The Kingdom Of The Netherlands In The Caribbean. De ‘reinvention’ Van Het Koninkrijk

Caribisch Nederland Kinder postzegel 2012Inleiding
Binnen het Koninkrijk is er al een halve eeuw sprake van een LAT-relatie.[i] Onze partner Nederland bevindt zich meer dan negen uur vliegen hier vandaan. De liefde binnen zo’n LAT-relatie loopt het risico om natuurlijk naarmate de tijd vordert te bekoelen. Zeker als er binnen de relatie al vanaf het begin vooral sprake was van wantrouwen en onbegrip.
Het is overigens de vraag of in het begin, nu dus een halve eeuw geleden, bij onze Nederlandse partner de noodzaak bestond om voortaan, zoals de Preambule van het Statuut het zo fraai formuleert, samen met ons ‘op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen (te) verzorgen’.[ii] Waren er overigens wel ‘gemeenschappelijke belangen’, die wij samen zouden kunnen gaan verzorgen? J.H.A. Logemann, die in wisselende hoedanigheden heeft geparticipeerd in het hele proces van totstandkoming van het Statuut, was heel stellig. Volgens hem bestonden er geen gemeenschappelijke belangen. ‘Ik heb al vele malen ook in dit blad (7 en 14 januari 1950) betoogd, dat dit niet het geval is. De drie landen liggen te wijd uiteen, in politiek, economisch en cultureel verschillend milieu; zij bergen te wijd verscheiden bevolkingen. De eenheid van het Koninkrijk berust niet op het feit, dat zijn burgers in een gemeenschap zijn verenigd. De objectieve factoren ontbreken en het wordt ook niet als zodanig gevoeld, noch overzee noch in Nederland’, aldus Logemann.[iii] En toch vond hij dat de rijksdelen bij elkaar moesten blijven.[iv] Hoe dan ook, na samen een halve eeuw meer leed dan liefde te hebben gedeeld blijkt dat meeste Nederlanders geen heil zien in de voortzetting van onze huidige LAT-relatie.[v]

Percepties en realiteiten
De meeste Nederlanders willen dus van ons af. Maar wij willen in het Koninkrijk blijven. Wij denken dat wij met het Statuut een nevengeschikte en gelijkwaardige positie in het Koninkrijk hebben verkregen. En in onze perceptie willen de Nederlanders helemaal niet van ons af. Integendeel, wat zij willen is het Statuut opzij zetten zodat zij ons opnieuw kunnen koloniseren en weer, net als in de tijd van voor het Statuut, de baas over ons spelen. Wij trekken dan ook voortdurend ten strijde om onze gelijkwaardigheid en nevenschikking binnen het Koninkrijk te verdedigen en om respect voor het Statuut te eisen. Wij hebben een diep wantrouwen tegen Nederland en zijn voortdurend op onze qui vive. Want Nederland komt telkens met nieuwe listen om het Statuut uit te hollen. Nu willen ze ons nota bene ultraperifeer gebied van Europa maken zodat wij provincie van Nederland worden en zij dus opnieuw de baas kunnen spelen.[vi]

Terug naar de realiteit. Dezelfde Logemann die meende dat er geen ‘gemeenschappelijke belangen’ waren, was niet erg onder de indruk van wat wij uiteindelijk hadden bereikt in de jarenlange Statuuts onderhandelingen met Nederland. En Logemann kon dat goed beoordelen. Hij kon het eindproduct van de onderhandelingen, het Statuut van 1954, vergelijken met de in 1948 tussen de Koninkrijkspartners overeengekomen ontwerp-Rijksgrondwet voor het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Daar was hij één van de redacteuren van geweest.
Logemann kon kort nadat overeenstemming was bereikt over het Statuut op een internationaal congres van dekolonisatiedeskundigen meedelen: The surprising result is that Surinam and the Antilles have contented themselves with little more than a consultative role.[vii] Logemann wist waarover hij sprak en hij had gelijk. Het Statuut heeft in tegenstelling tot de ontwerp-Rijksgrondwet van 1948 een strikt hiërarchisch systeem geschapen waarin Nederland een staatkundig dominante positie bekleedt en wij een ondergeschikte positie.[viii]

Maar wij konden natuurlijk nooit toegeven dat Logemann gelijk had. Premier Jonckheer, die als oppositieleider op de laatste vergaderdag waarop de delegaties hun instemming hadden betuigd met het Statuut nog zijn grote teleurstelling over het resultaat had uitgesproken ging dan ook in 1955 mee naar New York om de Algemene Vergadering van de VN ervan te overtuigen dat wij met het Statuut echt ‘self-government’ hadden verkregen. En dit lukte ook; zij het wel met veel pijn en moeite.[ix] ‘Deze uitslag is ongetwijfeld voor een belangrijk deel te danken aan de uitnemende wijze waarop de vertegenwoordigers van Suriname en de Nederlandse Antillen in de delegatie de vergadering hebben voorgelicht’, aldus van Helsdingen.[x]
Sinds die tijd koesteren wij het Statuut dat ons ‘nevenschikking’ en ‘gelijkwaardigheid’ in het Koninkrijk zou hebben gebracht.[xi] En deze op een fictie gebaseerde perceptie vormde de basis voor onze opstelling in Koninkrijkverband in de laatste halve eeuw. En wij willen het zo houden ook. En Nederland moet niet aan deze gelijkwaardigheid tornen. Kortom wij willen Nederland buiten onze Caribische deur houden terwijl de meeste Nederland niets liever willen dan helemaal vertrekken. Wij hebben dan ook een heel zonderlinge LAT-relatie in ons Koninkrijk.
Intussen ontkomen ook wij niet aan de realiteiten. Zelfs de toekomst is niet meer wat zij was. Alles verandert, in de wereld, in het Koninkrijk en ook bij ons. Het wordt tijd dat wij de realiteit onder ogen gaan zien. In de tijd dat wij met Nederland onderhandelden over het Statuut was ons per capita inkomen bijna anderhalf maal zo hoog als dat van Nederland. Inmiddels woont nu meer dan de helft van de Curaçaose bevolking in Nederland. En onze mensen zijn niet daar naar toe gegaan vanwege het mooie weer of de gastvrije ontvangst. Ze zijn daar naar toegegaan om dat zij hier geen perspectieven meer zien voor zichzelf en hun kinderen. Zij ondervinden aan den lijve dat er blijkbaar toch iets mis is met een beleid dat grotendeels gebaseerd is op ficties. Zij stemden met hun voeten en vertrokken naar het kille Nederland. Zij konden zich niet de luxe permitteren om geen rekening te blijven houden met de voor hen harde realiteiten. Ook wij niet; het wordt tijd dat ook wij gaan beseffen dat regeren vooruitzien is. En dat verantwoorde besluiten alleen genomen kunnen worden  op basis van de realiteiten en het inzicht in de ontwikkelingen die overal om ons heen plaatsvinden. In dit artikel kan uiteraard alleen maar op een paar van die realiteiten en ontwikkelingen gewezen worden.

Het Koninkrijk en de Europese Unie
Ons Koninkrijk is kort na de totstandkoming van het Statuut tot de Europese Economische Gemeenschap (EEG) toegetreden; de juridische voorloper van de steeds meer integrerende Europese Unie (EU) die hoogstwaarschijnlijk binnenkort haar eerste Grondwet krijgt.
Ook ten aanzien van onze huidige relatie met de EU is er sprake van een hardnekkige op een fictie gebaseerde perceptie. Velen gaan er van uit dat wij, met onze op de oude EEG-regeling gebaseerde LGO-relatie, de EU buiten onze deur houden.[xii] Zolang wij LGO blijven zou de Europese integratie voor ons geen consequenties hebben. In onze LGO-relatie zou de EU onze ‘autonomie’ niet kunnen aantasten (en in de UPG-relatie wel)[xiii]. Dat lijkt op het eerste gezicht ook zo. Maar hier geldt een van de wijsheden van Johan Cruyff: Je ziet het pas als je het door hebt.[xiv]

Het hele Koninkrijk, dus niet alleen Nederland, is lidstaat van de Europese Unie. Onze burgers met Nederlandse nationaliteit in Banda Bou en in Kadushi Largo op Aruba zijn sinds jaar en dag burgers van de Europese Unie. En 98% van het Koninkrijk, het op grond van het Statuut staatkundig dominante Nederland, integreert meer en meer in deze Unie.
Maar bij deze integratie draagt Nederland niet alleen de behartiging van eigen bevoegdheden over aan de EU. Nee, ook de behartiging van de Koninkrijksaangelegenheden gaat voor een groot deel naar Brussel. Onze aller Koninkrijksaangelegenheden, bijvoorbeeld de behartiging van de buitenlandse betrekkingen, waarvan wij dachten en denken dat wij die ‘op voet van gelijkwaardigheid’ samen in Koninkrijksverband zouden doen.[xv] En bij de Koninkrijksaangelegenheden moeten wij er rekening mee houden dat, los van het bepaalde in artikel 43 lid 2 van het Statuut (de waarborging van de fundamentele menselijke rechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur) ook de meeste overige Koninkrijksaangelegenheden zogenaamde ‘containerbegrippen’ zijn. Het betreft aangelegenheden, bijvoorbeeld buitenlandse betrekkingen, die betrekking hebben op een groot aantal beleidsterreinen, ook op beleidsterreinen die liggen in de lands- en eilands-sfeer. Er heeft binnen het Koninkrijk nooit een absolute scheiding bestaan tussen een Koninkrijks-sfeer waarbinnen de Koninkrijksorganen – die in essentie Nederlandse organen zijn – bevoegd zijn en een landssfeer (en eilands-sfeer) waarbinnen onze organen exclusief bevoegd zijn. Er was altijd al sprake van permeability. Naarmate alles wat wij op onze eilanden doen of nalaten meer en meer een internationaal karakter krijgt, groeit de dimensie van de Koninkrijksaangelegenheid ‘buitenlandse betrekkingen’.[xvi] En daarmee neemt dus de betrokkenheid van de Nederlandse staatsorganen (in de functie van Koninkrijksorganen) binnen onze lands- en eilands-sfeer toe, niet ondanks maar juist vanwege het Statuut. En een gedeelte van de behartiging van het ‘containerbegrip’ buitenlandse betrekkingen is dus nu aan de EU overgedragen. Naarmate meer bevoegdheden op het gebied van buitenlandse betrekkingen aan de Unie worden overgedragen en naarmate de dimensie van ‘buitenlandse betrekkingen’ toeneemt zal ook de rol van de Unie-organen binnen onze lands- en eilands-sfeer toenemen. Met de nieuwe Europese Grondwet krijgt de EU een eigen Europese Minister van Buitenlandse Zaken. Een minister die ook belast zal zijn met de medebehartiging van ‘onze’ buitenlandse betrekkingen, buitenlandse betrekkingen die dus betrekking hebben op diverse beleidsterreinen die wij tot onze autonome bevoegdheden rekenen.
Als de EU een boycot van Venezuela of Cuba zou afkondigen zouden wij geen vis meer uit Venezuela kunnen importeren en zouden onze ministers en gedeputeerden niet meer naar Cuba kunnen afreizen om daar zaken te doen.[xvii] En dit alles heeft niets te maken met de LGO-of de UPG status maar met het Statuut en met het feit dat wij deel uitmaken van een lidstaat van de Europese Unie. Anders gezegd de LGO-status vrijwaart ons dus niet van het zgn. acquis communautaire waar wij zo bevreesd voor zijn.[xviii] Ook bij de LGO-status wordt onze ‘heilige’ autonomie aangetast.

De globaliserende wereld
Een andere verandering vergeleken met medio vorige eeuw is dat het hele wereldbeeld nu fundamenteel anders is. Wij leven niet meer in de statische bipolaire wereld met een ‘oostblok’ en de ‘vrije wereld’.
Het ‘statische’ is verdwenen. Mede als gevolg van de ICT-revolutie is er nu sprake van een steeds meer globaliserende wereld met mondiale concurrentie. In deze globaliserende wereld gaat het niet meer in de eerste plaats om de volkenrechtelijke verhoudingen tussen soevereine landen. Er zijn nieuwe actoren die vaak meer economische en politieke invloed hebben op de internationale politieke processen. Het gaat nu om een krachtenspel tussen machtsblokken, individuele landen, grote transnationale ondernemingen, lobbygroepen, enz. En al deze actoren bepalen niet alleen het internationale panorama maar in de praktijk hebben zij ook intern, binnen het staatsverband, vaak meer invloed dan de constitutionele staatsorganen. In de nieuwe wereldorde is er sprake van mondiale concurrentie op alle gebieden maar zonder een ‘global governance’ om de kleinere en zwakkere landen tegen de politiek- en economisch sterkere actoren te beschermen.

De mythe van onafhankelijkheid
Een gevolg van de mondiale concurrentie zonder een global governance is dat de kleinere en zwakkere landen, ook al zijn zij formeel soeverein en dus ‘vrij’, in de praktijk enkel als speelbal fungeren van de sterkere actoren.
In de context van de globaliserende wereld heeft de discussie over soevereiniteit en onafhankelijkheid dan ook een heel nieuwe dimensie gekregen. Het gaat anno 2005 niet meer om de op papier bestaande formele soevereiniteit die vrijheid zou impliceren. Het gaat om effectieve soevereiniteit; het gaat er om hoe in de praktijk, in het belang van de eigen burgers, gecompliceerde nationale en internationale politieke processen kunnen worden beïnvloed. Hoe meer grip te krijgen op die factoren en omstandigheden die van wezenlijk belang zijn voor het welzijn van de eigen burgers. En grote landen hebben ingezien dat ook zij dit niet alleen kunnen en er niet aan ontkomen om hiervoor de krachten bundelen. Dat zij een gedeelte van de ‘formele soevereiniteit’ moeten inleveren om in gezamenlijkheid meer ‘effectieve’ soevereiniteit te verkrijgen. De grote Oost-Europese landen die pas onafhankelijk zijn geworden staan te trappelen om in de EU te integreren. Zij staan dus te trappelen om afstand te kunnen doen van een gedeelte van hun pas verworven formele soevereiniteit om binnen EU-verband op internationaal niveau sterker te staan.
Het wordt tijd dat ook wij, die noch groot noch soeverein zijn, gaan inzien dat het idee van samenwerking en zelfs integratie niet in strijd is met het idee van onafhankelijkheid en vrijheid. Samenwerking en integratie zijn meer en meer juist voorwaarden om in gezamenlijkheid in de praktijk nog een beetje ‘baas in eigen huis’ te kunnen zijn en nog een beetje ‘vrijheid’ te kunnen behouden. Freedom is just another word for nothing left to loose, zong de Arubaan Julio Bernardo Euson. Dit is helaas het geval voor kleine en zwakke landen in de nieuwe wereldorde (zoals wij).[xix]
De wereldorde van een halve eeuw geleden toen wij het Statuut concipieerden bestaat niet meer. Ook onze ‘autonome’ lands- en eilandssfeer bestaat niet meer Het is hoog tijd dat wij de concepten en de (dekolonisatie)retoriek van medio vorige eeuw loslaten en ons gaan baseren op de nieuwe realiteiten.[xx]

Elk nadeel heb zijn voordeel
Veel van de percepties die wij hebben zijn op ficties gebaseerd en de oude vertrouwde realiteiten die wij zo koesteren zijn weg. Dit is allemaal lastig. Maar gelukkig kunnen wij weer bij Johan Cruyff te rade. Die heeft al enige tijd vastgesteld: elk nadeel heb zijn voordeel. Met elke verandering ontstaan ook nieuwe kansen. De uitdaging voor ons is deze nieuwe kansen te identificeren en vervolgens vast te stellen hoe deze kansen met gebruikmaking van al onze assets en al onze creativiteit het best benut kunnen worden. En hoe wij daarbij ook optimaal gebruik kunnen maken van synergie met andere strategische partners. Want ook het feit dat wij partners hebben is een troef.

Onze assets
Wij zitten op een strategische locatie. Dicht bij het vasteland van Zuid-Amerika, op een kruispunt van de routes Noord-Amerika – Latijns-Amerika, en Europa – Latijns-Amerika, en tussen Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Wij hebben , zeker vergeleken met de regio, een goede infrastructuur (o.m. uitstekende lucht- en zeehavenfaciliteiten en telecommunicatieverbindingen) en ook een meertalige bevolking die relatief goed opgeleid is. En onze mensen zijn traditioneel internationaal gericht en vertrouwd met buitenlandse handel en toerisme. En we hebben nog andere assets. Wij zijn deel van het Koninkrijk der Nederlanden en dit Koninkrijk is weer lidstaat van de EU. Beide zijn moderne ‘waarden’ gemeenschappen die ons rechtszekerheid en stabiliteit kunnen bieden. Essentiële voorwaarden voor een gezonde ontwikkeling op alle gebieden. En onze Koninkrijkspartner Nederland heeft een strategische ligging aan de Noordzee en aan de monding van grote rivieren. Nederland heeft deze assets goed gebruikt en is dan ook van oudsher een zeevarende natie met grote handelsbelangen in het buitenland. In de loop der eeuwen heeft Nederland als klein, maar modern en welvarend land internationaal een grote naam gekregen als handelsnatie met bijzondere expertise op het gebied van transport. En mede hierdoor heeft ook Schiphol zich kunnen ontwikkelen tot een belangrijke ‘hub’. Nederland bezet de achtste plaats op de ranglijst van handelsnaties. De invoer en uitvoer beslaan zo’n 65 procent van het BBP. Bijna een derde van de beroepsbevolking verdient zijn brood in een handelsfunctie. En Nederland beschikt over een groot internationaal handelsnetwerk en is actief in het Caribisch gebied en Latijns-Amerika.

En wat de Europese Unie betreft, de EU is een van de grootste handelsblokken ter wereld met een markt van 450 miljoen mensen. En de EU onderhoudt handelsrelaties met de hele wereld, ook met onze regio.
Maar liggen Nederland en Europa niet te ver? Er is een school of thought die propageert dat de afstanden inderdaad te groot zijn en dat in de praktijk onze relaties met Nederland en de EU geen toegevoegde waarde hebben voor onze economische ontwikkeling. Wij zouden ons moeten concentreren op de samenwerking binnen de eigen regio. Wij zouden een beleid van open regionalisme moeten gaan voeren.[xxi] En binnen deze school of thought gaat het hier om een keuze: het is het ene of het andere. We moeten kiezen tussen regionale of voor extra-regionale relaties. Volgens mij is deze redenering om meerdere redenen niet correct. Er is geen sprake van een keuze of-of. Een van de gevolgen van de ICT-revolutie en de door deze teweeggebrachte globalisering is nu juist dat de factor afstand minder belangrijk is geworden. En regionale en extra regionale handel zijn ook geen tegengestelde activiteiten maar complementaire activiteiten.
Laten wij de EU als voorbeeld gebruiken. De EU is geografisch ver van ons gelegen maar de EU opereert ook in onze regio. In 1999 is er in Rio een proces opgestart dat fasegewijs, via tweejaarlijkse Summits, alternerend in Europa en in onze regio te houden, moet leiden tot één overkoepelend bi-regionaal strategisch partnerschap op diverse gebieden tussen de EU, en alle landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (LAC). En onder de parasol van dit overkoepelend, biregionaal, strategisch partnerschapsverband EU-LAC is er nog de EU-samenwerking met de subregio’s (MERCOSUR, Andes-Groep, CARIFORUM, etc) en afzonderlijke landen zoals Chili.

De ontwikkelingen gaan snel. De handel tussen de EU en de Andes-groep
(waartoe Venezuela en Colombia behoren) en de MERCOSUR-landen is in de periode 1990-2000 verdubbeld en zowel de import als export bedraagt nu meer dan 50 miljard Euro. En niet de VS maar de EU is nu de grootste investeerder in zowel de Andes-groep als de MERCOSUR-landen. En de handel tussen de EU en het Caribisch Gebied is in de periode 1990-2000 bijna verdrievoudigd. Maar het gaat bij het bi-regionaal strategische partnerschap EU-LAC om meer dan economische samenwerking. Het gaat ook om samenwerking op het gebied van milieu, volksgezondheid, cultuur, strijd tegen drugs, orkaangevaar etc. Kortom er ontwikkelt zich een netwerk EU-LAC en een netwerk EU en de subregio’s en landen van de LAC.

Wij zouden als onderdeel van een stabiel Koninkrijks- en Europees verband kunnen participeren in een zich ontwikkelend strategisch partnerschap, niet alleen met 26 landen in Europa, maar ook met alle landen in de regio. Wij zouden ons in het centrum van dit zich ontwikkelende netwerk moeten bevinden. Maar dat zijn wij niet. Terwijl juist binnen dit ruime bi-regionaal EU-LAC-kader de mogelijkheid bestaat om onze strategische locatie, onze infrastructuur en al onze overige assets optimaal in te zetten. Binnen dit zich ontwikkelend EU-LAC-netwerk zouden onze instituties en instellingen, ziekenhuizen, universiteiten enz., die nu lijden onder de beperkingen van onze hele kleine schaal, nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden moeten kunnen vinden. En dat geldt ook voor onze bevolking waarvan een groot gedeelte meer Europese talen spreekt dan de gemiddelde EU-burger in Europa.

181209JongKingdomCompleet-page-073

* Members of the Rio Group (on 01/03/2002) * Members of CARICOM (on 01/03/2002) * Jamaica: Members of CARICOM (on 01/03/2002) Bron: http://europa.eu.int/comm/world/lac/map_en.htm

Binnen dit ruimer perspectief is er ook sprake van geheel nieuwe toekomstmogelijkheden voor onze studenten. Studenten die niet alleen een goede opleiding op EU niveau hebben genoten maar die ook de taal en cultuur van zowel Europa als de regio kennen.[xxii]

Het wordt tijd dat wij beseffen dat de EU en de LAC geen handelsvijanden zijn maar handelspartners en ook nog partners op veel andere terreinen. Er is dus geen sprake van een keuze Europa (UPG) of regio (open regionalisme) zoals sommige voorstanders van open regionalisme pretenderen. Er bestaat ook de mogelijkheid van en-en van een win-win situatie zowel voor ons, Europa als de regio. En het wordt ook tijd dat wij beseffen dat het juist de grote afstand tussen ons en Nederland en Europa is die ons een toegevoegde strategische waarde geeft in de relatie met hen. De EU heeft al in 2000 de toegevoegde waarde van de UPG voor de Unie onderkend. In het verslag van de Commissie over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2, van 13 maart 2000 wordt vermeld:

In dit verband dient te worden onderkend dat deze regio’s de Europese Unie een mondiale dimensie geven en haar vooruitgeschoven grens vormen. Sommige van hun handicaps, zoals de grote afstand tot continentaal Europa en de fysieke en menselijke nabijheid van de ACS-landen, de MERCOSUR en andere regionale, geografische centra zijn tegelijkertijd evenwel ook troeven voor de toekomst. In het kader van de mondialisering is de Europese Unie de enige eenheid die via de ultraperifere regio’s aanwezig is in het hart van de Stille Oceaan en het Caribisch gebied, alsook Zuid-Amerika. Deze regio’s bestaan uit zee-oppervlakten, ze hebben een waardevolle geografisch-economische positie en bevinden zich op locaties die voor bepaalde (onderzoek)activiteiten van fundamenteel belang voor de toekomst van onze planeet zijn. De potentiële voordelen voor de Unie zijn tegen deze achtergrond ongetwijfeld zeer groot, hoewel het, vanwege hun aard, onmogelijk is ze te kwantificeren.[xxiii]

Naarmate de UPG een betere strategische locatie hebben en beter geïntegreerd zijn in het eigen regionaal netwerk wordt hun strategische toegevoegde waarde voor de EU groter.

De integratie van de UPG in de eigen regio is dan ook een speerpunt in het UPG-regime. Dit wordt onderstreept in het nieuwe UPG-regime dat is vastgelegd in de Mededeling van de Commissie van 26 mei 2004 ‘Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio’s’:

Een van de meest veelbelovende steunmogelijkheden is immers de versterking van de economische, sociale en culturele banden tussen de ultraperifere regio’s en de aangrenzende gebieden. Het doel bestaat erin de ultraperifere regio’s beter te integreren in hun natuurlijke sociaal-economische en culturele ruimte, door barrières weg te werken die een beperking vormen voor de handelsmogelijkheden met het geografisch milieu van deze regio’s, die zeer ver van het Europese vasteland maar zeer dicht bij de geografische markten van het Caribisch gebied, Amerika en Afrika en met name de ACS-landen zijn gelegen.[xxiv]
In dit kader dient de handel in goederen en diensten gestimuleerd te worden, alsook het verkeer van personen op coherente wijze, waardoor het uitwisselen van ervaringen eenvoudiger gemaakt wordt. De Commissie stelt voor het actieplan voor het grote nabuurschap te richten op twee grote actiegebieden: (1) de transnationale en grensoverschrijdende samenwerking, en (2) de handel en de douanemaatregelen. Dit actieplan voor het grote nabuurschap zal bovendien gepaard moeten gaan met een bewustmaking van alle betrokken actoren, met inbegrip van de delegaties van de Commissie in derde landen, van de omvang van de uitdaging, waarmee de ultraperifere regio’s en de landen in hun geografische zone worden geconfronteerd.[xxv]

In de Commission Staff Working Document van 6 augustus 2004 wordt hieraan toegevoegd:

With regard to international or customs trade relations, the sharing of natural resources, socio-economic of environmental cooperation, communications infrastructure or the future of traditional productions in competition with their neighbours, the control over migratory flows, or cooperation to combat different types of illicit trafficking, the outermost regions are obliged to look at their development in partnership with the countries and regions near to them. The European Union is not indifferent to that obligation and many of the guidelines and measures suggested in this report reflect this need.[xxvi]

Binnen EU-verband zijn de mogelijkheden voor synergie met de UPG dus erkend en het nieuwe beleid is er op gericht deze mogelijkheden voor zowel de EU als de UPG optimaal te benutten. Een keuze voor de UPG-optie houdt dus niet in dat daarmee de Caribische regio’s zich moeten isoleren in de eigen regio. Integendeel een beleid van de UPG gericht op hechtere samenwerking met de regio sluit naadloos aan bij het nieuwe regime voor de UPG. En de EU stelt ook de financiële middelen beschikbaar om de regionale samenwerking te bevorderen.[xxvii]

De noodzaak van de ‘reinvention’ van het Koninkrijk
Er is binnen de EU-UPG-relatie nu sprake van een nieuw coherent toekomstgericht beleid gebaseerd op de nieuwe realiteiten en gericht op het zoeken naar synergie tussen de EU en de UPG.

In feite is alles wat hier voren gezegd is over de samenwerking EU-UPG mutatis mutandis ook van toepassing in de relatie Nederland-Caribische rijksdelen. In deze relatie is er echter geen sprake van de creatie van nieuwe visies en ontwikkelingen; het Koninkrijk lijkt klinisch dood. Het is veelzeggend dat de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in maart 2003 een rapport heeft gepubliceerd ‘Nederland handelsland’ waarin met geen woord gerept wordt over de mogelijkheid van samenwerking en synergie met de Caribische rijksdelen.

In dit rapport stelt de WRR dat de mondialisering en informatisering de positie van Nederland onder druk zet (p. 60); het Nederlandse handelsbeleid dient zich daarom rekenschap te geven van zowel de kansen als de bedreigingen hiervan voor de Nederlandse handelspositie. De kansen zijn volgens de WRR gelegen in de sterke groei van de omvang van de wereldhandel en de daling van de kosten van handeldrijven. De bedreigingen komen voort uit de toename van concurrentie van nieuwe handelslanden. Daarnaast neemt het belang van traditionele intermediairs in de handel zoals de handelshuizen af, een activiteit waarin Nederland van oudsher een vooraanstaande positie inneemt. Alleen door adequaat in te spelen op deze ontwikkelingen kan Nederland zijn relatieve positie in de wereldhandel handhaven, aldus de WRR. De WRR wijst erop dat voor een sterke internationale concurrentiepositie het niet alleen nodig is tegen een concurrerende prijs kwalitatief goede producten te vervaardigen maar dat ook de vaardigheid van het handeldrijven belangrijk is. Handeldrijven gaat, los van de productie van de goederen en diensten, namelijk gepaard met aanzienlijke kosten. Deze zogenaamde transactiekosten vloeien onder meer voort uit het vinden van een geschikte handelspartner in een ander land, het onderhandelen over en het afsluiten van een contract, het controleren van de naleving van het contract en het opleggen van sancties indien de afspraken worden geschonden. Deze transactiekosten worden voor een deel veroorzaakt door formele handelsbarrières, zoals invoertarieven, maar voor een belangrijker deel door informele barrières die het gevolg zijn van verschillen in taal en cultuur, gebrek aan kennis en voldoende vertrouwen. Jammer dat de WRR niet heeft gekeken naar de relatie tussen Nederland en de andere Koninkrijksdelen. Dit terwijl de WRR er bijvoorbeeld wel voor pleit om de voorlichtingsfunctie van en de ondersteuning door Nederlandse ambassades te versterken, ambassades die ‘Koninkrijks’ ambassades zijn.

Er is al opgemerkt dat Logemann al voor het Statuut tot stand kwam constateerde dat er binnen het Koninkrijk geen sprake was van ‘gemeenschappelijke’ belangen van de rijksdelen en dat Logemann toch een grondslag zag voor de samenwerking binnen het Koninkrijk. Volgens Logemann hield de ontkenning van het bestaan van werkelijk gemeenschappelijke belangen namelijk niet in dat het Koninkrijk geen reële samenhang zou vertonen. De ‘gemeenschappelijke belangen’ dienen volgens hem verstaan te worden als ‘eigen belangen’ van de rijksdelen die om redenen van doelmatigheid in gemeenschap worden gebracht. ‘Wij zitten niet met zijn allen in een schuitje, maar we proberen met drie schuitjes in formatie te varen’ aldus Logemann in 1952.[xxviii]

En zelfs dat hebben wij nooit geprobeerd. Wij hebben in de afgelopen halve eeuw nooit die ‘eigen belangen’ van de verschillende rijksdelen geïdentificeerd die wij om redenen van doelmatigheid samen zouden kunnen verzorgen. Die ‘eigen’ belangen dus waarbij wij elkaar zouden kunnen complementeren; waarbij synergie tussen de partners bereikt kon worden.

Die ‘eigen belangen’ waar Logemann het over had bestaan wel degelijk. Hetzelfde wat is opgemerkt over het strategisch belang van de UPG voor de EU geldt ook in de relatie tussen de Caribische rijksdelen en Nederland. Ook Nederland profileert zich als handelsland met handelsbelangen in LAC. Wij én Nederland hebben echter, in tegenstelling tot de EU, ons nooit verdiept in de mogelijkheden elkaar te complementeren. Wij hebben nooit geëxploreerd hoe onze samenwerking in deze globaliserende wereld in wederzijds belang kan zijn. Hoe en waar de samenwerking binnen het Koninkrijk voor alle partners een toegevoegde waarde kan hebben. Wij hebben niet zoals nu in de relatie EU-UPG gebeurt een coherente toekomstvisie met prioriteiten geformuleerd. Wij hebben dan ook nooit een koers kunnen vaststellen voor de drie schuitjes die vanaf 1954 in formatie zouden gaan varen. De drie schuitjes zaten meestal op ramkoers. Nederland vaart nu in formatie met Europa. En wij in de Caribische regio die onze vrijheid en heilige autonomie willen behouden, gaan zonder enige vaste koers verder over de woeste baren, en kijkend in de achteruitkijkspiegel. Het wordt onderhand tijd dat wij in ons eigen belang de zaken anders gaan aanpakken.

De ‘reinvention’ van het Koninkrijk
Niets weerhoudt ons ervan om van ons klinisch dode Koninkrijk een springlevende strategische alliantie te maken. Een strategische alliantie die ons sterker en dus in de praktijk vrijer maakt en waarmee wij de grote uitdagingen van de 21e eeuw met meer vertrouwen tegemoet kunnen treden. Niets weerhoudt ons van het Koninkrijk te reinventen.

In wezen is het een simpele zaak. Voor de reinvention van het Koninkrijk hebben wij geen juristen nodig en er is geen wijziging van het Statuut van 1954 vereist. Een Statuut dat ons overigens nooit in de weg heeft gestaan. En dat beseffen wij eigenlijk ook wel want zelfs degenen die het anti-kolonialistische jargon hanteren willen het Statuut niet veranderen.

Wat ons wel in de weg heeft gestaan, en nog steeds staat, is dat wij moeite hebben om de realiteiten onder ogen te zien. Wij koesteren onze ficties. Ons probleem zit niet in de juridische bepalingen van het Statuut, het zit tussen de oren. Wat wij nodig hebben is een omslag. Wij moeten gaan inzien dat het in ons eigen belang is dat de oude denkpatronen gewijzigd worden, dat het in ons eigen belang is als het wantrouwen opzij wordt gezet. Dat het in ons eigen belang is dat wij het Koninkrijk niet tot een strijdarena reduceren.

Het wordt tijd dat wij beseffen dat het Koninkrijk een strategisch partnerschap kan zijn waarbinnen synergie ontwikkeld kan worden waar alle rijksdelen de vruchten van kunnen plukken. Net als bij de nieuwe relatie tussen de UPG en de EU. Het Koninkrijk kan een partnerschap zijn waarin wij onze creativiteit en denkkracht kunnen ontplooien. En als wij dat doen dan kunnen wij ook samen een nieuw, coherent toekomstperspectief voor de samenwerking binnen het Koninkrijk gaan formuleren. En dat dan kunnen wij eindelijk na een halve eeuw in ons aller belang in formatie gaan varen.

En wat onze toekomstige relatie met de EU betreft. Ook daar moeten wij afstand nemen van de percepties. Een keuze voor de UPG is niet een keuze tegen de regio. Integendeel. De EU stelt zelfs fondsen beschikbaar om de regionale samenwerking van de UPG te stimuleren. En de UPG-status ontneemt ons niet onze heilige autonomie. Nee, de UPG status geeft ons meer effectieve autonomie. De grote landen die zelfs veel verder gaan dan de UPG-status – met al zijn uitzonderingen – en helemaal willen integreren binnen de EU, doen dat niet omdat zij zo graag hun autonomie willen kwijtraken maar omdat zij meer effectieve soevereiniteit willen verkrijgen. Zij willen geen speelbal zijn. En in de relatie met Nederland geeft de UPG-status ons meer zelfstandigheid dan wij nu hebben.[xxix]

Te denken dat wij de UPG-status niet aankunnen, te denken dat de hoge Europese kwaliteitsnormen op alle gebieden (de Europese quality of life) inclusief de benchmarks voor de toekomst (ook bijvoorbeeld op milieugebied) voor ons te hoog gegrepen zijn getuigt niet alleen van een gebrek aan ambitie van onze kant maar is ook een belediging voor Nederland. Frankrijk, Spanje en Portugal vinden wel dat hun ultra perifere gebieden aan de hoge Europese kwaliteitsnormen moeten kunnen voldoen. En we hoeven geen slapeloze nachten te hebben vanwege het gevaar dat het als UPG tot de Unie toetreden ons de nek gaat breken. Tot nu toe is geen enkele UPG bij de invoering van het Europese acquis communautaire financieel economisch achteruitgegaan. En ook in de toekomst zal dat nooit gebeuren.[xxx] Het komt uiteindelijk neer op de ambitie die wij hebben. We mogen wel klein zijn maar dat betekent niet dat onze ambities niet groots kunnen zijn. Ook al zijn wij klein, met creativiteit en een weldoordachte aanpak kunnen wij ook in het grote EU-verband wel degelijk iets bereiken.[xxxi]

Tenslotte dit. Als wij kiezen voor een volwassen UPG-relatie met de EU zullen wij ontdekken dat wij daarmee ook hebben voorzien in de voornaamste lacunes in ons Koninkrijksbestel. Namelijk het gebrek aan een effectief mechanisme om de grote economische en sociale discrepantie effectief te bestrijden. En we hebben ook een effectief financieel-economisch en sociaal vangnet gecreëerd. Iets wat wij nu wij nu in Koninkrijksverband niet hebben.[xxxii] In tegenstelling tot het Koninkrijksverband kent het EU-verband namelijk wel een cohesiebeginsel en op grond daarvan een effectief mechanisme en structuurfondsen om de economische en sociale cohesie binnen de hele Europese Unie te bevorderen.

Zouden de Caribische rijksdelen de status van UPG verkrijgen dan kunnen ook zij aanspraken doen gelden op het cohesiebeleid van de EU. Zodat hun EU-burgers niet meer naar Europa hoeven te emigreren voor een quality of life op Europees niveau. En hier is natuurlijk ook sprake van een Nederlands belang. Want als er geen migratiestroom richting Nederland meer is hoeven Nederlandse politici zich ook niet meer bezig te houden met onzinnige toelatingsregelingen.

NOTEN
i. LAT, living apart together
ii. Wij koesteren deze Preambule van het Statuut. Van Helsdingen die, in het Nederlandse kamp, bij de Statuuts onderhandelingen betrokken was schrijft op pagina 189 van zijn standaardwerk Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1957) ‘De volgende bladzijden (tot 249) kunnen gerust worden overgeslagen door ieder, die zich zou ergeren aan volstrekt overbodige, nutteloze, onvruchtbare, tijdrovende en ernstig vertraging-veroorzakende debatten, ook al zijn deze uiterst beknopt weergegeven. Waarom het nodig is en vele tientallen artikelen, omvattende regeling van de nieuwe verhouding te doen voorafgaan door één compacte, ingewikkelde zin, waaruit èn uitgangspunt èn doelstelling zou moeten worden gelezen, heeft nooit iemand kunnen duidelijk maken. Wie op die onzalige gedachte is gekomen is niet meer na te gaan (…).’ De Preambule is overigens vooral voor ons onzalig gebleken omdat wij al generatie lang geloven dat wat in het Preambule staat overeenkomt met de juridische inhoud van het Statuut.
iii. Logemann, NJB 1952: p. 308.
iv. Logemann komt tot een eigen definitie van de‘gemeenschappelijke belangen’. Ik kom hier later op terug.
v. Dit blijkt een voor de Wereldomroep georganiseerde opiniepeiling in het kader van de herdenking van 50 jaar Statuut: 55% wil het Statuut opheffen (Amigoe 9 november 2004).
vi. Het heeft ondergetekende en anderen uit Aruba veel moeite gekost om Nederlandse politici van te overtuigen dat wij in de Europese Grondwet een optie zouden moeten krijgen om eventueel te kunnen kiezen voor het zich ontwikkelende regime voor de UPG. Het was geen Nederlandse list het was onze list.
vii. Logemann, ‘The Constitutional Status of the Netherlands Caribbean Territories.’ Developments towards Self-Government in the Caribbean. Den Haag: Uitgeverij W.van Hoeve, 1954, p. 60.
viii. Voor een bespreking van de interne koninkrijksverhoudingen en de percepties daarover moge ik verwijzen naar een binnenkort te verschijnen preadvies voor TAR Justicia.
ix. Een groot aantal leden kon niet overtuigd worden. Zij onthielden zich van stemmen of stemden tegen.
x. Van Helsdingen, Het Statuut p. 164. De VN zal ongetwijfeld vreemd opkijken als wij nu een halve eeuw later komen klagen over het feit dat wij door Nederland gekoloniseerd worden. En dat wij alles willen behalve onafhankelijkheid.
xi. Waarbij wij ook nog vergeten dat het, bij gebreke aan een Constitutioneel Hof, Nederland is die uiteindelijk beslist over de interpretatie van de Statutaire bepalingen. Bepalingen die wij dus samen zijn overeengekomen.
xii. De LGO relatie is gegrondvest op Deel IV van het EEG-Verdrag, dat is ondertekend in 1957.
xiii. Het regime voor de zgn. ultraperife gebieden heeft een verdragsrechtelijke grondslag gekregen bij het Verdrag van Amsterdam, dat in werking is getreden in mei 1999. Artikel 299 lid 2 van het EG-Verdrag luidt: De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische eilanden. Gezien de structurele economische en sociale situatie van de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, die wordt bemoeilijkt door de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, welke factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de onwikkeling van deze gebieden ernstig schaden, neemt de Raad evenwel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement specifieke maatregelen aan die er met name op gericht zijn de voorwaarden voor de toepassing van dit Verdrag, met inbegrip van gemeenschappelijk beleid, op deze gebieden vast te stellen. Bij de aanneming van de in de tweede alinea bedoelde maatregelen houdt de Raad rekening met zaken als het douane- en handelsbeleid, het fiscaal beleid, vrijhandelszones, het landbouw- en visserijbeleid, voorwaarden voor het aanbod van grondstoffen en essentiële consumptiegoederen, staatssteun en de voorwaarden voor toegang tot de structuurfondsen en tot horizontale Gemeenschapsprogramma’s. Sinds 1999 zijn de Unie-organen met de UPG moederlanden en de UPG zelf, bezig geweest met de formulering van een coherente strategie voor de toekomst. Deze strategie ter uitvoering van artikel 299 lid 2 is uiteindelijk vastgelegd in het document Een versterkt partnerschap voor de ultraperifere regio’s, dat is gepubliceerd op 26 mei 2004, COM(2004)343. Een Annex bij dit document met een uitgebreide analyse en de vooruitzichten van het regime voor de ultraperifere gebieden is gepubliceerd op 6 augustus SEC(2004)1030.
xiv. En helaas had de Commissie-Van Beuge (Banden met Brussel, 2004) dit niet door. De Raad van State (Verdieping of geleidelijk uiteengaan? De relaties binnen het Koninkrijk en met de Europese Unie, 2004) natuurlijk wel.
xv. In een binnenkort te publiceren preadvies voor de Antilliaanse Juristenvereniging ga ik nader in op de structuur van het Koninkrijk.
xvi. 16 Voorbeelden: behandeling van de gevangenen (Antifolterings-verdrag), milieuaangelegenheden (Cites-verdrag), arbeidsomstandigheden (ILO-verdrag) enz.
xvii. En wij hebben nu part noch deel aan de Europese besluitvorming. Terecht stellen de Arubaanse Statenleden Eman en Sevinger in hun geding bij de Raad van State dat het Europees parlement ook voor Aruba als wetgevende macht fungeert en dat zij als Arubaanse EU-burgers ten onrechte door Nederlandse wetgeving uitgesloten zijn van het kiesrecht voor dit parlement. Inmiddels heeft de Raad van State een serie prejudiciële vragen geformuleerd voor het Europees Hof in Luxemburg. De heren Eman en Sevinger hebben overigens ook geëist om te participeren in het referendum over de Europese Grondwet. Het is natuurlijk merkwaardig dat een Nederlandse EU-burger die al 50 jaar in Patagonië woont het kiesrecht voor het Europees parlement bezit en de Nederlandse (Arubaanse) EU-burger die in een deel van de EU-lidstaat het Koninkrijk der Nederlanden woont, en die wel wordt geconfronteerd met het Europees acquis communautair, niet.
xviii. Het acquis communautaire omvat al de verworvenheden van de EU (Zie Glossarium
http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/cig/g4000a.htm).
xix. De grote discrepantie tussen ‘formele’ en de ‘effectieve’ soevereiniteit wordt in het Caribische gebied op zeer schrijnende wijze geïllustreerd. Het eiland dat, na hevige strijd, als eerste in ons gebied de formele soevereiniteit en dus de vrijheid verkreeg was Haïti. De democratisch gekozen president van dit volkenrechtelijk soeverein en ‘vrij’ eiland, een land dat lid is van de CARICOM, is vorig jaar opgepakt en ergens in Afrika gedropt. De rest van de wereld keek de ander kant uit en de (ook zwakke) CARICOM kon niets doen.
xx. Uit de perikelen rond de Isla-raffinaderij is wel duidelijk geworden dat Curaçao gemangeld wordt tussen Venezuela (olie-raffinaderij) en de VS (FOL-basis). Hetzelfde geldt voor de luchtvaartperikelen rond KLM, Dutch Exel enz. Curaçao is het lijdend voorwerp. Curaçao heeft in de praktijk geen vrijheid om autonome beslissingen op deze voor haar essentiële economische gebieden te nemen maar is afhankelijk van derden.
xxi. Op zich lijkt ‘open regionalisme’ iets nieuws maar dat is niet zo. Onze voormalige rijksgenoot en LGO-partner Suriname doet al 30 jaar aan ‘open regionalisme’ en moet daar nog de vruchten van plukken.
xxii. Onze voornaamste assets zijn m.i. de z.g.n. human resources. Aruba, met minder dan 100.000 inwoners, stuurt nu al 20 jaar (los van de studenten die aan de Universiteit van Aruba studeren) jaarlijks tussen de drie tot vier honderd studenten naar het buitenland (de meeste naar Nederland en de V.S.) voor het volgen van hoger beroeps- en academisch onderwijs. Deze studenten kunnen alleen maar passend werken als Aruba gaat functioneren binnen een veel groter netwerk. Alleen zo kunnen wij als gemeenschap deze grote investering rendabel maken.
xxiii. Verslag van de Commissie over de maatregelen ter uitvoering van artikel 299, lid 2; COM (2000) 147 definitief. p. 33.
xxiv. Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (PB L 317 van 15.12.200) Tot de ACS-landen behoort een grote groep onafhankelijke Caribische eilanden die samen optreden in CARIFORUM-verband.
xxv. Mededeling van de Commissie van 26 mei 2004 COM (2004) 343 definitief. p. 8.
xxvi. SEC(2004) 1030. p. 11
xxvii. 27 In het kader van het programma Interreg 3B worden fondsen beschikbaar gesteld voor de Caribische UPG.
xxviii. Logemann, NJB 1952, p. 308
xxix. Als UPG kun je directe aanspraken doen gelden op de EU-regioprogramma’s enz. Wij zullen dus voortaan niet meer voor alles naar Den Haag moeten afreizen.
xxx. Al zouden wij in een suïcidale bui kiezen om UPG te worden om zo onze nek te breken dan zou dit ons niet lukken. We moeten niet vergeten dat het enige dat wij kunnen is een verzoek indienen om UPG te worden. Dit verzoek zal door alle lidstaten van de EU worden geëvalueerd. En de bottom line is dat pas als al deze lidstaten van overtuigd zijn dat de UPG-status voor ons geen financieel economische achteruitgang betekent zij akkoord zullen gaan met ons verzoek. Zij zullen ons niet als UPG toelaten als zij vrezen dat wij daar armer van zouden worden en dus meer en meer juridische aanspraken op de structuurfondsen kunnen doen gelden. En ter geruststelling: volgens de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie zullen ook in de periode 2007-2013 de UPG in aanmerking kunnen komen voor financiering uit de structuurfondsen. Dus ook voor de huidige zgn. Doelstelling 1 Structuurfondsen (in het nieuwe voorstel ‘Convergentiedoelstelling’ genaamd). En dat zelfs als we een BBP per capita zouden hebben dat hoger dan 75% van het Uniegemiddelde ligt (wat wij bij lange na niet hebben). Ook hier had de Commissie van Beuge het dus mis. Zie voorstel van de Commissie van 14 juli 2004; COM(2004)492 def.
xxxi. Zo is het in minder dan twee jaar tijd een handjevol mensen uit Aruba (nota bene uit de oppositie) gelukt om de ontwerp-grondwet van de Europese Unie van 450 miljoen mensen te (laten) veranderen. De Caribische rijksdelen zullen als de nieuwe Europese grondwet in werking is getreden zonder verdragswijziging hun huidige status van LGO kunnen wijzigen. En Frankrijk en Denemarken hebben zich hierbij aangesloten en hebben hetzelfde bedongen voor hun LGO.
xxxii. We moeten niet vergeten hoe kwetsbaar wij zijn. Onze kwetsbaarheid uitgedrukt in de Vulnerability Index van kleine (ei)landen is extreem hoog. Als vorig jaar orkaan David, een categorie IV orkaan, niet op het laatste moment naar het noorden was afgeweken zouden wij met een grote ramp geconfronteerd zijn. Het moderne vliegveld op Aruba bijvoorbeeld is niet bestand tegen een Categorie I orkaan. Aruba zou ook een grote klap hebben gekregen als inderdaad op het hoogtepunt van de SARScrisis daar een geval van SARS was ontdekt (zoals door een Nederlandse TV-zender bekendgemaakt). En we hebben gezien wat het faillissement van een klein Nederlands luchtvaartbedrijf voor grote consequenties voor alle Benedenwindse Eilanden heeft.

Bibliografie
Besselink, L.F.M., H.R.B.M. Kummeling, R. de Lange, P. Mendelts & S. Prechal, De Nederlandse Grondwet en de Europese Unie. Groningen: Europa LawPublishing 2002.
Borman, C., Het Statuut voor het Koninkrijk. Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, 1998.
Burg, F. H. van der, Europees gemeenschapsrecht in de Nederlandse rechtsorde. Deventer: Kluwer 2003.
Constant, Fred, ‘The French Antilles in the 1990s: Between European Unification and political Territorialisation.’ Aarón Gamaliel Ramos & Angel Israel Rivera (eds.) Islands at the Crossroads. Politics in the Non-Independent Caribbean. Kingston: Ian Randle Publishers 2001, pp. 80-94.
Fernández Martín, Fernando, Islas y regiones ultrapérifericas de la Unión Europea. Aubenas (Fr): Lienhart, éditions de l’aube, 1999.
Jong, Lammert de, De werkvloer van het Koninkrijk. Over de samenwerking van Nederland met de Nederlandse Antillen en Aruba. Amsterdam: Rozenberg Publishers 2002.
Logeman, NJB 1952: p. 308
Logeman, ‘The Constitutional Status of the Netherlands caribbean Territories.’ Developments towards Self-Government in the Caribbean. Den Haag: Uitgeverij W. van Hoeve, 1954, p. 60.
Oostindie, Gert & Inge Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in de Caraïben,1940-2000. Deel I, II en III. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2001.