Over de rol van ijdelheid in de wetenschap ~ De kwestie Buck

Op 12 april 1990 was het eerste onderwerp van het acht uur nieuws op de TV een gesprek met de Eindhovense professor H.M. Buck. De dag daarop zou een artikel van hem en enkele anderen verschijnen in het prestigieuze tijdschrift Science. Daarin gaf hij te kennen dat een effectief middel tegen HIV/Aids dank zij hem onder handbereik zou zijn.[i]Dat was wereldnieuws! Het was het moment van zijn opperste glorie, tevens de inleiding tot zijn diepe val. Want wat hij zei was grootspraak, ingegeven door een vals gevoel van onfeilbaarheid. Daar kwam nog iets bij. Peter Portegies, een autoriteit inzake het HIV/Aids onderzoek, schetste in 2009 de sfeer van ‘ongekende competitie’ die heerste onder de honderden ambitieuze onderzoekers in de hele wereld die op dit gebied werkzaam waren. Als zij iets nieuws hadden gevonden, of dachten gevonden te hebben, stuurden ze een artikel daarover liever vandaag dan morgen naar een prestigieus tijdschrift, bang dat anders een ander ze voor zou zijn.[ii] Met als gênant gevolg dat ze soms enkele dagen later dat artikel moesten intrekken omdat het fouten bevatte. Ook in dit geval gebeurde dat.

Wat Buck op die 12de april beweerde, was dat een vorm van bedrog? Daarover valt te twisten. Hij wist dat competente beoordelaars forse kritiek hadden op zijn onderzoek. Dat hij daarvan geen melding maakte riekt naar bedrog. Maar best mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat hij op dat moment van triomf zelf geloofde wat hij zei; dan zou het geen bedrog zijn. Wat bij hem in ieder geval ontbreekt, anders dan bij Stapel, Bax en Schön, is het herhaalde en met voorbedachten rade gepleegde bedrog. Om die reden verdient zijn geval een aparte behandeling.

Na die 12de april volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Een van zijn medewerkers wendt zich tot het Bestuur van de Universiteit om zijn twijfels te uiten over de geldigheid van Bucks resultaten. Een onderzoekscommissie gaat aan de slag. Deze commissie constateert dat er al geruime tijd bezwaren tegen Buck leven bij zijn staf, niet alleen over zijn onderzoek maar ook over zijn optreden. Hij duldt geen tegenspraak. ‘Als je nog eens met zoiets aankomt’, krijgt een promovendus te horen, ‘zetten we een punt achter je promotie.’

Buck wordt gedwongen ‘vrijwillig’ ontslag te nemen, hij is dan pas 60 jaar. Daar blijft het niet bij. Al zijn promovendi zoeken een andere promotor, ook enkele wier proefschrift bijna gereed is. Verder, Buck was al meer dan 10 jaar een trouw lid van de KNAW. Hij was voorzitter van de sectie chemie. Dat voorzitterschap wordt hem ontnomen. En tenslotte, in alle media werd hij keer op keer besproken, bijna altijd in negatieve zin. Ik moet bekennen dat ook ik in dat koor heb meegezongen.

Ik maak nu een sprong in de tijd van 16 jaar. Op 19 augustus 2006 werd ik opgebeld door Buck. Hij kwam meteen ter zake:
‘In uw laatste boek heeft u over mij geschreven, waarom heeft u mij die tekst niet voorgelegd ter controle?’
‘Een goeie vraag collega, ja, dat had ik kunnen doen. Maar het ging om een korte passage en ik meen betrouwbare informatie te hebben voor wat ik daar beweer.’

Er volgden nog enkele vragen, niet al te vriendelijk gesteld maar ook niet onhebbelijk. Ik stelde hem voor dat ik een samenvatting van ons gesprek zou maken en die aan hem zou toesturen. Hierbij wat ik hem schreef:
1. Zoals ik in ons gesprek al zei, ik had er inderdaad beter aan gedaan de door u gewraakte passage aan u voor te leggen voor commentaar.
2. Ik bestrijd dat ik gezegd of gesuggereerd zou hebben dat uw onderzoek van tien jaar geleden ondeugdelijk zou zijn. Het zou ook wel het toppunt van malligheid zijn als ik zoiets beweerd zou hebben. Ik heb alleen heel sec verteld hoe de commissie van de TUE over u heeft gerapporteerd.
3. Men moet mijn stukje over u wel zien in de context van het desbetreffende hoofdstuk. De stelling daarvan is dat de machtsverhoudingen binnen het universitaire bestel de vrijheid van wetenschapsbeoefening soms in de weg staan. Mijn voorzichtige conclusie voor wat u betreft luidt als volgt: ‘Het is aannemelijk dat de vakgroep van professor Buck in het laatst van de jaren tachtig niet de ideale ambiance was voor een vrije uitoefening van de wetenschap’.[iii]
4. Dan nog iets heel anders. U uitte uw frustratie over het feit dat sinds die affaire steeds in negatieve zin over u gesproken en geschreven wordt. Gezien uw carrière heeft u prachtige dingen gedaan en dat wordt voor het gemak maar even vergeten. Zo gaan die dingen onvermijdelijk, maar inderdaad, het is unfair’.

Dat vierde punt brak het ijs. Hij heeft mij opnieuw gebeld. Nu om zijn nood te klagen. Al meteen noemde hij ‘dat schandelijke boekje van de KNAW’. Hij doelde op de brochure of het boekje getiteld: ‘Wetenschappelijk onderzoek; dilemma’s en verleidingen’[iv] Het is bestemd voor beginnende onderzoekers om ze de ethische regels van de wetenschap bij te brengen, toegelicht aan de hand van uit het leven gegrepen gevallen. Een ervan, dat dient om aan te tonen hoe vooral niet te handelen, is de kwestie Buck.

Buck: ‘Mijn kleinkinderen zijn nu toe aan een academische studie. Ik kan de gedachte niet verdragen dat dit boekje ze onder ogen zou komen, en ze zouden zien hoe hun grootvader daarin voor leugenaar en knoeier wordt uitgemaakt.’ Dat maakte op mij indruk, want ik had ook zulke kleinkinderen.

Toevallig kende ik dat boekje goed. Mij was gevraagd de eerste versie ervan kritisch te bekijken. Ik had er nogal wat op aan te merken. Maar bij de passage over Buck (p.60) was er geen alarmbel bij mij gaan rinkelen. Nu ging ik die passage opnieuw lezen, dit keer met de ogen van Buck. Daarin komen de woorden ‘leugenaar’ en ‘knoeier’ niet voor, maar wat er wel staat is evengoed vernietigend voor hem. En ik begreep toen zeer wel dat dit boekje van de KNAW, toch ook ‘zijn’ KNAW, voor hem de ultieme vernedering was. Ik heb alle passages in het boekje over onderzoekers die in negatieve zin besproken worden met elkaar vergeleken. Buck komt er verreweg het slechtst van af.

Het valt de auteur van dit geschrift niet te verwijten dat hij de kwestie Buck als voorbeeld heeft gebruikt om aan te tonen hoe je vooral niet moet handelen als onderzoeker. Wel moet ik zeggen dat hij zich heeft ingespannen om een zo ongunstig mogelijk beeld van hem te schetsen. Niet uit boosaardigheid, neem ik aan, maar veeleer als een goede schoolmeester die zijn boodschap duidelijk wil overbrengen. Twee voorbeelden daarvan, hij schrijft: ‘In zijn vakgroep zou een sfeer van terreur heersen’. Inderdaad was er achteraf, na de val van Buck, één promovendus die dit gezegd heeft. Ik heb daarover opgemerkt dat ‘er enig wantrouwen op zijn plaats is over zo’n post hoc uitspraak’. En dan, Buck heeft in 1990 talrijke interviews afgegeven. In één ervan zou hij gezegd hebben dat hij in het NOS-journaal ‘de zaak wat aangezet heeft puur om extra geld te krijgen’. Daarmee suggereert de betrokken auteur, al te lichtvaardig, dat hij bewust bedrog gepleegd zou hebben.

Enige jaren geleden hebben twee leden van de KNAW, te weten de astronoom Edward van den Heuvel en ikzelf zich tot het bestuur gewend met het volgende voorstel: hij, Buck, heeft de narigheid die hij heeft ondervonden grotendeels aan zichzelf te wijten. Maar toch: zou het niet mogelijk zijn iets voor hem te doen? Een argument dat daarvoor pleit is het volgende. Al in 1980 werd bekend dat er zo’n boekje zou komen. De initiatiefnemer gaf toen de verzekering dat alle voorbeelden geanonimiseerd zouden worden. Maar de zaak Buck is dusdanig bekend dat in zijn geval, ook al zou zijn naam niet genoemd worden iedereen toch zou weten dat het om hem ging. De toenmalige president moest hem berichten dat anonimiseren in zijn geval ondoenlijk was. Hij zei erbij: ‘Ik vind dat heel vervelend voor je’. – Het had, vonden wij, voor de hand gelegen Buck vrijblijvend de gelegenheid te bieden de tekst over zijn geval van commentaar te voorzien. De president had er wel oren naar, echter binnen het ledenbestand was er te weinig steun om op dit voorstel in te gaan.

Buck heeft getracht op enigerlei wijze genoegdoening te krijgen, jarenlang zonder succes. Totdat in 2011 de Nationale Ombudsman hem een zeker gelijk gaf.[v] Ik citeer: ‘De KNAW had ervoor kunnen kiezen de concepttekst af te stemmen met Buck, en alleen … die punten op te nemen waarover geen enkel verschil van inzicht bestond. [Dat zij dit niet heeft gedaan] is niet behoorlijk’. − Eerlijk gezegd, deze uitspraak gaat mij nu net een stapje te ver. In de media heeft dit oordeel, voor zover ik weet, nauwelijks aandacht gekregen, noch in positieve noch in negatieve zin.

In de Trouw van 10 juni 2017 staat een uitvoerig vraaggesprek met Henk Buck. Hij was toen 87 jaar. Hij deelt daarin mee dat hij in dat befaamde gesprek op de televisie in 1990 niet had moeten zeggen dat een geneesmiddel tegen Aids dank zij hem onder handbereik zou zijn: ‘Dat was mijn fout’. Het kwam vooral, zo voegt hij daaraan toe, door die toenmalige verslaggever van de NOS. Verder, wat hem het meest verdroten heeft, begrijpelijk, is dat indertijd zijn collega’s van de KNAW geweigerd hebben zijn handelwijze te bespreken: Het zweet breekt hem uit als hij terugdenkt aan die KNAW-bijeenkomst waarin hij definitief werd afgeserveerd. Hij zei: “Ik had de kwestie aan de KNAW voorgelegd omdat ik dacht dat ik onder collega’s wel het inhoudelijke debat kon voeren. Maar nee hoor, toen ik daarom vroeg werd mij de mond gesnoerd.”

Noten
1 Van Kolfschoten, F.: Valse vooruitgang. Amsterdam/Antwerpen 1993, pp. 152-163.
2 Portegies, P.: De grenzen van het vak. Amsterdam: 2009, p. 9.
3 Köbben, A.J.F.: ‘Hiërachische verhoudingen binnen het universitaire bestel.’ In: Het Gevecht met de Engel. Amsterdam: 2003, pp. 80-96, aldaar pp. 95-96.
4 Heilbron, J.: Wetenschappelijk onderzoek; dilemma’s en verleidingen. KNAW Amsterdam: 2005.
5 Nationale Ombudsman: Rapport 2011/ 034.

Volgende hoofdstuk: over-de-rol-van-ijdelheid-in-de-wetenschap-het-geval-van-jan-hendrik-schon/