Waarom legt een struisvogel een ei?

Thamae Kaashe – Ostrich and fire

Om kinderen te krijgen natuurlijk.
Struisvogels leggen veel eieren, soms wel 15, en hebben daarom ook veel kuikens.
De bosjesmensen gebruiken de eieren ook om er hun water in te bewaren. Ze maken er een gat in, laten het ei leeglopen en maken een dopje van gras waarmee ze het gat kunnen dichten. En dan doen ze er het kostbare en schaarse water in dat ze vinden in de woestijn, zodat het een veldfles wordt, en die nemen ze dan mee op hun tochten.

Ooit was de wereld leeg, zonder bewoners. Er waren nog geen mensen, nog geen huizen, nog geen dieren of planten. Toen kwam Mantis, de god van de bosjesmensen, hij zette alle dieren op de aarde en schiep ook de bosjesmensen. Mantis had een probleem, hij had het vuur hoog in de lucht en die wilde hij naar de aarde brengen. Want het vuur is belangrijk voor de mensen: je kunt je eraan warmen, je kunt erop koken en je kunt er gevaarlijke dieren mee op afstand houden.
Maar vuur zelf is ook gevaarlijk.

Dus Mantis dacht: “Aan wie kan ik nou het vuur geven om het veilig te bewaren?”
Hij keek naar alle dieren, naar de giraf maar die heeft geen plek voor vuur, naar het nijlpaard maar die leeft in het water, dus dat is ook niet handig. Toen viel zijn oog op de struisvogel, want die heeft grote dikke vleugels en daar kan zo’n mandje met vuur wel achter verstopt worden.

De struisvogel voelde zich toen heel belangrijk. Hij deed zijn vleugel open, Mantis zette het vuur erachter en de struisvogel deed zijn vleugel weer dicht.
De bosjesman had gezien dat hij het vuur kreeg. En die dacht: “Ik wil dat vuur hebben, want dan kan ik warm worden, koken en de leeuwen weghouden”.
Maar hoe moest hij dat vuur nu te pakken krijgen?

De bosjesman ging naar de struisvogel en hij zei tegen de struisvogel: “Wat ben jij een mooie vogel! En je bent ook heel sterk en je kunt heel hard lopen.”
De struisvogel was zeer gevleid en hij luisterde aandachtig toen de bosjesman vervolgde: “Maar je kunt nog niet vliegen”.
Daar was de struisvogel inderdaad erg bedroefd over, dus hij luisterde nog meer aandachtig toen de bosjesman zei dat hij dat misschien wel kon leren. “Als je nou
morgenochtend naar de heuvel loopt en je steekt je kop in de wind en je doet je vleugels omhoog terwijl je van de heuvel springt, dan ga je vanzelf vliegen.”

De struisvogel kon er niet van slapen, zo spannend vond hij het vooruitzicht om te leren vliegen. Dus bij het krieken van de dag, toen de zon opkwam, liep hij naar de heuvel, ging erop staan, deed zijn kop in de wind en zijn vleugels omhoog en liet de wind erdoorheen spelen.
En toen viel het mandje vuur naar beneden en de bosjesman, die achter de heuvel verstopt zat, holde ernaartoe om het weg te halen. Hij rende ermee weg en de struisvogel had het nakijken.

Wat was de struisvogel boos op zichzelf. Wat was hij een domoor. Hoe kon hij nou denken dat hij kon vliegen? De bosjesman had hem in de maling genomen. Hoe kon hij nou vergeten dat hij het vuur moest bewaken?
Sindsdien legt de struisvogel altijd een ei buiten zijn nest, zodat hij niet vergeet dat hij aan het broeden is. En dat ene ei komt niet uit zodat dat ei door de bosjesman gebruikt kan worden als veldfles om er water in mee te nemen.

Uit: Fabels uit de Kalahari – Kalahari Support Group. ISBN 978 90 361 0356 5
Voor meer informatie: www.ksg-san.nl