Samen

De juriste komt zeven minuten te laat binnen, in haar linkerhand een servet waarin een tosti ligt.
‘De lunch schoot erbij in’, zegt ze tegen het hoofd Personeelszaken. En neemt een hap.
De Balkenende in me vraagt zich af of het de ideale houding is om een ontslaggesprek te voeren.
Na het voorstellen, stelt ze de eerste spelregel vast.
‘Ik praat natuurlijk tegen Anneke, u luistert.’
Het is al snel duidelijk dat we er samen wel uit zullen komen en dat we het beste met Anneke voor hebben.
‘Maar je moet natuurlijk niet denken dat wij iedereen maar geld mee kunnen geven.’
‘Heeft Anneke daar dan om gevraagd?’, vraag ik.
‘Hoe bedoelt u? We gaan het toch niet over details hebben?’

Ja, misschien was het eerste gesprek van Personeelszaken met Anneke, die de zestig nadert, niet ideaal verlopen. Maar dat is ondertussen een gepasseerd station, stelt de juriste.
‘Dat hebben we toch vorige keer al uitgelegd?’
Dat er consequenties aan dat eerste gesprek verbonden zijn die nogal slecht voor Anneke uitpakken, is iets waar we wel uit zullen komen. Want, nogmaals, we hebben het beste met Anneke voor. En we gaan vanaf nu, stap voor stap, alles uitleggen.
‘We hebben echt wel begrip voor je situatie, hoor. Het valt ook allemaal niet mee. Maar,’ besluit ze, ‘wij hebben niets fout gedaan.’
Over deze conclusie gaan we het nog es hebben.

Ondertussen zit Anneke stil in haar hoekje. Ze neemt niet deel aan het gesprek.
De wangspieren van het zwijgende hoofd van Personeelszaken hebben het moeilijk. Regelmatig springt een deel van haar wang, dichtbij het rechteroog, eerst even omhoog en dan opzij.
Ze had de eerste zeven minuten die ze met ons door mocht brengen in het kamertje, naar het plafond gekeken. Er werd geen woord gewisseld.

Uit de juriste rollen ondertussen snuffelstages, klusjes en ja, ook het woord outplacement komt voorbij.
‘Want uiteindelijk moeten we naar een oplossing. En dus is het de vraag of je wel wilt werken.’
Als ik opmerk dat dat een vreemde vraag is als je bijna 15 jaar in het ziekenhuis werkt, wordt ze boos.
‘Zo komen we geen stap verder,’ stelt ze vast, ‘u denkt dat wij tegen Anneke zijn, dat we haar kwijt willen. Dat is niet de inzet. We zoeken samen met Anneke naar oplossingen. Zij is niet ziek, ze kan werken, alleen niet op haar afdeling. En niet in dit ziekenhuis.’
Ze kijkt naar haar schrijfblok. Tikt met haar pen op de tafel.
‘Hoe gaan we nu verder?’, vraagt ze.
De wang van Personeelszaken hupt nog een keer naar rechts.
‘Ik hoop dat het duidelijk is dat we er samen uit willen komen, maar niet alle tijd hebben.’