd met het tot op de draad versleten goudbrokaat der
middeleeuwen,
nergens ook kraait de haan der mediocriteit
zo oerparmantig koning;

Hendrik Marsman 1899 - 1940

Hendrik Marsman 1899 – 1940

In 1935 legt Marsman zijn werk als advocaat neer en verhuist hij naar Frankrijk om zich geheel aan zijn dichterschap te wijden. In juni 1940 gaat hij aan boord van een schip om het vrije Engeland te bereiken, maar het schip loopt averij op en zinkt. Marsman verdrinkt. Een groot verlies dat de – door Marsman bewonderde, maar verder nog niet zo bekende – dichter Gerrit Achterberg inspireert tot gedichten:

Red Marsman, die in Frankrijk woont, o God.
Geef hem een tempel om naar toe te vluchten. (…)
Misschien dat eens de parelvissers van Bizet hem vinden,
(…)
Dan zullen wij hem op de waterheuvelen zien staan,
zeggend tegen de hoogste sterren doods diepzeegedicht.

Deze Gerrit Achterberg (Neerlangbroek 1905 – Leusden 1962) groeit uit tot een van de belangrijkste dichters van het Nederlandse taalgebied uit de vorige eeuw. Maar zijn leven is geen triomftocht. Sinds de Achterbergbiografie van Hazeu, waarvan de eerste editie in 1988 verschijnt, is dat wat publiek geheim heet te zijn, publiek bekend: Achterberg schiet op 15 december 1937 in het huis in de Boomstraat 20 bis te Utrecht zijn hospita dood en verwondt haar dochter. Enkele uren na zijn daad meldt Achterberg zich bij de politie en verblijft hij tot juni 1938 in voorarrest. Op grond van het rapport van de Commissie van Voorlichting in Strafzaken in het Arrondissement Utrecht, dat op 21 april 1938 verschijnt en een rapport van de gezaghebbende Utrechtse psychiater Van der Hoeven, past de rechtbank in Utrecht op 2 juni 1938 het toenmalige art. 37 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht toe. Achterberg wordt vanwege zijn psychiatrisch ziektebeeld (de commissie spreekt van een psychopaat) niet toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank ziet af van straf-oplegging en stelt hem, mede op grond van de ontvangen rapporten, ter beschikking van de regering (toen TBR). Een jarenlange tocht door inrichtingen volgt. In 1955 zal hij van die terbeschikkingstelling worden ontslagen en krijgt hij als ieder mens een nieuwe kans in de maatschappij.

Bevriende dichters en anderen uit de wereld van de Letteren hebben dit verleden van Achterberg bewust laten rusten. Maar als twee jaar na zijn dood zijn Verzamelde Gedichten verschijnt, wordt in een documentaire op de televisie gezinspeeld op het drama uit 1937. In het Het Spoor Terug schrijft Kees Schuyt dat de weduwe van Achterberg en zijn vriend, de bekende dichter en hoogleraar in de penologie en de criminele sociologie, J.B. Charles/W.H. Nagel als gevolg van de ontstane commotie bij de minister van Justitie pogingen doen om het strafdossier van Gerrit Achterberg te vernietigen. Die verzoeken worden geweigerd, Nagel krijgt overigens wel inzage in het dossier. Na een publicatie in het dagblad Trouw in 2002 laait het debat over Achterberg weer op. Deskundigen en deskundologen werpen zich op de dichter met in hun hoofd de circulerende rapporten die psychiaters voor en tijdens de TBR over de patiënt Achterberg maakten.

Naar aanleiding van de (terecht?) geopenbaarde vertrouwelijke medische rapporten, is een kanttekening te maken die van belang is voor de relatie dichter-gedicht. Want wat blijkt: in de door de rechter geziene medische rapporten spelen de gedichten van Achterberg een rol in de diagnose en het advies over al of niet TBR. Treffers en Bos spreken in hun artikel ‘De loopbaan van Gerrit Achterberg in de psychiatrie’ uit 2003 van een kunstfout om psychiatrische conclusies te verbinden aan artistieke creaties.
Anderen vinden het zonder meer hachelijk om de inhoud van een gedicht te betrekken bij een oordeel over de persoonlijkheid of gemoedstoestand van de dichter. Ten diepste is het gedicht een creatie van de dichter en niet van de burger. Veelal wordt als het grote thema in het werk van Achterberg de onbereikbare geliefde gezien. Zeg maar het verhaal van Orpheus en Euridice uit de twintigste eeuw. De ‘ik’ in zijn gedichten is niet in staat de kloof tussen leven en dood te overbruggen, verliest balans en treurt om haar die hij niet in zijn leven kan terugbrengen. Ter illustratie het gedicht ‘Het ademloze’ dat voor het eerst wordt opgenomen in de bundel Inertie uit 1951:

Nu gij bij mij ontbreekt
met stem en hand en ogen,
en al het andere ongelogen,
hoor hoe dit zingen smeekt
te worden naar u neergebogen,
om deel te hebben, als voorheen,
aan uw bestaan, het ademloze
uit de verrukkingen van eens.

Het is nu wel algemeen aanvaard dat de dichter Achterberg met de onbereikbare geliefde niet specifiek doelt op de door hem gedode vrouw, met wie hij een erotische relatie had of wilde hebben. Zijn thema is al te vinden in zijn eerste bundel ‘Afvaart’, die in 1931 verschijnt, zes jaar voor zijn verschrikkelijke daad. Het zijn teksten van eenzaamheid en onvermogen. In hoeverre die woorden overeenkomen met de werkelijkheid rondom de dichter zelf, blijft een vraag. Is die vraag belangrijk? Niet voor het gedicht en niet voor de lezer. Want iedere lezer zal of kan een gedicht op haar of zijn eigen manier lezen. Een gedicht staat op zich zelf.
In de loop van zijn dichterschap ontwikkelt Achterberg een eigen taal met neologismen die een poëtische werkelijkheid vormgeeft. Het is die werkelijkheid die lezers beleven en waarin zij mogelijk zichzelf herkennen. Zijn laatste grote gedichtencyclus verschijnt in 1957 getiteld ‘Spel van de wilde jacht’.
Het gedicht ‘Tabor’ wordt gezien als een van de belangrijkste gedichten uit die cyclus. De titel verwijst naar de berg Tabor waar de verheerlijking van Jezus zou hebben plaatsgevonden. “Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren. Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als licht”.
Deze transfiguratie of omvorming tot iets hogers is het beeld dat Achterberg in zijn laatste grote werk dus bewust kiest. Bij Achterberg is de transfiguratie als een hereniging van de onbereikbare geliefde en de ik. Want er is plaats en tijd genoeg voor beiden en laat ons bovenwerkelijk bijeen. Het gedicht eindigt met:

We vinden bij de hemel onderdak.
Er is hier plaats en tijd genoeg voor beiden.
Verheerlijking begint zich af te scheiden;
formeert een wolk van lichte duizelsteen
en laat ons bovenwerkelijk bijeen.

De dichter heeft het aan het aan het eind van zijn leven nu echt allemaal gezegd. Wat onbereikbaar leek, is bereikt en wat gescheiden scheen, is weer herenigd. Gerrit Achterberg behoort zonder enige twijfel tot de grootste Nederlandse dichters van de twintigste eeuw.

Noot:
[1] Gebaseerd op W. H. Gispen, Ontmoeting met Gerrit Achterberg. Strafblad 9(6), Thema: Kunst en strafrecht, 8-12, 2011.
Achtergrondliteratuur: Wouter Paap, Literair leven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen, Utrecht 1970.
Wim Hazeu, Gerrit Achterberg, een biografie, Amsterdam 1988.
Gerrit Achterberg, Alle gedichten. Bezorgd door P. de Bruijn, E. Lucas en F. R. W. Stolk, Amsterdam 2005.