Mensenrechten

rechtvoetunie

De ondertekening van de Unie van Utrecht, 1579, Emrik & Binger, 1853 – 1861

Inleiding
Met de Unie van Utrecht van 1579 oefende Nederland zijn recht op zelfbeschikking uit. Het verdrag schiep weliswaar gewetensvrijheid – en daarmee een einde aan de roomse inquisitie – maar bleek nog geen garantie te bieden voor volledige godsdienstvrijheid op basis van religieuze verdraagzaamheid. Ook nu wij leven in het tijdperk van de internationaal verklaarde rechten van de mens blijft bescherming van de menselijke waardigheid van allen een voortdurende opgave, ook in Nederland. In verklaringen en rapporten maakt het sinds 2 oktober 2012 in Utrecht gevestigde College voor de Rechten van de Mens dit voortdurend duidelijk. Aan de hand van een wandeling langs vele Utrechtse gebouwen en monumenten – waaronder de diep confronterende maquette over de deportatie van de Utrechtse Joden vanaf het oude Maliebaanstation – actualiseren Bas de Gaay Fortman en Marie Elske Gispen het Utrechtse verleden in zowel schending als handhaving van de mensenrechten.

“Op den XXIIen was bij ons tijdinge, dat binnen Utrecht sulcke unie … was met triumphe gepubliceert, daertoe oeck gebruyckende het luyden van die clocken in den Dom”
“Alle volken bezitten het zelfbeschikkingsrecht.”

Met die proclamatie openen twee grote internationale verdragen waarin mensenrechten zijn vastgelegd. Samen met de Universele Verklaring vormen zij de internationale ‘Bill of Rights’ die na de Tweede Wereldoorlog werd uitgevaardigd. Het hierin vastgelegde recht eigen juridische status te bepalen werd door het Nederlandse volk al uitgeoefend middels de Unie van Utrecht.  Dit was een soort grondwet waaronder vertegenwoordigers van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelre en de Groningse Ommelanden op 23 januari 1579 hun handtekening zetten. (Opmerkelijk genoeg richtte Gijsbert Karel van Hogendorp zijn werk voor een Nederlandse grondwet in eerste instantie op herziening van het Unieverdrag alvorens over te gaan op een geheel nieuwe ‘Schets’ die uitmondde in de Grondwet van 1814.) De ondertekening van de Unie vond plaats in de kapittelzaal van de Dom, thans Aula van de Universiteit Utrecht. Andere Nederlandse staten, steden en gewesten sloten zich later aan.

Unieherdenkingen
Op 23 januari 1979 vond in de Dom de vierhonderdjarige herdenking van die onafhankelijkheidsproclamatie plaats. Eén uwer beider auteurs had toen het levenslicht nog niet aanschouwd; de ander was bij dit eeuwfeest uitgenodigd als lid van de Staten-Generaal. Het was een memorabele dag, niet in het minst omdat het Domplein en de hele route vanaf het station totaal waren verijzeld. Schaatsend op Friese doorlopers werd toch de Dom bereikt; beelden hiervan bevinden zich in de grote collectie gefilmde opnamen in het Hilversumse Mediapark.

Een eeuw eerder, bij de driehonderdjarige herdenking in 1879, was deelname aan de feestelijkheden omstreden, met name in rooms-katholieke kring. In overleg met de bisschop van Haarlem besloot de aartsbisschop van Utrecht ‘geen deel te nemen aan de Uniefeesten’. Een poosje tevoren had de historicus-activist W.F.J. Nuyens – UU alumnus en bekend van een boek over de geschiedenis van de opstand met als ondertitel ‘Kalvinistische overheersing en katholieke reactie’ – een voordracht gehouden voor Utrechtse studenten. Daarin voorspelde hij dat de feestelijke herdenking tegenspraak zou ondervinden en uitlokken. De Unietekst noemde hij ´de slechtste grondwet die een land ooit heeft gehad´. Naar zijn mening had die met godsdienstvrijheid hoe dan ook niets te maken. Die visie spoort met een document bijgenaamd de ‘Contraunie’ waarin tijdens de beraadslagingen over het Unieverdrag de opvattingen van de gevestigde katholieke geestelijkheid in het Utrechtse – de vijf kapittels – werden weergegeven. De daarin verwoorde zorgen gingen evenwel verder dan angst voor bedreiging van de vrijheid tot uitoefening van de katholieke godsdienst. Het roomskatholieke geloof moest de nationale religie blijven met als consequentie dat zelfs de in de Unie vastgelegde individuele gewetensvrijheid te ver ging vermits religieuze verscheidenheid, zo stelden de vijf kapittels, “wortel ende moeder blyeft van allen twist, haet ende nijt, ende onmoegelijck is op sulcke fundament een sterckte van eendracht te bouwen”.

Religievrede?
Maar ook in religieus verdraagzame hoek was de in Utrecht gecoördineerde Unietekst reeds bij de plechtige aanvaarding omstreden. Die kritiek kwam voort uit zorg om de collectieve godsdienstvrijheid – te onderscheiden van de individuele gewetensvrijheid – die niet in de Unietekst maar wel in de ‘Utrechtse religievrede’ was vastgelegd. Die door de kapittels aanvankelijk fel afgekeurde regeling werd niettemin door het stadsbestuur een week voor de ondertekening van de Unie afgekondigd. Op de inhoud komen wij zo dadelijk terug.

Religievrede werd consequent nagestreefd door stadhouder – in Holland Hoge Soeverein – Willem van Oranje. Hem ging het om een staatsrechtelijk identieke positie voor gereformeerden en rooms-katholieken. In Utrecht werd het stadsbestuur geïnspireerd door pastoor/dominee Hubert Duifhuis die elke lokale parochie/gemeente de vrijheid wilde gunnen eigen religieuze wegen te gaan. Vanuit zijn basis in de St. Jacobs was deze zielenherder een onvermoeibare ijveraar voor godvruchtige verdraagzaamheid onder alle gelovigen. Hoewel Duifhuis de reformatiebezwaren tegen dogmatische uitwassen en morele misstanden in de kerkelijke hiërarchie deelde en in zijn diensten had gekozen voor evangelische prediking en een open avondmaal, is hij zelf lang roomskatholiek gebleven. Zijn spirituele diensten trokken mensen van heinde en verre naar de inmiddels tot Jacobi (Latijn voor ‘van Jacob’) omgedoopte St. Jacobskerk, onder wie Oranje zelf. Op het bord met namen van de Utrechtse dominees van de vaderlandse Gereformeerde Kerk (nu in de Jacobikerk) staat Duifhuis als eerste vermeld, met als titel ‘pastoor’.

Intussen werd vanuit kerk en staat beide het godsdienstig verdraagzaamheidsideaal gedurig ondermijnd. Niettemin kreeg in Utrecht de door Oranje beoogde religievrede wel voet aan de grond. Na problemen met de kapittelstand had Duifhuis van het stadsbestuur bescherming gevraagd en gekregen om in zijn diensten met hun evangelische prediking en open tafelgemeenschap toch de roomse liturgie te kunnen blijven volgen. Ondanks ingebracht bezwaar van de rooms-katholieke geestelijkheid liet Oranje de stadsinstructie in stand waarbij aan Duifhuis vrijheid van evangelieverkondiging en persoonlijke bescherming werd toegezegd. Die acte mondde uit in de per slot door belijders van zowel de rooms-katholieke als de gereformeerde godsdienst onderschreven ordonnantie die later bekend zou worden als ‘de Utrechtse religievrede’. Voor Oranje en diens geestverwanten stond zij model voor de Uniegrondwet waarover al enige tijd werd beraadslaagd.

Mensenrechten en conflict
Op dit punt past wellicht enige aandacht voor het algemene thema ‘Rechten van de mens’ en wel met name in tijden van conflict. Het is de problematiek die de Universiteit Utrecht als leidraad heeft gekozen in het Master programma ‘Conflict Studies and Human Rights’ dat jaarlijks wordt aangeboden vanuit het Centrum voor Conflict Studies (CCS) – gevestigd aan Drift 6 – en het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) – gehuisvest in Achter Sint Pieter 200, een monumentaal pand uit ± 1650 waarin het provinciaal bestuur was gevestigd voor het vertrek naar de nieuwbouw in Rijnsweerd Noord. In deze Utrechtse Master worden de rechten van de mens niet louter opgevat als volkenrechtelijk erkende vrijheden en basisrechten die langs het beproefde model van de rechtshandhaving – regel | concreet geval | toepassing – eenvoudig kunnen worden gehandhaafd. Veelal gaat het hier immers om juridische bescherming van vrijheden en aanspraken die niet aan het eind staan van processen van effectieve rechtsvorming maar juist aan het begin daarvan.

Punt is dat het grote internationale project ‘Mensenrechten’ is begonnen met een Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (Verenigde Naties, 1948). Het gaat hier dus om proclamaties van rechten die in het dagelijks leven nog voortdurend moeten worden waargemaakt.

Notoire tegenkrachten zijn sociaaleconomische onderontwikkeling, ongelijkheid en uitsluiting en culturele en religieuze tegenstellingen uitmondend in collectief vooroordeel en etnisch conflict. Wie zich wil inspannen voor de mensenrechten doet er dan ook wijs aan zich allereerst te richten op de context van structurele schending. Dit wil onze wandeling illustreren aan de hand van de strijd voor godsdienstvrijheid in Utrecht.

Godsdienstvrijheid
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens luidt:
Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing, door eredienst en de inachtneming van de geboden en voorschriften.

Ook vandaag is de verwezenlijking van deze vrijheden en publieke aanspraken een grote uitdaging. Religieuze onverdraagzaamheid treft aanhangers van alle godsdiensten. Denk maar aan het lot van de Bahai-gemeenschap in Iran, verbrande kerken en vervolgde christenen in Indonesië en Noord-Nigeria en met de grond gelijk gemaakte moskeeën en vervolgde moslims in het door Hindoes gedomineerde India. Nog maar kort geleden werd in Zwitserland een grondwetsartikel over kerk en staat per referendum geamendeerd met een derde lid dat een verbod uitvaardigde op de bouw van minaretten. Al is zo’n bepaling natuurlijk ongewelddadig en heeft zij feitelijk nauwelijks betekenis, moslims voelden zich belaagd in hun religieuze integriteit. Zelfs wederzijdse intolerantie tussen protestanten en rooms-katholieken is nog niet Europa uit, getuige de jaarlijkse troebelen in Noord-Ierland. Zo blijven godsdienstvrijheid en religieuze verdraagzaamheid ook in onze tijd een voortdurende uitdaging.

Terug naar de tijd van de reformatie. Dat was een periode van transitie, niet alleen kerkelijk maar ook politiek en bovendien waren die twee aspecten nauw met elkaar verweven. Uitgerekend tijdens de totstandkoming van natiestaten splitste het algemeen aangehangen christelijk geloof in twee concurrerende confessies: roomskatholiek en protestant. De verbinding van geloof met politiek werd extra hachelijk doordat in beide kampen sprake was van absolute waarheidspretenties en die plegen gepaard te gaan met het streven andere religieuze overtuigingen uit te sluiten. Zo leefde het rooms-katholieke dogma ‘extra Ecclesiam nulla salus’ (buiten de kerk geen heil) ook in protestantse kring, zij het op eigen wijze. Calvijns opvolger Theodore Beza bijvoorbeeld zag religieuze verdraagzaamheid als een duivels dogma omdat die zou inhouden dat mensen elk op eigen wijze hun weg naar de hel mochten kiezen. In dat religieus klimaat trachtten de Puriteinen in Engeland de hele hiërarchie de Church of England uit te gooien; op hun beurt wilden de bisschoppen alle Puriteinen eruit.

Discriminatie en vervolging van joden
In de Republiek der Verenigde Nederlanden waren grote spanningen en religieus gedreven machtsmanipulaties natuurlijk ook aan de orde van de dag. Opmerkelijk genoeg kwam Opperrabbijn Jonathan Sachs onlangs uit Engeland over om Nederland te prijzen voor de godsdienstvrijheid waarin ons land vier eeuwen terug de rest van de wereld zou zijn voorgegaan. (Het ging hem erom dat prijzenswaardige voorbeeld te contrasteren met huidige pogingen in de Staten-Generaal het religieus slachten te verbieden.) Maar hoe zat het in Nederland met joodse migranten, om maar iets te noemen? Op deze juridische wandeling beperken wij ons opnieuw tot Utrecht.

Berichten uit de periode van de pest (1348-1350) wijzen op pogingen joden tot zondebok te verklaren. Zij zouden bronnen hebben vergiftigd en daardoor de ziekte hebben veroorzaakt. Joden werden vermoord; de kleine joodse populatie overleefde deze vervolging niet. In het begin van de 15de eeuw vestigden zich Duitse joden in het Utrechtse ‘Jodenrijtje’ of ‘Jodenhofje’ – hoek Bakkerstraat-Oudegracht – maar in 1444 werden joden officieel onwelkom verklaard. Begin 16e eeuw kwamen er weer joodse migranten. In 1546, tijdens het bezoek van Karel V aan Utrecht, werd een plakkaat afgekondigd om joden te ontvangen noch te onderhouden en wie er ‘over waren’ te doen vertrekken binnen een maand na publicatie. Het duurde nog tot begin 18e eeuw voordat gesproken kon worden van een synagoge, zij het dat die gevestigd was in een particuliere woning. Pas in 1788 stond de stad Utrecht joodse residentie officieel toe en inmiddels was dat inclusief godsdienstvrijheid. Eeuwen van discriminatie waren eraan vooraf gegaan.

Voor zover in Nederland vier eeuwen terug al sprake was van een religievrede ging het dus uitsluitend om twee grote godsdienstige genootschappen: de tot midden zestiende eeuw overheersende rooms-katholieke en de uit de reformatie ontstane gereformeerde religie. Tussen die beide waren er inderdaad grote spanningen, ook al doordat kerk en staat toen nauw met elkaar waren verbonden. Dat het Utrechtse stadsbestuur meebesliste over de godsdienst was buiten kijf; de religievrede van 1579 werd dan ook per ordonnantie afgekondigd en wel een week voor de ondertekening van de Unie van Utrecht.

Utrecht kerkenstad
Voor een goed begrip van de situatie moet bovendien worden bedacht dat Utrecht de Nederlandse religiestad bij uitstek was. Wie de index opslaat van het grote Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis ziet dat bij namen van steden Utrecht eruit springt met veruit de meeste paginaverwijzingen. Het begint met de Romeinse godin Juno (moeder van de ‘Leidse’ Minerva) van wie een beeldkopje op het Domplein is opgegraven en loopt via de kerstening van Gregorius en zijn wijding als abt en Willibrord als eerste bisschop naar Utrecht als dé katholieke kerkenstad. Naast het zogeheten Kerkenkruis dat wordt toegeschreven aan bisschop Bernold en waarvan de Dom, de Pieterskerk
en de Janskerk er nog staan, werden nog vele andere klooster- en parochiekerken gebouwd.

rechtvoetvier

Jodenhofje Pieterskerk Schuilkerk in de Herenstraat Beeldje Academiegebouw, verbrande Hermes

Wat moest er met al die kerken gebeuren nadat de reformatie ook in Utrecht voet aan de grond had gekregen en de stad zich in 1576 bij de Opstand had aangesloten? Het was middels liturgie en prediking dat de ene kerk echt rooms bleef, de andere gereformeerd werd en weer een andere – de Jacobi van pastoor/dominee Duifhuis met name – oecumenisch-charismatisch. Probleem bij de verdeling was aanvankelijk dat de vijf kapittels – machtscentrum van het Utrecht van voor de reformatie – niet wilden meewerken. Na een beeldenstorm in het nabijgelegen Amersfoort trad men toch in overleg en kon de ordonnantie inzake de religievrede worden omgezet in een door partijen ondertekend verdrag. Op 15 juni 1579 werd genotuleerd: “op huyden zijn de poincten van de religionsvrede eyntelick gearresteerd ende gesloten ende mit consent van perthien gepubliceert”. De gereformeerden (later hervormden genoemd en wel te onderscheiden van de ‘gereformeerden’ van Abraham Kuyper die in 1886 uit de Nederduits Hervormde Kerk traden) hadden al de beschikking gekregen over de Minderbroederskerk die in de Minrebroedersstraat verbonden was met een klooster.

Uit die abdij waren de Franciscaner monniken een jaar tevoren verjaagd nadat ze tegen de zin van het stadsbestuur fel tegen pastoor Duifhuis waren blijven preken. (De rechtervleugel, een grote leegstaande refter, werd gerenoveerd tot Statenkamer op Janskerkhof 3; daar nam eerst het College van Gedeputeerden van de Gewesten zijn intrek en vanaf 1581 de Staten van Utrecht.) Ook de St. Jacobs (Jacobi) van Duifhuis werd al als gereformeerd beschouwd. Hiernaast kwam de Buurkerk in protestantse handen (nu het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement) evenals de St. Nicolaes (omgedoopt tot Nicolai). De vijf kapittelkerken bleven katholiek; dat waren de Dom, de Sint Jan, de Sinte Marie (in 1811 gesloopt in opdracht van Napoleon, terwijl het pandhof op de Mariaplaats bleef behouden), de Sint Pieter en de Sint Salvator (stond tot 1587 bij het Domplein). Ook de overige kloosterkerken en de Geertekerk bleven vooralsnog in roomse handen.

Artikel 13 van de Unie van Utrecht
Voordat we de instructieve geschiedenis van Utrechtse kerken verder bezien, eerst nog iets over godsdienstvrijheid in het kader van de Unie van Utrecht. In diens beroemde Oudejaarsavondrede van 1564 had Oranje verklaard:
“Je suis décidé à rester catholique, mais je ne puis pas approuver que les princes veuillent commander aux consciences humaines et supprimer la liberté de foi et de religion”.

De in artikel 13 van de Unie van Utrecht vastgelegde individuele vrijheid van geweten wilde hij dan ook verbonden zien met collectieve godsdienstvrijheid, zij het alleen voor twee statelijk erkende confessies, te weten die der gereformeerden en rooms-katholieken. Voor die beide hoofdstromingen ging het hem dus om de complete ‘freedom of worship’ van het huidige artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (zie hierboven). Met de ‘freedom of speech’, de ‘freedom from want’ en de ‘freedom from fear’ vormt deze de basisvrijheden die de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt in het oorlogsjaar 1941 lanceerde. In schending van die vier fundamentele rechten voor allen – en dus niet louter voor door de staat erkende godsdiensten – ligt nog steeds een belangrijke oorzaak van gewelddadige conflicten.

In strijd met het streven naar religievrede van Oranje en het Utrechtse stadsbestuur verbond artikel 13 van de Unie van Utrecht godsdienstvrijheid louter met het adjectief particulier – dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven – en beperkte die zo tot vrijheid van geweten. Op aandringen van Oranje werd daaraan nog wel toegevoegd “ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken”. Dit verbod brengt mee dat openbare ambten voor burgers moeten openstaan los van geloof en levensbeschouwing. Opmerkelijk genoeg is dit de enige bepaling in de Amerikaanse grondwet van 1789 waarin over godsdienst wordt gesproken: “no religious test shall ever be required as a qualification to any office or public trust under the United States” (slotbepaling van Art. VI).

De druk op de godsdienstvrijheid had zich intussen verplaatst van de rooms-katholieke geestelijkheid naar de protestantse machthebbers. Nadat Holland en Zeeland reeds voor het Unieverdrag de rooms-katholieke eredienst onwettig hadden verklaard, werd ook Utrecht al in 1580 contre coeur genoopt daartoe over te gaan. Nu waren er te veel kerken; verscheidene werden dan ook gesloopt. De Benedictijner Sint Paulusabdij, die stond tussen Trans, Nieuwegracht en Hamburgerstraat en deel had uitgemaakt van het Kerkenkruis, kwam in handen van de Utrechtse Staten. Zij werd gerestaureerd tot Hof van Utrecht; hierin werd de provinciale rechtbank gehuisvest. De toegangspoort tot de Abdij van weleer staat nog aan de Nieuwegracht en heet nu Hofpoort.

Schuilkerken
Zo raakte het oude geloof aangewezen op schuilkerken. In totaal kwamen er vijftien in Utrecht: elf katholiek, twee doopsgezind, één luthers en één remonstrants. De Silokerk aan de Herenstraat is zo’n voormalige schuilkerk evenals Café Olivier (Achter Clarenburg 6a), destijds de Maria Minor geheten. Een andere, eveneens roomskatholieke, is de Sinte Gertrudis (thans Gertrudiskapel) die in 1640 werd vervaardigd door muren en plafonds van kanunnikenhuizen aan de Mariahoek weg te breken. Vanaf het altaar kon worden gesignaleerd of op de Catharijnesingel de hermandad eraan kwam. Hier vonden de katholieken een toevlucht die waren verjaagd uit de Geertekerk die gewijd was aan de heilige Gertrudis van Navel. De Geertekerk zelf werd achtereenvolgens als gereformeerde kerk, stal, kazerne, magazijn en opnieuw als ‘Nederlands Hervormde kerk’ gebruikt totdat zij na de Tweede Wereldoorlog in ruïne-staat door de Remonstrantse broederschap werd aangekocht en compleet gerestaureerd.

De remonstranten kwamen voort uit de godsdiensttwisten tussen gereformeerden onder elkaar. Eind zestiende/begin zeventiende eeuw ging het tussen de rekkelijken, later naar de remonstrantie van 1610 (een poging tot amendering van gereformeerde belijdenisgeschriften) remonstranten genoemd en de preciezen, doorgaans als streng calvinisten aangeduid. Na de Dordtse Synode van 1618-1619 moest ook de remonstrants gereformeerde gemeente in Utrecht een schuilkerk in.

Waalse en Franse vluchtelingen
Voordat we terugkeren naar het Domplein nog een enkel woord over de oudste kerk van Utrecht. Dat is de Pieterskerk, in 1048 gewijd als kerk van het kapittel St. Pieter. Na het verbod op de katholieke eredienst verviel zij aan het inmiddels protestantse Stadsbestuur. Intussen werd in de Zuidelijke Nederlanden, het Franstalige Wallonië incluis, juist het protestantisme zwaar vervolgd. Ook in Utrecht vestigden zich vluchtelingen. In 1583 leidde dit tot stichting van de Waalse gemeente in Utrecht.

Vanaf 1656 maakt die gebruik van de Pieterskerk. Midden en eind zeventiende eeuw werden daar vervolgde Hugenoten uit Frankrijk opgevangen. Hun integratie in de Utrechtse samenleving is probleemloos verlopen. Toch waren ook deze vluchtelingen natuurlijk liever in eigen land gebleven. Vanuit het perspectief van de mensenrechten zijn de drie eisen waarmee zij aanspraak hadden gemaakt op ‘religievrede’ nog steeds actueel:
1. gegarandeerde vrijheid van godsdienst in heel Frankrijk;
2. gegarandeerde gelijke toegang tot alle ambten en banen; en
3. gegarandeerde persoonlijke veiligheid voor alle burgers inclusief de protestanten.

Ziehier drie basisvoorwaarden ter voorkoming van religieus geweld die op etnische tegenstellingen naar analogie van toepassing zijn.

Het non-discriminatiebeginsel
Op een steenworp afstand van de Pieterskerk met haar Waalse gemeente ligt het Domplein. Betreden wij het Academiegebouw en gaan we links de gang in dan stuiten we rechts na de lift op een beeldje dat eens heeft gestaan in een kamer boven het kantoor waarin de studentenadministratie stond opgeslagen. Tijdens de Duitse bezetting was een besluit uitgevaardigd tot tewerkstelling van Nederlanders in Duitsland, de ‘Arbeitseinsatz’. Ook aan de universiteit werden mensen opgepakt. Een studente die zich had laten insluiten, opende ’s nachts de deur voor enkele collega’s en samen staken zij de paperassen met namen en adressen in de fik (13 december 1942). In de hal van het Academiegebouw hangt nu het gehavende Hermesbeeldje dat ooit een plek had in de ruimte boven die kamer. Daaronder staat een citaat van de historicus (en tijdens de bezetting gijzelaar) Pieter Geyl:
In de zwartste uren bleven wij weten dat er eeuwige beginselen zijn”.

rechtvoetspoor

Plaquette bij het oude station aan de Maliebaan, het huidige Spoorwegmuseum

Beginselen, het woord zegt het al, daar begint het mee. Door de hoogleraar Koningsbergen waren die reeds op 25 november 1940 verwoord met een krachtig “neen!” nadat de joodse collega’s door de bezetter waren ontslagen:
“Mijn geweten gebiedt mij hier met diepe smart en teleurstelling te gedenken de ontheffing uit de uitoefening van hun ambt van een aantal Nederlandsche collega’s, uitsluitend om reden van afkomst of geloof. Terwijl mijn grootste sympathie naar hen uitgaat, voel ik, dat wij allen delen in de smaad, die hun is aangedaan. Immers, sinds 1579, het jaar waarin in het tegenwoordige Groot-Auditorium onzer Universiteit de Unie van Utrecht werd gesloten, was het steeds het hoogste Nederlandsche ideaal niemand om zijn ras of geloof te vervolgen”.

De maatregel waarover deze moedige collega zijn verbijstering uitte, vormde slechts het begin van een oplopende reeks weerzinwekkende acties van de Duitse bezetter tegen de Joden. Nog geen twee jaar later culmineerde die in de transporten naar de ‘vernietigingskampen’. Vanuit het Maliebaanstation werden in goederen- en beestenwagons ruim twaalfhonderd Utrechtse Joden weggevoerd, een afschuwelijke dood tegemoet. In dit gebouw is nu het Spoorwegmuseum gevestigd. Een plaquette herinnert aan het Spoor en de Holocaust.

 

Professor Koningsberger – later zelf opgepakt en als gijzelaar geïnterneerd – beriep zich op de Unie van Utrecht en haar artikel 13 dat, zoals wij zagen, op eigen wijze vervolging om geloofsovertuiging uitsluit. Artikel 2 van de naoorlogse Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) verwoordt het veel verder strekkende non-discriminatiebeginsel als volgt:
Een ieder heeft aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid van welke aard ook, zoals ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.

Van de Nederlandse Grondwet staat het eerste artikel gebeiteld aan de Hofweg, net buiten ’s Lands Vergaderzaal:
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Dit artikel is uitgewerkt in de wetgeving Gelijke Behandeling. Wie zich daarop beroept, kan allereerst terecht bij het College voor de Rechten van de Mens aan de Kleinesingel 1/3 (op de hoek met de Wittevrouwensingel). De vroegere Commissie Gelijke Behandeling is hierin opgegaan. Toegevoegd is het toezicht op de Nederlandse naleving van de mensenrechten.

In de oude Utrechtse Raadzaal, op Achter Sint Pieter 200, wordt jaarlijks de Artikel 1 lezing gehouden. Naar dat moment van bezinning op de verantwoordelijkheden van allen voor de gelijke behandeling van allen moge tenslotte onze wandelaar door juridisch Utrecht worden verwezen.

rechtvoetwandspoorWandeling

(1) Domplein, Dom en Academiegebouw
(2) Achter Sint Pieter 200
(3) Pieterskerk
(4) Janskerk en Janskerkhof 3
(5) Jacobikerk
(6) Café Olivier (voorheen de Maria Minor)
(7) ‘Jodenhofje’: hoek Bakkerstraat-Oudegracht
(8) Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement (voorheen de Buurkerk)
(9) Mariaplaats met Pandhof, Mariahoek
(10) Gertrudiskapel
(11) Geertekerk
(12) Hofpoort

Literatuur
Boer, M.G.L. den, De Unie van Utrecht, Duifhuis en de Utrechtse religievrede, Jaarboek Oud-Utrecht, (p. 71-81, 1978).
Bull, de, A.J., Een beeld der toekomst (‘s-Gravenhage: P.H. Noordendorp, 1849).
Croo de Vries, A.B.R. du, De stad Utrecht en de Unie 1578-1579, Jaarboek Oud-Utrecht, (p. 56-70, 1978).
Collectie Utrecht, De synagoge aan de Utrechtse Springweg, Beschikbaar via: http://www.collectieutrecht.nl/view.asp?type=object&id=604.
Diest Lorgion, E.J., Hubertus Duifhuis: Een tafereel uit den tijd der kerkhervorming (Groningen: H.R. Roelfsema, 1854).
Hubert Duifhuis, laatste pastoor, eerste predikant (Reformatorisch Dagblad: Kerk & Nieuws, 2007) Beschikbaar via: http://www.refdag.nl/kerkplein/kerknieuws/hubert_duifhuis_laatste_pastoor_eerste_predikant_1_221625.
Enk, P.J. Van Frankrijk en de hugenoten. Drie eeuwen onderdrukking en verzet, Zoetermeer: Boekencentrum, 2009 Kaplan, B.J. Hubert Duifhuis and the Nature of Dutch Libertinism, Tijdschrift voor Geschiedenis, pp. 1-29 (105, 1992).
Kaplan, B.J. Calvinists and Libertines. Confesssion and Community in Utrecht, 1578-1620 (Oxford: Clarendon Press, 1995).
Kaplan, B.J. Divided by Faith (Cambridge: The Belknap Press of Harvard University Press, 2007).
Kaplan, B.J. “In equality and enjoying the same favour”: Biconfessionalism in the Low Countries, in T.M. Safley, A Companion to multiconfessionalism in the early modern world, pp. 99 –126 (Leiden: Brill 2011).
Kok, J.A. Acht eeuwen minderbroeders in Nederland: een oriëntatie (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2007).
Mulder, P.L., Stukken over den tegenstand der Utrechtsche katholieken, onder leiding van den scholaster van Oudmunster Jacob Cuynretorff, tegen de Unie van Utrecht Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. (Deel 9, 1886).
Nellen, H. Hugo de Groot. Een leven in strijd om de vrede 1583-1645 (Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2007).
Oordt, J.T.H., Iets over Hubertus Duifhuis, predikant der St. Jacobskerk te Utrecht (Rotterdam: Van der Meer & Verbruggen, 1841).
Veen, J., Huibert Duifhuis 1531-1581 (Nijkerk: Imprimerie C.C. Callenbach, 1936).
Visser, J., Utrecht en de Joden (Utrecht, manuscript van 26 maart 2013, in druk).
Wiarda, J., Huibert Duifhuis, de prediker van St. Jacob (Amsterdam: H.A. Frijlink, 1858).
Zeijden, A.J. van der, Katholieke identiteit en historisch bewustzijn: W.J.F. Nuyens (1823-1894) (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1990)