Stapelen en doorpakken ~ Vrije tijd, discriminatie en criminaliteit
No comments yetNaast hoorcolleges volgen en naar werkgroepbijeenkomsten gaan, maken bijna alle studenten menig uurtje vol op de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk kijken we naar wat ze in hun resterende tijd doen. Zijn ze maatschappelijk betrokken en op welke manier? Doen ze mee aan ontgroening en borrelen ze wekelijks met medestudenten? Trappen ze wel eens een balletje of ontladen ze zich op een andere manier met sport? Wie zijn hun vrienden, wat doen ze daarmee en waar zetten ze de bloemetjes buiten? Verder willen we weten hoe onze studenten tegen de samenleving aankijken en hoe zij vinden dat de samenleving hén bekijkt. Hebben ze te maken met discriminatie? Tot slot zijn we ook benieuwd in hoeverre zij en hun gezinsleden betrokken zijn (geweest) bij criminaliteit.
Voor de eigen groep
Bijna de helft van onze studenten doet of deed recentelijk vrijwilligerswerk of is onbetaald betrokken bij een project. Dat kan van alles inhouden, maar vaak zetten ze zich in voor jongere jongeren van hun eigen etniciteit en heeft het een culturele of religieuze insteek. Er zijn er die heel praktisch bezig zijn en uitstapjes en vrijetijdsactiviteiten organiseren voor een jongerencentrum (dat doen twee jongens en één meisje). Vaker gaat het om meer didactische en/of politieke projecten. Zo mede-organiseert Aïcha debatten die de dialoog tussen moslims en niet-moslims moeten stimuleren, geven drie studenten (twee meiden en één jongen) les over de Tweede Wereldoorlog en waren twee meiden betrokken bij een project van een joodse organisatie waarvoor ze het Midden-Oosten conflict nader bekeken. De meeste van deze studenten zeggen in eerste instantie dat ze het ‘gewoon leuk’ vinden om mee te doen aan dergelijke projecten zoals hierboven beschreven en een enkeling noemt zich uit zichzelf maatschappelijk betrokken. Pas in tweede instantie, na enig doorvragen, heeft het gros toch wel het idee dat ze andere Marokkaanse jongeren iets mee kunnen geven. Voor een enkeling is een extra motivatie dat het goed op je cv staat, zo gebruikte Zara dit als argument mee te mogen op reis naar het Midden-Oosten.
Het is een open vraag wat toekomstige werkgevers ervan vinden dat potentiële werknemers in hun vrije tijd vooral iets doen voor de ‘eigen’ groep. Voor hetzelfde geld interpreteren ze dit als bewijs van niet geïntegreerd zijn.
‘Het was vanuit een Joodse organisatie, die samen met Marokkanen de handen in elkaar wil slaan om het Midden-Oosten conflict van binnen uit te bekijken. Ik vond het ook interessant voor mijn studie, dus geweldig dat ik mee kon met die reis naar Israël en de bezette gebieden.’ (Zara, 20 jaar)
‘Ik ben hoe dan ook erg met Marokko en mijn roots bezig. En dit leek me meteen wat. Het is gewoon heel mooi om te zien hoe die mensen naar Nederland zijn gekomen en ontzettend hard hebben geknokt en gewerkt. Dan vind ik het wel mooi om iets terug te doen in de vorm van zo’n boek. En dan zou ik het helemaal mooi vinden als mijn overleden vader daar straks ook tussen staat.’ (Loubna, 24 jaar)
Door alle bijbaantjes en daarnaast ook nog betrokken zijn bij projecten, schiet sport er vaak bij in. Onze studenten waren zonder uitzondering sportiever toen ze nog niet in de collegezalen zaten. Vooral degenen die zich op de middelbare school nog wel in het zweet renden of trainden, balen daar van en vinden dat ze eigenlijk weer zouden moeten beginnen. Verder valt op dat bijna niemand aan teamsport doet, wat automatisch betekent dat ze tijdens het sporten ook niet in contact komen met niet-Marokkaanse leeftijdsgenoten.
Een paar studenten deden wel een teamsport tijdens hun middelbare schooltijd: voetbal. Loubna is de enige die nog steeds een balletje trapt. Vier studenten (twee meiden en twee jongens) doen aan fitness, Naima zwemt ‘tijdens de vrouwenavond’, Malika is er na acht jaar mee gestopt. Omar heeft van alles een blauwe maandag gedaan, maar sport nu ook niet meer. Net als Saïd die op het vwo aan judo deed, lid was van een basketbalvereniging en met vrienden onder elkaar aan zaalvoetbal deed. Opmerkelijk is overigens dat de studenten die nú vrijwilligerswerk doen, vaker vroeger sportief waren of nog steeds zijn. De studenten die nu niet aan vrijwilligerswerk of sport doen, deden altijd al weinig van dit soort activiteiten naast school.
Niet ‘zulke’ studenten
Lid zijn van studenten- of studievereniging associëren onze studenten al snel met ‘zulke’ studenten: studenten die ‘veel uitgaan en veel zuipen’. Daar willen ze absoluut niet mee vergeleken worden. Áls ze al lid zijn van een vereniging, dan is die studie-gerelateerd en is de belangrijkste reden: ‘vanwege de lezingen of reisjes die ze organiseren’. Eén student was een tijdje lid ‘maar niet actief’ van een Marokkaanse studentenvereniging en één studente was een tijdje lid van de Arabische Europese Liga. Maar daar is ze mee gestopt omdat het te veel tijd kostte. Dat verenigingen tijd opslokken is een vaker gehoord bezwaar en een zwaarwegende reden om zich er niet mee in te laten. Sihem noemt haar tijd daarvoor te ‘kostbaar’.
Dat ze geen lid zijn van verenigingen betekent echter niet dat ze passief zijn, niet vanachter hun boeken vandaan komen of elke avond met hun ouders op de bank zitten. Want de meesten bezoeken met collega-studenten, vaak vrienden en vriendinnen, wel debatten, lezingen en discussies.
Vooral als ze islam-gerelateerd zijn, gaan over het Midden-Oosten of aanverwante onderwerpen. Dit vinden ze niet alleen interessant, maar het zijn ook goede gelegenheden om te netwerken. Voor meisjes geldt dit net zo goed als voor jongens. Dat is anders op het vlak van relaties met de andere sekse. Geheel overeenkomstig het beeld dat in de publieke opinie overheerst, hebben eigenlijk alleen de jongens een relatie of gehad. Tenminste: de meisjes zéggen dat ze op dit vlak nog onbeschreven blaadjes zijn. Alleen Latifa gaat prat op haar veroveringen op het mannelijke geslacht. En een andere studente overweegt op dit moment actief een potentiële partner: ze heeft kriebels in haar buik, maar haar ouders weten nog van niets. Terwijl de meiden dit gespreksonderwerp zéker niet uit de weg willen gaan, laten ze zich diplomatieker uit en vertellen ze, met uitzondering van Latifa, dat ze ‘daar’ nog helemaal niet mee bezig zijn. De jongens reageren heel anders op de vraag naar relaties: natúúrlijk hebben ze vriendinnen of gehad. Dat begon bij de meesten op de middelbare school. Bij een aantal waren de hormonen zelfs reden voor studievertraging. Daarvan is bij de meisjes geen sprake.
Overigens gaan onze studenten vooral met (Marokkaanse) studiegenoten om. Voor sommigen, vooral de degenen die buiten Amsterdam zijn opgegroeid, is dat een ongekende luxe: zij zaten op een redelijk witte basisschool en middelbare school. Zij halen nu de schade in. Een enkele student voelt gêne om een voorkeur voor Marokkaanse vrienden uit te spreken en sommigen weten niet hoe snel ze moeten vertellen dat ze ook heus wel Nederlandse vrienden hebben. Overigens praten vooral de meiden hier uitvoerig over. Voor de jongens lijkt het er niet zo toe te doen.
‘Het gaat om de manier van praten, de gezelligheid. Mensen die je begrijpen en dichterbij je staan. Ik bedoel: je kunt een hele goede Nederlandse vriend of vriendin hebben, maar dat blijft toch altijd een beetje anders. Met de ramadan bijvoorbeeld, samen het vasten beleven. Ik doe ontzettend veel dingen samen met mijn vrienden. Voor mij had het niet moeten zijn, studie, thuis, studie, thuis, studie, thuis. De mensen die je ontmoet en de contacten die je opdoet, dat is niet alleen nu belangrijk, maar ook voor straks als je een baan wilt zoeken.’ (Loubna, 24 jaar)
Hoe dan ook gaan onze studenten vooral intensief om met jongeren die óók studeren. Mohammed heeft alleen vrienden die studeren. Saïd rijdt voor die vrienden het halve land door. ‘Gisteren was ik weer even in Groningen, toen ben ik ook even naar Zwolle gereden om wat te gaan drinken met vrienden. Zaterdag ga ik weer naar Maastricht, naar twee andere vrienden.’
Geen Marokkaanse feesten
Als we vragen naar hun uitgaansgedrag willen veel meiden eerst van weten wat ze daar onder moeten verstaan. Uiteraard kaatsen we de bal terug en vragen we naar hun eigen definitie. Zij noemen dan vaak: met vriendinnen uit eten gaan, naar de bioscoop, een weekendje weg, soms ook een auto huren en gek doen. Voor Latifa is dat ook het wat ondeugendere: ‘met vriendinnen bij iemand thuis zitten en jointjes roken’. Het is overduidelijk dat de meisjes niet de indruk willen wekken feestbeesten te zijn en dat zal in de meeste gevallen ook niet ver bezijden de waarheid zijn. Stappen is een taboe en de één wijt dat aan haar Marokkaanse achtergrond, de ander aan religie. Toch gaat een enkeling heus wel eens op stap of deed ze dat in elk geval in haar jongere jaren. Sihem (van buiten Amsterdam) ging als puber om de week uit en vond dan zelfs mensen met alcohol achter de kiezen geen bezwaar. ‘Ach: die zijn gewoon melig en irritant, maar het hoort er een beetje bij’. Karima (20) vertelt aanvankelijk dat ze nooit uit gaat, maar dat haar broers wel heel af en toe gaan, want ‘die kunnen gewoon weg als ze willen’. Later ontboezemt ze toch dat ze af en toe naar Paradiso gaat en laatst naar Escape is geweest. Ze is wel heel duidelijk in haar voorkeur voor het publiek: dat moet etnisch gemengd zijn. Dit blijken trouwens de meeste studenten belangrijk te vinden. Liever zelfs met veel wit op de dansvloer, dan alleen met Marokkanen onder elkaar, zo zal later blijken.
Latifa is één keer stiekem ’s nachts op stap gegaan, maar dan wel naar een plek waar geen andere Marokkanen zouden komen. Zij riskeerde daarmee een fikse ruzie en haar zus en moeder moesten haar dekken; de meesten laten het zo ver niet komen. Ze conformeren zich liever aan de huiselijke regels en normen dan dat ze de lieve vrede verstoren.
‘Het is natuurlijk taboe als Marokkaanse zijnde. Dat is niet iets waar ik me mee bezig houd. Ik denk gewoon: wat heeft het voor nut om naar zo’n plek te gaan waar alleen negatieve dingen zijn en geen positieve dingen. Je hébt er niets aan. Het hoort gewoon niet. Je hoort niet te dansen. Ik vind dansen wel leuk, maar het hoeft niet van me. Ik wil niet de relatie met mijn ouders riskeren dat het op een gegeven moment helemaal niet goed gaat alleen om uit te gaan. Ik ben gewoon naar het buitenland geweest en ik mag reizen. Dus ik wil het niet riskeren. Tijdens dat reizen ben ik wel eens uitgeweest. Dan zijn je ouders er toch niet bij. Maar toen dacht ik wel: ‘Is dit het nou?’ Ik ga liever naar de bioscoop, uit eten of een dagje naar de Efteling.’ (Malika, 22 jaar)
‘Dat heeft met mijn geloofsovertuiging te maken. Dat is ook met hoe ik ben opgevoed. Iets wat niet mocht. Verboden terrein en eigenlijk had ik er ook nooit behoefte aan om dat te doen omdat dat er niet bij hoorde. Gemengde gezelschappen waarin mannen en vrouwen gemengd gezellig
doen en dansen daar ben ik niet van de partij. En dat is vaak het geval. Ik hield er vroeger wel van, maar nu haal ik er niks meer uit.’ (Aïcha, 27jaar)
Aïcha draagt een hoofddoek en is van alle geïnterviewde meisjes het meest strikt. Hanan vindt het ‘raar’ om gesluierd in een café te komen. Naima, eveneens met hoofddoek, trekt zich hier weer niet zoveel van aan. Die lijkt er juist wel plezier in te hebben om wat te provoceren als ze met haar beste vriendin (een autochtone meid) en haar vriend naar een grand café gaat. Anders dan de meeste meiden, geven de mannelijke studenten wel meteen antwoord op de vraag naar uitgaan. Ze vertellen openhartig over hun stapgedrag. Wat wel opvalt, is dat ze tegenwoordig meer op hun lauweren rusten en hun wilde haren kwijt lijken. Sommigen zeggen letterlijk wel klaar te zijn met het tot diep in de nacht doorhalen. Ze vinden het nu leuker om met vrienden onder elkaar te zijn voor quality time.
Hoe zit het met de deelname aan Marokkaanse feesten die regelmatig worden gegeven? Klopt onze verwachting dat de drempel voor de meiden lager is om daar naartoe te gaan? Er wordt immers doorgaans geen alcohol geschonken en deze feesten beginnen relatief vroeg. Gek genoeg voelen de meeste van onze Marokkaanse studenten zich juist daar niet op hun plek. Vooral de meiden vinden het een ‘vleeskeuring’ en volgens hen komen er geen jongens waar zij mee gezien willen worden.
‘Die feesten worden altijd verpest door bepaalde mensen. Het wordt al snel zo’n huwelijksmarkt. De meisjes zijn daar puur om zichzelf te presenteren en jongens ook en je weet hoe dat gaat. Dan draait het niet om het concert of de muziek maar om zien en gezien worden.’ (Zara, 20 jaar)
Het gros van onze studenten zul je dus niet tegenkomen op een Marokkaans feest. Mohammed benadrukt eerst dat hij zich niet van ze wil distantiëren, maar dat de mensen die daar op afkomen ‘vreselijk’ zijn. ‘Je kunt er geen gesprek mee aanknopen. Ze zijn niet inspirerend’. De meeste studenten houden van plekken waar een gemengd publiek komt. Niet alleen ‘allochtonen’ en dus al helemaal niet uitsluitend Marokkanen.
Er zijn uitzonderingen. Drie van onze twintig studenten (twee jongens en één meisje) gaan wel graag naar feesten waar alleen of vooral Marokkanen komen. Achmed struint Marokkaanse discotheken door heel Nederland af en Sadik gaat uit een soort Berberbewustzijn naar feesten waar bijna alleen Berbers komen. Hij noemt dat een ‘megaonderdeel’ van zichzelf. Hij zegt zich ook hard te maken voor de Berberzaak door middel van publicaties. Hij vindt dat Berbers bezig zijn hun eigen cultuur te ontkennen. Een ‘beeldenstorm’ noemt hij dat.
Loubna (die het vwo deed op een witte middelbare school en tot haar studie vooral autochtonen om zich heen had) gaat wel eens naar een Hafla Annissa: een feest voor moeders, dochters, zussen, nichten en vriendinnen. Zij stelt dat Marokkanen kunnen feesten en kunnen dansen. Als zij uitgaat, wil ze ook het liefst de hele avond op Arabische muziek dansen.
Waarom hebben de meeste geïnterviewden dan zo’n afkeer van Marokkaanse feesten? De meest plausibele verklaring voor hun afkeer, is dat ze de regels van het spel niet kennen en ze zich daardoor als vreemde vis voelen. Immers: het gros van de jongeren dat op Marokkaanse feesten afkomt, is geen student, gebruikt een ander vocabulaire en heeft andere interesses. Dat onze studentes die gelegenheden omschrijven als ‘huwelijksmarkt’ duidt er op dat de jongeren hier al wel op zoek zijn naar een partner en óf al klaar met studeren zijn óf nooit in de collegebanken hebben gezeten.
Mohammed, Hafid en Nasr zijn duidelijk van het meer hippe uitgaansleven. Zij gaan het liefst naar house feesten: Jimmy Woo, Escape en Zebra Lounge. Hafid prefereert dit boven hiphop of r&b feesten, omdat het daar ‘te gekleurd is’ en vaak op vechten uitdraait. Nasr vindt die locaties ook prettig omdat het lekker gemixt is qua jongens en meiden. Hij signaleert een kentering onder Marokkaanse meiden.
‘Meestal is er een yuppenpubliek: tussen de twintig en dertig, wel redelijk blank. Het type Marokkaan dat je daar tegen komt, is de hippe Marokkaan. Niet de jongen van de straat: geen Ali B types. Ik zie daar ook best veel Marokkaanse meisjes, ik denk dat het wel aan het veranderen is dat Marokkaanse meisjes ook vaker gaan of mogen. Die feestjes op zondag beginnen ook best vroeg en ik denk dat het dan voor veel meer Marokkaanse meisjes toegankelijker is.’ (Nasr, 21 jaar)
Overigens krijgen de jongens geen carte blanche om tot in de kleine uurtjes door te gaan. Hafid woont op zichzelf woont en is alleen aan zichzelf verantwoording schuldig. Maar de meesten moeten rekening houden met hun huisgenoten die op één oor liggen. Uit respect voor hun ouders vertellen ze niet al te veel over hun nachtelijke uitstapjes. Volgens Nasr vallen zijn bezoekjes aan de Escape onder het ‘gedoogbeleid’.
Wat nou, geweigerd!
Hoe zit het met discriminatie? Zelf verstaan de studenten hieronder dat de op je afkomst wordt achtergesteld: ‘Dat iemand je op een andere manier behandelt omdat je Marokkaans bent.’ Opmerkelijk is dat ze hier niet spontaan zeggen ‘Omdat je moslim bent.’ Voor iedereen is discriminatie een issue in zijn of haar omgeving, hoewel ze er zelf niet echt mee te maken hebben, het is meer van horen zeggen. Ze halen dan vaak voorbeelden aan uit de media – en dan gaat het altijd over solliciteren, moeilijk een stage kunnen vinden of gek aangekeken worden vanwege je hoofddoek. De persoonlijke ervaringen zijn vaak gerelateerd aan uitgaan. Maar ze laten het er niet bij zitten. Eén van hen geeft als gouden tip: ‘Je moet ze gewoon omkopen. Met materie is alles voor mekaar te krijgen en dan kom je er een volgende keer ook wel in. Dat onthouden ze’. Een ander is principiëler.
‘Zodra ik geweigerd word, haal ik de politie en dan is het opgelost. Dat doe ik pertinent. Dat doe ik al vanaf het begin, toen ik een jaar of achttien was. Eigenlijk vind ik iemand weigeren ook geen discriminatie, dat is gewoon keihard racisme. En dat is vreselijk om mee te maken.’ (Sadik, 26 jaar)
Niemand heeft zelf de ervaring van discriminatie tijdens sollicitaties. Tenminste: niet zo dat ze het in de gaten hadden. Overigens krijgen ze hun bijbaantjes vaak ‘via via’. Wel had Aïcha (universiteit) een incident op een school waar ze meewerkte aan een mentorproject. ‘Die school had er moeite mee dat ik er zo, met hoofddoek bijloop’. Uiteindelijk liep het met een sisser af. Hanan (hbo) had wel moeite een stageplek te vinden in een ziekenhuis. En hoewel Latifa (universiteit) nooit aan den lijve heeft ondervonden dat ze tijdens solliciteren is afgekeurd vanwege haar Marokkaanse achtergrond, is ze toch een beetje achterdochtig geworden.
‘Er waren te weinig plekken in de ziekenhuizen en het grootste deel was al aan de Nederlandse studenten gegeven. Wij werden dan meestal in een gezondheidscentrum of in een huisartspraktijk geplaatst. Dat vond ik toch wel erg. Ik had dan toch wel zoiets van: ‘Misschien trekken ze Nederlanders toch wel voor.’ (Hanan, 21 jaar)
‘Ik vind het jammer dat je niet gewoon normaal kunt solliciteren. Omdat ik moet denken: ‘Ik ben toch een Marokkaan’. Zullen ze schrikken als ik binnenkom? Zullen ze dan op een bepaalde manier naar me kijken? Zullen ze bepaalde dingen van me willen weten? Over de islam of over 11 september?’ (Latifa, 24 jaar)
Over het algemeen vinden onze studenten dat ‘het ook aan jezelf ligt’. Zij zijn van mening dat téveel Marokkaanse jongeren te gemakkelijk de schuld bij anderen leggen dat ze geen baan kunnen vinden of dat ze gediscrimineerd worden. Noem het struisvogelpolitiek, maar zij vinden dat ze er niets mee opschieten meteen met het woord discriminatie te gooien. Zij hameren op eigen verantwoordelijkheid en dat je dan maar extra je best moet doen.
‘Je moet je wel bewust zijn van dat je kunt worden afgewezen op grond van je culturele achtergrond, maar je moet niet met die instelling gaan solliciteren. Want dan komt het niet goed. Ik heb zelf stage gelopen bij een jongerencentrum en we kregen heel veel aanvragen van Marokkaanse jongeren die zeiden: ‘Ik hoorde dat jullie je richten op Marokkanen, dus ik dacht: ik probeer het hier.’ Zij proberen het al niet eens op de gebruikelijke plekken. Die zoeken iets waar ze iets meer zekerheid hebben op een stageplek. Ik vind niet dat je zoiets moet accepteren van jezelf, je laten ontmoedigen door mogelijk mindere kansen op arbeidsmarkt.’ (Nasr, 21 jaar)
Bij één student heeft een heel concreet geval van discriminatie verstrekkende gevolgen gehad. Het zorgde er voor dat hij in een identiteitscrisis raakte en tijdelijk stopte met studeren. Achmed kreeg tijdens zijn stage op het mbo een relatie met een Nederlands meisje, ze gingen met elkaar totdat de vader erachter kwam en de omgang verbood.
‘Het was: óf je stopt ermee, óf je gaat het huis uit. Ik begreep het niet. Alleen omdat ik Marokkaan ben? Het heeft me beïnvloed in de manier waarop ik ben gaan denken. Wie ben ik? Ik ben hier geboren. Wel met een Marokkaanse achtergrond, maar ik was nooit zo behandeld, ik had me nooit zo gevoeld. Tóen ging het mis. Ik moet wel zeggen: ik heb een schat van een stagebegeleider gehad. Een Nederlandse man die heel veel met Afrika heeft. Hij is ook getrouwd met een Afrikaanse vrouw. Tot op dag van vandaag heb ik contact met hem en bij hem kan ik met alles terecht.’ (Achmed, 24 jaar)
Geen lieverdjes
In hoofdstuk 5 hebben we het al gehad over criminaliteit in de omgeving van de studenten. We zagen dat ze zich op de middelbare school steeds meer afkeren van leeftijdsgenoten die zich bezighouden met onoorbaar gedrag. Wat zouden we te horen krijgen als we hen vragen of zijzelf of anderen uit hun gezin wel eens in aanraking zijn gekomen met politie en justitie? Vooraf hadden we op dit vlak de meeste terughoudendheid verwacht. En hoewel we een reëel vermoeden hebben dat ten minste één student niet alles vertelde over het doen en laten van zijn twee oudere broers, kwamen de anderen oprecht en openhartig over.
Indien de landelijke cijfers over criminaliteit onder Marokkaanse jongeren (zie hoofdstuk 1) ook zouden gelden voor Marokkaanse studenten, dan zouden ten minste een paar mannelijke studenten als dader bekend moeten zijn bij de politie. Als we de vraag naar criminaliteit voorzichtig formuleren en spreken van ‘in aanraking komen met politie en justitie’, krijgen we inderdaad bevestigende antwoorden. Twee studenten vinden het een hilarische vraag en zeggen volmondig en trots: ‘Já. Mijn oudere broer is zelf agent!’ Anderen vertellen dat ze wel eens ze aangifte hebben gedaan van diefstal of als getuige zijn gehoord. Toch zijn er ook wel twee (mannelijke) studenten die zelf als dader in beeld kwamen. Zo is één student een keer gearresteerd omdat hij op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plek was: ‘Er was een groepje Surinamers dat meisjes lastigviel op het zwembad en omdat ik er eerder Surinaams dan Marokkaans uitzie, dachten ze dat ik er ook bij hoorde…’ En werd een ander in de kraag gevat door de spoorwegpolitie toen hij met vrienden kattenkwaad uithaalde langs de rails. Helemaal blanco zijn de studenten dus niet allemaal, maar niemand heeft een serieus strafblad.
Wat krijgen we te horen als we de studenten vragen een boekje open te doen over hoe het zit bij broers (en zussen) en andere familieleden? Dan blijkt er wel meer aan de hand te zijn. Ook nu gaat het vooral om kwajongensstreken. Zo kwam bij Sihem politie aan de deur omdat haar broertje een gestolen fiets had gekocht. Volgens haar vond haar broertje dat ‘hartstikke cool’, maar was hun moeder ‘helemaal over de rooie’. Een broer van Nasr werd een keer voorgeleid omdat hij tijdens een vechtpartij iemand zó had verwond dat hij schadevergoeding moest betalen en Sadik (uit een gezin van negen met zeven zonen) vertelt:
‘Mijn broertje is een keer gepakt bij joyriden, een andere broer heeft een keer wat dingen gestolen uit een tuin, weer een andere broer heeft een keer een heftig ongeluk veroorzaakt. Ik weet het nog goed, het was ramadan, maar daar deed hij niet aan en hij had flink geblowd, ging rijden en toen kwam er een auto van links of rechts… Weer een andere keer stond de politie om zes uur ’s ochtends voor de deur met de mededeling: ‘Uw zoon zit bij ons in de cel’. Ik weet niet eens meer precies wat hij gedaan had. Ik geloof dat hij flink gedronken had op een schoolfeest en volgens mij is er toen iets mis gegaan. Hij had iemand geslagen, ofzo.’ (Sadik, 26 jaar)
Drie van de twintig studenten (Latifa, Aïcha en Mohammed – allemaal studenten aan de universiteit) hebben een oudere broer of jongere broertjes die kunnen worden omschreven als ‘grote criminelen’. Het is geen toeval dat juist deze drie eerder al vertelden dat ze in hun studiekeuze beïnvloed zijn door het criminele gedrag van familieleden. Latifa en Mohammed willen daarom advocaat worden, Aïcha begon met een studie maatschappelijk werk (nu doet ze cultureel maatschappelijke vorming) omdat ze ‘heeft gezien wat er allemaal fout kan gaan’. Dan is er ook nog Hanan: een achterneef van haar is regelmatig voor diefstal en tasjesroof opgepakt en uiteindelijk om het leven is gekomen tijdens een achtervolging door de politie. Bij de broer van Latifa is het ’t meest de spuigaten uitgelopen. Hij zit aan de cocaïne en liet haar vroeger pilletjes zien en een vuurwapen. ‘Die was niet geladen, maar ik mocht ‘m wel vasthouden.’ Hoewel de jongere broertjes van Aïcha (de meest praktiserende moslima van al onze studenten) ook geen lieverdjes waren/zijn.
‘Er gebeurt natuurlijk heel veel waar je geen weet van hebt. Ze kwamen terecht in vechtpartijen, maar ze pakten ook vaak iets van elkaar af. Dus dan was iemand gewoon z’n brommer kwijt. Of de laptop. De één heeft ook vastgezeten. Toen hij berecht was, had ik daar ook helemaal geen problemen mee. De familie maakte er zo’n drama van, ik vond gewoon: eigen schuld. Ik geloof dat dat op z’n zeventiende was… Toen heeft hij twee jaar gezeten. Ze noemden het georganiseerde misdaad, niets met drugs. Gelukkig niet!’ (Aïcha, 27 jaar)
Al onze studenten kennen persoonlijk jongens die in contact zijn geweest met politie en justitie. Als het al niet hun eigen broers zijn, dan wel neven of de buurjongen. Mohammed vertelt dat hij op een gegeven moment de enige in de buurt was die níet vast zat.
Opvallend is dat maar weinig studenten tot in detail weten wat er met broers, neven of buurjongens aan de hand was. Misschien willen ze het niet vertellen, maar het lijkt er eerder op dat zij zich liever zoveel mogelijk afzijdig houden. Zo vertelt Nora dat haar buurjongen een keer met een politieauto is opgehaald. Maar ze weet niet wat hij gedaan heeft. Dat durft ze niet te vragen. ‘Waarschijnlijk heeft hij wel vastgezeten want ik heb hem een hele lange tijd niet gezien.’ Karima hoort wel eens wat via haar nichtje, maar die treedt nooit in details. En Karima vraagt er ook niet naar. Wat ze wél weet is dat het gedrag van haar neven voor haar nichtje dé reden is om advocaat te willen worden. Van Mohammed hebben we het sterke vermoeden dat hij nog niet half heeft verteld van wat er met zijn twee oudere broers aan de hand is (geweest).
‘Volgens mij is er wel eens politie aan de deur gekomen, dat hij wat had gestolen of zo. Volgens mij wel, als ik het me goed kan herinneren. Ik weet wel dat hij niet naar mijn ouders luisterde, hij ging niet naar school, spijbelde… Hij had slechte vrienden, dat absoluut. Die verhalen heb ik later van mijn moeder gehoord. Jawel, hij heeft volgens mij wel eens gezeten. Ik weet niet waarom. Het kan best zijn dat hij wat heeft gestolen en dat hij… Ik weet in ieder geval zeker dat hij heeft gezeten… In voorarrest, dat ze nog moesten uitzoeken wat er met je moet gebeuren. (Mohammed, 22 jaar)
Automatisch komt het onderwerp op waarom iemand van het rechte pad afraakt. De scenario’s lopen uiteen en opvallend is dat wat voor andere gezinnen opgaat, niet voor hun eigen gezin lijkt te gelden. Wel zit het volgens hen in een klein hoekje: softe ouders, verkeerde vrienden, snel geld willen verdienen en van het één komt het ander. De meisjes vertellen dat het vooral ook komt door jointjes roken en het nieuwste mobieltje willen hebben (behalve Latifa want die steekt er zelf ook graag één op). Sommige jongens blowen zelf ook wel eens en omdat het bij henzelf niet direct tot verloedering heeft geleid, hoeft dat volgens hen bij anderen ook niet zo te zijn.
Aïcha herinnert zich dat het bij haar broertjes is begonnen na de dood van hun moeder. Dat was toen zij nog op de basisschool zaten. Ze gingen rondhangen, kwamen in contact met verkeerde jongens, ‘hoewel de één zelf een verkeerde jongen was’ en op een gegeven moment deden ze alleen nog waar ze zelf zin in hadden. Hun vader was zijn invloed helemaal kwijt. Er was een kloof tussen hen ontstaan. Aïcha vertelt dat ze ook met Jeugdzorg te maken hebben gehad, maar daar wilde haar vader niets mee te maken hebben. ‘Ik vind: ‘Maak er gebruik van’. Maar hij heeft er, denk ik, geen vertrouwen in.’
Volgens onze studenten is fout gedrag ‘besmettelijk’. Vandaar ook dat er gezinnen zijn waarin meerdere zonen de fout ingaan. Overigens vinden ze allemaal – en terecht, want dat wijzen de statistieken duidelijk uit – dat dit meer een aangelegenheid is van de jongens dan van de meisjes. Marokkaanse meisjes worden hoe dan ook al kort gehouden en komen daardoor minder in de verleiding en al helemaal niet snel in aanraking met slechte invloeden. Toch blijft het dan de vraag waarom onze studenten, en dan vooral de jongens, niet zijn meegesleept. In hun ogen hebben ze dat te danken aan hun ouders die hun handel en wandel goed in de gaten hielden.
Volgens Mohammed wil zijn moeder nog steeds ‘van A tot Z’ weten waar hij is. Zijn ouders hebben hem heel beschermd opgevoed en zijn moeder zei ook altijd: ‘Ik wil niet dat je wordt als je oudere broer’. Nasr vindt dat meer ouders de hand in eigen boezem zouden moeten steken.
‘Ik denk dat het fout nummer één is om te denken:’Dát doet mijn kind niet.’ Ik denk dat het gedrag van kinderen onvoorspelbaar is. Vooral als je ouders zullen zeggen: dat doet mijn kind nooit, dan wordt de pakkans natuurlijk ook veel kleiner. Mijn ouders zaten er altijd best wel dicht bovenop. Met wie we omgingen, hoe laat we thuis kwamen enzo. Mijn vader zou het bijvoorbeeld nooit accepteren als je op 16-jarige leeftijd met Nike’s binnen zou komen. Dan zou er bij mijn vader wel een belletje gaan rinkelen. Bij heel veel ouders rinkelen wel belletjes, maar die doen daar verder niets aan. En dan gaat het van kwaad tot erger. En mijn vader zei ook altijd: als jullie iets nodig hebben, zeg het dan gewoon. Problemen worden niet snel de kop ingedrukt, geen controle van ouders, wordt op een gegeven moment dweilen met de kraan open. Sommige ouders hebben het meegenomen naar Nederland dat opvoeding in Marokko niet alleen bij ouders ligt, maar ook op school. Dat verwachten ze in Nederland dan ook. Realiseren zich niet… zeggen ze: school doet niks.’ (Nasr, 21 jaar)
Maar als de ouders van onze studenten het zo goed hebben aangepakt, hoe komt het dan er ook studenten tussen zitten die wel broers hebben die bezig zijn (geweest) met criminaliteit? En dat sommige studenten zelf ook al eens zijn gearresteerd? Het antwoord van deze studenten is tweeërlei. Enerzijds hebben hun ouders hen, gewaarschuwd door ervaringen met andere kinderen, dubbel zo goed achter de vodden gezeten. Anderzijds leggen ze de verantwoordelijkheid bij henzelf. Zijn de studenten niet bang dat hun eventuele jongere broertjes het slechte pad op gaan? Daar lijkt behalve bij het jongere broertje van Hanan geen sprake van te zijn. Ze zijn wel realistisch én voorzichtig. Ze hebben immers al te vaak gezien hoe anderen aan die verleiding bezweken. Wel doen zij al het mogelijke ervoor te zorgen dat het bij hen niet zo ver zal komen. Ze houden ze in de gaten, fungeren soms als tussenpersoon met de ouders en houden hun ogen niet in de zak.
Samenvatting en conclusies
Onze studenten zijn over het algemeen tamelijk bezige bijen. Ze studeren, hebben meestal een bijbaan en een paar werken er in jongerencentra of is betrokken bij projecten– vooral gericht op jongeren van de eigen culturele groep of religie. Dit kan wijzen op etnische fixatie, ook omdat ze geen lid zijn van multiculturele sportteams of studentenverenigingen. Niet dat onze studenten saaie braveriken zijn. De meisjes gaan weliswaar over het algemeen niet naar clubs of cafés en ook de jongens lijken het heftige stappen wel achter de rug te hebben. Maar ze gaan nog wel uit, naar feestjes, en ook naar discussies en debatten. Maar wederom vooral als die over de islam of over het Midden-Oosten gaan.
Hoewel ze vooral vrienden hebben die óf dezelfde studie doen óf met wie ze dezelfde etniciteit delen, valt op dat ze in hun uitgaansleven het liefst naar plekken gaan waar een etnisch gemengd publiek komt. Het gros gaat ook niet graag naar Marokkaanse feesten. Dat vinden ze een verkapte huwelijksmarkt en met trouwen zijn ze nog niet bezig. De studenten hebben nauwelijks of geen persoonlijke ervaring met duidelijke discriminatie. Zij zien zich niet als slachtoffer en zijn mondig genoeg om er zelf tegenin te gaan. Bovendien vinden ze dat discriminatie niemand mag ontmoedigen eigen verantwoordelijkheid te nemen en je kansen te grijpen.
Criminaliteit is de studenten niet vreemd, ook niet in hun eigen omgeving. Een paar (mannelijke) studenten zijn zelf wel eens gearresteerd, En iedereen kan wel iemand aanwijzen die het stigma van de criminele Marokkaan bevestigt. Vaak gaat het om ‘kleine criminaliteit’, maar er zijn ook enkele studenten met broers die meer op hun kerfstok hebben. De leefwerelden van studenten en criminele jongeren zijn dus niet volledig gescheiden, maar de studenten doen, gestimuleerd door hun ouders, wel hun best om (inmiddels) zelf op het rechte pad te blijven.
LITERATUUR
Akers, R.L. (1998) Social learning and social structure. A general theory of crime and deviance. Boston: Northeastern University Press.
Babellowski, M. & de Boer, R. (2007) Voortgezet onderwijs in beeld. De leerlingen en hun resultaten in het Amsterdamse VO. Almere: Babellowski Onderwijsonderzoek.
Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R.V. & Bakker, B.F.M (2005) Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: CBS/WODC.
Buitelaar, M. (red.) (2007) Uit en thuis in Marokko; antropologische schetsen. Amsterdam: Bulaaq.
Buijs, F.J., Demant, F. & Hamdy, A. (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: University Press.
Crok, S., Slot, J. & Janssen, M. (2006) De Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S).
Van Gelder, P.J. & Sijtsma, J.H. (1988) Horse, coke en kansen. Sociale risico’s en kansen onder Surinaamse en Marokkaanse harddrugsgebruikers in Amsterdam. II Marokkaanse harddruggebruikers. Amsterdam: Selecta Offset.
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005) De positie van allochtone vrouwen. In: Jaarrapport integratie 2005. Den Haag: SCP/WODC/CBS:166-188.
Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1990) A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press.
Herweijer, L. (2006) Op weg naar een hogeronderwijsdiploma. In: Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag SCP: 21-51.
Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux G., Felix C. & Elshof, D. (2002) Schoolkeuze in een multi-etnische omgeving. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.
Korf, D.J., Yesilgöz, B,. Nabben, T. & Wouters, M. (2007) Van vasten tot feesten. Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. Utrecht/Rotterdam: Forum/Ger Guijs.
Nabben, T., Yeşilgöz, B. & Korf, D.J. (2006) Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. Utrecht: Forum.
Odé, A. (2007) Afgestudeerde allochtonen op de arbeidsmarkt. Regioplan Nieuwszijde, nr. 12: 10-11.
Portes, A. & Rumbout, G. (1996) Immigrant America. A portrait. Berkeley: University of California Press.
Rubin, L. (1976) Worlds of Pain: Life in the Working-Class Family. New York: Basic Books.
Sutherland, E.H. (1947) Principles of Criminology. Philadelphia: Lippincott.
You May Also Like
Comments
Leave a Reply