Uitgelicht ~ Everard Henry Kol (1816–1888)
Halverwege de negentiende eeuw was Vlaer & Kol een zeer belangrijke bank in het midden van het land. Everard Henry Kol, directeur van Vlaer & Kol tijdens de periode 1848-1888, zette in januari 1868 de Crediet- en Depositokas op. Hij nam deel voor 37,5%, met 130 aandelen, tevens werd hij directeur.[xxxviii]
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw werden kredietverenigingen opgezet, om aan de groeiende behoefte van kapitaalverstrekking te voldoen. De Credietvereeniging, in 1853 opgezet in Amsterdam, was hierin de voorloper. In Amsterdam werd de ontwikkeling van kredietverenigingen in de hand gewerkt door de opkomst van handel en industrie. De oprichting van de Crediet- en Depositokas (hierna het CDK) in Utrecht zou echter volgens Michiel Louwerens, die de geschiedenis van het CDK heeft onderzocht, geen gevolg zijn geweest van de opkomende industrie en handel, aangezien industrialisering in de provincie Utrecht pas later begon. In 1913 schreef een agent van de Nederlandsche Bank nog het volgende over de Utrechtse ontwikkeling: “Het is jammer, dat Utrecht in hoofdzaak academiestad blijft en betrekkelijk zoo weinig handel en industrie kent”.[xxxix] Het was juist de dienstensector die tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw sterk ontwikkelde in Utrecht.[xl]
Er worden verschillende redenen genoemd waarom de CDK dan wel zou zijn opgericht. Zo zou ten eerste de vraag om krediet een rol hebben gespeeld; de middenstand – in de vorm van de kleine industrieel, de ambachtsman en winkelier – zou de firma Vlaer & Kol regelmatig hebben aangeschreven om een lening te krijgen. Hiertoe was de firma echter niet bereid. De enige instantie tot welke een middenstander rondom Utrecht zich kon richten was (tot de oprichting van de CDK) De Nederlandsche Bank. Een tweede beweegreden zou de opkomst van concurrentie zijn. De Nederlandsche Bank had een agentschap gevestigd in Utrecht in 1865, in 1866 werd er in Arnhem een kredietvereniging opgericht en de opening van een vestiging van de Amsterdamse Credietvereeniging was aanstaande. Dit zou Everard Henry Kol ertoe hebben aangezet zelf een kredietvereniging op te richten.[xli]
Het doel van een kredietvereniging was kapitaal te verstrekken aan diegenen die via de normale weg niet aan een lening konden komen. De normale weg was tijdens de periode waarin de CDK werd opgericht ofwel via een bank zoals De Nederlandsche Bank ofwel via de particuliere discontomarkt. Doorgaans legden aandeelhouders en eigen leden tot 10% in, in de vorm van stortingen, waarmee het eigen vermogen van de kas gevormd werd. Tevens legden niet-leden geld in, in de vorm van deposito’s.[xlii] Bij de CDK waren er krediettrekkende en niet-krediettrekkende leden, de nietkrediettrekkende leden hadden een aandeel in de vereniging en kregen hier dividend op uitgekeerd en konden – in tegenstelling tot de echte aandeelhouders – uit de vereniging stappen en hun ingelegde geld terugvragen. De krediettrekkende leden bij Vlaer & Kol waren leden van de middenstand van Utrecht; kleine industriëlen en aannemers. Om krediet te kunnen krijgen diende je lid te worden van de vereniging, hiervoor kwam je alleen in aanmerking door middel van persoonlijke voordracht van de directie. De toelatingscommissie voor krediettrekkende leden werd gevormd dooreen aantal niet-krediettrekkende leden.[xliii]
De CDK werd opgezet met een beperkte capaciteit om krediet te verstrekken; het maatschappelijk kapitaal bedroeg 200.000 gulden, waarvan 10% door de leden en aandeelhouders gestort; hiermee konden slechts kleine ondernemingen van tijdelijk krediet worden voorzien. Bij de oprichting van de CDK waren voornamelijk Utrechtse notabelen betrokken; Michiel Louwerens stelt dat alle aandeelhouders van de CDK goede bekenden waren van de firma Vlaer & Kol én van de familie Kol.[xliv]
Vlaer & Kol verleende geen kredieten aan lieden die geen onderpand ter beschikking hadden in de vorm van effecten of onroerende goederen. Door middel van de oprichting van de CDK kon Everard Henry Kol meer risico nemen. Aangezien de CDK een naamloze vennootschap was, zouden de aandeelhouders bij een faillissement niet meer verliezen dan hun oorspronkelijke inleg en waren zij bovendien niet persoonlijk aansprakelijk. Tevens staat in de statuten bepaald: “Indien de balans een verlies van 10%, van het gezamenlijk kapitaalbedrag, zoowel van de aandeelhouders als van de leden mogt aanwijzen, gaat de Vennootschap tot liquidatie over”.[xlv] Everard Henry Kol had zich er goed van verzekerd dat de kredietvereniging hem geen enorme verliezen zou kunnen opleveren. In de firma Vlaer & Kol had Kol wel aansprakelijk vermogen, maar in beide ondernemingen bleef hij voorzichtig. Het beleid van de CDK omschreef dan ook als volgt: “Voorzichtigheid moet steeds blijven heerschen; uitbreiding moet alleen het gevolg van aanbeveling zijn en niet door het uitloven van hoogen intrest voor depositogelden of lichtvaardig verleenen van crediet worden verkregen”.[xlvi] Binnen de firma Vlaer & Kol was Kol voorzichtig met de aanname van spaargelden. Zijn idee was dat het aannemen van deposito’s risicovol kon zijn omdat men in tijden van hoge nood het kapitaal zou terugtrekken, hij stelde hierover: “Waarom heb ik in den tijd die deposito’s aan den kas verbonden? Omdat ik bij mijne firma geen deposito’s aanneem, ten einde mij te vrijwaren in de tijd van crises”.[xlvii] Binnen de CDK nam hij daarentegen wel kleine deposito’s aan, op deze manier kon de kredietvereniging kapitaal aantrekken.[xlviii]
Zowel op zakelijk als op persoonlijk vlak lijkt Everard Henry Kol een verantwoordelijke, conservatieve man te zijn geweest. Hij was geïnteresseerd in theologie en was aanhanger van het Réveil gedachtegoed, het streven naar de emancipatie van ‘kleine luyden’ zou in de oprichting van de CDK herkend kunnen worden. Tevens bekleedde hij tal van posities op religieus en politiek vlak; hij was onder andere diaken in de Nederlandshervormde kerk, lid van de gemeenteraad van Utrecht, lid van de Provinciale Staten, lid van de Kamer van Koophandel en lid van de Utrechtse Schutterij.[xlix]
NOTEN
xxxviii. Louwerens, Honderdvijfentwintig jaar, 39; Visser e.a., Nederlandse Ondernemers, 314.
xxxix. Louwerens, Honderdvijfentwintig jaar, 81.
xl. Ibidem, 81
xli. Louwerens, Honderdvijfentwintig jaar, 81-86; Visser e.a., Nederlandse Ondernemers, 314.
xlii. Louwerens, Honderdvijfentwintig jaar, 27.
xliii. Ibidem, 124.
xliv. Louwerens, Honderdvijfentwintig jaar, 88- 91.
xlv. Ibidem, 87.
xlvi. Ibidem, 88.
xlvii. Ibidem, 88.
xlviii. Ibidem, 27-88.
xlix. Louwerens, Honderdvijfentwintig jaar, 91; Visser e.a., Nederlandse Ondernemers, 314.