Zo Dronken als een Hollander – Drank als Schibbolet van een Andere Wereld in de Traditionele en Moderne Maleise Literatuur

Hkyt_merong_mahawgsaZo dronken als een Maleier
In de uitdrukking ‘zo dronken/zat als een …’ behoort ‘Maleier’ samen met ‘tor’ en ‘kanon’ tot de bekendste vergelijkingsbegrippen in een uitgebreid scala van mogelijkheden. De betekenis ‘stomdronken’ is evident, maar wat is de achterliggende logica? De vergelijking van dronkaards met torren wordt gewoonlijk verklaard door de overeenkomst in hun waggelende gang, terwijl ‘zo dronken als een kanon’ afgeleid heet te zijn van ‘zo vol (geladen) als een kanon’, dus in dit geval volgeladen met drank. Maar waarom zou dronkenschap als kenmerkende eigenschap aan Maleiers toegeschreven moeten worden? Behoort dit metonymische gebruik van het woord ‘Maleier’ wellicht tot de categorie ‘beledigingen in de Dikke Van Dale’, zoals bijvoorbeeld onder het trefwoord ‘Turk’ de zegswijzen ‘eruitzien als een Turk’ (er erg vuil uitzien), ‘rijden als een Turk’ (slecht rijden) en andere van dit soort politiek incorrecte typeringen?
De gemoederen kunnen hoog oplopen bij sommigen die zich aangesproken voelen: een paar jaar geleden werd bij de politie aangifte gedaan tegen discriminatie van Turken in de Van Dale, waarbij zelfs de Nationale Ombudsman meende dat deze klacht serieus in behandeling moest worden genomen. Het verst ging wel de Stichting Eer- en Herstelbetalingen Slachtoffers van Slavernij in Suriname die begin 2002 met een publiekelijke woordenboekverbranding op de Dam dreigde vanwege de opname van de beledigend geachte woorden ‘neger’ en ‘creool’.
De zegswijze ‘zo dronken als een Maleier’ heeft tot op heden niet tot rumoer geleid. Hoewel sommige Neerlandici menen dat deze vergelijking een racistische achtergrond zou hebben, ben ik het eens met de dialectoloog Hoekstra dat de absurditeit van het gesuggereerde verband hier de grap is.[i] In zijn ‘Alcoholisch spreekwoordenboek’ verklaart Van den Broek de uitdrukking mijns inziens terecht als volgt: “Een Maleier (…) mocht om godsdienstige redenen geen alcohol gebruiken. Bij eventueel gebruik was hij dan ook heel vlug dronken.” (Van den Broek : 36).

Drank in het mystieke taalgebruik
Het anathema waarmee de islam de alcoholica belast, heeft een duidelijke weerslag gevonden in de Maleise literatuur. Evenals elders in de islamitische wereld wordt alleen in het mystieke taalgebruik op een positieve manier aan drank en dronkenschap gerefereerd, maar dan vanzelfsprekend uitsluitend in figuurlijke zin. In de mystieke beeldspraak wordt gebruik gemaakt van conventionele drankmetaforen die niet anders dan symbolisch geïnterpreteerd kunnen worden. In een traktaatje, dat toegeschreven wordt aan de Sumatraanse mysticus Syamsuddin van Pasai (gestorven in 1630), staat bijvoorbeeld te lezen: “Na één beker van de bedwelmende drank is de drank op doch de dorst niet gelest” (Van Nieuwenhuijze : 391). Dubbelzinnigheid is uitgesloten: de bedwelmende drank verwijst naar de mystieke ervaring, met één beker is de wereldse tijdelijkheid bedoeld, terwijl de ongeleste dorst het verlangen naar God symboliseert dat tot in de eeuwigheid van het hiernamaals voortduurt.

Anders dan in de Arabische en Perzische literatuur heeft zich geen specifiek genre van wijnpoëzie (khamriyya) in de Maleise literatuur ontwikkeld, maar de grote Sumatraanse dichter Hamzah Fansuri (gestorven te Mekka in 1527?) maakte in zijn mystieke gedichten wel frequent gebruik van een beeldspraak die hij ontleende aan Arabische en Perzische wijnoden. Opvallend is dat hij steeds expliciet benadrukte dat drank en dronkenschap slechts symbolen zijn. Neem bijvoorbeeld de eerste strofen uit een gedicht dat behoort tot een samenhangende groep gedichten over God en Zijn verhouding tot de mens:

1
Een nobele drank uit de hand van de Schepper
dient als drank voor de verliefden.
Ieder die hem drinkt krijgt het spraakvermogen,
in alle oprechtheid zeggende: ‘Ik ben de Werkelijkheid’.

2
Deze drank is verrukkelijk
en dient als medicijn voor het gehele lichaam.
Ieder die hem drinkt vergeet de beker
en wordt Mansur, zonder gelijke.

3
Deze drank is niet van deze wereld.
Hij brengt ons tot de Hoogverhevene.
Ieder die hem drinkt is almogend
en kent geen nood in nu en eeuwigheid.

4
Deze drank is geen gisting.
Zijn bedwelming is onvergelijkelijk.
In de bekers van de dienaren
is de drank die jij niet mag versmaden.
(gedicht nummer XIX in de editie van Drewes en Brakel : 98-101).

De choquerende dubbelzinnigheid waarmee Arabische en Perzische soefi’s graag spelen, namelijk de suggestie dat de verheerlijking van het verbodene mogelijkerwijs letterlijk opgevat zou kunnen worden, is bij Hamzah Fansuri afwezig. De mystieke drank is geen aardse creatie en wordt niet verkregen door gisting, maar komt rechtstreeks van God zelf en in een staat van mystieke dronkenschap kunnen de verliefden ‘Ik ben de Werkelijkheid’ uitroepen. Deze omstreden exclamatie, die niet minder betekent dan ‘Ik ben God’, verwierf beruchtheid door Mansūr al-Hallāj (858-922). Deze beroemdste van alle ‘goddronken’ mystici werd voor zijn vrijmoedige uitspraak in Bagdad terechtgesteld op beschuldiging van ketterij. Hamzah Fansuri zinspeelt in de tweede strofe op al-Hallāj’s naam: het drinken van de mystieke drank maakt iemand almogend oftewel tot mansūr (‘overwinnaar’) alias Mansūr (al-Hallāj) en daarmee ‘zonder gelijke’, dat wil zeggen God die immers geen ‘genoten’ of ‘partners’ heeft.

In de hedendaagse Maleistalige poëzie in Indonesië, waarin sommige dichters een geprononceerder islamitisch geluid willen laten horen dan tot nog toe gebruikelijk is geweest, speelt de wijnthematiek nog steeds een bescheiden rol. Tot de zogenaamde ‘Generatie van 2000’, Angkatan 2000, de nieuwste lichting van aanstormend literair talent, worden onder meer Ahmadun Yosi Herfanda (geboren in 1956 te Kaliwungu in Midden-Java) en Abdul Wachid B.S. (geboren in 1966 te Blubuk in Oost-Java) gerekend. Van de eerstgenoemde stamt het tamelijk conventionele ‘Gedicht van een dronkaard’, Sajak orang mabuk:

omdat het leven vol beperktheden is
kies ik het vuur van eeuwige liefde
gloeiend in mijn borst
god, neem mijn hart aan
dat door dat vuur in vlam staat

omdat het leven vol bindingen is
kies ik vrijheid in jouw vuur
verbrand mijn gehele creatuur
o, god
ik wil dat de as van mijn ziel
eeuwig stroomt in jouw bloed
jarenlang ben ik dronken
nachtenlang ben ik verzonken
in golven van verlangen
vergaan in jouw vuur
(Sudardi : 159).

Daarentegen laat Abdul Wachid B.S. in het gedicht ‘De gloed glanst in het glas’, Cahaya nyala dalam gelas, merken meer literaire pretenties te hebben:

lijfelijk glas, maak het leeg
helemaal leeg
maak het helemaal op
toe dan, o antiek en raar gevormd glas

lijf dat de ziel kwijt is
ziel die vorm en zin kwijt is
het elan, glorieus en fascinerend,
is vergeefs vergoten en verdampt
daarom, schenk nogmaals de geestrijke wijn
en drink de gloed van de levenslust
zolang het lokaal nog toegankelijk is
en de schone die eveneens dronken maakt
zolang de nacht nog niet is overgegaan in de dag

kijk dan, dit oude en antieke glas
met zijn rare vorm ligt terneer
en zal opnieuw opstaan
wanneer de hand van de schone
de oudste wijn inschenkt
(Rampan : 6).

Duivelse drank
Voor de traditionele, handschriftelijk overgeleverde Maleise letterkunde geldt dat zij sterk didactisch-moralistisch van aard is, gevormd door een moslimse wereldbeschouwing. In een stichtelijk tweegesprek, bekend als het ‘Verhaal van de Duivel en de Profeet’, Hikayat Iblis dan Nabi, deelt de duivel aan de Profeet Mohammed mee dat drinkers van arak en toeak behoren tot één de tien categorieën onder de moslims die tot de geliefden van de duivel gerekend worden. De Hikayat Iblis dan Nabi is gericht op een publiek van eenvoudige gelovigen en stamt hoogstwaarschijnlijk uit de begintijd van de islam in de archipel. Dit specimen van volksvroomheid, dat in meerdere Indonesische regiotalen bewerkt is, moet door de eeuwen heen een zekere populariteit hebben gehad. Aan het einde van de negentiende eeuw werd de tekst in dichtvorm omgewerkt en als ‘Gedicht van de Duivel’, Syair Iblis, in meerdere edities in steendruk uitgegeven te Singapore, het toenmalige centrum van de Maleistalige boekdrukkerij, aangeprezen in de ondertitel als een ‘vermaning voor mensen die zich weinig bekommeren om onze God en onze Profeet’.[ii]

Het motief van de duivel, die opening van zaken geeft over zijn leer, vindt men eveneens in het ‘Verhaal van Merong Mahawangsa’, Hikayat Merong Mahawangsa (naam van de legendarische stichter van het rijk Kedah aan de noordwestkust van het Maleisische schiereiland), een ongedateerd en anoniem verhaal over het sultanaat Kedah. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de ‘volkse’ Hikayat Iblis dan Nabi hier op de ‘hoofse’ geschiedenis uit Kedah ingewerkt heeft. In deze ‘vorstenkroniek’ trekt Sjeik Abdullah de Jemeniet samen met de duivel door de wereld, omdat hij graag wil weten wat de heer der demonen zoal uitvoert. Zij hebben een stok waardoor zij onzichtbaar zijn voor de mensen en de sjeik ziet met eigen ogen wat voor rampspoed de duivel aanricht. Op een gegeven moment komen beiden in Kedah aan waar een ongelovig vorst heerst die graag arak drinkt. Samen gaan zij naar het paleis, juist op het moment dat de vorst wakker wordt en om een beker arak vraagt. Als een bediende de beker begint te vullen, treedt de duivel naderbij en urineert erin. De onwetende vorst drinkt de beker in één teug leeg. Voor Sjeik Abdullah, die nog geen enkele keer een aanmerking over de activiteiten van de duivel heeft gemaakt, gaat dit te ver en hij krijgt hierover ruzie met hem. Woedend rukt de duivel dan de stok uit de hand van de sjeik, stampt ermee op de grond en verdwijnt. Sjeik Abdullah is opeens zichtbaar voor iedereen. De geschrokken vorst vraagt hem wie hij is.

Sjeik Abdullah zei: “Ik had net onenigheid met de duivel, Heer. U dronk daarnet toch een beker arak? Ik moet u zeggen dat er geen arak in die beker zat, maar pis, van hem.” Toen de vorst dat hoorde, leidde hij de sjeik naar zijn bed, liet hem daar naast het bedgordijn plaatsnemen, en zei: “Dus ik heb zoëven duivelspis gedronken?”

Sjeik Abdullah bevestigt dit en legt uit wat hij allemaal met de duivel beleefd heeft. Uiteindelijk bekeert hij de vorst tot de islam en daarna het gehele land.[iii]

Drank is de moeder van alle onreinheid
In de ‘Maleise Annalen’, Sejarah Melayu, een fameus geschiedverhaal over de opkomst, bloei en ondergang van Malakka, is een opmerkelijk fragment opgenomen, waarin een Arabische theoloog uit de heilige stad Mekka, het centrum van de moslimse wereld, belachelijk wordt gemaakt. Het betrokken gedeelte is ingebed in het slotgedeelte van de Sejarah Melayu over de val van Malakka in 1511. Nadat de Portugezen aan hun onderkoning Alfonso d’Albuquerque te Goa verslag hebben uitgebracht over hun eerste, mislukte aanval op Malakka, eindigt hoofdstuk 32.8 met diens omineuze uitspraak dat hijzelf Malakka zal aanvallen. Het verhaal over D’Albuquerque wordt echter pas in hoofdstuk 34 voortgezet. Onmiddellijk na de episode over D’Albuquerque wordt verteld over de komst van een Mekkaanse theoloog te Malakka (32.9). De Maleise hofgroten gaan bij hem in de leer, maar wanneer de bevelhebber van het olifantencorps zich op een avond bij het catechismusonderricht voegt, bemerkt de Arabische godsdienstleraar dat deze man dronken is, waarop hij verklaart: “Drank is de moeder van alle onreinheid.” De zatlap antwoordt: “Domheid is de moeder van alle onreinheid. Komt u niet van verre om gewin te zoeken? Dat is toch vanwege die domheid.” De beledigde theoloog verlaat daarna woedend de bijeenkomst (Situmorang en Teeuw : 271-272).

In de Sejarah Melayu wordt deze gebeurtenis sec medegedeeld, zonder toelichting van de verteller. Sommige westerse commentatoren menen dat het beeld van godsdienstleraren dat in deze tekst ontworpen wordt verre van gunstig is. De voornoemde episode zou daarop kunnen wijzen: wordt de Mekkaanse theoloog niet flink op zijn nummer gezet door hem in te wrijven dat het dwaasheid is om wereldse schatten te verzamelen? Alsof dat nog niet genoeg is, wordt de Arabische godgeleerde bovendien in het volgende verhaal (32.10) nog eens bespottelijk voorgesteld door zijn foutieve uitspraak van Maleise woorden, terwijl hij geen begrip kon opbrengen voor een Maleise student die zijn tong brak over Arabische termen.

Naar mijn mening speelt hier Maleise trots ten opzichte van godsdienstleraren uit het heilige land zeker een rol. In een eerder verhaal (hoofdstuk 20) in de Sejarah Melayu lieten de Malakkanen in een theologisch vraagstuk over het hiernamaals al weten de Arabische theologen in spitsvondigheid te kunnen overtreffen. Desalniettemin moet volgens mij de veroordeling van drank met de visie van de verteller van de Sejarah Melayu gestrookt hebben. Vergeten wij niet dat het slotgedeelte van de Sejarah Melayu gaat over de zedeloosheid, corruptie en schandalen te Malakka. Terecht heeft Hooykaas het 32ste hoofdstuk de titel ‘Malakka aan de rand van de ondergang’ meegegeven. Een dronken hofgrote kon wel de waarheid spreken, maar tegelijk was zijn alcoholisme een onheilspellend teken van de verregaande verdorvenheid aan het gedoemde hof.

In de Maleise literaire beeldvorming is drank niet alleen ‘de moeder van alle onreinheid’, maar tevens een negatief kenmerk van een wereld die niet-Maleis is. Het alcoholgebruik, dat steevast als onmatig verguisd wordt, heeft daarbij altijd kwalijke gevolgen. In de ‘Historie van Hitu’, Hikayat Tanah Hitu, dat de geschiedenis van Hitu (het noordelijk schiereiland van het eiland Ambon) beschrijft vanaf het begin van de zestiende eeuw tot 1646, blijkt bijvoorbeeld duidelijk dat de vreemde, heidense nieuwkomers door de nefaste gevolgen van alcohol altijd buitenstaanders zullen blijven. In de eerste berichten over de komst in Ambon van de Portugezen in 1512 wordt gezegd dat de lokale bevolking nog nooit zulke mensen had gezien: “Hun lichaam is blank en zij hebben ogen als van katten. Wij stelden hen vragen, maar zij kenden onze taal niet en wij kenden de taal van dat volk evenmin.” De Portugezen krijgen een eigen plaats toegewezen om handel te drijven, maar al gauw loopt het mis:

Na verloop van tijd – overeenkomstig de wil van de verheven God – maakte hun vriendelijkheid, die door de Heer de Goedertierene, beloond werd, plaats voor wangedrag. Eens gebeurde het dat zij zich bedronken en daarna op de markt gingen plunderen en relschoppen. Dit werd aan de magistraat en het hoofd van de godsdienst[iv] gerapporteerd en de laatste zei: “Het vergrijp van deze mensen kan slechts met hun leven worden geboet.” De vier perdana’s[v] zeiden: “De magistraat en het hoofd van de godsdienst hebben gelijk, maar schenk hen vooreerst vergeving, want het is alom bekend dat wij hen goed behandelen. Wat komt er van onze naam terecht indien wij hen vervolgens kwaad doen en men hiervan hoort? Wij kunnen hen het beste verplaatsen naar een andere plaats en niet samen met ons in een negorij laten verblijven.”    Vervolgens werden zij naar de overzijde verplaatst, naar een plek waar zij het goed konden vinden, omdat de negorijen daar geen godsdienst beleden en veel alcoholische drank hadden. Bovendien kwam hun voedsel en drinken overeen. Dat wat betreft de vier perdana’s. Destijds dacht men niet aan de dag van morgen. (Straver, Van Fraassen en Van der Putten : 110-113).

De koloniale verbeelding
Door wel te drinken gaf men aan bij de tegenpartij te behoren. In het ‘Gedicht over de oorlog van Muntinghe’, de Syair Perang Menteng, een gedicht (syair) over de oorlog (perang) in 1819 tussen de Palembangers en de Nederlanders onder commissaris Muntinghe (Menteng), wordt Raja Akil, een prins van Siak en helper van de Engelsen en later van de Hollanders, in de volgende bewoordingen fel bekritiseerd (strofes 32-34):

32
Deze was een wel zeer verachtelijk vorst,
een onbenul in het land der Maleiers.
Op Billiton had hij zijn toverkunsten bedreven
en nu was hij in Compagniesdienst een fortuinzoeker geworden.

33
Als volgeling van de Compagnie — die heidenen en vijanden van het geloof! —
dronk hij wijn en at poffertjes.
Geen wonder dat hij op een zoetwaterschildpad leek
en bijna zelfs varkensvlees ging eten.

34
Voortdurend rebellerend tegen God
verdiende hij slechts in de hel terecht te komen.
Het pad van de islam verkoos hij niet te gaan,
en daarom werd hij door Gods toorn getroffen.
(Woelders : 197 [tekst] en 388 [vertaling]; mijn vertaling wijkt enigszins af).

In het Maleis heeft de spreekwoordelijke Nederlandse sjachelarij geleid tot de uitdrukking ‘zoals een Nederlander die om land vraagt’ (seperti Belanda minta tanah) met de betekenis ‘als men hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand’. Dronken Nederlanders hebben echter ook hun sporen achtergelaten in de talen en literaturen van de archipel. Het verhaal gaat dat de naam van de stadswijk Kampung Semabok in Malakka op het Maleisische schiereiland afgeleid zou zijn van de aanwezigheid van dronken Nederlandse soldaten. Nadat de VOC in 1641 deze havenstad had veroverd, werden de lokale inwoners zo vaak met beschonken Nederlanders geconfronteerd dat zij een Hollander spottend aanduidden als ‘de dronkelap’ (Si Mabuk). De Nederlandse wijk stond dan ook bekend als de ‘buurt van de dronkelappen’ (Kampung Si Mabuk), gaandeweg verbasterd tot Kampung Semabok.[vi]

In het koloniale Java was de eenvoudige mededeling “Ana landa” (“Daar is een Hollander”) genoeg om kleine kinderen doodsbang te maken. Maar daarentegen, zoals Snouck Hurgronje (1857-1936) aan het einde van de negentiende eeuw in zijn ‘Brieven van een wedono-pensioen’ schreef, deed de uitroep “Ana landa mendem” (“Daar is een dronken Hollander”) “volwassenen al wat hun lief is bijeenroepen en huiveren achter de gebrekkig gesloten deur. Want voor Inlanders is de amokmaker niets, vergeleken bij den waren londo mendem, omdat hij soms gelijke ellende brengt, maar men geene wapenen tegen hem heeft.” (Snouck Hurgronje : 151). In zijn memoires herinnert de Javaanse bestuursambtenaar Ahmad Djajadiningrat (1877-1943) zich een onthutsende kennismaking in zijn jonge jaren met een Hollandse ‘opheffer’ toen hij naar een Europese school werd gestuurd om goed Nederlands te leren:

Op een morgen kwam ik als gewoonlijk vroeg op school om zoolang mogelijk te profiteeren van den omgang met de Europeesche leerlingen en zoodoende zooveel mogelijk Hollandsch te spreken. Maar wat zag ik? Onze onderwijzer lag op een matje onder de tafel, waaraan wij gewoonlijk zaten te leeren, en ‘tante’ stond hem wanhopig aan zijn voeten te trekken, schreeuwende: “Lekas bagoen, Blanda gila, soedah liwat poekoel dalapan.”[vii] Doch tevergeefs, meneer bleef liggen en snurkte door. Ten einde raad schreeuwde ‘tante’ ons toe: “Poelang sadja semoea, Meneer lagi mabok.”[viii]

Nu had ik in dien tijd niet alleen een diepe minachting voor dronken menschen, maar ik was er ook erg bang voor, wat vermoedelijk te wijten is aan mijn opvoeding. In de eerste plaats had ik, toen ik nog heel jong was, een baboe afkomstig van Noord-Bantam, die mij, als ik ongehoorzaam was of lastig, altijd bang maakte met te zeggen: “Wonten Londo mendem” (Er is een dronken Hollander). In de tweede plaats had ik in de pasantrèn[ix] gehoord, wat dronkenschap beteekende. Toen ik mijn onderwijzer zag liggen, nam ik dan ook het vaste besluit niet meer terug te komen. (Djajadiningrat : 32).

Net zoals in de Indische bellettrie een scherpe scheiding wordt aangebracht tussen Europees/inheems, wit/bruin, wij/zij, zo worden even goed raciale stereotypen in de Maleise literatuur met vergelijkbare tekstuele technieken toegepast. De koloniale verbeelding met de bekende opposities vindt men hier in spiegelbeeld terug: West versus Oost, natuur (beestachtigheid) versus cultuur (beschaving) en immoraliteit versus zedelijkheid.[x] De dronken koloniale boeman die te minachten en vrezen is als de personificatie van het Kwaad treedt bijvoorbeeld op in de roman Siti Rajati (naam van de hoofdfiguur) uit 1925, geschreven door Mohamad Sanoesie (levensdata onbekend) in de sappige Maleise omgangstaal van Java. Hierin wordt een ontluisterend beeld getekend van een Nederlandse plantagehouder in West-Java die de veelbetekenende naam Steenhart heeft en bij de lokale bevolking vanwege zijn wreedheid en genadeloze optreden bekend staat als ‘de Steen’, Si Batu. De vloek ‘Godverrrrrdomme’ met rollende r ligt hem in de mond bestorven en een fles sterke drank is altijd binnen zijn handbereik. Op beestachtige wijze verkracht hij de vijftienjarige theeplukster Patimah. Als zij doodsbleek en bont en blauw geslagen thuis is gekomen, stuurt hij zijn mandoer achter haar aan. Deze opzichter zegt tegen haar moeder:

“Ja, het zit zo, mevrouw, ik kom net van de toean voor een medicijn en dit is het dan”, zei hij, terwijl hij een fles pakte die naast hem was. “Laten we dit medicijn proberen, misschien helpt het, pak maar een kopje en een lepeltje.” Portwijn werd in een bekertje geschonken en geklutst met een rauw ei. Daarna werd het aan Patimah gegeven. “Drink dit medicijn maar, Patimah, hopelijk knap je ervan op, want het wordt door de Hollanders aangeraden”, zei hij. (Sanoesi : 19).

Zij weet echter dat de opzichter samenspant met Steenhart. Het vrome meisje zal daarna nog een aantal malen gruwelijk door de duivelse Hollander misbruikt worden en als zij op een gegeven moment zwanger is geraakt, schopt hij haar vloekend en tierend letterlijk van de plantage af. Patimah baart een meisje dat zij Siti Rayati noemt naar de naam van het dorp Ci-rayati waar zij ter wereld komt. Het verhaal loopt gelukkig af voor de brave moeder en haar dochter.

De voorstelling van de koloniaal als dronken sadistische potentaat die alleen maar walging oproept doet het nog steeds goed in de populaire massaliteratuur. Binnen het genre van de silat-romans, waarin beschrijvingen van gevechtskunsten de hoofdmoot uitmaken, heeft de veelschrijver Widi Widayat (geboren in 1928 te Imagiri in Midden-Java) de roman ‘Tragedie in Batavia’, Tragedi di Betawi, neergepend, die in 1990 gepubliceerd werd. Door de ogen van Jaka Temon, de held van het verhaal, leren wij Baron Van Klerk, een Hollandse gezaghebber te Batavia in de begintijd van de Compagnie, kennen:

Hij zag een Nederlander met een dikke buik. De Nederlander had alleen een onderbroek aan. De blanke man zat op een stoel en de tafel naast hem stond vol met flessen sterke drank en brood. Het gezicht van de blanke leek op een gekookte kreeft. En een stank van sterke drank vulde de gehele kamer. Dit betekende dat die blanke al veel te veel gedronken had. (Widayat : 53).

Ook hier is drank ‘de moeder van alle onreinheid’ en vormen alcoholgebruik en perversiteit een onlosmakelijk geheel. In deze roman wil een zekere Mamad zijn dochter Mini dwingen de concubine van Baron Van Klerk te worden om daar zelf financieel beter van te worden. In de volgende scène wordt beschreven hoe Mamad zou moeten toezien hoe zijn dochter verkracht zou worden door Baron Van Klerk. Ondertussen is Jaka Temon, die haar uiteindelijk zal redden, stiekem getuige van het tafereel:

Er was geen andere manier. Alleen daardoor zou hij prettig kunnen leven. “Toean”, zei hij, “ik geef het nu op. U moet maar doen wat u wilt, want dit kind is koppig.” “Hè-hè-hè-hè, mooi zo!”, zei Van Klerk. Hij stond op uit zijn stoel en beval: “Mamad. Schenk een glas whisky in. Laat haar dat onder dwang drinken. Zij zal zeker meteen gehoorzaam en gedwee worden. Zij zal niet meer ongezeglijk zijn, ha-ha-ha-ha.” Mamad stond op en ging vervolgens naar de tafel. Mamad was verbijsterd. Op dit moment dacht hij alleen maar dat Mini moest gehoorzamen. Daarna was zij de bijvrouw van die blanke. En hij stelde zich een prettig leven voor zonder ooit nog te hoeven werken. Het hart ging tekeer van onze jonge held die aan het dak hing. Hij wist meer dan genoeg. Mini was in gevaar. Als het ervan kwam dat Mini gedwongen werd whisky te drinken zou ze direct dronken worden en van helemaal niets meer weten. Hij moest snel handelen. (Widayat : 57-58).

De tactiek om een vrouw dronken te voeren indachtig het spreekwoord ‘een dronken vrouw, een engel in bed’ is in meerdere westerse zegswijzen bekend. In de Maleise taal bestaat deze connotatie eveneens: de negentiende eeuwse lexicograaf Van der Tuuk heeft erop gewezen dat het woord pengasih, dat letterlijk ‘liefdewekkend middel’ en meer specifiek ‘liefdesdrank’ betekent, in vele geschriften van ‘een bedwelmenden drank’ wordt gezegd (verwijzend naar pangasi in de verwante Filippijnse talen Tagalog en Bikol met de betekenis ‘sterke drank uit rijst vervaardigd’) (Van der Tuuk : 46). De gedachte dat alcohol een geschikt middel is om iemand in bed te krijgen dateert dus niet pas uit de koloniale tijd.

Kwalijke westerse voorbeelden
Over het motief van drunk rape in de moderne (populaire) Indonesische literatuur zou een essay geschreven kunnen worden. In de serieuze literatuur is er een kort humoristisch verhaal van de Sumatraanse literator en journalist Mochtar Lubis (1922-2004), getiteld ‘Whisky’, Wiski, waarin wordt verteld hoe Burt Washington, een verveelde Amerikaanse journalist in het Jakarta van het begin der zestiger jaren het snode plan opvat om een Indonesische vrouw met behulp van whisky te verleiden. Zijn prooi is Ratna die hij had leren kennen op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Terwijl zijn echtgenote en kinderen in New York achtergebleven zijn, neemt hij haar diverse malen mee uit eten in verschillende restaurants en meent dat de tijd voor verdere actie aangebroken is. De overgrote meerderheid van zijn collega’s wedt dat hij wel in zijn opzet zal slagen. Met moeite kan hij op de zwarte markt tegen tientallen dollars twee flessen whisky van het merk Black & White bemachtigen waarmee hij wil proberen Ratna dronken te voeren, zodat zij gemakkelijker met hem naar bed zal willen gaan. Alle voorwaarden voor een geslaagd romantisch samenzijn bij hem thuis lijken te zijn vervuld: Burt heeft een uitgebreid bad genomen en is rijkelijk geparfumeerd, de kamer is spaarzaam verlicht met kaarsen, op de grammofoon draait klassieke achtergrondmuziek en als aperitief wil Burt voor hen beiden een flinke bel whisky inschenken. Uiteraard slaat hij geen acht op Ratna’s tegenwerpingen die het liever bij een sapje had willen houden. Zodra Burt echter een slok genomen heeft, krijgt hij een hoestbui en zijn gezicht loopt rood aan. Onmiddellijk sommeert hij zijn huisjongen de andere fles te halen, maar na even geproefd te hebben, gooit hij zijn glas in diens gezicht en vloekt hem stijf. “No good”, schreeuwt hij, “you bloody native, waarmee heb je de whisky verwisseld, goddamn.” De boy maakt zich uit de voeten, achternagezeten door een woedende Burt. Even later keert Burt terug en maakt zijn excuses bij Ratna die echter niets meer van hem wil weten: “I hate you, ik haat je. Ik ga naar huis. Je hoeft me niet weg te brengen, ik kom zelf wel thuis.” Op de verbouwereerde vraag van Burt naar het waarom, antwoordt zij dat Burt te ver was gegaan met zijn woedeaanval en de beschimping bloody native: zij was niet minder een inlander. Als zij de deur achter zich sluit, slaat Burt vloekend het hele meubilair aan stukken. Later die avond, wanneer Burt allang slaapt, keert de huisbediende terug om zijn spullen te halen. Hij had inderdaad de flessen verwisseld: de echte whisky had hij voor een bedrag van enkele maandsalarissen verkocht. Het was niet moeilijk een andere betrekking bij een buitenlander te vinden, vooral niet voor iemand zoals hij met zoveel ervaring.

Alcoholgebruik hoort bij een moderne westerse levensstijl, maar Nh. Dini (Nurhayati Sri Hardini, geboren in 1936 te Semarang), de bekendste feministische schrijfster in de moderne Indonesische literatuur, laat in haar novelle ‘De vrouw van de consul’, Isteri konsul, uit 1989 zien hoe bedwelmende middelen levens kapot maken. Op een van-dik-hout-zaagt-men-planken wijze stelt zij de dubbele moraal aan de kaak die voor dezelfde fouten mannen verontschuldigt, maar vrouwen veroordeelt. Hoofdpersoon in haar verhaal is de Amerikaanse vrouw Hilda die trouwt met Serge, een veel oudere Franse consul. Aanvankelijk geniet zij als diplomatenvrouw alom respect, maar als zij aan de drank raakt, vestigt zij in negatieve zin de aandacht op zich. De alwetende verteller commentarieert dat daarbij komt dat Hilda een vrouw is: vrouwen staan immers altijd meer in het blikveld dan mannen. Zij zijn eerder onderwerp van gesprek om bekritiseerd en bespot te worden. Een dronken man daarentegen wordt normaal gevonden. Na vier jaar huwelijk verhuist het paar van Europa naar China, waar Serge al snel het opiumschuiven ontdekt. Voor Hilda slaat de verveling van een leeg bestaan toe en door haar man raakt ook zij verslaafd aan de verdovende middelen. De eenzaamheid brengt haar er ook toe om het bed met andere mannen te delen. Om haar affaires stil te houden, gaat zij zelfs met de chauffeur en nachtwaker naar bed, maar daardoor komen er alleen maar meer praatjes over haar gedrag. De alwetende verteller meent dat met twee maten gemeten wordt: rokkenjagers gaan ook wel over de tong, maar vrouwen die achter mannen aanzitten nog des te meer. Elke fout, hoe klein dan ook, wordt altijd breed uitgemeten als het een vrouw aangaat. Het verhaal gaat dan verder met Hilda’s ontmoeting met Bruno, haar stiefzoon die zo’n vijftien jaar jonger is. Zij haalt hem af van het vliegveld en heeft al veel gedronken. Thuisgekomen drinken zij beiden whisky als aperitief en ettelijke glazen rode wijn tijdens het eten. De intieme sfeer eindigt met een vrijpartij op de sofa midden op de dag: Hilda en Bruno worden minnaars zonder zich, aldus de alwetende verteller, te storen aan de hypocriete bourgeoismoraal. Als Bruno dan zijn reis van China naar Australië vervolgt, blijft Hilda eenzaam achter. Uiteindelijk besluit zij Bruno na te reizen en krijgt daarvoor toestemming van haar man die al erg oud is en bovendien zo aangetast door de opium dat hij, zoals Dini het omschrijft, “steeds minder in staat is aan de fysieke behoeftes van zijn vrouw te voldoen”. In Australië raakt ze zwanger van Bruno en moet zij haar man opbellen om hem geld te vragen voor een abortus. Serge heeft begrip voor de situatie, maar wil dat Hilda bij hem terugkomt en accepteert het kind. Beiden beleven nieuw huwelijksgeluk, vermengd met drank en opium. Wanneer de baby geboren wordt, blijkt na onderzoek echter dat het bloed van het kleintje een groot percentage aan alcohol en verdovende middelen bevat. Het kind huilt voortdurend, omdat het ook een verslaafde is. Uit schaamte gaat Hilda er vandoor en wordt door de politie in een oude wijk aangetroffen, stomdronken en zonder kleren. De gehele nacht had zij willen vluchten in de drank, van de ene bar naar de andere, maar voor het eerst slaagde zij er niet in haar ellende met alcohol te doen vergeten. Serge haalt haar op en is van plan haar samen met de baby naar Europa te brengen. In een speciale kliniek voor verslaafden zou de baby daar genezen kunnen worden. “Wie weet”, zo eindigt Dini ietwat hoopvol haar sombere verhaal, “zou het leven er daarna beter uitzien.”

Het onnadenkende naäpen van westerse voorbeelden onder het mom van modernisering wordt belachelijk gemaakt in het korte verhaal ‘Tv’, Tivi, van Krishna Mihardja (geboren in 1957 te Sleman, Yogyakarta) uit 2001, waarin de funeste consequenties beschreven worden nadat een jongeman uit de hoofdstad Jakarta zijn familie in een achtergebleven dorpje een kleurentelevisie cadeau heeft gegeven. Een ontstellend zedenverval is het gevolg: de jongeren willen de getoonde voorbeelden van het moderne stadsleven nadoen en daardoor gaan ze aan de drank (zie de illustratie bij het verhaal). Wanneer de jongeman hierover brieven krijgt van zijn verontruste moeder, denkt hij aanvankelijk: “Nou, geweldig. Zij doen niet onder voor de jongeren in de hoofdstad. Zelfs ik hier ben niet in staat om die drank te kopen.” En hij voelt zich nog trotser over zijn geschenk. Door toedoen van de buitenlandse series melros ples, bapeli hil en baiwat gaan de eenvoudige plattelandsmeisjes make-up dragen en zijn grote liefde, het mooiste meisje uit het dorp, raakt onverhoopt zwanger.[xi] Woedend gaat de jongeman terug naar zijn geboorteplaats om de vervloekte tv weg te halen. Bij zijn aankomst blijkt alles in het dorp geel te zijn, omdat de inwoners denken dat geel de modekleur is. Als de jongeman ziet dat de kleurentelevisie kapot is waardoor alle uitzendingen in het geel zijn, weet hij niet of hij moet lachen of huilen.

Wieringa-Raki

Slecht voorbeeld doet slecht volgen. Jongeren in Krishna Mihardja’s Tivi apen het drankgebruik in westerse tv-series na.

Drank: een andere wereld
Het hoeft geen betoog dat ten allen tijde in de praktijk niet alle moslims het even nauw namen met het nadrukkelijke islamitische verbod op drankgebruik. Met een sardonisch genoegen verklaarde Van der Tuuk het zich bezondigen hiertegen doordat het Arabische woord voor ‘wijn’ (khamr) in het Maleis steevast door toewak en arak werd vertaald, “ten gevolge waarvan de streng-Mohammedaansche inlander uit onbegrip met de betekenis van dat arabische woord, wel wijn drinkt, maar zich van t[oewak] en a[rak] onthoudt.” (Van der Tuuk : 44). Steekhoudend is deze formalistische redenering niet: volgens de Syāfi‘ītische rechtsschool, die in Indonesië in overgrote meerderheid wordt gevolgd, is immers niet alleen het drinken van de uitdrukkelijk in de Koran genoemde wijn, maar van alle bedwelmende dranken verboden.

Hoe dit ook zij, door de eeuwen heen is drankgebruik in de traditionele Maleise literatuur en later in de moderne Maleistalige literatuur van Indonesië volgens de conventie een schibbolet van een andere wereld. In de mystiek refereren drank en dronkenschap naar de transcendentale wereld van God, waarbij Maleise auteurs, wellicht uit angst verkeerd begrepen te worden, er geen misverstand over lieten bestaan dat hun taalgebruik figuurlijk geïnterpreteerd moest worden. In de premoderne Maleise literatuur behoorde de aardse drank tot het rijk van de duivel en het is niet verwonderlijk dat de heidense vreemdeling als gevaarlijke zatlap werd afgeschilderd. Drinkende Maleiers gaven door hun kopieergedrag aan dat zij overlopers waren en afstand hadden genomen van de Maleise leefwereld. In de moderne Maleistalige literatuur van Indonesië is deze conventie onverminderd van kracht: drank behoort nog steeds bij een andere wereld, nu van het moderne Westen, maar blijft ‘de moeder van alle onreinheid’.

NOTEN
[i] Hoekstra, ‘Zo dronken als een kruiwagen en andere metaforen’, 71-87 gaat in op de achtergrond van de vele varianten. De gedachte van een racistische achtergrond wordt geopperd in Hoekstra, Van Koppen en Scholtmeijer, ‘Meloet, oeretoeter en dikkerd’, 145-160.
[ii] Het ‘Verhaal van de Duivel en de Profeet’ is vertaald en ingeleid door Wieringa : 226-238.
[iii] Het fragment over de reis van een Arabische sjeik met de duivel is in vertaling te vinden in het slotgedeelte van Maier’s vertaling.
[iv] Bedoeld is de kadi (godsdienstige rechter)
[v] de vier perdana’s zijn de eersten of voornaamsten van Hitu.
[vi] De etiologische verklaring van de naam Kampung Semabok in Malakka ond ik op de website van de Perpustam, dat wil zeggen de ‘Malacca Public Library Corporation’, maar het document was bij recente zoekpogingen niet meer te raadplegen (http://www.perpustam.edu.my/chlhproject/sejarah/semabok.htm)
[vii] “Sta snel op, gekke Hollander, het is al over acht uur.”
[viii] “Ga allemaal maar naar huis, Meneer is dronken.”
[ix] Internaat voor moslimse godsdienstleerlingen.
[x] Voor verteltechnieken met betrekking tot de representatie van de ‘ander’ in de Indische bellettrie zie Meijer : 124-169.
[xi] Melrose Place, Beverly Hills 90210 en Baywatch waren populaire Amerikaanse tv-series uit de negentiger jaren van de vorige eeuw.

LITERATUUR
Broek, M.A. van den, Alcoholisch spreekwoordenboek, Amsterdam-Antwerpen, Veen, 2000.
Dini, Nh., Isteri konsul, Yogyakarta, Nur Cahaya, 1989.
Djajadiningrat, A., Herinneringen van Pangeran Aria Achmad Djajadiningrat, Amsterdam-Batavia, Kolff, 1936.
Drewes, G.W.J. en L.F. Brakel, The poems of Hamzah Fansuri, Dordrecht-Cinnaminson, Foris, 1986.
Hoekstra, Eric, Marjo van Koppen en Harrie Scholtmeijer, ‘Meloet, oeretoeter en dikkerd’ in Veronique de Tier en Siemon Reker, Het dialectenboek 5: In vergelijking met dieren, Groesbeek, Stichting Nederlandse Dialecten, 1999, 145-160.
Hoekstra, Eric, “Zo dronken als een kruiwagen en andere metaforen”, in Veronique de Tier en Siemon Reker, Het dialectenboek 5: In vergelijking met dieren, Groesbeek, Stichting Nederlandse Dialecten, 1999, 71-87.
Hooykaas, C., Over Maleise literatuur, Leiden, Brill, 1947.
Lubis, Mochtar, “Wiski”, in Bromocorah; dua belas cerita pendek, Jakarta, Yayasan Obor Indonesia, 1993, 99-107.
Maier, H.M.J., Sjeik Abdullah en de bloemen; Hikayat Merong Mahawangsa, vertaald uit het Maleis en ingeleid, Amsterdam, Meulenhoff, 1978.
Meijer, Maaike, In tekst gevat; inleiding tot een kritiek van representatie, Amsterdam, Amsterdam University Press, 1996, 124-169.
Mihardja, Krishna, “Tivi”, in Bibir; kumpulan cerpen, Yogyakarta, Gama Media, 2001, 52-58.
Nieuwenhuijze, C.A.O. van, Šamsu’l-dīn van Pasai. Bijdrage tot de kennis der Sumatraansche mystiek, Leiden, Brill, 1945.
Rampan, Korrie Layun, Angkatan 2000 dalam sastra Indonesia, Jakarta, Grasindo, 2000.
Sanoesie, Mohamad, Siti Rajati, Pekalongan, Java Kongsie, 1925.
Situmorang, T.D. en A. Teeuw, Sedjarah Melaju, Djakarta-Amsterdam, Djambatan, 1952.
Snouck Hurgronje, C., “Brieven van een wedono-pensioen”, Verspreide Geschriften IV, Bonn-Leipzig, Schroeder, 1924.
Straver, Hans, Chris van Fraassen en Jan van der Putten, Ridjali, Historie van Hitu; een Ambonse geschiedenis uit de zeventiende eeuw, Utrecht, Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers, 2004.
Sudardi, Bani, Sastra sufistik. Internalisasi ajaran-ajaran sufi dalam sastra Indonesia, Solo, Tiga Serangkai, 2003.
Tuuk, H.N. van der, Eene aanvulling der Maleische woordenboeken, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1894.
Widayat, Widi, Tragedi di Betawi, Solo, Gema, 1990.
Wieringa, E.P., “Het verhaal van de duivel en de Profeet”, in Cors van der Burg en Lourens Minnema, In de ban van het kwaad; het kwaad in religieuze verhalen wereldwijd, Zoetermeer, Meinema, 2004, 226-238.
Woelders, M.O., Het Sultanaat Palembang 1811-1825, ’s-Gravenhage, Nijhoff, 1975.

[1]Bedoeld is de kadi (godsdienstig rechter).
[2]De vier perdana’s zijn de eersten of voornaamsten van Hitu.
[3]“Sta snel op, gekke Hollander, het is al over acht uur.”
[4]“Ga allemaal maar naar huis, Meneer is dronken.”
[5]Internaat voor moslimse godsdienstleerlingen.
[6]Melrose Place, Beverly Hills 90210 en Baywatch waren populaire Amerikaanse tv-series uit de negentiger jaren van de vorige eeuw.