Wat moet ik ermede? Over opvallende boektitels

Jean Rhys – Good Morning Midnight – First UK edition 1939

Een van de mooiste titels in mijn boekenkast vind ik Good Morning, Midnight (1939), een kleine roman van de Engelse schrijfster Jean Rhys (1890-1979). Die titel is de beginregel van een gedicht uit 1862 van de Amerikaanse dichteres Emily Dickinson (1830-1886):

Good Morning – Midnight –
I’m coming Home –
Day – got tired of Me –
How could I – of Him?

Sunshine was a sweet place –
I liked to stay –
But Morn – didn’t want me – Now –
So – Goodnight – Day!
I can look – can’t I –

When the East is Red?
The Hills – have a way – then
That puts the Heart – abroad

You – are not so fair – Midnight –
I chose – Day –
But – please take a little Girl –
He turned away!

Ook in de Nederlandse letteren zijn titels te vinden die ontleend zijn aan poëzie en proza, en vaak niet van werk van de minsten. Zo is de roman Wie nu geen huis heeft (1974) van Maartje Luccioni een ondubbelzinnige verwijzing naar het gedicht ‘Herbsttag’ van Rainer Maria Rilke, waarvan de laatste vijf van de twaalf regels luiden:

Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
und wird in den Alleen hin und her
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.

Ischa Meijers Brief aan mijn moeder zou niet zo geheten hebben zonder Kafka’s Brief an den Vater (1919) en Doeschka Meijsings roman Vuur en zijde (1992) niet zo, als H. Marsmans `Paradise Regained’ niet was begonnen met

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van de morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

Renate Rubinstein was voor de titel van haar in 1970 verschenen bundel Hedendaags feminisme schatplichtig aan Carry van Bruggens Hedendaags Fetisjisme (1925), dat, al doet de titel misschien anders vermoeden, essays over taal bevat. En voor de bloemlezingen met humoristisch proza die ikzelf samenstelde onder de titel Licht Letterland ben ik natuurlijk dank verschuldigd aan Tjeempie! of Liesje in Luiletterland (1968) van Remco Campert of, zoals de eerste uitgave vermeldde, Remko Kampert.


Misschien het mooiste, maar in elk geval waarschijnlijk het bekendste voorbeeld in het Nederlands taalgebied is de titel van Gerard Kornelis van het Reves tweede brievenbundel Nader tot U (1969). Het bevat, na vijf brieven, dertig gedichten, bijeengebracht als `Nader tot U (Geestelijke Liederen)’. Het op twee na laatste daarvan is

Herkenning
Nu weet ik, wie gij zijt,
de Jongen die ik eenzaam zag te Woudsend en daarna,
nog op dezelfde dag, in een kafee te Heeg.
Ik hoor mijn Moeders stem.
O Dood, die waarheid zijt: nader tot U.

Die laatste drie woorden zijn de vertaling van een geestelijk lied (in het Engels zo kort en krachtig hymn geheten) van de Engelse dichteres Sarah Flower Adams (1805-1848). Het eerste van de vier coupletten luidt:

Nearer, my God, to Thee,
Nearer to Thee!
E’en tho’ it be a cross
That raiseth me,
Still all my song shall be,
Nearer, my God, to Thee,
Nearer to Thee!

Het gezang kreeg de opmerkelijke reputatie dat het gespeeld werd door het scheepsorkest tijdens de ondergang van de Titanic in de nacht van 14 april 1912. Hoewel dat toepasselijk geweest zou zijn, is het feitelijk juister dat de laatste nummers ‘Great big beautiful doll’ en ‘Alexander’s ragtime band’ waren, en nog aannemelijker is dat het orkest dat niet tot aan het ten ondergaan heeft volgehouden.

Niet alleen boeken laten zich vernoemen, ook literaire tijdschriften doen dat. ‘De Revisor’ is een verwijzing naar het toneelstuk met die naam (1836) van Nikolaj Gógol (waarvan de inhoud de verhaallijn vormde voor de Danny Kaye-film ‘The Inspector General’ en de André van Duin & Vanessa-film ‘De Boezemvriend’). Het ‘Nieuw Wereldtijdschrift’ dankt uiteraard zijn naam aan het ‘Algemeen Wereldtijdschrift’, voluit het ‘Algemeen Wereldtijdschrift voor financiën, handel, nijverheid, kunsten en wetenschappen’, uit de romans Lijmen – Het Been (1923/’38) van Willem Elsschot.

Meer recentelijk verschenen dagboekaantekeningen van Jeroen Brouwers, onder de titel Het is niets (2007). Die heeft hij gevonden in de bundel Oostersch III van J.H. Leopold (1865- 1925), die vertaalde kwatrijnen van de Perzische astronoom-dichter Omar Khayyam bevat.
Het tweede kwatrijn luidt:

Gezien of niet de wereld, om het even: het is niets.
wat gij gehoord, gezegd hebt of geschreven: het is niets.
gereisd door de klimaten alle zeven: het is niets.
tot studie en bespiegelen thuisgebleven: het is niets.

Henk Romijn Meijer (1929-2008) greep voor een titel naar het Verzameld Werk van Vondel. Hij koos voor een roman, die algemeen gezien wordt als een sleutelroman over Adriaan Morriën, Vondels bekendste dichtregel: Oprechter trouw (2001). In de Gijsbrecht – voluit en officieel de Gijsbreght van Aemstel – uit 1637 richt de Rey van Burghzaten zich aan het eind van het vierde bedrijf tot Gijsbrechts vrouw Badeloch met de troostende woorden

Waer werd oprechter trouw
Dan tusschen man en vrouw
Ter wereld oit gevonden?
Twee zielen gloênde aen een gesmeed,
Of vast geschakelt en verbonden
In lief en leedt.

Gerrit Komrij creëerde er in Onherstelbaar verbeterd (1981), een bundel met pastiches en parodieën van bekende Nederlandse gedichten, een sterk verkorte versie van

Waar werd oprechter trouw
Dan tussen man en vrouw
Ter wereld ooit gevonden?

Bij de honden.

Een kenner van klassieke Nederlandse versregels was zeker Willem Frederik Hermans (1921-1995), althans te oordelen naar zijn titelkeuzes. De essaybundel Houten leeuwen en leeuwen van goud (1979), bijvoorbeeld, vond hij in het gedicht ‘De leeuw’ van Gerrit van de Linde Jzn., beter bekend onder zijn pseudoniem De Schoolmeester (1808-1858). Uit dat vers, met name populair vanwege de beginverzen – ‘Een leeuw is eigentlijk iemand, Die bang is voor niemand’ – stammen de regels

Gouden leeuwen en leeuwen van hout
Mitsgaders de Hollandse, worden heel oud,
Men ziet ze nog wel op uithangborden en schilden, doch zeldzaam in ’t woud.

In hetzelfde jaar, 1979, verscheen Ik draag geen helm met vederbos. De titel is een regel van Lodewijk van Deyssel (1864-1952) (over wie Hermans in die bundel erg lelijke dingen schrijft). Het volledige citaat is tevens het motto van het boek:

Ik draag geen helm met vederbos en de
stedelingen tooien hun straten niet
wanneer ik een stad betreed.

Ook Hermans roman Uit talloos veel miljoenen (1981) heeft een dichtregel als titel. Jakob Winkler Prins (1849-1907) schreef, onder veel meer, het sonnet ‘Overvloed’, dat pas in 1910, drie jaar na zijn dood, zou verschijnen in de postume bundel Gedichten, uitgegeven door de ‘Mij voor goede en goedkoope lectuur’. Uit dat klinkdicht leende Hermans een deel van een regel

De boomen hebben overvloed van blaren…
De wind komt aan in speelschen tuimeldraf
En schudt het bloemblad bij miljoenen af
En doet ze als scheepjes op de luchtzee varen.

Uit hauw en doos van orchidee en varen
Stuift wolk aan wolk van poeirig goudbruin kaf
Neer op den harden klinkerweg als graf…
Niets wordt er, niets, uit veel miljoenen paren.

De menschen hebben overvloed van woord
En groote steden overvloed van poenen,
En strenge heeren overvloed van koorden,

Verliefde kindren overvloed van zoenen,
En overvloed van bloemen waterboorden
Niets wordt er, niets, uit talloos veel miljoenen.

De meeste auteurs echter kiezen liever hun eigen titel. Dat is niet altijd een gelukkige greep.. Neem nu Olaf J. de Landell (1911-1980). Die hoort wat dat betreft tot de opmerkelijker figuren in de Nederlandse bibliotheek. Ik zeg met opzet ‘bibliotheek’ en niet ‘literatuur’, want zo goed als zijn werk vertegenwoordigd is in de openbare leeszalen, zo onvindbaar is zijn naam in encyclopedieën en de letterkundige handboeken. Daardoor blijven velen verstoken van de wetenschap dat achter dat wat Scandinavisch klinkende pseudoniem de naam Jan Bernard Wemmerslager van Sparwoude verborgen wordt.
Opmerkelijk is hij met name vanwege de titels die hij voor zijn romans bedacht. Want Het klooster van de lichtgroene paters en De gouden navelstreng, Met hermelijn-stappen en De dief stelen mogen op z’n minst opmerkelijk genoemd worden.
De boeken van De Landell, althans hun titels, zijn mij blijven boeien sinds ik daar als kind enkele exemplaren van in de boekenkast van mijn ouders zag staan. Ave Eva heb ik altijd gekunsteld gevonden en De appels bloeien valt in biologische onwaarschijnlijkheid in het niet bij Het bloeien van de porseleinboom. Dat vormt, samen met De kroon van de porseleinboom en De porseleinen spiegel, de ‘Porseleinboom trilogie’, die als ondertitel Kroniek van het geslacht Tacoma van Oenstra en hun familiebezit, de porseleinfabriek, beschreven van 1842-1968 heeft. Maar zelfs dat geheel, welhaast een novelle op zich, verbleekt bij De Landells zekerste greep: De kantélen kantelen. Verrassend maar wel gewaagd, Nederlands en toch verwarrend.

Het is maar weinigen gegeven in hun titel onbegrijpelijkheid en uitnodiging te verenigen: Dood weermiddel (1976) en Ernstvuurwerk (1978) van F.B. Hotz en Zee geheel wit (1984) van Dick Schouten horen tot de spaarzame voorbeelden uit de recente Nederlandse letteren.
Of het zou A.F.Th. van der Heijden moeten zijn, met titels als Onder het plaveisel het moeras (1996), Drijfzand koloniseren (2006), Mim of De doorstoken globe (2007), President Tsaar op Obama Beach (2016) en Gedichten Gods of De vergrijpstuiver (2014).
De gelukkigen die hun titels maar voor het uitzoeken hebben, zijn de schrijvers van griezelromans. Stephen King, ‘s werelds best verkopende auteur aller tijden, noemde een van zijn boeken met geniale eenvoud It, door zijn Nederlandse uitgever trefzeker vertaald met Het. Ook titels als The Thing en The Fog of The Myst roepen met hun combinatie van beknoptheid en vaagheid meer dreiging op dan een titel van tien woorden.
De vraag is aan welke voorwaarden een titel hoort te voldoen. Moet hij de belangstelling van een potentiële lezer(es) zien te grijpen of moet hij allereerst de lading dekken? Moet hij in zo min mogelijk woorden de inhoud zo volledig mogelijk weergeven of kunnen boek en titel volstrekt los van elkaar staan?

Gerard Reve heeft zich over boektitels uitgesproken in enkele brieven aan Ab Visser. Die zijn, onder de beloftevolle noemer ‘Hoe je het moet doen’, verschenen in Het Lieve Leven (1974). In de brief van 7/8 maart 1972 noteert Reve, in reactie op Vissers aankondiging dat diens nieuwe boek Wat moet ik ermee zal heten, ‘allerlei (..) terzake de deugdelijkheid & ondeugdelijkheid van boektitels. Een titel moet het boek als een symbool, of in ieder geval als een samenvatting, vertolken, maar die samenvattende vertolking moet degene die de titel ziet of leest of hoort lezen bovendien een aangename, tot kopen stimulerende gewaarwording geven. (..) Kijk, de schrijfster (of dichteres, of allebei, of geen van beide) Nel Noordzij, of misschien was het iemand anders, daar wil ik van af zijn, die publiceerde een boek of roman onder de titel: Het kan me niet schelen. Ik heb naderhand nooit meer van dat boek vernomen, behalve dat L.Th Lehmann het met niet meer dan drie woorden besprak: ‘Mij ook niet. (w.g.) L.Th Lehmann.‘ (..) Nu wil jij een boek noemen: Wat Moet ik Ermede? Maar als jij het al niet weet, hoe moet de lezer er dan uitkomen? Negatieve titels zijn verkeerd (..).

Ik wil het nog veel sterker stellen: een slechte titel maakt het boek onleesbaar. Ik bedoel: je proeft wat op het menu staat, & niet wat er in werkelijkheid allemaal in zit. Een goed boek met een echt notoor slechte titel, dat wordt door die titel vrijwel ontoegankelijk. De Avonden, dat suggereert iets: wat zou je in die (vrije) tijd kunnen uitspoken? Maar Werther Nieland, dat koopt geen mens. Op Weg Naar Het Einde wederom wel, want de mensen denken op weg kom je van allerlei geils tegen, & kun je met je eigen of een ander zijn einde iets uitvreten. Nader Tot U, dat belooft ook een hoop. Wie is die U?’

Nog een auteur met een weinig gelukkige hand van titels kiezen, is Theun de Vries (die door Reve, in een van die brieven aan Ab Visser, wegens kritiek op de houding van Reves vader in de Tweede Wereldoorlog als ‘een ekzematies reptiel’ omschreven wordt). Tot zijn, laten we zeggen, gewaagder constructies horen De dood kwam met muziek en Het motet voor de kardinaal, De gesprenkelde vogel, Het wolfsgetij of De vrouweneter en Het zondagsbed. Maar de titel waarmee hij zelfs de beste vondsten van De Landell benadert, is Sla de wolven, herder (roman uit de Babylonische voortijd).
Blijkbaar onderkende De Vries of – wat waarschijnlijker is – zijn uitgever het probleem, want Moergrobben: een drieluikwerd omgedoopt tot het overigens nauwelijks verhelderender Het raadselrijk: de roman van een schilder en een roman over Vincent van Gogh met de pakkende titel Ziet, een mens! werd in het Van Gogh-jaar herdrukt als Vincent in Den Haag.

Doe uzelf een lol. Ga eens de planken van uw boekenkast langs en stel uw eigen top-vijf van vreselijke titels samen.
U zult nog verbaasd staan.


Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com – wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637