Verborgen werelden ~ Seksueel misbruik en jongensprostitutie

darklondonalleyHet is er donker en druk. Op grote scherm en bewegende beelden van mannen die seks met elkaar hebben, ogenschijnlijk op het ritme van de opzwepende muziek die uit de speakers knalt. Op vierkante blokken naast de dansvloer trekken schaars geklede heren even zo ritmisch aan hun piemels. Het is vrijdagnacht en Alberto en Ronaldo[i], twee Latino’s van 18 jaar, bewegen zich ietwat schichtig van de ene zaal naar de andere, ondertussen zwaaiend met hun fluorescerende stokjes en armbanden: een clubavond cadeautje. Van de strippers lijken ze niet écht onder de indruk. Ook niet van elkaars plagerijtjes: “Je kont lijkt wel gegroeid. Ben je soms van plan ‘bottom’ te worden?”

Later in de nacht treffen we de jongens weer buiten op de stoep voor de friettent en laten ze zich de versierpogingen van een minstens tien jaar oudere Marokkaan welgevallen. Ze vinden hem lelijk, maar de aandacht laat ze lachen. Vooral grappig is zijn aanbod voor een orgie tegen betaling. Op de vraag of ze vaker dit soort aanbiedingen krijgen, reageren ze spontaan. “Zó vaak!” Maar of ze er op in gaan? “Nee, nóóit!!” Na enig doorvragen en uitleg waarom we er zo nieuwsgierig naar zijn, plus de belofte van anonimiteit willen ze er wel op een ander moment en een andere plek over doorpraten. Op dat andere moment, ze komen weer met z’n tweetjes en zeggen geen geheimen voor elkaar te hebben, zijn ze een stuk openhartiger. Ze delen hun tactieken en vertellen hoe ze hun troef uitspelen: hun jonge leeftijd. En (met een pruillip): “Als iemand iets met me wil en me geld aanbiedt, dan zeg ik dat ik het wel zou willen, maar dat het niet gaat. Dat ik nog maagd ben. En ik zeg vaak dat ik zestien ben.”

Behalve hun leeftijd, doet ook hun exotische uitstraling het goed bij (oudere) mannen. Ze houden niet van Marokkanen, ‘die zijn schijnheilig’, maar zelf hebben ze wel wat weg van Arabieren. Door hun zwarte krulletjes in gel en zwarte jasjes zijn ze nauwelijks van hen te onderscheiden. Overigens: ze mogen dan niet van Marokkanen houden, ze hebben allebei ervaring met Marokkaanse mannen die hen hebben betaald voor seks. Knáppe mannen. Dat wel. Je denkt toch niet dat ze het met losers zouden doen? Ook al zouden ze er honderd euro voor krijgen. Hoewel… honderd euro?

Alberto en Ronaldo zijn twee van de jongens waarmee we hebben gesproken in het kader van een onderzoek naar jongensprostitutie. Wat ze vertellen over Marokkaanse jongens en mannen is extra interessant, want daar is veel over te doen. Aan de ene kant is er de maatschappelijke onrust over Marokkaanse jongens die homo’s in elkaar slaan (Buijs et al., 2009), terwijl aan de andere kant wordt beweerd dat Marokkaanse jongens bovengemiddeld vaak slachtoffer worden van seksueel misbruik en ook relatief vaak actief zijn in de homoprostitutie (Kooistra, 2006).

1.1 Aanleiding
In januari 2006 werd een notitie van het Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB) openbaar gemaakt waarin onder andere werd gesteld dat Marokkaanse jongens zijn oververtegenwoordigd als slachtoffer van seksueel misbruik en prostitutie (Kooistra, 2006). Hoewel dit rapport feitelijk en vooral bestond uit een opsomming van bevindingen uit eerder onderzoek – vooral een studie die voor het WODC werd uitgevoerd door Van Horn et al. (2001) – kreeg het veel media-aandacht en enkele dagen na het verschijnen werden elf kamervragen gesteld door kamerlid Arib van de PvdA (Kamerstukken II 2005/06, Aanhangsel, 1053). In zijn antwoorden in maart 2006 gaf de minister van Justitie aan dat hij zou bezien of een onderzoek naar seksueel misbruik onder jongeren nodig is (ibid.). Mevrouw Arib meldde in een Algemeen Overleg in mei 2006 zich zorgen te maken over deze groep jongens en teleurgesteld te zijn over de reactie van de minister (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 163). Zij diende een motie in waarin de regering wordt verzocht ‘een onderzoek in te stellen naar de aard en omvang van seksueel misbruik van kinderen van Marokkaanse afkomst en daaraan indien nodig conclusies te verbinden in de zin van concrete actiepunten’ (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 159H).

Deze motie is aangenomen en vormt de aanleiding voor ons onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Hoewel specifiek aandacht is besteed aan Marokkaanse jongens, is de insteek van het onderzoek breder en richt het zich in meer algemene zin op jongens als slachtoffer van seksueel misbruik en jongensprostitutie. Immers, alleen dan kunnen conclusies getrokken worden over de verhouding van Marokkaanse jongens ten opzichte van andere etnische groepen.

1.2 Doel, probleemstelling, doelgroepen en onderzoeksvragen
Doel van het onderzoek is: Inzicht bieden in de aard en het voorkomen van seksueel misbruik van jongens en prostitutie door jongens, teneinde het voor het beleid mogelijk te maken op basis van zo veel mogelijk kennis over de problematiek te bezien of er beleidsaanpassingen noodzakelijk zijn om misbruik van (bepaalde groepen) jongens beter tegen te kunnen gaan. De focus in het onderzoek ligt bij minderjarige jongens (jonger dan 18 jaar). Bij seksueel misbruik ligt de nadruk op seksueel misbruik buiten de familiesfeer. De probleemstelling luidt als volgt: Wat is de aard en het voorkomen van seksueel misbruik van en prostitutie door jongens en welke groepen jongens zijn hierbij oververtegenwoordigd?

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden, hebben we de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:

1. Wat is het voorkomen van jongens (naar ruwe schatting en op basis van secundaire analyses) als slachtoffer van seksueel misbruik?

2. Wat is bekend over de aard en omstandigheden van seksueel misbruik van jongens?
a. Welke vormen van seksueel misbruik van jongens zijn te onderscheiden?
b. In welke mate vindt seksueel misbruik van jongens plaats buiten de familiesfeer?

3. Wat is het voorkomen van jongens (naar ruwe schatting) werkzaam als prostitué en in welke vormen van prostitutie?
a. Hoe verhoudt het aantal minderjarige jongens in de prostitutie zich tot het aantal meerderjarige jongens in de prostitutie?
b. Welke vormen van jongensprostitutie zijn bij minderjarigen te onderscheiden in termen van wijze van contactlegging (locaties) met klanten?
c. Wijken deze vormen van jongensprostitutie bij minderjarigen in (relatieve) omvang af van wat er bekend is over meerderjarige jongens in de prostitutie?

4. Wat is bekend over de aard en omstandigheden van deze vormen van prostitutie?
a. Welke typen minderjarige jongensprostitués zijn te onderscheiden?
b. Kan er iets gezegd worden over context gerelateerde kenmerken?
c. Kan er iets gezegd worden over slachtoffertrajecten (victim-trajectories)?

5. Kan inzicht gekregen worden in de etnische afkomst van deze jongens?
a. Is bij seksueel misbruik van minderjarige jongens sprake van een oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen?
b. Is bij minderjarigen in de jongensprostitutie sprake van een oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen?
c. In welke mate en zo mogelijk op welke wijze zijn vormen, aard en omstandigheden van jongensprostitutie gerelateerd aan etnische afkomst?

6. Zijn de verschillende groepen jongens in beeld bij de hulpverlening?
a. Bestaan er speciale voorzieningen voor minderjarige jongens die slachtoffer zijn van seksueel misbruik?
b. Bestaan er speciale voorzieningen voor minderjarige jongensprostitués?
c. Is sprake van een over- of ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen in de hulpverlening?

1.3 Seksueel misbruik van jongens: omvang en etniciteit
In een overzichtsstudie constateerden Van Horn et al. (2001) dat onderzoeken nauwelijks significante verschillen laten zien in omvang van misbruik tussen verschillende etnische groepen jongens, hoewel het aantal Marokkaanse slachtoffers wel disproportioneel hoog was. De lage aantallen in de verschillende bevolkingsgroepen bemoeilijkten het interpreteren van overeenkomsten en verschillen. In een tweetal recentere grote Nederlandse onderzoeken naar kindermishandeling is seksueel misbruik als vorm van kindermishandeling meegenomen. In de scholierenstudie van Lamers-Winkelman et al. (2006) gaf 7.9% aan ooit en 4.4% het laatste jaar seksueel misbruikt te zijn geweest.

Dit besloeg misbruik door zowel volwassenen als andere jongeren/kinderen en vond zowel binnen als buiten het gezin of de familie plaats. In de studie van Van IJzendoorn et al. (2007) betrof 4.9% van de achterhaalde meldingen van kindermishandeling seksueel misbruik. In meer dan de helft van de gevallen betrof het een vermoeden van misbruik. Op basis van informatie van meldpunten komen zij tot een schatting van ruim 4.700 gevallen van seksueel misbruik per jaar. In beide rapportages is geen onderscheid gemaakt naar jongens en meisjes.[ii]

In een meta-analyse over de prevalentie van seksueel misbruik in Europa komt Lampe (2002) met een schatting die uiteenloopt van 1-15% van de jongens jonger dan 16 jaar (meisjes: 6-36%). In een onderzoek van Diepenmaat et al. (2006) van de Amsterdamse GGD onder een omvangrijke steekproef van scholieren in het hoofdstedelijke voortgezet onderwijs (12-16 jaar) werd in een klassikaal afgenomen survey met de volgende vraag de lifetime prevalentie van ongewenste seksuele ervaringen in kaart gebracht: “Heb je ooit een seksuele ervaring tegen je wil gehad?” (Seksuele ervaring werd als volgt toegelicht: alles van zoenen of intiem aanraken tot geslachtsverkeer). De prevalentie verschilde niet tussen jongens en meisjes. Bij de allochtone jongens was de prevalentie veel hoger dan bij de autochtone jongens. Turkse en Marokkaanse jongens scoorden het hoogst. Bij de allochtone meisjes lag de prevalentie juist lager dan bij de autochtone meisjes. In een nog niet gepubliceerd vervolgonderzoek werd getracht te achterhalen waaruit het seksuele misbruik had bestaan. Dit gebeurde in gesprekken met speciaal hiervoor getrainde verpleegkundigen. Daarbij stuitten de onderzoekers op een lastig probleem. Naast dat relatief veel van de betreffende scholier en dit gesprek niet aangingen, bleken de jongens die wel bij de verpleegkundige kwam en, het eerder door hen in de vragenlijst gerapporteerde misbruik nu vaak te ontkennen. (De meisjes die verschenen, bevestigden het misbruik meestal wel). Mogelijk hebben de jongens bij de vragenlijst wel de waarheid verteld en die in een face-to-face gesprek met een (vrouwelijke) verpleegkundige ten onrechte ontkend (false negatives). Maar het is ook denkbaar dat deze jongens de vragenlijst onjuist hebben ingevuld (false positives).

Uit deze literatuur kunnen de volgende, voorlopige conclusies worden getrokken:
* Gegevens over seksueel misbruik van jongens zijn schaars, maar wel beschikbaar.
* Deze gegevens gaan veelal over lifetime prevalentie.
* Er zijn aanwijzingen dat Marokkaanse jongens, maar ook andere groepen allochtone jongens, een groter risico lopen op seksueel misbruik.
* Aanvankelijk was het voornemen om een secundaire analyse te doen van de onderzoeksgegevens van beide onderzoeken. Bij nadere beschouwing bleek dit weinig zinvol vanwege het zeer geringe aantal gevallen van seksueel misbruik in deze studies.

1.4 Seksueel misbruik van jongens: de rol van familieleden
Daalder & Essers (2003) onderzochten een representatieve steekproef van seksuele delicten die door justitie tussen 1993 en 1999 zijn afgedaan (N = 278). De verdeling naar geslacht van de slachtoffers was: 81% vrouwelijk, 19 % mannelijk. De gemiddelde leeftijd van het (jongste) slachtoffer bij aanvang van het delict was 15.8 jaar; 71% was toen jonger dan 18 jaar. Op één na alle mannelijke slachtoffers waren minderjarig. In het overgrote deel van de geregistreerde zaken kenden slachtoffer en dader elkaar. Bij kindmisbruikzaken was zelfs driekwart van de verdachten een lid van het gezin of de familie.
Leuw et al. (2003) benadrukken dat binnen het justitiële apparaat bekende seksuele geweldsdelinquentie – waar het in het zojuist genoemde artikel over gaat – niet representatief is voor de werkelijke prevalentie. Maar wel mag volgens de auteurs aangenomen worden dat verreweg de meeste seksuele geweldsdelicten, zeker met kinderen als slachtoffer, zich afspelen binnen het privédomein van gezinnen.
In het onderzoek van Daalder & Essers (2003) wordt bij de rol van gezins- en familieleden geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. De oververtegenwoordiging van verwanten bij de daders geldt mogelijk sterker voor meisjes dan voor jongens. Daarop wijst de studie van Van Horn et al. (2001), waarin namelijk geconcludeerd wordt dat de meeste autochtone en allochtone jongens zijn misbruikt door niet-verwante plegers (meestal pedoseksuele mannen van middelbare leeftijd uit de nabije omgeving van slachtoffers).

Bijleveld & Hendriks (2007) deden (dossier)onderzoek naar een heel specifieke groep van 185 residentieel behandelde, jeugdige, mannelijke zedendelinquenten (minimaal één hands-on zedendelict). Driekwart van deze jongens was autochtoon. Bij 45% werd slachtofferschap van seksueel misbruik in hun jeugd met zekerheid vastgesteld, daarnaast waren er vermoedens bij 15%. Van de totale steekproef was bij 14% zeker dat zij slachtoffer waren van incest, plus bij 6% vermoedelijk. Voorlopige conclusies uit deze studies zijn:
* Volgens justitiecijfers worden meisjes vaker slachtoffer van seksueel misbruik dan jongens.
* Jeugdige daders van seksuele delicten zijn vaak zelf slachtoffer van vroeger seksueel misbruik.
* Zeker is dat jongens seksueel misbruikt worden door zowel verwanten als niet-verwanten, maar de mate waarin dit geschiedt is onduidelijk.

1.5 Jongensprostitutie in Nederland: omvang, leeftijd en etniciteit
In, deels oudere, studies worden uiteenlopende aantallen jongensprostitués genoemd. Op basis van gegevens uit 1994 komt Van Gelder (1998) op een schatting van minimaal 3.000, maar onder jongensprostitués verstaat hij alle prostitutie door mannen en verreweg het grootste deel hiervan is meerderjarig. Van Horn et al. (2001) komen, met de nodige slagen om de arm, op een schatting van ongeveer 1.500 minderjarige jongensprostitués. Repetur (2005) spreekt van minimaal 1.500 minderjarige jongens in de prostitutie, waarvan 10%-30% van Marokkaanse afkomst.
Van Horn et al. (2001) concluderen in hun overzichtsstudie dat het zeer lastig is om een schatting te maken van de omvang van prostitutie door allochtone minderjarige jongens. Belangrijke factoren hierbij zijn het taboe op homoseksuele contacten, de mobiliteit van een grote groep illegale prostitués, het wantrouwen van jongens ten opzichte van instellingen en de toename van het gebruik van internet en mobiele telefoons voor het leggen van contacten. Verder stellen zij vast dat Marokkaanse en Roemeense jongens in publicaties de meest beschreven groepen allochtonen in de prostitutie waren.

Turkse, Surinaamse en Antilliaanse jongens worden wel gesignaleerd in de prostitutie, maar komen in jaarverslagen van hulpverleningsinstellingen nauwelijks terug. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is jongensprostitutie meermaals in kaart gebracht in veldstudies onder gemarginaliseerde groepen, met name zwerfjongeren en harddrugsverslaafden. In dit geval beperken zich de gegevens tot de mate waarin jongens/mannen uit deze groepen geld verdienden met prostitutie (‘in de sex business’).
Uitgaand van de inkomsten in de laatste week, kwam prostitutie bij mannelijke drugsverslaafde respondenten beduidend vaker voor in Amsterdam dan elders in Nederland. In Amsterdam ging het om circa 10% van de mannelijke heroïneverslaafden in de tweede helft van de jaren tachtig. Hoe jonger de (mannelijke) verslaafden, hoe vaker zij in de afgelopen week geld hadden verdiend met prostitutie. Bij Amsterdamse thuis- en dakloze jongens ging het om 17% (voor een overzicht zie Korf, 1995).

In een landelijk onderzoek onder zwerfjongeren aan het eind van de jaren negentig was dit slechts een paar procent (Korf et al., 1999) en in een nog recentere veldstudie in Flevoland had geen enkele zwerfjongere inkomsten uit prostitutie (Korf et al., 2004).

De socioloog Van Gelder (1998) deed meer diepgaand, kwalitatief onderzoek naar jongensprostitutie. Voor deze studie interviewde hij 56 jongensprostitués. Van die 56 waren er echter slechts drie jonger dan 18 en elf tussen de 18 en 20 jaar oud. Eveneens uit de jaren negentig dateert een kwalitatieve studie naar mannelijke Roemeense prostitués in Amsterdam (Korf et al., 1996).
Voor dit onderzoek werden onder andere 54 jongens geïnterviewd. Ook nu was de overgrote meerderheid meerderjarig; de meesten waren tussen 20 en 29 jaar (71%).

In een onderzoek onder 4.821 Nederlandse jongeren tussen 12 en 25 jaar gaf 2,4% van de jongens aan weleens iets gekregen te hebben voor seks, tegenover 1,3% van de meisjes (De Graaf et al., 2007). Dit betreft veelal zogenaamde ruilseks, die door de betrokkenen meestal niet als prostitutie wordt gezien. In buitenlandse onderzoeken komen bij enigszins vergelijkbare leeftijdsgroepen vergelijkbare percentages (tussen de 1 en 3,5%) naar voren, waarbij ook in buitenlands onderzoek het percentage voor jongens iets hoger ligt dan voor meisjes (Edwards et al., 2006; Svedin & Priebe, 2007).

Voorlopige conclusies zijn:
* Cijfers over jongensprostitutie hebben doorgaans betrekking op zowel minder- als meerderjarige prostitués; er wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd.
* De meeste cijfers hebben betrekking op de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw.
* Er zijn wel indicaties van oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen (met name Marokkanen), maar er zijn geen betrouwbare schattingen van afzonderlijke etnische groepen.
* Er is geen consistente definitie, c.q. operationalisering van het begrip prostitutie. Wel gaat het steeds om seks tegen materiële vergoeding, maar dit loopt uiteen van ruilseks tot en met seks als belangrijkste of enige bron van inkomsten.

1.6 Typologieën van jongensprostitués
In veel publicaties over jongensprostitutie wordt een onderscheid gemaakt naar typen (of vormen van) jongensprostitués. Repetur (2005) deelt hen in in bisnisboys en callboys.
“Bisnisboys werken op straat en in bars en worden vaak gedreven tot prostitutie door dakloosheid, drugsgebruik of psychische, sociale of medische problemen. Callboys werken zelfstandig of via escortbureaus en worden als zelfstandige, zelfbewuste en professioneel werkende ‘sex workers’ gezien.”

Baanbrekend werk is eerder verricht door Van der Poel (1991). Zij onderscheidt vier typen prostitués:
* Pseudo’s (zijn uit op het beroven en chanteren van hun ‘klanten’)
* Scharrelaars (naast dat ze zich prostitueren verdienen zij ook vaak op andere illegale wijze geld)
* Gelegenheidsprostitués (leven naast hun prostitutie leven een normaal bestaan)
* Beroepsprostitués (zien hun werk niet als tijdelijke job en werken veelal samen met andere ‘beroeps’)

Korf et al. (1996) vullen deze indeling op basis van onderzoek onder Roemeense jongensprostitués aan met een vijfde type:
* Noodsprong prostitués (overwegend heteroseksuele jongens voor wie prostitutie vaak fungeert als laatste uitweg om aan geld, onderdak et cetera te komen).

De beroepsprostitués passen duidelijk in de categorie die Repetur (2005) callboys noemt. De andere typen kunnen beschouwd worden als een differentiëring van de bisnisboys van Repetur. De genoemde typen onderscheiden zich vooral met betrekking tot hun motieven en de plaats die prostitutie in het leven van de jongens inneemt. Tussen de prostitués bestaan verschillen in o.a. de hoogte van het inkomen, drugsgebruik, frequentie van de prostitutiecontacten en de seksuele geaardheid.
Op basis van dergelijke kenmerken heeft Weijnen (2006) in zijn afstudeerscriptie vier groepen onderscheiden. Hoewel hij voor andere benamingen kiest, komen deze groepen sterk overeen met de eerdergenoemde typen, respectievelijk de gelukszoekers, gelegenheidsjongens en bisnisjongens van Nabben et al. (2005). Dat is ook niet verwonderlijk, want zijn scriptie is overwegend gebaseerd op literatuurstudie. Weijnen spreekt van professionals – die zijn vergelijkbaar met de beroepsprostitués. Daarnaast noemt hij de gemarginaliseerden, de gelukszoekers en de bijverdieners.
Gezien het feit dat twintig jaar na het onderzoek van Van der Poel – dat plaatsvond in de jaren tachtig van de vorige eeuw – nog steeds, hoewel bij andere specifieke groepen, dezelfde typen aangetroffen werden, is het goed denkbaar dat deze nog steeds bestaan. Tegelijkertijd kunnen we er niet om heen dat de afgelopen jaren veel is veranderd in de prostitutiebranche in het algemeen en die van jongensprostitutie in het bijzonder.
Jongensprostitués werven hun klanten op uiteenlopende manieren: er is straatprostitutie, bar- en caféprostitutie, prostitutie in bordelen of privéclubs, prostitutie via een escortbureau en advertenties en binnen de reguliere homoscene. Daar is op zich weinig nieuws aan. Maar we zien in een stad als Amsterdam wel duidelijke verschuivingen. Zo is het aantal jongensbordelen fors uitgedund, zijn er steeds minder cafés die primair als functie hebben om de contactlegging tussen jongensprostitués en klanten te faciliteren en is weinig meer te merken van straatprostituees op voorheen bekende plekken als het Rembrandtplein en het Centraal Station. Tegelijkertijd biedt internet tal van mogelijkheden om klanten te werven. Bevindingen van eerder onderzoek kunnen we daarom niet zomaar transponeren naar het heden. Dit geldt zeker voor de etnische achtergrond van prostitués. In het volgende hoofdstuk gaan we daar nader op in.

Voorlopige conclusies:
* In de literatuur worden verschillende typen jongensprostitués onderscheiden.
* Het is aannemelijk dat deze typen nog steeds bestaan.
* Tegelijkertijd zijn er duidelijke aanwijzingen dat de manieren waarop jongens contact leggen met klanten de laatste jaren zijn veranderd. Sommige manieren zijn minder dominant geworden, terwijl internet in belangrijke mate nieuwe wegen heeft geopend.
* Onbekend is of minderjarige prostitués in deze typen en vormen van jongensprostitutie voorkomen, c.q. meer of minder geconcentreerd zijn in bepaalde varianten.

1.7 Onderzoeksaanpak
De onderzoeksvragen hebben zowel betrekking op de omvang als op meer inhoudelijke aspecten van de problematiek van seksueel misbruik en prostitutie bij minderjarige jongens. Het lag dus voor de hand om gebruik te maken van een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Het onderzoek naar seksueel misbruik was vooral kwantitatief van aard en bestond voornamelijk uit het vergaren van cijfermateriaal, analyse van databestanden en dossierstudie.
Eerst werd dit deel van het onderzoek gedaan in Amsterdam en Twente. Daarna werden gegevens uit het hele land verzameld en geanalyseerd. Amsterdam en Twente werden gekozen om een beeld te krijgen van zowel een randstedelijke regio, als een meer landelijk gebied. Met deze variatie hoopten we een representatiever beeld te krijgen. Het onderzoek naar jongensprostitutie werd alleen uitgevoerd in deze beide regio’s. Daarbij zijn gesprekken gevoerd met politie, hulpverleners en andere sleutelpersonen, maar vooral werd veel tijd besteed aan veldonderzoek binnen de doelgroep, beginnend met observaties en informele gesprekken en uiteindelijk meer uitgebreide interviews met jongensprostitués.

In de hoofdstukken 3 en 4 wordt dieper ingegaan op de gehanteerde onderzoeksmethoden.

NOTEN
i. Om hun anonimiteit te waarborgen hebben de jongens in dit rapport een pseudoniem gekregen.
ii. Aanvankelijk was het voornemen om een secundaire analyse te doen van de onderzoeksgegevens van beide onderzoeken. Bij nadere beschouwing bleek dit weinig zinvol vanwege het zeer geringe aantal gevallen van seksueel misbruik in deze studies.

LITERATUUR
Allen D.M. (1980) Young Male Prostitutes: A Psychosocial Study. Archives of Sexual Behavior 9(5): 399-426.
Bijleveld C. & Hendriks J. (2007) Gezin en seksueel misbruik. Overdracht van daderschap en slachtofferschap van seksueel misbruik. Tijdschrift voor Criminologie 49(2):123-136.
Bovenkerk F, Komen M. & Yeşilgöz Y. (eds.) (2003) Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Buijs L., Hekma G. & Duyvendak J.W. (2009) Als ze maar van me afblijven. Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Cusick L. (2002) Youth Prostitution: A Literature Review. Child Abuse Review 11(4): 230-251.
Daalder A. & Essers A. (2003) Seksuele delicten in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):354-368.
Diepenmaat A.C.M., Wal M.F. van der, Cuijpers P. & Hirasing R.A. (2006) Etnische verschillen in ongewenste ervaringen bij Nederlandse adolescenten. TSG Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 83 (3): 51.
Donker A., Kleemans E., Laan P. van der & Nieuwbeerta, P. (2004) Ontwikkelings- en levensloop-criminologie in vogelvlucht. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):322-329.
Edwards J.M., Iritani B.J. & Hallfors D.D. (2006) Prevalence and correlates of exchanging sex for drugs or money among adolescents in the United States. Sexually transmitted infections 82(5): 354-358.
Gelder P. van (1998) Kwetsbaar, kleurig en schaduwrijk. Jongens in de prostitutie: een verschijnsel in meervoud. Amsterdam: Thela Thesis.
Gemert F. van (1991) Noord-Afrikaanse en Turkse homomoordenaars. Justitiële Verkenningen 17(1): 87-106).
GGZ (2006) Cliënten in de ggz 2006. Amersfoort: GGZ Nederland.
Graaf H. de, Meijer S., Poelman J. & Vanwesenbeeck I. (2005) Seks onder je 25e. Utrecht: Rutgers Nisso Groep / Soa Aids Nederland.
Graaf H. de, Höing M., Zaagsma M. & Vanwesenbeeck I. (2007) Tienerseks: vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso groep, WODC.
Gurp L. van & Timman S. (eds.) (1998) Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, de stand van zaken. Utrecht: Child Right Worldwide en TransAct.
Hendriks J. (2006) Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtypen en recidive. Utrecht: Forum Educatief.
Horn J.E. van, Bullens R.A.R., Doreleijers T.A.H. & Jäger M. (2001) Aard en omvang seksueel misbruik en prostitutie minderjarige allochtone jongens, een verkennend onderzoek. Amsterdam: Fora en Vrije Universiteit.
IJzendoorn M.H. van, Prinzie P., Euser E.M., Groeneveld M.G., Brilleslijper-Kater S.N., Noort-van der Linden A.M.T. van, Bakermans-Kranenburg M.J., Juffer F., Mesman J., Klein Velder-man M. & San Martin Beuk M. (2007) Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden, Leiden Attachment Research Program, WODC.
Jong D. J. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Uitgeverij Aksant.
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 159H (Motie van het lid Arib c.s.).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 163 (Verslag van een algemeen overleg).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, Aanhangsel, 1053 (vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden).
Kleijer-Kool L. (2006) Marokkaanse ontkennende verdachten in het kinderstrafproces. Proces (3): 97-105.
Kooistra O. (2006) Jongens huilen niet, seksueel geweld tegen allochtone jongens. Amsterdam: Amsterdams Centrum Buitenlanders.
Korf D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf D.J., Nabben T. & Schreuders M. (1996) Roemeense trekvogels: nieuwkomers in de jongensprostitutie. Amsterdam: Thela-Thesis.
Korf D.J., Deben L., Diemel S., Rensen P. & Riper H. (1999). Een sleutel voor de toekomst. Tel- en consumentenonderzoek onder daklozen in Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis.
Korf D.J., Ginkel P. van & Wouters M. (2004). Je ziet het ze niet aan. Zwerfjongeren in Flevoland. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf D.J., Vliet E. van, Knotter J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Straatprostitutie en verborgen prostitutie in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Lamers-Winkelman F., Slot N.W., Bijl B. & Vijlbrief A.C. (2006) Scholieren Over Mishandeling, resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Vrije Universiteit en PI Research.
Lampe A. (2002) The prevalence of childhood sexual abuse, physical abuse and emotional neglect in Europe. Zeitschrift fur psychosomatische medizin und psychotherapie 48: 370-380.
Leuw E., Bijleveld C. & Daalder A. (2003) Seksuele delinquenten. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):330-337.
Leuw E, Bijl E.V. & Daalder A. (2004) Pedoseksuele delinquentie. Een onderzoek naar prevalentie, toedracht en strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Loeber R. & Farrington D.P. (2004) Verschillende oorzaken van delinquentie tussen etnische en nationale groepen. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):330-346.
McMullen R. (1987) Youth prostitution: a balance of power. Journal of Adolescence 10: 35–43.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2005) Antenne 2004. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2007) Antenne 2006. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nadon S.M, Koverola C. & Schludermann E.H. (1998) Antecedents to Prostitution, Childhood Victimization. Journal of Interpersonal Violence 13(2): 206-221.
Pedersen W. & Hegna K. (2003) Children and adolescents who sell sex: a community study. Social Science & Medicine 56(1): 135-147.
Poel S. van der (1991) In de Bisnis: professionele jongensprostitutie in Amsterdam. Arnhem: Gouda Quint.
Qrius (2005) Jongeren 2005. Het speelveld verandert. Amsterdam: Qrius.
Repetur L., Meinster N., De Kinderen M. & Schakenraad M. (eds.) (2005) Naar een effectieve en samenhangende aanpak van jeugdprostitutie. Utrecht: Transact, Informatiepunt Jeugdprostitutie.
Seng M.J (1989) Child Sexual Abuse and Adolescent Prostitution: A Comparative Analysis. Adolescence 24(95): 665-675.
Silbert M.H. & Pines A.M. (1983) Early Sexual Exploitation as an Influence in Prostitution. Social Work 28(4): 285-289.
Svedin C.G. & Priebe G. (2007) Selling sex in a population-based study of high school seniors in Sweden: Demographic and psychosocial correlates. Archives of sexual behaviour 36(1): 21-32.
Transact (2005) Factsheet jongensprostitutie: feiten en cijfers. Utrecht: TransAct
Weijnen F. (2006) De schaduw bedreigd, een explorerend onderzoek naar de effecten van toezicht op mannelijke prostitués in Amsterdam. Enschede: Universiteit van Twente.
Widom C.S & Ames M.A. (1994) Criminal Consequences of Childhood Sexual Victimization. Child Abu-se and Neglect 18: 303-318.
Wijk A.Ph. van (2005) Juvenile sex offenders and non-sex offenders: a comparative study. Wageningen: Ponsen & Looien.
Wittebrood K. (2004) Van delictmelding tot officiële aangifte: sprake van sociale ongelijkheid? Tijdschrift voor Criminologie 46(1): 56-71.
Wittebrood K. (2006) Slachtoffers van criminaliteit: feiten en achtergronden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.