Wachten

De eerste vijf minuten is het stil in de wachtruimte.
Op de gang hoor ik een rochelige hoest.
Hij komt bij me zitten. Rood aangelopen, zweetdruppels op zijn voorhoofd.
‘Is ze nog binnen?”, vraagt hij.
Ik haal mijn schouders op.
‘Ze is vier jaar ouder dan mijn dochter. Wisseling van de wacht.’
Hij zucht diep.
‘Ben benieuwd wat ze nu zeggen. Het is kwaadaardig.’
‘Dat is niet zo mooi’, zeg ik.
‘Zeker niet’, zegt hij.
Een hoestbui vult de ruimte.
‘Ik heb het vaak benauwd’, meldt hij, ‘dat komt hierdoor.’
Hij plant zijn wijsvinger op zijn omvangrijke buik.
‘Ik heb suiker. Maar daar trek ik me niks van aan. Dat dieet is niet te doen. Helpt ook niks trouwens. Heb vanochtend nog twee Marsen opgegeten. Toch was mijn spiegel nog steeds 6,8.’
In zijn lach hoor je de overwinning.
‘Heb tegen de dokter gezegd dat ik te veel van die medicijnen kreeg, heb de dosis gehalveerd.’
‘Is dat wel slim?’, vraag ik.
‘Zei de dokter ook’, is het antwoord.
Hij kijkt op zijn horloge.
‘Het duurt wel lang’
Even is het stil.
‘Ik ben vorig jaar afgekeurd, ik zie steeds minder. Ook door die suiker. Dat is niet handig als je buschauffeur bent.’
Ik knik.
‘Ik mag niet meer rijden. Maar dat kan niet. We gaan iedere week naar mijn moeder. Die woont buiten. Heb ik gezegd ook, nu krijg ik een herkeuring.’
Hij schudt zijn hoofd. Haalt een zakdoek tevoorschijn.
‘Ze wordt volgende maand honderd.’
‘Zo’, zeg ik.
‘Ze fietst nog een paar keer per week naar het dorp. Mijn vader is zesennegentig. Die gaat nu snel achteruit.’
Hij veegt het zweet van zijn voorhoofd.
‘Je zult het niet geloven, maar mijn moeder heeft nog een zus. Die is 104.’
Hij kijkt weer op zijn klok.
‘Denk niet dat ik dat haal’, stelt hij vast, ‘wil ik ook niet trouwens. Ik heb altijd gedoe. Daar krijg je genoeg van.’
‘Het valt niet altijd mee’, antwoord ik vol begrip.
‘Neem mijn dochter’, zegt ie, ‘negenendertig en nog steeds verslaafd. Al gaat het beter. Jarenlang gespoten, maar daar is ze nu vanaf. Zegt ze. Maar ze komt er niet meer in.’
Hij kijkt me aan.
‘Ik ben wel gelukkig met mijn vrouw. Met deze dan.’
‘Dat is mooi’, zeg ik.
Weer een blik op het horloge.
‘Ik hoop dat het meevalt,’ zegt hij, ‘dat ze zich vergissen. Doen ze vaak, hoor. Zonder haar hoeft het al helemaal niet meer voor me.’