Stapelen en doorpakken ~ In opmars

No comments yet

studentSteeds meer jonge Marokkanen gaan naar het hbo of de universiteit. Toch hebben zij, net als jonge Turken en andere niet-westerse allochtone jongeren, nog steeds een achterstand in het onderwijs. Dat is al zo op de basisschool en er gaan nog altijd veel meer Marokkaanse jongeren naar het vmbo dan naar de havo of het vwo. Maar de laatste jaren is die achterstand wel teruggelopen. Die inhaalslag zet door in het hoger onderwijs. Zo verdubbelde tussen 1995/96 en 2005/06 landelijk het percentage Marokkaanse eerstejaarsstudenten in het voltijd hoger onderwijs van het aantal 18-20 jarige Marokkanen. De instroom in het hbo steeg van ruim tien procent naar ruim een kwart, en in het wetenschappelijk onderwijs van bijna vijf naar bijna acht procent (Herweijer, 2006).

De instroom van Marokkaanse meisjes en Marokkaanse jongens in het hbo en de universiteit is vrijwel gelijk (Gijsberts & Dagevos, 2005); Marokkanen van de tweede generatie stromen iets vaker in dan die van de tweede generatie (Herweijer, 2006). Amsterdam laat in grote lijnen hetzelfde plaatje zien. Tussen 2000/01 en 2004/05 steeg het percentage jonge Marokkanen dat instroomde in het hoger onderwijs van 19% naar 23% (Crok e.a., 2006). De Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S) van de Gemeente Amsterdam schatte hun aantal voor het studiejaar 2003/04 op zo’n 2.100 (Crok e.a., 2006).
Deze cijfers zijn des temeer opvallend, omdat jonge Marokkanen in de media vooral ter sprake komen als het om negatieve zaken gaat als criminaliteit en radicalisering (Buijs e.a., 2006). Inderdaad, jonge Marokkanen scoren hoog in de misdaadstatistieken – althans de jongens, voor Marokkaanse meisjes zijn de cijfers veel lager. Van de Marokkaanse jongens van rond de twintig jaar komt in een jaar bijna een kwart in aanraking met de politie (Blom e.a., 2005). Dat is ongeveer evenveel als er Marokkaanse jongens zijn die studeren.

Dit roept de vraag op of we te maken hebben met een tweedeling bij de Marokkaanse jeugd, met aan de ene kant criminele jongeren en aan de andere kant brave studenten. Of is de werkelijkheid genuanceerder? Is het wellicht zo dat zowel Marokkaanse wetsovertreders als studenten een vergelijkbare achtergrond hebben, maar dat ze daar heel verschillend mee omgaan? Komen beide groepen uit dezelfde buurten en misschien zelfs uit dezelfde gezinnen? En als dat zo is, wat maakt dan dat de een het boevenpad op gaat, terwijl de ander gaat studeren? Dit brengt ons op de volgende vragen: Waarom zijn deze Marokkaanse jongeren gaan studeren, terwijl de meeste Marokkaanse leeftijdsgenoten dit niet doen? Wat onderscheidt hen van hun leeftijdsgenoten? Welke begunstigende en tegenwerkende factoren spelen een rol bij de studiecarrière?

Op deze vragen hebben we getracht een antwoord te vinden door Amsterdamse studenten van Marokkaanse afkomst te interviewen en hen zelf te laten vertellen over hun gezins- en thuissituatie, basisschool, voortgezet onderwijs, omgeving (waaronder buurt), studiekeuze, studieverloop, leefwereld (zoals uitgaansgedrag, lidmaatschap van verenigingen en discriminatie), problemen met politie en justitie en toekomstverwachtingen. Speciale aandacht hebben we geschonken aan eventuele verschillen tussen jongens en meisjes, ofwel: genderverschillen. Zijn er in de schoolcarrière aspecten die de mannelijke geïnterviewden onderscheiden van de vrouwelijke? In hoeverre maken zij dezelfde keuzes? Zijn dezelfde factoren stimulerend of juist demotiverend? Hebben zij afwijkende of juist overeenkomstige verwachtingen over hun toekomst?

Het streven was erachter te komen óf er een ‘succesformule’ bestaat waardoor jongeren van Marokkaanse afkomst niet voortijdig de schoolbanken verlaten en gaan doorstuderen. En zo ja: waar die formule uit bestaat en of die te beïnvloeden is. Moeten we die zoeken in persoonskenmerken of karakter, de gezinssituatie, een ‘nette’ buurt of ‘goede’ vrienden, het ontbreken van criminaliteit in de naaste omgeving, dan wel positieve rolmodellen en voorbeeldfiguren op school, in de familie, buurt of de vriendenkring?

Openhartige gesprekken
In de zomermaanden van 2006 hebben we uitgebreide interviews gehouden met twintig studenten uit het hoger onderwijs in Amsterdam (hbo en universiteit): acht jongens en twaalf meisjes van Marokkaanse afkomst; en evenveel hbo-ers als universitaire studenten. De gesprekken duurden zo’n twee tot drie uur. Behalve dat ze het leuk vonden om herinneringen op te halen, gingen de studenten opnieuw nadenken over de keuzes die ze hebben gemaakt of over het verloop van hun schoolcarrière. Sommigen vertelden dat ze nú pas bij bepaalde zaken gingen stilstaan en het voor het eerst onder woorden brachten. Vooral als het ging over wíe hen wel of niet hebben gestimuleerd en of ze wel of geen voorbeeldfiguren in hun leven hebben (gehad).
Opvallend was hun openhartigheid. Natuurlijk voelde de één zich sneller op z’n gemak dan de ander, die eerst de kat uit de boom keek. En uiteraard zaten er enkele verlegen en onzekere studenten tussen, maar de meesten waren vanaf het begin allesbehalve op hun mondje gevallen. De eerste tien (zes meisjes en vier jongens en die weer onderverdeeld in vier hbo-ers en zes universitaire studenten) hadden een paar maanden eerder al aan een enquête onder studenten meegedaan (Korf e.a., 2007).
Uit degenen die toen hadden gezegd dat ze wel nog een keer benaderd wilden worden voor een interview, maakten we een zo willekeurig mogelijke selectie (maar wel met een zo gelijk mogelijke verdeling naar geslacht en type opleiding). Met de overige tien lieten we ons in contact brengen door die eerste tien te vragen om een zogenaamde ‘most distant friend’. Dat is een methode die Lilian Rubin (1976) introduceerde in kwalitatief onderzoek om te vermijden dat teveel mensen uit een beperkte kring worden ondervraagd. We wilden namelijk zoveel mogelijk variatie – en de kans hierop was kleiner geweest wanneer we hadden gevraagd naar ‘je beste vriend of vriendin’. Dat laatste gebeurt vaak met de zogeheten sneeuwbalmethode. Onder een most distant friend verstaan we iemand uit je eigen netwerk die tegelijkertijd het verst van je af staat en die duidelijk van je verschilt.

Aanvankelijk probeerden we zo min mogelijk toelichting te geven om de geïnterviewden niet te beïnvloeden, maar de meesten bleken wel behoefte te hebben aan extra uitleg. Als concreet voorbeeld gaven we bij een vrouwelijke student aan dat zij een mannelijke student zou kunnen kiezen. Als er volgens haar tenminste sprake is of zou kunnen zijn van sekse-gerelateerde verschillen bij de schoolcarrière.
Opmerkelijk is dat uiteindelijk twee van de vijf mannelijke respondenten uit de eerste lichting een vrouw voordroegen, maar dat het andersom geen enkele keer gebeurde. In het geval van Sadik was dit Aïcha (die we als universitaire studente hebben geclassificeerd, hoewel ze tijdelijk is gestopt met haar universitaire opleiding en op dit moment een hbo doet), die hij sinds het mbo kent en die heel erg veranderd is in haar geloofsbeleving. Zij is veel meer ‘praktiserend’ moslim dan hijzelf en de laatste keer dat ze elkaar zagen zei ze hem voortaan geen hand meer te zullen geven. Saïd droeg Sakina voor omdat zij een serieuzere studiehouding heeft dan hijzelf.
Een ander concreet voorbeeld dat we gaven, was dat iemand met een universitaire opleiding een hbo-er zou kunnen voordragen. Of andersom. Dit gebeurde in drie van de tien gevallen: Rachid (universiteit) droeg Omar (hbo) voor, Latifa (universiteit) gaf de naam van Malika (hbo) door, Karima (hbo) bracht Zara (universiteit) met ons in contact, en Nasr (hbo) gaf het telefoonnummer van Mohammed (universiteit). In twee situaties bleek het argument van het studieverloop de doorslaggevende factor te zijn. Nasr droeg Mohammed voor omdat hij een ‘bezig bijtje’ is. Ze kennen elkaar van hetzelfde jongerencentrum waar ze beide vrijwilliger waren, maar Nasr is daar gestopt. Mohammed doet volgens Nasr nog steeds veel op het sociaal-maatschappelijke vlak. Latifa droeg een collega van haar bijbaantje voor ‘omdat ze niemand anders kon vinden die aan de criteria van Marokkaanse student in Amsterdam’ voldeed. Twee studenten van de eerste lichting kozen voor iemand die een ‘andere opvoeding’ heeft gehad (Hanan en Naima) en één droeg een medestudent voor omdat ze van uitgaansgedrag verschillen (Hafid).

Verder is het opmerkelijk dat bij de helft van de koppels beiden óf uit het noorden óf uit het Arabischtalige deel van Marokko komen. Bij twee andere ‘stelletjes’ komt de één uit het noorden en de ander uit het zuiden, maar noemen ze zich allebei Berbers wat overigens niet betekent dat ze van oorsprong dezelfde taal spreken.[i] Maar niemand noemde zelf het wel of juist niet afkomstig zijn uit hetzelfde deel van Marokko als reden om die ander voor te dragen.
Over het algemeen was het lastig om aan most distant friends te komen. Meteen een telefoonnummer vragen en diegene bellen, lukte alleen bij Mohammed (de most distant friend van Nasr). Een mogelijke verklaring voor de moeite die het kostte, is dat de eerste lichting studenten niet veel Marokkaanse studenten kennen die ‘anders’ zijn en bewegen ze zich vooral in hun eigen kringetje. Sommigen gaven tijdens het interview aan niet zoveel andere Marokkaanse studenten te kennen. Overigens is dit afhankelijk van de studierichting: bij rechten en economie was dit niet het probleem.
Een bijkomende factor was de zomer, waarin veel studenten voor lange tijd op vakantie waren naar Marokko en ze daardoor moeilijk te benaderen waren. Anderen wilden in hun zomervakantie zoveel mogelijk geld verdienen en waren veel aan het werk. Vandaar ook de financiële vergoeding: in de hoop dat ze hierdoor eerder geneigd zouden zijn tijd vrij te maken.

Het voornaamste doel van de most distant methode was dat het een grote verscheidenheid aan studenten zou opleveren en dat is gelukt. De meesten kenden elkaar inderdaad oppervlakkig; alleen bij het duo Karima en Zara vermoedden we een vriendschap. Toch bleken ze erg verschillend, ook al hebben ze allebei oudere broers of zussen die hbo doen of hebben gedaan. Eén van de verschillen tussen deze twee meiden is dat de één naar de universiteit gaat en de ander naar het hbo. Karima is begonnen op het vwo, maar heeft een stapje terug gedaan, Zara is wel op dit niveau doorgestoomd en meteen naar de universiteit gegaan. Qua karakter zijn ze eveneens verschillend: Zara was naar eigen zeggen aan het begin van de middelbare school nogal onhandelbaar en moest vanwege haar brutaliteit
in counseling. Karima is een wat bedaarder meisje.

Opbouw
In het volgende hoofdstuk schetsen we een beeld van de geïnterviewde studenten en de gezinnen waarin zij zijn opgegroeid. Hoofdstuk 3 gaat over hun periode op de basisschool, in hoofdstuk 4 ligt de nadruk op de middelbare school en in hoofdstuk 5 wordt de buurt waarin de geïnterviewden zijn geboren en opgegroeid onder de loep genomen. Hun studiekeuze wordt in hoofdstuk 6 behandeld: wie of wat bepaalde welke richting ze opgingen? In hoofdstuk 7 komt het studieverloop aan bod en in hoeverre ze tevreden zijn over studieresultaten, of ze wel of geen bijbaantjes hebben en in hoeverre ze carrièregericht zijn. Hoofdstuk 8 gaat over hun leefwereld: op welke wijze participeren ze in de Nederlandse samenleving, doen ze wel of niet aan vrijwilligerswerk, gaan ze uit, ondervinden ze discriminatie en zijn zij of gezinsleden in contact geweest met politie en justitie. In hoofdstuk 9 richten we ons op de vraag hoe de studenten hun toekomst zien. Wat is hun carrièreplanning en in hoeverre past trouwen en kinderen krijgen daarin? Tot slot staat in hoofdstuk 10 een samenvatting, met de belangrijkste conclusies.

NOOT
i. In Marokko zijn drie verschillende Berbertaal varianten. In het noorden wordt het Tarifit gesproken en in het zuiden het Tassoussit.

LITERATUUR
Akers, R.L. (1998) Social learning and social structure. A general theory of crime and deviance. Boston: Northeastern University Press.
Babellowski, M. & de Boer, R. (2007) Voortgezet onderwijs in beeld. De leerlingen en hun resultaten in het Amsterdamse VO. Almere: Babellowski Onderwijsonderzoek.
Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R.V. & Bakker, B.F.M (2005) Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: CBS/WODC.
Buitelaar, M. (red.) (2007) Uit en thuis in Marokko; antropologische schetsen. Amsterdam: Bulaaq.
Buijs, F.J., Demant, F. & Hamdy, A. (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: University Press.
Crok, S., Slot, J. & Janssen, M. (2006) De Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S).
Van Gelder, P.J. & Sijtsma, J.H. (1988) Horse, coke en kansen. Sociale risico’s en kansen onder Surinaamse en Marokkaanse harddrugsgebruikers in Amsterdam. II Marokkaanse harddruggebruikers. Amsterdam: Selecta Offset.
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005) De positie van allochtone vrouwen. In: Jaarrapport integratie 2005. Den Haag: SCP/WODC/CBS:166-188.
Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1990) A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press.
Herweijer, L. (2006) Op weg naar een hogeronderwijsdiploma. In: Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag SCP: 21-51.
Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux G., Felix C. & Elshof, D. (2002) Schoolkeuze in een multi-etnische omgeving. Amsterdam. SCO-Kohnstamm Instituut.
Korf, D.J., Yesilgöz, B,. Nabben, T. & Wouters, M. (2007) Van vasten tot feesten. Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. Utrecht/Rotterdam: Forum/Ger Guijs.
Nabben, T., Yeşilgöz, B. & Korf, D.J. (2006) Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. Utrecht: Forum.
Odé, A. (2007) Afgestudeerde allochtonen op de arbeidsmarkt. Regioplan Nieuwszijde, nr. 12: 10-11.
Portes, A. & Rumbout, G. (1996) Immigrant America. A portrait. Berkeley: University of California Press.
Rubin, L. (1976) Worlds of Pain: Life in the Working-Class Family. New York: Basic Books.
Sutherland, E.H. (1947) Principles of Criminology. Philadelphia: Lippincott.

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Comments

Leave a Reply





What is 12 + 7 ?
Please leave these two fields as-is:
IMPORTANT! To be able to proceed, you need to solve the following simple math (so we know that you are a human) :-)
  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives