Zoveel soorten van verdriet: poëziecitaten in rouwadvertenties
Dood ben ik pas als jij me bent vergeten
Rust nu maar uit
Weggaan is iets anders dan het huis uitsluipen
Het gebruik om iemands overlijden publiekelijk te melden door middel van een rouwannonce in een dagblad is zeker meer dan twee eeuwen oud. Puck Kooij heeft er een boek aan gewijd. De titel, Heden gij, morgen ik. Gedenken in proza en poëzie (Amsterdam, 1995) is een variant op het gezegde “Heden ik, morgen gij” (in het Latijn hodie mihi, cras tibi), afkomstig uit een apocrief bijbelboek, met de betekenis “Wat mij vandaag overkomt, kan u morgen treffen”.
Kooij stelt in haar boek, dat de eerste rouwadvertentie verscheen in de “Oprechte Haarlemse Dingsdagse Courant van den 16 Augustus, 1791”. Die luidde
’s Gravenhage den 15 Augustus. ”In den nacht van den 12 op den 13 deezer, is alhier, aan den gevolgen van eene Borstkwaal, in den ouderdom van byna 67 Jaaren, overleden, de Wel-Eerwaardige en zeer Geleerde Heer CASPARUS VAN DER HEIDE.{..}
Zyne Assche ruste in vrede, en zyn Aandenken blyve in zegen, by alle zyne binnenlandsche en buitenlandsche Vrienden en Bekenden, aan welken mits deezen, hun geleeden verlies wordt bekend gemaakt, door den aangestelden Testaments-Executeur.“
Was de toon van zulke aankondigingen, hoewel plechtig, vooral zakelijk en informatief, gaandeweg verandert die. Kooij: “Halverwege de 19 de eeuw worden advertenties gekenmerkt door een soberder woordgebruik. (..) Spectaculaire veranderingen in de rouwadvertenties in vorm en inhoud deden zich vooral voor in de jaren negentig van de 20 e eeuw. De uitlatingen en uitroepen werden steeds creatiever en vrijmoediger, zodanig dat van terughoudendheid nauwelijks meer sprake is en de ‘emotie-cultuur’ hoogtij vierde.”
Tot die veranderingen hoort sindsdien ook het in de annonce opnemen van poëzieregels die een gemoedstoestand weergeven, hetzij nog door de overledene bij leven zelf bepaald, hetzij door de nabestaanden. Rouwpoëzie is minder bekend onder de naam funeraire poëzie, wat afstamt van het Franse funéraire, een begrafenis betreffend. Het komt ook voor in het woord funerarium, rouwcentrum.
Misschien wel het meet sprekende voorbeeld van de rol die een poëziecitaat ging innemen in de rouwannonce, is een gedicht van Nel Benschop (1918-2005):
In memoriam voor een vriend
Rust nu maar uit – je hebt je strijd gestreden.
Je hebt het als een moedig man gedaan.
Wie kan begrijpen, wat je hebt geleden?
En wie kan voelen, wat je hebt doorstaan?
Rust nu maar uit – je taak is afgekomen;
vandaag heeft God de kroon op ’t werk gezet
dat je eenmaal in Zijn kracht hebt ondernomen.
De zin was af. God heeft een punt gezet.
Maar ‘t valt ons moeilijk om de zin te vatten
van ‘t zwijgen van je laatste harteklop.
Misschien alleen maar dit: de afgematten
en moeden varen als met arendsvleuglen op …
Benschops bundels horen tot de best verkochte in ons land en de beginregel(s) van dit In memoriam horen tot de meest geciteerde. De columnist Nico Scheepmaker viel op dat dit citeren niet altijd geheel letterlijk gebeurde. Sterker nog, hij turfde de varianten en wijdde daar in 1985 een artikel aan voor het maandblad Onze Taal, onder de titel “Rust nu maar uit: 77 variaties”. (Het stuk verscheen ook in een bundeling van zijn columns, Maar mooi! Beschouwingen over poëzie. Amsterdam, 1992).
Zelden werd het gedicht in zijn geheel geciteerd, meestal werd volstaan met de eerste vier regels.
Varianten daarop waren bijvoorbeeld
Rust nu maar uit in vrede
Jij hebt je strijd gestreden
Geen mens begrijpt wat jij hebt doorstaan
Vol moed heb jij het begaan
of
Rust nu maar uit,
je hebt je strijd gestreden.
Wie kan voelen wat je hebt doorstaan,
wie kan begrijpen wat je hebt geleden.
Je hebt het als een moedig man doorstaan.
Rust nu maar uit
Maar vaker werd alleen de eerste regel uit eigen herinnering opgediept. Een selectie:
Wie kan beseffen wat je hebt geleden
Wie kon begrijpen wat je hebt geleden
Niemand weet wat je hebt geleden
Wie weet hoe hij heeft geleden
Geen mens weet wat je hebt geleden
Wie kan zeggen wat je hebt geleden
Opmerkelijk is, dat uit het werk van de christelijke dichteres Nel Benschop niet geciteerd wordt in christelijke bladen als Trouw. Daar treft men in rouwannonces uitsluitend citaten uit de bijbel en psalmen aan.
Na Nel Benschops In memoriam is waarschijnlijk het populairste rouwgedicht een gedichtje van Toon Hermans (1916-2000) – hij sprak zelf van versjes –:
Sterven doe je niet ineens,
maar af en toe een beetje,
en alle beetjes die je stierf,
‘t is vreemd, maar die vergeet je.
Het is je dikwijls zelfs ontgaan.
Je zegt: ik ben wat moe,
maar op een keer dan ben je
aan je laatste beetje toe.
Of zelfs twee van die versjes, al is Een vriend – “Je hebt iemand nodig stil en oprecht” – strikt genomen geen rouwvers.
Literair gehalte
Wordt het literair gehalte van het werk van Nel Benschop en Toon Hermans in vakkringen soms betwijfeld – in dat verband vallen wel eens termen als rijmelarij en versjeskunde -, de poëtische zeggingskracht van twee van onze belangrijkste dichteressen staat niet ter discussie. Het gedicht Sotto Voce van M. Vasalis (1909-1998) (de titel – letterlijk “onder de stem” – is een term uit de muziek en betekent “met ingehouden stem”) – hoort zonder twijfel tot de meest geciteerde funeraire verzen.
Sotto Voce
Zoveel soorten van verdriet,
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo’n pijn,
maar het afgesneden zijn.
Nog is het mooi, t geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid,
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.
Arm en beschaamd zo arm te zijn.
Het gedicht, waarvan gewoonlijk slechts de eerste vijf versregels geciteerd worden, heeft een tragische autobiografische bron: in 1943 overlijdt haar zoontje Dicky aan kinderverlamming, achttien maanden oud. Aan diens dood zijn ook de gedichten Phoenix I en Phoenix II gewijd.
Ogenschijnlijk afstandelijker, maar bij nadere beschouwing zeker zo indringend, niet in het minst door het veelvuldig herhalen van “zeven maal”, is De gestorvene van Ida Gerhardt (1905-1997).
De gestorvene
Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.
Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren, wat zou het mij deren,
kon uit de dood ik die éne doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan –
zeven maal, om met zijn tweeën te staan.
Over die herhaling schrijft Gerrit Komrij in zijn prozabundel In liefde bloeyende ((Amsterdam, 1999): “De dichteres spreekt een bezwerende formule uit – en meteen maar de sterkste die er is, met uit de getallensymboliek dat allerheiligste tovergetal zeven en met een Bijbelse verwijzing naar het instorten van de muren van Jericho, waar zeven priesters met zeven ramsbazuinen zevenmaal omheen liepen – het is van het eerste begin duidelijk dat haar zeven maal om de aarde te gaan meer op een processie lijkt dan op een survival-tocht met hakmes en heupflacon.”
Troost
Voor een gedicht dat niet expliciet over sterven gaat, wordt Weggaan van Rutger Kopland (1934-2012) verrassend veel geciteerd. Blijkbaar spreekt de metafoor van weggaan voor overlijden veel nabestaanden aan. En ook uit de gedachte dat het afscheid niet voor eeuwig is, zullen veel mensen troost putten.
Weggaan
Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft
iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan kun je beschrijven als
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.
Die hoop op een hernieuwd contact met of voortleven van de overledene, al is het dan ook in een andere vorm, werd een categorie op zich. Ook in Nel Benschops “A Dieu” klinkt die hoop door. De eerste vier van de twaalf regels luiden
Je bent niet dood – de Heer heeft je geroepen
bij Hem te wonen in Zijn glanzend huis;
Je hoeft geen rust en vrede meer te zóeken.
je hebt ze nu – want je bent veilig thuis.
Sprekend voorbeeld van het voortleven in andere vormen is het In memoriam dat Hanny Michaelis (1922-2007) schreef voor de joodse dichteres en verzetsstrijdster Reina Prinsen Geerligs (1922-1943). Zij werd in Sachsenhausen gefusilleerd en voor haar nagedachtenis stichtten haar ouders een prijs voor het beste literaire debuut. Het gedicht van Michaelis bleek breder toepasbaar, getuige vele rouwannonces.
In memoriam
Meen niet dat zij gestorven is –
Over de velden rijst haar schim
Ten voeten uit tegen de kim,
Ontheven aan de duisternis.
Zie hoe zij aan de einder brandt,
Een ranke, smetteloze vlam
Die lichtend aan de as ontkwam,
Gelouterd en onaangerand.
Lieflijker dan een bloesemblad
Dat geurend aan zijn knop ontviel,
Ademt haar wezen door de ziel
Van hen die zij heeft liefgehad.
En in de diepten van hun hart,
Uit doolhoven van leed ontward,
Weerspiegelt zich haar beeltenis.
Meen niet dat zij gestorven is!
Eenzelfde opeenvolging van beeldspraken biedt “Do not stand at my grave and weep”. De mythe wil, dat het geschreven zou zijn door een Britse soldaat in de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven in Vlaanderen en bestemd was voor zijn geliefde in Engeland. De realiteit is echter een stuk minder romantisch. De tekst werd in 1932 geschreven door de Amerikaanse Mary Elizabeth Frye (1905-2004) en door haar zelf als pamflet aan de man gebracht.
Do not stand at my grave and weep,
I am not there; I do not sleep.
I am a thousand winds that blow,
I am the diamond glints on snow,
I am the sun on ripened grain,
I am the gentle autumn rain.
When you awaken in the morning’s hush
I am the swift uplifting rush
Of quiet birds in circling flight.
I am the soft starlight at night.
Do not stand at my grave and cry,
I am not there; I did not die.
Het gedicht werd al snel internationaal populair. Het is bijvoorbeeld verkrijgbaar als geplastificeerd kaartje en is in tientallen talen vertaald, onder meer in het Fries en het Nederlands.
Huil niet aan mijn graf.
Ik ben daar niet. Ik slaap niet.
Ik ben duizend winden die waaien.
Ik ben de diamanten glinstering op sneeuw.
Ik ben het zonlicht op het rijpend graan.
Ik ben de zachte herfstregen.
Als je in de morgenstilte wakker wordt,
ben ik de snel opstijgende vlucht
kalm rondcirkelende vogels.
Ik ben de vriendelijke ster die ´s nachts schijnt.
Huil niet aan mijn graf
Ik ben daar niet. Ik ben niet dood.
Dit is een van een aantal varianten, want net als het gedicht van Nel Benschop waarvan Nico Scheepmaker 77 variaties telde, komt dit vers in vele versies voor. Enkele voorbeelden van vertalingen van de eerste twee regels:
Ga niet staan huilen aan mijn graf, ik ben daar niet. Ik rust daar niet.
Huil niet aan mijn graf. Daar ben ik niet. Ik slaap niet.
Sta niet aan mijn graf, huil niet. Ik ben er niet. Ik ben niet gestorven.
Sta aan mijn graf zonder verdriet, ik ben daar niet, ik slaap er niet.
Sta niet aan mijn graf en huil, ik ben er niet. Ik slaap niet.
Jean Pierre Rawie (1951) schreef een aantal sonnetten over sterven met een grote herkenbaarheid, blijkens de vele annonces waarin een citaat uit zijn werk te vinden is. Met name de gedichten over het overlijden van zijn ouders worden veelvuldig gebruikt in rouwadvertenties.
Sterfbed
Mijn vader sterft; als ik zijn hand vasthoud,
voel ik de botten door zijn huid heen steken.
Ik zoek naar woorden maar hij kan niet spreken
en is bij elke ademtocht benauwd.
Dus schud ik kussens en verschik de deken,
waar hij met krachteloze hand in klauwt;
ik blijf zijn kind, al word ik eeuwen oud,
en blijf als kind voor eeuwig in gebreke.
Wij volgen éen voor éen hetzelfde pad,
en worden met dezelfde maat gemeten;
ik zie mijzelf nu bij zijn bed gezeten
zoals hij bij zijn eigen vader zat:
straks is hij weg, en heeft hij nooit geweten
hoe machteloos ik hem heb liefgehad.
De dichter stelde zelf een bloemlezing met 47 van “de mooiste rouwgedichten” samen uit zijn oeuvre, onder de titel Wij volgen éen voor éen hetzelfde pad (Amsterdam, 2003).
Pop
Een redelijk recente tendens is, dat er niet geput wordt uit de funeraire poëzie maar uit de teksten van popsongs, een trend die wellicht is ingezet met het nummer Vanmorgen vloog ze nog, uit de musical Tjechov (1991) van Robert Long en Dimitri Frenkel Frank. De meest geciteerde regels blijken vooral van toepassing als de bezongene jong overleden is:
Vanmorgen vloog ze nog
Zo onbelemmerd en gracieus
En zo verheven
Zo’n sierlijk wezentje
‘t Was geschapen om te zweven
Profaner is het gebruik van de meezinger Leven na de dood van Freek de Jonge (1944) uit 1997, een bewerking van het nummer Death is not the end van Bob Dylan op diens album Down in the groove (1988). Gewoonlijk wordt in zo’n rouwadvertentie de regel “Moet je weten Er is leven na de dood” voorafgegaan door een regel die rijmt op dood, wat niet zelden leidt tot al dan niet bedoelde ongein.
Dan is een keuze uit het werk van Bram Vermeulen (1946-2004), die jarenlang met Freek de Jonge het duo Neerlands Hoop (in Bange Dagen) vormde, een betere keus. Hij biedt daartoe twee nummers, waarvan in de meeste gevallen alleen het refrein geciteerd wordt, soms alleen de eerste twee regels daarvan, zoals van De steen, van het album Rode wijn (1988).
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde.
Het water gaat er anders dan voorheen.
De stroom van een rivier hou je niet tegen.
Het water vindt altijd een weg omheen.
en soms ook alleen de laatste twee, zoals van Testament (op Vriend en vijand, 1991)
Als ik dood ga, huil maar niet
ik ben niet echt dood moet je weten
‘t is maar een lichaam dat ik achterliet,
dood ben ik pas als jij me bent vergeten
Veel gebruik wordt er ook gemaakt van de tekst van Zeg me dat het niet zo is van Frank Boeijen (1957), te vinden op zijn album Een zomer aan het eind van de twintigste eeuw (1989).
Zeg me dat het niet zo is
Zeg me dat het niet zo is
Zeg me dat het niet waar is
Kom we gaan, trek je jas aan
Anders wordt het te laat
Kom eens hier
Ik houd je vast
Ik laat je nooit meer gaan
En ik vertel je een grap die je laat huilen van de lach
En we vergeten de blikken van de mensen in de stad
We doen net alsof het niet zo is
Alsof het niet zo is
Alsof het niet waar is
We doen net alsof ze gewoon verder leeft
Alsof ze gewoon verder leeft
Zelfs als het niet zo is
Interessant aan de tekst is, dat wat een gesprek tussen twee geliefden lijkt in de laatste drie regels een monoloog blijkt te zijn gericht tot de overledene. Dit is een voorbeeld van monologue morbide, een stijlfiguur die in de popmuziek onder meer ook is toegepast door Cat Stevens in Lady d’Arbanville, waarin de regel Why do you sleep so still? een niet te missen verwijzing is naar haar dood.
Door gebruik te maken van poëziecitaten, kunnen nabestaanden – en in toenemende mate de overledene zelf al bij leven – hun gevoelens beter onder woorden brengen, ook al zijn dat woorden van anderen, dan met clichés als “Tot ons leedwezen”, “Diep bedroefd geven wij kennis” en “Volkomen onverwacht is ons ontvallen“.
—
Robert-Henk Zuidinga (1949) studeerde Nederlandse en Engelse Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur, taal- en bij uitzondering – over film.
De drie delen Dit staat er bevatten de, volgens zijn eigen omschrijving, journalistieke nalatenschap van Zuidinga. De boeken zijn in eigen beheer uitgegeven. Belangstelling? Stuur een berichtje naar: info@rozenbergquarterly.com– wij sturen uw bericht door naar de auteur.
Dit staat er 1. Columns over taal en literatuur. Haarlem 2016. ISBN 9789492563040
Dit staat er II, Artikelen en interviews over literatuur. Haarlem 2017. ISBN 9789492563248
Dit staat er III. Bijnamen en Nederlied. Buitenlied en film, Haarlem 2019. ISBN 97894925636637