Stapelen en doorpakken ~ Conclusies

studentDe Marokkaanse student op het hbo en de universiteit is in opmars. Nu al studeert de helft van de kinderen uit de twintig gezinnen waar onze geïnterviewden deel van uitmaken. En dat zullen er alleen maar meer worden, want bijna allemaal hebben ze nog jongere broertjes of zusjes. Aangezien zij zelf hun oudere broers en zussen op het hbo (en in een enkel geval de universiteit) als een sterke stimulans om te gaan studeren noemen, is de kans groot dat de geïnterviewde studenten voor hun jongere gezinsleden net zo’n belangrijke voorbeeldfunctie (gaan) vervullen. Onze studenten zijn geen individuele buitenbeentjes, ze zijn allemaal kinderen van arbeidsmigranten uit Marokko. Hun vaders zijn veelal laaggeschoold en de moeders in de meeste gevallen analfabeet. Deze studenten zijn met een flinke inhaalslag bezig en ze vertonen veel overeenkomsten met de gemiddelde niet-Marokkaanse student. Uitzonderingen daargelaten geldt zowel voor de jongens als de meisjes dat studiepunten scoren het belangrijkst is, ze al snel tevreden zijn als het cijfer maar een voldoende is, échte passie voor studeren ontbreekt en in de praktijk hun bijbaan veel tijd opslokt.

Hoewel onze studenten lang niet allemaal pionieren binnen hun gezin, staan ze wel op de springplank naar een nieuwe middenklasse: die van de hogeropgeleide jonge Marokkanen in Nederland. Ongetwijfeld zullen zij na hun afstuderen op zoek naar een baan op hun niveau de nodige beren op hun weg aantreffen. En of ze daadwerkelijk op hoge posities terechtkomen, zal de tijd leren. Daarbij: de meisjes hoeven over het algemeen niet zo nodig. Die willen in elk geval niet dat hun toekomstige kroost de dupe wordt van de ambities van hun moeder.

Geen succesformule
Waarom hebben deze jongeren niet, zoals veel Marokkaanse leeftijdsgenoten, voortijdig de schoolbanken verlaten, maar zijn ze verder gaan leren?
Er is niet echt sprake van één ‘succesformule’ en al helemaal niet één die eenvoudig door de overheid te beïnvloeden is. Wel zou het basisonderwijs met meer zelfkritiek moeten kijken naar hoe het toch komt dat Marokkaanse studenten kennelijk structureel een lager Cito-advies krijgen dan waar ze uiteindelijk toe in staat blijken. Hun kracht zit ‘m in het feit dat zij zich vaak niet aan het advies van de basisschool hielden, maar een niveau hoger mikten. Bij minder doortastende, zelfverzekerde en door hun ouders gestimuleerde leerlingen pakt dit zonder twijfel heel anders uit.
Onze studenten hebben zeer zeker rolmodellen, maar die komen niet zo vaak uit de media: die creëren vooral een negatief stereotype van Marokkaanse leeftijdsgenoten. Onze studenten zetten zich hier tegen af. Broers of neven op het verkeerde pad gelden ook als negatieve rolmodellen, die geen navolging verdienen. Broers en zussen die gestudeerd hebben, zien ze wel als voorbeeldfiguren. Op de middelbare school weten ze het te waarderen als een docent blijk geeft van inlevingsvermogen in hun leefwereld en worden ze gestimuleerd door leraren die met hartstocht voor de klas staan.

Onze vraag waarom zij wel zijn gaan studeren, terwijl de meeste Marokkaanse leeftijdsgenoten dat niet doen, vonden de meeste studenten op het eerste gezicht onzinnig. Voor hen was gaan studeren ‘vanzelfsprekend’: met alleen een middelbare schooldiploma op zak een baan zoeken, hoorde duidelijk niet tot de opties. Bovendien hebben ze door hun monoculturele netwerk (zowel wat betreft etniciteit als opleidingsniveau) het idee dat er best veel Marokkanen studeren. Hoewel er zich hier wel een genderverschil aftekent: de meisjes kennen duidelijk meer meisjes dan
jongens die studeren. Overigens klopt dit niet met de cijfers, want de instroom van Marokkanen in het hoger onderwijs is voor beide seksen gelijk.

De juiste vrienden selecteren
Jongeren worden sterk beïnvloed door leeftijdsgenoten (peers). Daarom wordt er wel gesproken van peer pressure: vrienden zetten je onder druk om net te doen als zij. Dat is een wat eenzijdige en ook verouderde visie op hoe jonge mensen elkaar beïnvloeden. Tegenwoordig spreken we in de sociale wetenschappen dan ook eerder van peer invloed (Weerman, 2003). Die kan de vorm aannemen van elkaar onder druk zetten (peer pressure), maar in plaats van die passief te ondergaan, kunnen jongeren ook hun eigen vrienden uitzoeken (peer selectie). Onze studenten kiezen hun vrienden selectief, vanuit een focus op ‘goed’. Vrienden moeten je steunen in je schoolcarrière en hun neus moet dezelfde richting opstaan. Deze peer selectie begint al tijdens de middelbare schoolleeftijd waar een verschuiving optreedt van bevriend zijn met de kinderen uit de buurt naar bewust vriendschappen aangaan met klasgenoten die net zo serieus zijn of waar ze iets van kunnen opsteken. Ze trekken zich dan ook zo min mogelijk aan van ongemotiveerde etterende medeleerlingen en houden zich verre van ‘foute’ leeftijdsgenoten, want zij zijn er van overtuigd dat de belangrijkste oorzaak van crimineel gedrag slechte vrienden zijn.
Door de selectief gekozen leeftijdsgenoten waar onze studenten mee omgaan, is er sprake van positieve peer invloed waardoor ze zich gestimuleerd voelen tijdens hun studie en die hen bemoedigt door te zetten. Ze houden vol omdat collega-studenten dat ook doen. Vooral dat doorzettingsvermogen lijkt van doorslaggevend belang, vooral gezien het feit dat ruim de helft ‘stapelt’: ze stromen van de ene onderwijsinstelling door naar een niveau hoger. Maar waardoor zijn onze studenten zulke consciëntieuze jongeren geworden, ook al heeft een deel heus wel geëxperimenteerd met ondeugende dingen zoals alcohol en drugs en zijn sommigen ook wel eens in aanraking geweest met politie en justitie?

Bindingen en kansen
Een duidelijk verschil tussen onze studenten en de Marokkaanse leeftijdsgenoten zonder hogeronderwijsdiploma of met een criminele carrière, zijn de sociale bindingen. Sterke bindingen met je ouders, de school en andere sociale instituties weerhouden jongeren van deviant gedrag, zo is de kerngedachte van de criminologische theorie van de sociale bindingen (Gottfredson & Hirschi, 1990). Als het ware hier tegenover staat de theorie die het gedrag van deviante gedrag van jongeren verklaart vanuit hun ongelijke kansen. Criminaliteit en drugsverslaving bij Marokkanen in Nederland zijn op die manier verklaard vanuit de slechte kansenstructuur en sociale risico’s (van Gelder, 1988). Onze studenten hebben daar net zo goed mee te maken als de jongeren die níet zijn gaan studeren; ze zijn immers in dezelfde buurten opgegroeid, hebben ook laagopgeleide migrantenouders en komen uit een identieke sociaal-economische klasse. Het verschil zit ‘m in de eerste plaats in de oplettende en aanmoedigende ouders en broers en zussen die het goede voorbeeld geven. Onze studenten werden ‘streng’ opgevoed en zowel de meisjes als jongens werden korter gehouden dan de gemiddelde Marokkaanse leeftijdsgenoot die ze op straat zien. Hun jeugd speelde zich dan ook niet af in het publieke domein, maar binnen de vier muren van het ouderlijke huis. Vader zat ze achter de vodden om hun huiswerk te maken, moeder drukte haar kinderen vooral op het hart dat een studie zorgt voor financiële onafhankelijkheid en bijzonder is dat juist vader vaak naar ouderavonden op de basisschool ging. Vooral dat laatste blijkt een groot verschil met andere Marokkaanse kinderen.

Oudere broers en zussen drukken hun stempel doordat zij het pad al hebben geëffend en onze studenten daardoor anders opgroeien, net als dat hun jongere broertjes en zusjes merkbaar anders worden opgevoed. Die mogen bijvoorbeeld meer en krijgen meer inhoudelijke begeleiding bij hun schoolcarrière. Er is dus duidelijk sprake van een dynamische opvoeding. Die oudere broers en zussen legden de lat op een bepaald niveau en ouders wilden in élk geval niet dat zoon- of dochterlief lager zou presteren dan hen. De – vaak onuitgesproken, maar niet minder hooggespannen – verwachtingen van ouders en broers of zussen zijn een stok achter de deur voor de studenten. Ze zijn hun ouders iets verschuldigd: die zijn immers onder andere in Nederland blijven wonen om hén goede scholingsmogelijkheden en dus een goede toekomst te bieden. Dan kun je er met goed fatsoen niet met de pet naar gooien.

Etnische identiteit
Ook de binding met de eigen etnische groep kan stimuleren, want sommigen dromen van een eigen bedrijf met een Marokkaanse cliëntèle. Het is de vraag of deze etnische fixatie de kansen op een baan met financiële zekerheid vergroot. Ze willen in elk geval op geen enkele manier hun eigen groep afvallen, het nest niet bevuilen en oppassen te ‘verkazen’ (te Hollands worden), ook al vinden ze zichzelf geïntegreerd (ze spreken de Nederlandse taal soms zelfs beter dan veel autochtone leeftijdsgenoten).
Religie kan eveneens gezien worden als binding. Toch ervaren onze studenten hun moslim-zijn zelf doorgaans niet als specifieke stimulans bij hun studie. Behalve dat iedereen desgevraagd erkent of uit zichzelf vertelt dat het één van de basisbeginselen in de islam is om ‘kennis te vergroten’. Wat betreft georganiseerde vrijetijdsbesteding: ze gaan bijvoorbeeld bij voorkeur naar discussies en debatten over de islam of het Midden-Oosten en ze zijn betrokken bij (vrijwilligers)projecten of jongerencentra met en voor de eigen etnische groep.

Geen slachtofferrol
Onze studenten zijn mondig en niet voor een kleintje vervaard. Mochten ze in het uitgaansleven geweigerd worden, dan roepen ze de politie erbij of geven ze de portiers een flinke fooi. Maar ook bij mogelijke discriminatie op de arbeidsmarkt vinden ze dat niemand zich hierdoor mag laten ontmoedigen om kansen te grijpen. De slachtofferrol is aan hen niet besteed. Dat blijkt ook uit het feit dat zij zich niet hebben laten demotiveren door tegenslagen zoals sterfgevallen binnen het gezin en criminele broers die voor de nodige onrust zorgden. Dit neemt niet weg dat zij het bij tijd en wijle moeilijk hebben gehad en moesten strugglen, wat ook blijkt uit tijdelijke tussenstops.

Hoe dan ook zijn de studenten vol optimisme over de toekomst. Ze denken het diploma of de bul binnen afzienbare tijd op zak te hebben. Blijkbaar staan ze niet stil bij het feit dat één van de grootste struikelblokken bij het afstuderen de scriptie is. En ondanks onheilspellende berichten in de media over Marokkanen die niet aan stageplekken kunnen komen, zien zij die wel voor zichzelf weggelegd. Omdat hun oudere broers en zussen in de meeste gevallen óók een baan op mbo of hbo niveau hebben kunnen krijgen, verwachten onze studenten daar ook in te zullen slagen. Bovendien is het ze toch ook gelukt een bijbaan te vinden? Ze vragen zich niet af of toekomstige werkgevers wel zitten te wachten op werknemers zonder relevante werkervaring zonder uitmuntende cijferlijst. Dit terwijl uit onderzoek blijkt dat een diploma van het hoger onderwijs bij allochtonen meer dan bij autochtonen niet vanzelfsprekend ook een baan op dit niveau oplevert (Odé, 2007). Een van de oorzaken is dat allochtone studenten tijdens hun studie minder bezig zijn met de opbouw van een voor de arbeidsmarkt relevant curriculum vitae. Vooral de meisjes maken zich niet druk over hun carrière, aangezien zij toch doorgaans geen topbaan ambiëren. Zij studeren meer opdat ze later financieel hun eigen boontjes kunnen doppen, mócht hun huwelijk op de klippen lopen.

De straat en naar college
Onze studenten onderscheiden zich niet alleen van Marokkaanse leeftijdsgenoten door niet jong het huwelijksbootje in te stappen, maar ze creëren ook actief een kloof tussen ondeugende klasgenoten op de middelbare school, ‘foute’ Marokkaanse leeftijdsgenoten in de buurt en criminele broers. Die laatste twee gelden vooral voor de jongens. Onze studenten willen het tegendeel bewijzen; het imago van ‘de’ Marokkaan opkrikken en hun ouders niet opnieuw teleurstellen als een familielid al van het rechte pad is geraakt. Op dit punt zijn er intrigerende overeenkomsten met wat Whyte (1943) in de jaren veertig ontdekte in zijn klassieke studie Street corner society. Whyte woonde tijdens zijn onderzoek in een buurt met veel Italiaanse immigranten in de Amerikaanse stad Boston. Hij zag dat een deel van de jongens zich – al dan niet naast en na hun werk – het de straat bleef oriënteren (corner boys), terwijl een ander deel hun toekomst zocht in een goede opleiding (college boys).
Gedrag van jongeren is vooral geleerd gedrag, of dit nu braaf is of crimineel, zo luidt het uitgangspunt van de theorie van differentiële associatie (Sutherland, 1947; Akers, 1998). Ten onrechte wordt dit ook wel de ‘slechte vrienden theorie’ genoemd. Inderdaad, volgens de theorie leer je gedrag vooral van ouders en vrienden, maar je maakt wel zelf keuzes en op basis van wat mag en niet mag in jouw omgeving.

Geen van onze studenten keert zich af van zijn/haar ouders, net zomin als dat zij zich druk maken dat er door het opleidingsverschil een (intellectuele) verwijdering zou ontstaan: deze generatie is immers van jongs af aan gewend dat ze meer weten en dat ze moeten helpen bij het invullen van formulieren. Differentiële associatie betekent in dit geval niet dat onze studenten afstand nemen van hun eigen etnische groep, hoewel het wel opvallend is dat de meesten tijdens het stappen het liefst níet naar gelegenheden gaan waar alleen Marokkanen komen. Soms omdat daar ruzie van komt, soms omdat die plekken als huwelijksmarkt worden beleefd. En er is ook zeker geen sprake van volledig gescheiden werelden. Onze studenten weten prima wat er in hun buurt loos is. De meesten kunnen dan ook zonder aarzelen jongeren (uit de buurt of binnen het gezin dan wel de familie) aanwijzen die het criminele pad zijn opgegaan. Het is meer dat ze zich verre houden van de Marokkaan die zorgt voor het stigma in de media. En dat zij hun eigen vrienden uitzoeken. Hier versterken differentiële associatie en peer selectie elkaar.

Studeren als uitstel
Dan zijn er nog enkele codes waar onze studenten zich (nog) niet door laten leiden. Volgens henzelf is het in hun cultuur belangrijk te laten zien wat je bezit en zijn grote auto’s, de nieuwste mobieltjes en merkkleding statussymbolen. Hun eigen zucht naar dit soort dingen weten ze te bedwingen, ook omdat ze vol vertrouwen zijn dat hun diploma automatisch inhoudt dat ze zich dat later zonder problemen zullen kunnen veroorloven.
Het is dus niet dat ze minder materialistisch zijn dan hun Marokkaanse leeftijdsgenoten, hoewel ze dat wel vaak te berde brengen. Dit blijkt uit hun tijdrovende bijbaantjes die ze meestal niet hebben om relevante ervaring op te doen voor de baan die ze na hun studie willen. Bijkomend effect is wel dat die bijbaantjes een grote stimulans zijn om vooral de studie af te maken. Ze willen niet de rest van hun leven onder hun niveau werken. Bovendien is financiële zekerheid één van de belangrijkste redenen om te gaan studeren. Wat niet vreemd is, aangezien ze uit de lagere economische klassen komen en hun ouders naar Nederland trokken om daaraan te ontkomen. Dit is typisch een voorbeeld dat we kennen vanuit de Amerikaanse literatuur: kinderen van immigranten willen (en komen) in de nieuwe samenleving een treetje hoger op de maatschappelijke ladder dan hun ouders (Portes & Rumbout, 1996).
Onze studenten kunnen de zucht naar materiële spullen uitstellen, in tegenstelling tot de Marokkaanse jongeren die niet studeren en die voor het snelle grote geld gaan. Het studentenleventje bevalt ze nog wel en hoewel de omschrijving ‘ontsnappen’ wellicht te sterk is, het komt onze studenten, en dan met name de meisjes, wel heel goed uit om af en toe even hun thuis te kunnen verlaten. Zowel het studeren als een bijbaan is een manier om onder leeftijdsgenoten te komen en het ‘gezellig’ te hebben. Ook al vinden ze de sfeer in het ouderlijk huis ook ‘gezellig’. Zolang ze in de collegebanken zitten, hoeven met name de meisjes, maar ook de jongens, nog niet aan trouwen te denken. Sterker nog: hun ouders zouden het verbieden.

Individualisering
Typerend is tenslotte dat onze studenten zich losmaken van het collectief denken dat in hun cultuur gangbaar is. Weliswaar met behoud van culturele codes en allerminst om hun ouders tegen zich in het harnas te jagen, maken met name de meisjes soms onorthodoxe keuzes. Ze breken met aloude verwachtingspatronen. Dit krijgen ze zonder familiebreuk voor elkaar omdat zij hun ouders met argumenten kunnen overtuigen dat iets nuttig is voor hun persoonlijke ontwikkeling. Buitelaar e.a. (2007) stellen dan ook terecht dat we bij jonge Marokkanen niet moeten spreken van een leven tussen twee culturen, maar van een leven in verschillende culturen. Onze studenten laveren slim en strategisch tussen de normen en waarden van hun ouders en eigen toekomstperspectieven.

1004Stapelen en doorpakken-page-105LITERATUUR
Akers, R.L. (1998) Social learning and social structure. A general theory of crime and deviance. Boston: Northeastern University Press.
Babellowski, M. & de Boer, R. (2007) Voortgezet onderwijs in beeld. De leerlingen en hun resultaten in het Amsterdamse VO. Almere: Babellowski Onderwijsonderzoek.
Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R.V. & Bakker, B.F.M (2005) Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: CBS/WODC.
Buitelaar, M. (red.) (2007) Uit en thuis in Marokko; antropologische schetsen. Amsterdam: Bulaaq.
Buijs, F.J., Demant, F. & Hamdy, A. (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: University Press.
Crok, S., Slot, J. & Janssen, M. (2006) De Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S).
Van Gelder, P.J. & Sijtsma, J.H. (1988) Horse, coke en kansen. Sociale risico’s en kansen onder Surinaamse en Marokkaanse harddrugsgebruikers in Amsterdam. II Marokkaanse harddruggebruikers. Amsterdam: Selecta Offset.
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005) De positie van allochtone vrouwen. In: Jaarrapport integratie 2005. Den Haag: SCP/WODC/CBS:166-188.
Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1990) A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press.
Herweijer, L. (2006) Op weg naar een hogeronderwijsdiploma. In: Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag SCP: 21-51.
Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux G., Felix C. & Elshof, D. (2002) Schoolkeuze in een multi-etnische omgeving. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut.
Korf, D.J., Yesilgöz, B,. Nabben, T. & Wouters, M. (2007) Van vasten tot feesten. Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. Utrecht/Rotterdam: Forum/Ger Guijs.
Nabben, T., Yeşilgöz, B. & Korf, D.J. (2006) Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. Utrecht: Forum.
Odé, A. (2007) Afgestudeerde allochtonen op de arbeidsmarkt. Regioplan Nieuwszijde, nr. 12: 10-11.
Portes, A. & Rumbout, G. (1996) Immigrant America. A portrait. Berkeley: University of California Press.
Rubin, L. (1976) Worlds of Pain: Life in the Working-Class Family. New York: Basic Books.
Sutherland, E.H. (1947) Principles of Criminology. Philadelphia: Lippincott.