Recht te Utrecht – Inleiding. Utrecht, stad naar mijn hart
Utrecht is gebouwd op de resten van een Romeins castellum waarop al in de vroege Middeleeuwen de bisschop van Utrecht de burcht Trajectum bewoonde van waaruit hij en zijn opvolgers het wereldlijk gezag over grote delen van de huidige provincies Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen, Friesland en ten slotte ook Noord-Brabant uitoefenden. De door bisschop Godebald in 1122 aan de burgers van Utrecht verleende stadsrechten deden binnen de stad een eigen rechtsorde met middelen ter handhaving daarvan door rechtspraak ontstaan[i].
De herinnering aan die vroege tijden heeft in dit boek geen weerklank gevonden. Dit is bijna vanzelfsprekend het geval omdat de documenten uit de Middeleeuwen slechts sporadisch getuigen van het dagelijks bestaan van het gewone volk. Wèl zal de aandachtige lezer in dit boek stalen aantreffen van de rechtspraktijk in zowel het strafrecht als het burgerlijk recht in onze twintigste eeuw, ondersteund door enkele verwijzingen naar de zestiende tot en met de negentiende eeuw, die onder andere de toepassing van schavotstraffen en de gevolgen van kapitale misdrijven toelichten. Ook is terzijde een voor onze tijd opmerkelijk voorbeeld van communicatietechniek te vinden in de bijdrage van de heren Rombach.
In deze Utrechtse parade van het recht – ik verwijs naar de bijdrage van de hand van mr. Bekkers – paraderen als meesters een oud-president van de rechtbank, een oud-hoofdofficier van justitie, een advocaat en een notaris en laat een viertal historici in drie bijdragen iets zien van de strafrechtspraak in de achttiende en negentiende eeuw. Zelfs heeft drs. Scheffer als zenuwarts gepoogd een rapport samen te stellen omtrent het misdadig gedrag van een zekere Christiaan Rombach in het jaar 1794.
In de parade lijkt het goed ook een idee te geven van de functies van het gemeentebestuur van Utrecht als wetgever, als vervolger en als rechter. Deze functies, die het bestuur toekomen krachtens onder andere de Gemeentewet, liggen in het verlengde van de aloude stadsrechten. Ze betreffen in de eerste plaats het handhaven van de openbare orde waartoe de gemeenteraad een Algemene Politieverordening vaststelt die, rekening houdend met het plaatselijke gebruik, regels geeft voor onder andere het burenrecht, het gebruik van de openbare weg, sluitingstijden van openbare gelegenheden en het houden van huisdieren. De handhaving van de Algemene Politieverordening is in handen van het politiekorps, dat een door het gemeentebestuur goedgekeurd budget heeft, van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie en van de politierechter.
De gemeenteraad stelt meer verordeningen vast, onder andere op het gebied van de woningbouw, de zogenoemde bouwverordening, die regels geeft voor de inrichting van in de gemeente nieuw te bouwen of te verbouwen woningen. Voor de handhaving van de bouwverordening wijst de gemeenteraad in overleg met het Openbaar Ministerie een aantal ambtenaren aan dat opsporingsbevoegdheid krijgt en fungeert de gemeenteraad zelf als rechter in eerste aanleg. Op overeenkomstige wijze is er bijvoorbeeld een aantal verordeningen onder de naam bestemmingsplan dat de bestemming van nieuw of opnieuw te bebouwen gronden binnen de gemeente vastlegt. Bezwaren tegen een bestemmingsplan volgen tegenwoordig de rechtsgang van de Algemene Wet Bestuursrecht met de gemeenteraad als eerste instantie. In het geval van milieuvergunningen blijft, ook onder vigeur van de nieuwe procesrechtelijke regeling van de Algemene Wet Bestuursrecht, rechtstreeks beroep op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in beginsel gehandhaafd.
Naast het Openbaar Ministerie en de rechtbank spelen zowel advocaten als notarissen een rol bij de hierboven geschetste taken van het gemeentebestuur. Zij worden in voorkomende gevallen door het gemeentebestuur in verschillende rollen geraadpleegd. Ook staan zij vanzelfsprekend desgewenst de justitiabelen bij.
Als oud-bestuurder van onze goede stad heb ik veel aandacht mogen en ook moeten geven aan het aloude aspect van de handhaving van de openbare orde. In mijn tijd fungeerde daarvoor een, toen niet maar nu wel in de Politiewet gedefinieerd, instituut: het driehoeksoverleg. In dit driehoeksoverleg nemen deel de hoofdofficier van justitie en de burgemeester, samen het bevoegd gezag, en de hoofdcommissaris van politie, mr. Herstel gaat in zijn bijdrage aan deze bundel hierop in. Dit overleg bleek een uitmuntende uitkijkpost op het gebeuren in de maatschappij.
Zo viel waar te nemen dat de houding van de burgers tegenover de politie in een tijdsbestek van tien jaar grosso modo veranderde van ‘waar bemoeien zij zich mee?’ in ‘waarom zijn zij er niet?’. Daarmee parallel kwam in de publieke opinie een omslag van een zekere tolerantie voor wetsovertreders naar ‘mogen brave burgers alsjeblieft worden beschermd tegen mensen die denken dat zij zich alles kunnen permitteren’. Of anders gezegd, een verandering van ‘een beetje knoeien of smokkelen mag toch wel’ naar ‘fraude graag snel en stevig aanpakken, want de belastingbetaler heeft de strop’.
Tot de min of meer spectaculaire onderwerpen van het driehoeksoverleg behoorden in die tijd de strijd van de kraakbeweging tegen de leegstand van woningen, het (voetbal)vandalisme, het gebruik van geweld bij betogingen, het parkeerbeleid, burgerlijke ongehoorzaamheid en het drugsbeleid. In zijn bijdrage gaat mr. Herstel in op enkele bijzonderheden, zoals op de goede sfeer waarin het overleg werd gevoerd, die ook ik zo heb ervaren.
Het was soms nodig dat het driehoeksoverleg over een acute situatie onafgebroken voortduurde totdat de situatie met veel geduld in goede banen was geleid. Trefwoorden hierbij zijn Amelisweerd, het kraakpand aan de Kromme Nieuwegracht en het bezoek van de paus. Overleg werd ook gevoerd over de vrijmarkt op Koninginnedag, de automarkt op het Veemarktterrein, het ‘proletarisch winkelen’ en het opzetten en het begeleiden van het IRT (Interregionaal Rechercheteam) ter bestrijding van de georganiseerde misdaad.
Terugdenkend aan de tijd waarin ik in het Utrechtse actief was, herinner ik mij vele goede contacten met de president en leden van de rechtbank, de hoofdofficier en leden van de staande magistratuur, de deken en leden van de Orde van Advocaten en leden van de Koninklijke Notariële Broederschap. De meeste contacten werden gelegd in de informele kringen van het maatschappelijk verkeer waarin tal van beoefenaren van de vrije beroepen, respectievelijk ambtelijke uitvoerders van het recht tot mijn genoegen vrijwilligerswerk verrichtten. Voorts gaven de genoemde beroepsorganisaties regelmatig acte de présence bij officiële gelegenheden in de stad. Ik denk hierbij vooral aan de opening van het academisch jaar van de Universiteit Utrecht met zijn belangrijke juridische faculteit.
Overigens wordt nog steeds vanuit universitaire kringen meegewerkt aan initiatieven die hun oorsprong hebben in stadse kringen. Een gelukkig voorbeeld is het boek dat ik hier mag inleiden. Niet alleen is het merendeel van de auteurs alumnus van de Universiteit Utrecht, ook zijn enkelen van hen als docent aan deze universiteit verbonden of verbonden geweest. De medewerking van de historici heeft de bundel wezenlijk verrijkt. Het initiatief van advocatenkantoor Wijn & Stael om deze bundel Recht te Utrecht tot stand te brengen, acht ik zeer geslaagd.
Noot
i. R.A. Hoogland sr., Kroniek van Utrecht,1978