Museumtram

Bij het instappen zie ik al dat de conducteur de baan van zijn leven heeft. Gewapend met rode vlag en het fluitje paraat, regelt hij bij de overgang het verkeer. Routineus springt hij daarna weer op de wagon en trekt kordaat aan een touwtje waardoor er een vrolijk belletje rinkelt. Een hardere bel voorin bevestigt het teken dat de kust veilig is.
Ook de machinist kwijt zich met hart en ziel aan zijn functie. De glimlach om mijn lippen sterft een stille dood als ik terugdenk aan het net afgelegde bezoek. Zevenentachtig is een leeftijd waarop de mogelijkheden het leven met de volle honderd procent te omarmen niet altijd even groot meer zijn. Halverwege de heldere uitleg van mijn kant over hoe de wereld ervoor staat vandaag de dag, zag ik mijn oom in slaap sukkelen.
Door deze terugblik denk ik na over het tijdelijke van dit aardse bestaan. Gedachten die mijn van nature opgewekte karakter lichtelijk aantasten terwijl de tram langs het Amsterdamse bos rijdt.

Bij de vierde halte stapt een aandoenlijke peuter aan de hand van zijn moeder aan boord. Er zijn plaatsen genoeg, maar de dreumes besluit naast mij te gaan zitten.
Na enig klimwerk zit ie en knikt vriendelijk naar me.
‘Trein’, roept hij enthousiast.
‘Tram’, zeg ik.
‘Trein’, herhaalt de hummel.
‘Tram’, zeg ik.
De uk kijkt me aan, laat zich van de stoel zakken en waggelt naar zijn moeder.
Het is blijkbaar zo gewoon geworden om met onjuiste informatie te leven dat zo’n jongetje de waarheid niet onder ogen wil zien.