God wil het! – II – Reizen in het spoor van de kruisvaarders

Duitsland: de vijanden van God

Paus Urbanus

Paus Urbanus

In het Duitse rijk was met de dood van Hendrik II het Saksische koninkrijk in 1024 in de mannelijke lijn uitgestorven. Met de komst van de Frankische keizer Koenraad groeiden de Franken en Saksen steeds verder uit elkaar, waardoor het land tot de dag van vandaag in een van karakter verschillend noordelijk en zuidelijk deel is opgesplitst. Duitsland werd veruit het machtigste rijk en bezat in de elfde eeuw Nederland, Bourgondië, Lotharingen en een groot deel van Italië. Het rijk strekte zich uit van de Oostzee tot Marseille en voorbij Rome. Hendrik IV was als zes-jarige jongen in 1056 op de troon gekomen. Na het regentschap van zijn moeder ontwikkelde de keizer zich tot een machtig heerser. Door de voortdurende strijd om de macht tussen Paus Gregorius en keizer Hendrik IV verzetten de Duitsers zich tegen de door Rome gedicteerde kruistocht. Alleen een paar onbelangrijke edelen sloten zich bij de doortrekkende legers van Peter de Kluizenaar en Godfried van Bouillon aan.

De geboorte van een held
Verscholen tussen de zuidelijke bossen van de Belgische Ardennen ligt het lieflijke plaatsje Bouillon op enkele kilometers van de Franse grens. Boven op een rots staat de majestueuze burcht van Bouillon, terwijl aan de voet ervan hotels en herbergen zich verdringen om de gunst van de toeristen. Hotel de la Poste roemt de ‘kamer met panoramisch vergezicht op het slot en het rivierdal,’ waar Napoleon Bonaparte, de Frank die zeven eeuwen na de kruistochten opnieuw een invasie in het Midden-Oosten uitvoerde, een nacht heeft doorgebracht.

De rivier de Semois slingert met een lus rond het schiereiland waarop de imposante vesting uit 1040 staat. Aan de rechterzijde van het fort staat een manshoge beeltenis van de beroemdste bewoner van feodaal België. ‘Een stoere kerel,’ noemt conservator Freddy Deleux de heerser die later bekend wordt als de legendarische aanvoerder van de eerste kruistocht, Godfried van Bouillon. ‘Hij kuiste hier als zevenjarige jongen de stallen, bracht het eten aan tafel en werkte in de keuken als hulp. Hij begon zoals elke andere  jongen van zijn leeftijd in het kasteel als schildknaap: de jonge Godfried zorgde voor de paarden en het klaarleggen van de wapenuitrusting van zijn heer. Om zich te amuseren mocht hij soms met een houten zwaard spelen en met de honden rondstoeien op het kasteel.’ Hij ontwikkelde zich volgens andere bronnen tot ‘een reus met brede borst en schier overmatig gespierde ledematen en toch een relatief smal middel, fijn besneden trekken; een man van grote persoonlijke moed, een echte houwdegen meer dan een generaal. Geestelijk een doorsnee-mens, typische middelmaatfiguur, zowel in zijn verstandelijke aanleg, die alle schittering, alle originaliteit ontbeert, als in zijn gevoelens, die zelden heftig of zeer diep aandoen, kortom een in veel opzichten sympathiek mens.’

bron bertsgeschiedenissite.nl

Peter de Kluizenaar

Aan het eind van de winter van 1096 bereikte Peter de Kluizenaar Bouillon, de hoofdstad van het hertogdom Lotharingen, dat zich uitstrekte van Verdun tot aan Zeeland. Hij kreeg een gewillig oor bij Godfried die op dat moment kasteelheer was onder de Duitse Keizer Hendrik IV, die overwoog Godfried vanwege zijn slechte beheer van het hertogdom zijn taken te ontnemen. Deze onzekere toekomst speelde Godfried door het hoofd toen Peter de Kluizenaar aan de poorten van de burcht rammelde. ‘Broeders,’ riep de prediker eenmaal op de erecour ‘jullie moeten straks in naam van Christus veel ellende doorstaan: armoede, naaktheid, vervolging, ziekte, honger, dorst en meer van dergelijke zaken. Zoals de Heer tegen zijn discipelen sprak: “Gij moet veel lijden doorstaan in mijn naam.” Ik weet dat u al heeft gehoord van de getuigenissen van velen over de barbaarse furie tegen gods kerken in het Oosten en – schande – het in slavernij houden van de Heilige Stad van Christus, Jeruzalem. Daarom roepen wij u op tot een reis …’

Een klaterend applaus viel Peter de Kluizenaar na zijn toespraak te deel en de paarden in de stallen snoven onrustig toen Godfried onder luid gejuich van de burchtbewoners de kleine prediker om de hals viel en zijn steun betuigde. Godfried’s besluit stond vast: hij trok ter kruisvaart.

Avonturiers
De stalen tourniquettes klikken telkens als een bezoeker de toegangspoort van het kasteel passeert. Het vormt de enige moderne dissonant in een verder middeleeuwse entourage. De torens zijn dertig meter hoog, zestien meter breed en de erecourt telt zestig bij veertig meter. De totale lengte van het kasteel bedraagt 340 meter. Het interieur bestaat uit verschillende zalen: de wapenzaal, de slaapzaal van de ridders, een kapel en een gevangenis. De authenticiteit straalt van de oude muren. ‘Hier komen we in de Godfried van Bouillon-zaal’, zegt Deleux na het passeren van een donkere tunnel. ‘Daar is het wapenschild van de eerste kruistocht en ook hier staat een standbeeld van Godfried.’ In de schaars verlichte ruimte liggen in een vitrine middeleeuwse emblemen en wapens: vlijmscherpe zwaarden waarvan de handvatten versierd zijn met fonkelende diamanten en paarlemoer. Enkele meters verderop staat een onder het zand bedolven houten kruis dat pas dertig jaar geleden door bouwvakkers tijdens renovatiewerkzaamheden is ontdekt. Het verhaal doet de ronde dat Ide D’Ardenne, de moeder van Godfried, Boudewijn en Eustache, dit kruis zou hebben aangebracht toen haar zonen eind augustus 1096 met ongeveer tienduizend man naar Jeruzalem vertrokken. Maar er wordt ook beweerd dat het in feite geen kruis is, maar afsluitingen of resten van de paardenstallen. ‘Samen met Saksen, Engelsen, Duitsers, Italianen, Fransen en Hollanders alsmede gevangenen en avonturiers trokken veel Vlamingen met de grote karavanen mee in oostelijke richting’ zegt Deleux. In de Middeleeuwen ontbraken officiële gevangenissen. Er waren slechts enkele cellen in de kelders van de kastelen. Veel geboefte werd dan ook door de geestelijkheid op pelgrimage gestuurd. Sterven in de strijd betekende een vrije doortocht naar de hemel. ‘De enige vorm van fysieke straf was de gevangenen op kruistocht te sturen. Ze verdwenen voor jaren uit het zicht van de gemeenschap. Wanneer ze onderweg stierven dan was dat voor een goed doel. Kwam het geboefte heelhuids terug, dan hoopte men dat ze een spirituele ervaring rijker waren, die hun karakter positief had beïnvloed.

bron ardennen.nl

Kasteel van Bouillon

De nauwe gangen in het kasteel van Bouillon, waar een bedompte lucht hangt, leiden naar één van de vele observatieposten die volledig in de rotsten is uitgehakt. Een blik naar beneden leert dat de schildwachten de gehele loop van de Semois rond het kasteel konden controleren. ‘Uit het steen van deze rots zijn twee zetels gehakt waarvan één stoel toegeschreven wordt aan ridder Godfried. Er is ook nog een legende aan verbonden’, vervolgt de Belgische conservator: ‘Een jongedame die geen man vindt, vlijt zich neer op de zetel van Godfried, doet een wens en nog datzelfde jaar is ze getrouwd, gegarandeerd’!

Achter de burcht heeft de gemeente Bouillon een museum ingericht over het leven en werk van haar beroemdste inwoner. Onder aanzwellende harp- en doedelzakmuziek klinkt ineens uit de luidsprekers een stem met een opvallend Fries accent: ‘In 1096 verenigden zich de volkeren van West-Europa om de tocht naar Jeruzalem te ondernemen en het graf van Christus te bevrijden. In de lange muurkast rechts van de ingang vindt men een afbeelding van de kruisvaarders zoals ze in die tijd gekleed gingen. In de centrale kast roept de maquette van Godfried van Bouillons graftombe het beeld op van deze bijzondere leenheer…’

Voor zijn vertrek verkocht Godfried van Bouillon zijn kastelen in Mouzay en Steenay aan de Maas aan de bisschop van Verdun. De hele familie hielp mee om zijn tocht voor te bereiden. Hij trok samen met zijn broer Boudewijn door het graafschap om ridders en donaties te vinden. ‘De twee zonen van Vrouwe Ide kwamen ook in onze provincie. Onderweg brachten ze delen van hun bezit onder in arme kloosters en ook de religieuzen van Afflighem lieten de kans niet voorbijgaan enige zaken te verkrijgen,’ tekende een van de monniken op.

Godfried schonk het kasteel Ramioul tussen Huy en Luik aan de monniken van Maastricht onder verplichting voor zijn ziel te bidden. ‘Het kasteel van Bouillon werd aan bisschop Othbert van Luik verkocht voor 1300 zilvermarken. Deze Othbert stond bekend als een geslepen geldmaker en financier. Hij liet door de kerk ingezamelde sieraden omsmelten tot staven goud. Ook kruisen ondergingen dit lot maar niet voordat eventuele edelstenen er waren uitgehaald.’ Zo vertrok Godfried van Bouillon met in het midden van de kleine karavaan een karrenvracht vol goud en zilver. Onder de reizigers sloot zich ook ene graaf Emich von Leinigen aan, die een reputatie had opgebouwd als bandiet en ordeverstoorder.

Rijnlandse joden
Langs de West-Europese handelsroute naar het Oosten bevonden zich al eeuwen lang joodse gemeenschappen. De joden speelden een belangrijke rol in de internationale handel tussen christelijke en moslimlanden. Omdat woekerpraktijken voor christenen streng verboden waren, was het bankwezen in joodse handen. De joden vroegen vaak hoge rente en maakten enorme winsten. Veel boeren en arme stadbewoners raakten hierdoor steeds dieper in de schulden. Door deze praktijken groeide in de elfde eeuw de weerstand tegen de joden. In de vroege Middeleeuwen waren westerse christenen dan ook de grote vijanden van de joden. Ook de kruisvaarders moesten bij gebrek aan land geld lenen van ‘hen die Christus kruisigden.’ Er ging zelfs het gerucht rond dat Godfried, die vanuit Noord-Frankrijk onderweg was naar Duitsland, Christus’ dood wilde wreken alvorens op kruistocht te gaan, maar Godfried liet aan de autoriteiten in het Rijnland weten niet tot vervolging over te gaan.

Op 18 mei 1096 arriveerde graaf Emich met zijn troepen in Worms, een vriendelijk stadje aan de Rijn. Hij ving het gerucht op dat een christen was verdronken door een jood. Dat gaf aanleiding tot opstootjes en rellen. Steeds meer bewoners van Worms maakten zich onder leiding van graaf Emich op voor een aanval op de joodse wijk. Op 20 mei vond er een bloedbad plaats waarbij elke jood van Worms om het leven werd gebracht. ‘Ik weet niet of het een oordeel van God was of een waanvoorstelling in hun geesten, maar de pelgrims raakten in een golf van wreedheid tegen de joden. Ze veroorzaakten een wrede slachtpartij, vooral in het Duitse Rijnland (…).

Het gietijzeren hek van de joodse begraafplaats in Worms knarst op haar hengelsels. Aan de westzijde van de Andreasweg tegenover de oude, gerenoveerde stadsmuur, ligt het uit 1076 daterende Heilige Zand, de oudste joodse begraafplaats van Europa. Volgens de legende is hier zand afkomstig van het Heilige Land uitgestrooid. Een groep Duitsers trekt onder leiding van een rabbijn van grafsteen naar grafsteen waarop kleine kiezelsteentjes met gevouwen briefjes liggen. ‘Dat is een eerbetoon aan hooggeplaatste rabbijnen die hier begraven liggen,’ zegt Wout van Bekkum. Hij is werkzaam bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen als hoogleraar Semitische Talen en Culturen met als specialisatie middeleeuws jodendom.

Veel grafstenen zijn verbrokkeld door de tand des tijds en sommigen zien er vaalgroen uit. Het gebladerte van de eeuwenoude bomen vol tsjilpende vogels hangt roerloos boven de stenen. Het lager gelegen deel van de begraafplaats, naast de kathedraal, bevat ongeveer duizend zandstenen graven. Iedere grafsteen staat naar het noordoosten gericht, naar de synagoge. Hier ligt de oudste grafsteen van Worms, uit 1076, maar de Hebreeuwse opschriften zijn nauwelijks meer te ontcijferen. Enekel meters verderop liggen de graven van de slachtoffers van graaf Emich von Leiningen. ‘Onder andere van bestuurders van de joodse gemeente van Worms. Marjahoeda is een belangrijke naam die in 1096 een functie had als voorzanger en ten prooi viel aan de eerste kruistocht,’ zegt Van Bekkum die op enkele kleine nauwelijks zichtbare grafstenen wijst in de linkerhoek van de begraafplaats. Sir Steven Runciman spreekt in dit verband van een pogrom. De moord op de Rijnlandse joden door de kruisvaarders is te vergelijken met de uitroeiing van deze bevolkingsgroep door Hitler en consorten. ‘De nazipartij bediende zich zeker van dezelfde christelijke symboliek en dezelfde vooroordelen jegens de joden als in de tijd van de kruisvaarders,’ zegt Van Bekkum. ‘Vergeet niet dat de nazi’s hun mensen recruteerden uit de Duitse katholieke Orden. De joden werden toen beschouwd als de vijanden van Christus,  ja zelfs als de moordenaars van Christus en dat religieus antisemitisme werd door de monniken die in verschillende bedelorden waren georganiseerd flink aangewakkerd. Het was eeen vorm van opruiing die de kruisvaarders goed van pas kwam. Het oude theologische vooroordeel dat de joden de Messias niet hebben geaccepteerd dient te worden bestraft, toen en ook nu nog in deze eeuw

Paus Urbanus en zijn bisschop Adhémar sanctioneerden de vervolging van de joden door de kruisvaarders, een gegeven dat later herhaald werd door Paus Pius XII, wiens rol in de Tweede Wereldoorlog omstreden is.

Op 25 mei 1096 bereikte graaf Emich von Leiningen Mainz waar de aartsbisschop inmiddels de poorten had gesloten. De inwoners verkeerden in paniek vanwege een te verwachten aanval daardoor braken er rellen uit waarbij een christen werd gedood. De joden verzamelden zich in de synagoge vanwaar ze, in ruil voor bescherming, forse giften lieten sturen naar de stadsautoriteiten. Een joodse onderhandelaar bracht zelfs zeven pond goud naar graaf Emich, die het fluks in eigen zak stak. De volgende dag viel von Leiningen het paleis aan. De joden boden weerstand maar werden verslagen.

‘Iedere man van Israël bewapende zich op de binnenplaats en allen marcheerden naar het Poorthuis om de burgers en kruisvaarders te bestrijden. Ze streden tot in het Poorthuis, maar tot onze ellende overweldigde de vijand hen en bezette het huis. Toen verzamelden alle heidenen zich om de joden te vernietigen (…). In het midden van de binnenplaats vond de vijand enkelen van onze gelovigen samen met rabbi Isaac ben Moses, een zeer briljant geleerde. Hij was de eerste die zijn nek uitstak en ze sloegen zijn hoofd eraf. De joden hadden zich in gebedsdoeken gewikkeld en wachtten op het voltrekken van de wil van hun Schepper. Ze wilden geen uur langer meer leven en gaven zich over aan het oordeel van de hemel. De vijand wierp stenen en speren naar hen, maar ze vluchtten niet. Allen werden afgeslacht.’

Verschillende joden redden zich echter ook het leven door hun geloof af te zweren. De massamoord duurde twee volle dagen. Ongeveer duizend joden vonden in Mainz de dood. ‘Graaf Emich was de vijand van alle joden – moge zijn beenderen fijn worden gemalen door ijzeren molenstenen. Hij stond bekend als een man die geen genade kende voor de oude of jonge vrouwen, noch de baby’s, de zuigelingen of de zieken. Hij verpulverde Gods mensen als stof tijdens het dorsen. Hij sloeg de jonge mannen neer met het zwaard en sneed zwangere vrouwen open…’

bron sportgeschiedenis.nl

Godfried van Bouillon

Onder het toeziend oog van Godfried van Bouillon – die ondanks zijn toezeggingen niet ingreep om de wandaden tegen te gaan – trok de karavaan verder naar Ratisbon, het hedendaagse Regensburg. In hun gelederen bevonden zich ook volgelingen van graaf Emich von Leinigen. Sommigen hadden muilezels die op de dagelijkse tocht van circa 35 kilometer bijna door de poten zakten, zo zwaar waren de dieren beladen met gestolen goud, zilver en diamanten.

De Hongaarse koning Koloman had net bij een gewelddadige confrontatie een ander volksleger onder leiding van de priester Gottschalk vernietigd. Koloman weigerde Von Leinigen de toegang tot zijn land en sloeg de wanordelijke karavaan uiteen. Von Leiningen zag kans op zijn snelle paard te ontkomen. De weinige andere overlevenden sloten zich later aan bij het leger van Godfried van Bouillon, dat de Hongaarse grens begin oktober 1096 bereikte.

Hoofdstuk drie: http://rozenbergquarterly.com/?p=1428

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – III – Reizen in het spoor van de kruisvaarders

Hongarije: de koning der boeken

bron nl.wikipedia.org

Koloman van Hongarije

In het oosten grensde Duitsland even voorbij Wenen aan het rijk der Magyaren (Hongarije). Deze uit Rusland afkomstige steppe-nomaden hadden onder hun leiders van de Arpad dynastie tussen 899 en 955 West-Europa tot in Spanje geteisterd. Nadat ze in 955 door de Duitse keizer Otto de Grote bij Augsburg in Zwaben waren verslagen, kozen ze voor een rustig bestaan als landbouwers en stichtten onder de katholiek geworden koning Géza (970-997) het vorstendom Hongarije. Zijn opvolger, koning Stefan (997-1038) gebruikte zijn macht om van Hongarije een op het Westen georiënteerde christelijke natie te maken. Het leverde hem de naam De Heilige op. Hij liet zich inspireren door de vele Duitse edelen aan zijn hof en de Benedictijnse monniken, die grote stukken land binnen zijn rijk bezaten. Onder Koloman (1095-1116), die de bijnaam ‘koning van de boeken’ kreeg vanwege zijn voorliefde voor het lezen van boeken, werd het land een stabiele natie. In deze tijd emigreerden veel landbouwers uit Frankrijk en Duitsland naar Hongarije en brachten samen met de kloosterlingen de akker- en wijnbouw op een hoger peil. Koloman zat nauwelijks op de troon toen de eerste kruislegers zijn land binnendrongen.

De universele pelgrim
Bijna geruisloos zoeft de stadsbus van het Regensburger Verkehrsverbund langs de Donauoever richting Altstadt. Voorafgegaan door een vrolijke pingel wringt het metalige geluid van de vrouwenstem op de plaatsten waar je dat niet zou verwachten straatnamen met een nostalgische lading uit de krappe luidsprekertjes. ‘Am Ölberg,’ op de Olijfberg, heet het in een uitgestorven straat. Het is altijd weer een verrassing om in historische steden te ervaren hoe de dode buitenwijken in de binnenstad onverwacht kunnen overgaan in zuinig bewaarde juweeltjes uit het verleden.

Plotseling is het geheel en al geschiedenis, maar de stad heeft er dan ook 1800 jaar over kunnen doen om dat doel te bereiken. Toch is er van de belangwekkende gebeurtenissen in de late zomer van 1096 nauwelijks een spoor te bekennen. Met enige fantasie kan een stenen beeld op de binnenplaats van de Sint-Emmeram Kerk worden gezien als een verwijzing naar de eerste kruistocht. Op een voetstuk staat een kleine man gekleed in een lange, tot aan de voeten reikende jurk. Daaroverheen draagt hij een mantel met een opgenaaid kruis. Is dit de universele pelgrim?

bron: wikimedia commons

Steinernebrücke

De middeleeuwse ‘Steinerne Brücke’, die in alle VVV-foldertjes staat, verbindt de oude stad over de Donau met een aan de oevers gelegen stadspark. Even ten noorden hiervan loopt een doorgangsweg, die voor de gehaaste hedendaagse reizigers B-8 heet. Langs deze straat moeten de Franken, zoals de kruisvaarders werden genoemd, na het passeren van de brug in de richting van Passau zijn getrokken. Kort daarvoor waren in omgekeerde richting honderden uit het Rijnland gevluchte joden in doodsangst over de brug de stad binnengekomen. Zij zochten bescherming bij hun Regensburger geloofsgenoten, die van schrik in groten getale het oude geloof inruilden voor het christendom. De geschiedenis laat zien dat het niet heeft mogen baten.

In de nauwe doorgang naar de Vismarkt poseert Don Juan, een zoon van Karel V, gekleed in een nichterig zestiende eeuws rokje, tussen de uitgestalde waren van wat groentewinkels. Als ‘zoon van Regensburg’  heeft hij in het spoor en de geest van de kruisvaarders een bijdrage geleverd aan het bestrijden van de ongelovige Turken. ‘Als aanvoerder van de pauselijke armada,’ zo staat er op zijn monument geschreven, ‘vernietigde hij de Turkse vloot en redde daarmee de christelijke Middellandse Zee landen van de dreiging der islam.

Even verder, op de Korenmarkt, lijkt het verleden de mensen niet te raken. Het is een prachtige zomerse avond en temidden van de smalle straatjes waar in vergane eeuwen uit de Faust weggelopen typen in het schemer langs de muren slopen en Kepler zijn natuurkundige proeven nam, laten de Regensburgers op het overvolle, gonzende terras van Pizzeria Tartigno de frische Salate en saftige Steaks met jonge Chianti in hun ruim bemeten buiken verdwijnen.

Ook voor Godfried was Regensburg na een inspannende reis langs Rijn en Donau, dé aangewezen plaats om voedsel in te slaan en weer op krachten te komen. Ratisbon, zoals het oude Regensburg werd genoemd, lag aan het strategische beginpunt van de uiterst belangrijke weg die door de langstrekkende legers Via Militaris en de langstrekkende handelaren Via Commercialis werd genoemd. Deze bijna volledig onverharde route vormde de verbinding tussen Centraal-Europa en het Midden-Oosten en werd vrij nauwkeurig door de kruisvaarders gevolgd. Door haar ligging werd Regensburg een groot handelscentrum en de belangrijkste tussenstop op weg naar Constantinopel. Regensburg is de feitelijke vertrekplaats van de eerste kruistocht geworden. Het was het verzamelpunt waar Godfried de komst van groepjes pelgrims uit de omliggende streken afwachtte. Daaronder bevonden zich nogal wat onbeduidende graven en hertogen, die allerlei kasteeltjes langs de Donau bewoonden en als roofridders in hun gebied vaak al een slechte reputatie hadden verworven.

Geharnasten, gelovigen en gelukszoekers
In oktober vertok het kruisleger uit Regensburg. Over de samenstelling en de grootte van de mensenmassa kunnen de historici niets met zekerheid zeggen. Behalve Godfried waren er nog drie officiële kruislegers vanuit Frankrijk onderweg. Deze eerste kruistocht was in feite een aangelegenheid van Franse edelen. Bisschop Adhémar van Monteil, de leider van de kruistocht, vergezelde het leger van graaf Raymond van Toulouse over de Alpen via Noord-Italië, de Dalmatische kust en Griekenland. Hertog Robert van Normandië, graaf Stephen van Blois en graaf Robert van Vlaanderen vertrokken uit Rouen, reisden over de Alpen via Rome nar Bindisi in Zuid-Italië, vanwaar ze over zee naar Epirus (Albanië) reisden. Uit Noord-Italië vertrok het leger van Bohemund van Tarente, die van Bari naar Epirus reisde. Uiteindelijk zouden alle legers zich in Constantinopel bij elkaar aansluiten. Godfrieds tijdgenoot, de historicus Fulcher van Chartres, schatte het totale leger bij aankomst op wel 600.000 man en Anna, de dochter van de Byzantijnse keizer, die Godfried met eigen ogen de Bosporus zag oversteken heeft het in haar biografie over 10.000 ridders en 70.000 infanteristen. Ook in moderne geschiedenisboekjes wordt soms nog geschreven over enkele ‘honderduizenden christenen’. Volgens de nestor van de kruisvaartgeschiedenis, Sir Steven Runciman wilden Fulcher en Anna alleen maar aangeven dat het om ‘veel manschappen’ ging. Op basis van historische bronnen en wat rekenwerk probeerde hij zelf een zo nauwkeurig mogelijk schatting te maken. Met vrij grote zekerheid wist hij dat bij iedere ruiter ongeveer zeven voetsoldaten hoorden en afgaande op de in kronieken beschreven inzet van paarden en ruiters schat Runciman Godfrieds sterkte op 1000 cavaleristen en 7000 infanteristen. Alle legers bij elkaar opgeteld op het ogenblik van vertrek uit Constantinopel komt hij uit op een ruwe schatting van 4500 ridders en 30.000 infanteristen. Ter vergelijking noemt Runciman de grootte van het totale Byzantijnse leger (120.000) en het Moslim leger in Turkije (30.000), waarmee de kruisvaarders hun eerste veldslag leverden.

Nog meer onduidelijkheid bestaat er over het meereizende voetvolk. De geschiedschrijver hield zich sowieso niet  bezig met ‘het gemene volk’ en de kleurrijke samenstelling van deze ongeregelde groep grote en kleine gezinnen, geestelijken van alle rangen en orden, gelukzoekers, dieven, moordenaars en hoeren gaf weining numerieke houvast. Boerengezinnen hadden hun onderkomen verpacht of gewoon achtergelaten, gelukzoekende timmerlieden wierpen de deuren achter zich in het slot en laadden vrouw en kinderen op een kar. Begeleid door hun blaffende honden vonden ze onderweg ‘opstapplaatsen’ waar ze zich bij andere reizigers konden aansluiten.

Wasvrouwen en edelvrouwen
Op een kortstondige verloving na is er over Godfrieds liefdesleven niets bekend. Hij is als vrijgezel vertrokken en als vrijgezel gestorven. De meeste ridders brachten wél hun vrouwen en kinderen mee op de reis naar het Heilige Land. Velen, waaronder Boudewijns vrouw, Godvere, en haar kinderen, stierven tijdens de tocht door uitputting, ziekte of geweld. Andere vrouwen baarden onderweg naar Jeruzalem soms wel drie kinderen. Paus Urbanus had vrouwen verboden deel te nemen aan de kruistocht, wanneer ze niet begeleid werden door mannelijke familieleden. Veel vrouwen hielden zich aan dit voorschrift, zolang hun begeleiders niet in de strijd waren omgekomen, maar er waren ook heel wat alleenstaande vrouwen die zich in leven hielden als wasvrouw, vlooienvangster of prostitueé. Ook waren er vrouwen die zich actief inzetten in het belang van de kruistocht. Gravin Adèle, de vrouw van Stephen van Blois, schaamt zich dood en geeft haar man er flink van langs wanneer hij zich tijdens de belegering van Antiochië ziek voordoet en er tussen uitknijpt. Met ernstige verwijten dwingt zij hem om terug te keren want, zo voegt ze eraan toe: ‘Liever nog zie ik hem dood, dan dat hij ervan wordt verdacht de riddereer te kort gedaan te hebben.’

Bij de slag van Dorylaeum in Centraal-Turkije wordt voor het eerst melding gemaakt van de aanwezigheid van vrouwen op het slagveld. ‘De echtgenoten en dochters der ridders waren zo bevreesd in handen des vijands te vallen, dat ze zich met hare juwelen sierden en zich schitterend tooiden met het inzicht het hart der barbaren te vermurwen. Toen het gevaar voorbij was wierpen de vrouwen zich in het gewoel van de strijd, mondvoorraad, water en wapenen aandragende, ongetwijfeld om een ogenblik van zwakheid te doen vergeven en de smet uit te wissen, dat zij zich voor de Turken getooid hadden.’

Maar ook andere dan de riddervrouwen hadden zich ‘mooi gemaakt om de mannen te vermurwen’. De aanwezigheid van lichtekooien was een doorn in het oog van de geestelijken die zichzelf, ook dat is uit de kronieken bekend, liever in ruil voor hemelse geloften aan uitspattingen overgaven met de meer onschuldige vrouwen in het gezelschap. Wanneer echter de kruisvaarders getroffen werden door rampspoed, dan werd dit door de geestelijken direct toegeschreven aan de gerechtigheid van God, die zich had geërgerd aan het zedenbederf dat werd veroorzaakt door de aanwezigheid van vrouwen, de bron van alle kwaad.

nl.wikipedia.org

Aan de mooie, blauwe Donau
Over de Via Militaris, langs de snelstromende Donau, bereikt het kruisleger Passau, de tegenwoordige grensstad tussen Duitsland en Oostenrijk. Ongeveer op de plaats waar een moderne Donau Dampher met gedekte candle light-tafeltjes zich gereed maakt om het voornamelijk grijsharige publiek het Ferienland am Donaustrom te laten doorkruisen, gaven enkele manschappen van Godfrieds leger er de voorkeur aan om zich per boot stroomafwaarts te laten vervoeren naar Belgrado, waar ze zich weer bij de hoofdmacht aansloten. ‘Na de Nibelungen trokken ook de legers van de kruisvaarders en pelgrims langs de Donau,’ schrijft het Oostenrijkse Fremdenverkehrsverband in haar kleurrijke folder over Neder-Oostenrijk met zijn kastelen, vele kleine kerkjes uit de Oostenrijkse Barok en de abdij van Melk die heel dominant over het gelijknamige dorp heen leunt. Het beheer over deze ‘kerk en burcht op de rots’ werd in 1089 door de marktgraaf in handen gegeven van de Benedictijner monniken. Zij zetten de traditie voort van het klooster, dat faam had gekregen als hospies voor pelgrims, die hier onderdak vonden om weer opgelapt te worden voor het vervolg van de reis. De tijden zijn veranderd. Stift Melk, zoals de Oostenrijkers het klooster noemen, biedt geen onderdak meer aan de moderne reiziger. Die logeert langs de Donauoevers op de stadscamping of in lokaties als Das Alte Fehrhaus. Maar op het terrein van de ‘Stift’ kan wel worden gegeten: in het tuinpaviljoen met openlucht-theater worden in het hoogseizoen wel een paar honderd uitgehongerden tegelijk bediend. Bij de kassa staan gidsen ongeduldig te wachten om vakantiegangers te begeleiden door de kloosterkerk, waar het rococo-gewelf ter verheerlijking van God tot de laatste millimeter is beschilderd met goudomrande wolken en fladderende engelen. Of langs de panelen met de historie van de Benedictijnen in de zalen van het klooster, waar het geschuifel van biddende monniken node gemist wordt. Buiten de vakantieperiode kan het gebouw slechts op afspraak worden bezocht. Dan ontvangen zo’n zevenhonderd jongens en meisjes een goed-katholieke opvoeding op het in het klooster gevestigde gymnasium en willen de resterende 35 kloostermonniken in alle rust gebruik maken van de schitterende bibliotheek met 200.000 banden. Tussen deze, over meerdere zalen verdeelde boekenrijkdom, vond – moeten we geloven – de schrijver Umberto Eco een manuscript van de monnik ‘Adson van Melk’ met het basismateriaal voor zijn boek De naam van de roos.

Godfried haastte zich in de richting van Hongarije en sloeg zijn tenten op in het Wener Woud, dicht bij de grens van het rijk van koning Koloman, Kálmán op z’n Hongaars, die wordt beschreven als bochelig, mank en half blind. Koloman mag zo zijn gebreken hebben gehad, in Hongarije staat hij bekend als een bijzonder ontwikkeld man die leunend op een stapel boeken staat afgebeeld op het nationale monument. Kolomans historische belang is dat hij de positie van de katholieke Kerk, die door zijn voorvaderen in Hongarije was geïntroduceerd, heeft versterkt.

Vooralsnog moet Koloman geen hoge dunk hebben gehad van zijn Westerse geloofsgenoten. Drie christelijke kruislegers had hij al binnen zijn grenzen gehad. Ze hadden alle afspraken verbroken en waren moordend en plunderend over het platteland getrokken en uiteindelijk door Koloman vernietigd en verdreven. Bij zijn verschijning aan de Hongaarse grens ontving Godfried dan ook geen greintje krediet. Hij mocht het land niet in.

‘Onze Heren en Prinsen verbazen zich dat Gij, behorende tot het Christelijke geloof, het leger van God een zo’n wreed lot heeft aangedaan,’ begon de brief die Godfried aan een delegatie van twaalf ruiters had meegegeven om de koning tot andere gedachten te brengen. ‘U verbiedt mij uw grondgebied en koninkrijk door te trekken en heeft hiermee onjuiste beschuldigingen gedaan. Daarom blijven wij uit vrees en onzekerheid in Tulln wachten tot we uit de mond van de koning hebben vernomen waarom zo’n grote misdaad heeft plaatsgevonden van christenen tegen andere christenen.’ Koloman ontving de afgevaardigden met alle honneurs en liet ze aanzitten bij zijn maaltijden. Ook in zijn antwoord, waarin hij aandringt op een ontmoeting, straalt hij één en al vriendelijkheid uit. ‘Koning Koloman groet Godfried en alle christenen,’ begint zijn antwoord. ‘Wij hebben begrepen, dat je een prins en machtig man bent en dat allen die je hebben gekend je trouw hebben geroemd. Kennis genomen hebbende van deze bijzondere reputatie, zie ik er nu naar uit je te ontmoeten en te leren kennen. Ik heb daarom besloten dat we elkaar zullen ontmoeten in het kasteel van Sopron, dat dicht bij mijn huidige verblijfplaats ligt. Je kunt deze reis zonder gevaar afleggen. Wij wachten op elkaar bij een moerasachtige oever, ieder aan een kant en daarna hebben we een onderhoud over alles wat u wilt weten en denkt dat wij weten.’ De geschiedschrijving zegt dat beiden na een kort verblijf in Sopron in goede harmonie verder reisden naar het Benedictijnse klooster van Pannonhalma en daar drie dagen verbleven.

Het bed van Godfried

bron: commons.wikimedia.org

Pannonhalma

Een bus vol schoolkinderen en boerenvrouwtjes met manden vol mondvoorraad verlaat het station van Györ in de richting van Pannonhalma. Buiten de stad voert een lange, smalle door bomen begrensde weg over de zachtglooiende heuvels van het oude Pannonische landschap. Halte na halte druppelt de bus geleidelijk leeg. Over stoffige paden verdwijnen de passagiers met hun schooltassen en manden als een stip in de verte om daarna geheel op te lossen in de eindeloze poesta. Vele kilometers voor het dorp Pannonhalma is het strategisch op een heuvel gelegen Benedictijner bolwerk al zichtbaar. De abdij staat in de steigers en dat is kenmerkend voor haar historie, want sinds de oprichting werd het gebouw keer op keer verbouwd en uitgebreid. Zoals het er nu bijstaat met haar overwegend neo-classistische kenmerken is er weinig over van wat een van Europa’s oudste en fraaiste kloosters moet zijn geweest. Vanaf deze plaats trok koning Stefan in het begin van de elfde eeuw met zijn leger kerstenend over het platteland van de door de Magyaren gegrondveste natie. Tien eeuwen lang heeft de abdij het dorp gedomineerd, de boeren de weg naar de kerk gewezen en hun primitieve landbouw veredeld en uitgebreid met de tot de dag van vandaag lucratieve wijnbouw.

Op het dorpskerkhof van Pannonhalma is het zwart van de dorpsbewoners en de monnikenrokken. Weer heeft Gods hand ingegrepen en het toch al dunbevolkte, slechts vijftig monikken tellende klooster moet opnieuw afscheid nemen van een broeder.

Een stevig hek grendelt de abdij af van de buitenwereld. Daarachter op de binnenplaats wordt een luidruchtig partijtje gevoetbald door een paar van de driehonderd internaatstudenten. Een druk op de intercom legt de verbinding met de ‘broeder van dienst’ die voorgaat naar de ontvangstruimte. Achter een meters lange, zware eiken tafel zit Casper, de archivaris en historicus van de abdij, al te wachten. ‘Het is ons wel bekend dat Godfried onderweg van Györ naar Stuhlweisenburg hier drie dagen verbleef,’ begint de broeder. ‘Er is hier natuurlijk in de loop der tijden het een en ander overheen gebouwd, maar de plaats waar hij heeft overnacht is nog wel bekend.’ Even later klost hij door een holle, kale gang met moderne, gladgepleisterde muren, slaat op het eind rechtsaf en stopt in het schemerdonker bij een opvallende plek. ‘Dit is de plaats waar Godfried waarschijnlijk heeft geslapen,’ zegt Casper trots en wijst naar een oud stuk muur waar het pleisterwerk op nadrukkelijke wijze is vrijgelaten. De overtuiging waarmee hij de lokatie aanwijst is overrompelend maar zijn bewering wordt door geen enkele historicus gestaafd. Ook is er in het hele klooster nergens een document te vinden waarin van de komst van Godfried en Koloman gewag wordt gemaakt, maar wie de geschiedenis een kans wil geven laat hier zijn fantasie even de vrije loop…

wikipedia commons

Een historisch zandpad
Onderweg van Pannonhalma naar Stuhlweissenburg, het vijftig kilometer westelijk van Budapest gelegen huidige Székesfehérvár, wordt de weg verlaten en is de hulp van een stafkaart onontbeerlijk om het dorpje Mórichida te vinden, dat door een zandpad wordt verbonden met het gehucht Rábaszentmiklós. ‘Hegy Utca’, bergweg, noemen de bewoners het vier meter brede pad. Het loopt door een prachtig gemengd loof-naaldbos en in de bermen schittert een palet van kleurrijke planten met opvallende felblauwe en gele distels. Dit verlaten stuk zandpad heeft de beroemde Hongaarse historicus en kruistochtkenner professor György Györffy met grote zekerheid gedateerd als een stukje van de oude Via Militaris, de route van Godfried en zijn leger. Hier heeft Godfried gereden! Met zijn duizenden mannen, vrouwen, kinderen, paarden, ezels, karren… ‘Godfried reisde van Sopron bij de Hongaars-Oostenrijkse grens naar Györ langs de tegenwoordige weg van Wenen naar Budapest,’ zegt professor Györffy, ‘en vandaar trok hij bij Stuhlweissenburg, het tegenwoordige Székesfehéhervár, langs de oostoever van het Balatonmeer naar het zuiden in de richting van Servië.’ Deze met nadruk opgemerkte mededeling staat haaks op hetgeen algemeen aangenomen wordt. Sir Steven Runciman laat namelijk het kruisleger langs de westoever van het Balatonmeer trekken, waarmee Pannonhalma en Stuhlweissenburg van het toneel verdwijnen. Györffy, een in Oost-Europa zeer gerespecteerd historicus, heeft langdurig en intensief onderzoek gedaan naar hospiesen, herbergen en andere rustplaatsen in het elfde eeuwse Hongarije en op basis daarvan zijn oostelijke route van het eerste kruisleger gebaseerd. ‘Ik heb hier een boek uit de elfde eeuw waarin geschreven staat dat iedereen die naar Jeruzalem trok een vaste route kende door zijn eigen land,’ zegt Györffy. ‘Het is daarom zo goed als zeker dat Godfried in Hongarije een hem aangewezen weg volgde en deze route staat hier vanaf Wenen nauwkeurig mét reistijden beschreven. Ook wordt exact weergegeven wat voor wouden, riviertjes en beekjes er op de route lagen.’

Met de komst van de kruistochten werd de door Hongarije lopende pelgrimsroute steeds belangrijker. Allerlei belangrijke Europese persoonlijkheden trokken door het land en hebben er voor gezorgd dat Hongarije werd opgenomen in het netwerk van het Europese handelsverkeer.

Godfried verwierf  het vertrouwen van Koloman en kon zijn reis voortzetten. De koning had boodschappers door het hele land laten bekend maken dat men voor redelijke prijzen alle noodzakelijke produkten aan de kruisvaarders moest verkopen: brood, wijn, graan en gevogelte. Maar ook had hij geëist dat Godfrieds broer Boudewijn met vrouw en kinderen als gijzelaar achterbleef. Voor het geval er toch iets fout zou gaan… Eind september trok het leger bij Oedenburg de grens over. In het gebied dat voor hen lag werden dichte wouden afgewisseld door rijke landerijen met visrijke rivieren. Rond de weinige houten huizen en de merendeels in de grond gebouwde plaggenhutten graasden aanzienlijke kudden vee. De kruisvaarders waren aangenaam verrast over zoveel welvaart en sloegen in het land van melk en honing zoveel proviand in als ze maar konden dragen. Na drie dagen bereikten ze de koningsstad Stuhlweissenburg, de hoofdstad van het Hongaarse vorstenhuis.

Een heilige plaats omgeven door beton
Om veiligheidsredenen hadden de Hongaarse koningen in deze tijd geen vaste verblijfplaats, maar de ‘zetel bij de Witte Burcht,’ zoals de letterlijke vertaling van Stuhlweissenburg luidt, werd de plaats waar in de koninklijke basiliek de kroningen, trouwerijen en begrafenissen plaatsvonden. Székesfehérvár hebben de Hongaren de stad later genoemd en behalve deze naamsverandering hebben tien eeuwen geschiedenis het stadsbeeld ook niet onberoerd gelaten. De middeleeuwse stad, het huidige centrum, heeft haar oude vorm en afmetingen behouden, maar van de bebouwing uit die tijd is nauwelijks iets overgebleven. Aan de andere kant heeft de architectuur van het laatste regime de buitenwijken ingevuld met betonnen woonkazernes, afgewisseld met socialistisch realistische monumenten. Er wordt op grote schaal gewerkt om de opdringende betonrot, die uitgebreide sporen heeft achtergelaten, te bedwingen.

Met name de zeer gewelddadige vrijheidsoorlogen tegen de Turken (1526-1690) veroorzaakten een enorme kaalslag in het centrum. De Oostenrijkse Habsburgers verdreven de Turken uit Hongarije en eigenden zich het door de oorlogen verzwakte land toe. De bezetting door de gehaatte Habsburgse overheersers (1690-1867) leidde tot een explosie van bouwaktiviteiten. Het is deze architectuur die een overheersende rol speelt in de sfeervolle binnenstad met haar kleine steegjes en historisch beelden.

De koningsgraven
Pal in het centrum van Székesfehérvár ligt een enorme bouwput, een schatkamer voor archeologen. Ooit bevond zich op deze plaats de voorzijde van de koninklijke basiliek die al voor de komst van de eerste kruisvaarders werd gebouwd, door de Turkse sultan Suleiman in 1543 werd geplunderd en geleidelijk door verwaarlozing ten gronde is gegaan. Er paar nieuwsgierige voorbijgangers kijken hangend over een hek een meter of vier de diepte in naar wat lage, brokkelige muurtjes. Mannen en vrouwen zijn met kleine borsteltjes driftig aan het vegen. Een televisiecamera volgt de handbewegingen van een vrouw met laarzen aan, de archeologe professor Piroska Bitzo. ‘Dit was de aartskerk van de Hongaarse koningen en die is in het begin van de elfde eeuw opgericht door koning Stefan de Heilige,’ legt Bitzo uit. ‘In een van de oude grafkelders hebben we een paar jaar geleden zijn sarcofaag gevonden en ook een altaar uit die tijd.’ Bitzo heeft verschillende Hongaarse koningen kunnen opgraven, maar tot haar teleurstelling is het graf van Koloman nooit gevonden. ‘Dat zou interessant geweest zijn,’ zegt ze peinzend, ‘al was het maar vanwege zijn uiterlijk. De man was mismaakt en ik had graag zelf willen zien hoe dat lichaam er werkelijk uitgezien heeft.’ Ook van kruisvaarders heeft Bitzo geen spoor gevonden, maar ze gaat er wel vanuit dat ze hier geweest zijn. ‘Stuhlweissenburg was zo’n beetje de enige stad in Hongarije. Budapest bestond nog niet eens. En het lag aan de Via Commercialis. Maar het is pas waar als ik bewijzen gezien heb. Tot zo lang blijf ik twijfelen…

De treinreis naar de grens van Servië laat zien waar Hongarije groot in is. Poesta’s, uitgestrekte graslanden met af en toe een boerenkar of een groepje rennende paarden. De schamele boerderijtjes hebben zonder uitzondering een stenen put met een karakteristieke houten zwengel naast de deur. Dorpen liggen verlaten en ogenschijnlijk doelloos in de zeer hete zomerzon. Op de erven strekken samengeschoolde ganzen hun nekken afkeurend in de richting van de trein. Af en toe stopt de trein en stappen er een paar vrouwen in voor een bezoek aan het volgende dorpje. Zo kan het landschap eruitgezien hebben toen Godfried voorbij trok. De ganzen, de waterput, de boerderijen wat eenvoudiger en de mensen veel angstiger. Peter de Kluizenaar was hier al langs getrokken en vond de bevolking niet zo aardig want: ‘Toen wij door Hongarije trokken ontmoetten we op onze tocht hier en daar slechts een smadelijke bejegening, die we met gelatenheid verdroegen en waarvan we de straf aan God overlieten.’ Naarmate ze verder reisden nam het gebrek aan levensmiddelen toe en kennelijk viel toen het besluit om Gods straf dan toch maar zelf ter hand te nemen, want om aan voedsel te komen ‘verstrooiden ze zich over het platteland, roofden de kudden, staken woningen in brand en vermoordden enige bewoners.’

Godfried zou op zijn reis nog vaak worden geconfronteerd met de onaangename erfenissen van zijn voorgangers. Deze keer kon hij met de logistieke steun van Koloman en tot opluchting van zijn gegijzelde broer de grens met Servië zonder problemen bereiken.

Hoofdstuk Vier: http://rozenbergquarterly.com/?p=2128

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – IV – Reizen in het spoor van de kruisvaarders

 nl.wikipedia.org

Koloman van Hongarije

De Balkan: een eeuwig strijdtoneel
In de zesde eeuw trokken de door Turkse stammen uit Oost-Azië verdreven Avaren naar het gebied dat ongeveer het huidige Hongarije beslaat. De Avaren onderwierpen de uit Centraal-Azië afkomstige Zuidslaven die langs de Kaukasus via Centraal-Europa naar Dalmatië (ongeveer het voormalige Joegoslavië) waren getrokken. De Slovenen, die evenals de Serviërs, Kroaten en Bulgaren tot de Zuidslaven behoren, stichtten als eersten een eigen staat. In de negende eeuw versloeg Karel de Grote de Avaren en vanaf die tijd tot 1918 waren de Slovenen verbonden met het Duitse Rijk en Habsburgse staten. In de negende eeuw versloeg Karel de Grote de Avaren en vanaf die tijd tot 1918 waren de Slovenen verbonden met het Duitse Rijk en de Habsburgse staten. In de negende eeuw ontstond na een vrijheidsstrijd tegen de Byzantijnen de eerste Servische Staat, die wel deel bleef uitmaken van het Byzantijnse rijk. Aan het eind van de tiende eeuw ontstond het machtige koninkrijk Macedonië, dat in 1018 werd ingelijfd bij Byzantium. In de tiende en elfde eeuw ontstond tussen de rivier de Drau en de Adriatische zee een Kroatische Staat. Kroatië werd in 1089 een deel van Hongarije onder koning Koloman. Het in 1041 onafhankelijk geworden Zeta (Montenegro) werd in 1051 een koninkrijk. De streek Bosnië stond aanvankelijk onder bestuur van Zeta, maar werd in 1136 ingelijfd bij Hongarije. Tegen het eind van de twaalfde eeuw sloten veel Bosniërs zich aan bij het geloof der Bogomielen, de Bosnische Kerk, een door de christelijke kerken bestreden ‘ketterse’ godsdienst. Het Bogomilisme gaat uit van een voortdurende strijd tussen twee principes: goed-kwaad, god-de duivel. Hun gedachtegoed verspreidde zich vanuit Bulgarije binnen het Byzantijnse Rijk, Noord-Italië en Frankrijk (Katharen). Het christendom op de Balkan werd door Beierse missionarissen in de achtste eeuw onder de Slovenen verspreid en door de Franken in de negende eeuw onder de Kroaten. Vooral binnen het Kroatische koninkrijk streden adellijke families voortdurend om de macht, terwijl door hevige conflicten tussen de Latijnse en Slavische katholieken de spanningen steeds hoger opliepen. De Serviërs namen de leer van de Oosterse Kerk aan, terwijl zich in de kuststreek van Kroatië een mengvorm van oosterse en westerse riten ontwikkelde.

Servië heeft dit niet verdiend

In de straten rond het troosteloze uitgaanscentrum Skadarlija in Belgrado rijden de nieuwste modellen auto’s rond en in de drukke winkelstraten flaneren sommige vrouwen in verrassend modieuze kleding. In Bosnië is de oorlog nog in volle gang. Het is 1994. De profiteurs van de oorlogseconomie, de nieuwe rijken, laten zich de welvaart goed aanleunen. Ondanks het handelsembargo van de Verenigde Naties tegen Servië, zijn de winkels redelijk goed gevuld met luxe-goederen. De economie van Servië balanceert echter voortdurend op de rand van de afgrond en maffiose groepen beheersen, onder toeziend oog van de overheid, de internationale smokkel en zorgen waar nodig voor de aanvoer van sigaretten, geslachte kippen, drank en kruidenierswaren. Achter deze façade is de armoede echter zichtbaar. Servië is een doodkist waarvan de deksel op een kier staat. De vele hotels hebben nauwelijks klandizie en zijn verworden tot spookhuizen. De benzine is op de bon en de zwarte markt tiert welig. Even buiten het centrum bevolken honderden inwoners langs de noordelijke spoorlijn een enorme parkeerplaats in de hoop iets van hun gading aan te treffen. Op elke straathoek rond het Terazije Plein staan slonzig geklede mannen hun schamele koopwaar aan te bieden. In de smalle straten achter het spoorwegstation paraderen hoeren en travestieten onder het schijnsel van vaalgeel straatlicht. Militairen met kalasjnikofs rond de schouders bewaken met een grimmige uitdrukking op hun gezichten de overheidsgebouwen. Voor het ministerie van Defensie blokkeert een tank de toegang. Een opvallend aantal vlaggen symboliseert de nationalistische verandering die deze voormalige communistische maatschappij sinds enkele jaren doormaakt. Op de muur van een bankgebouw hangt een grote poster die het VN-embargo fel afwijst. ‘Servië’ heeft dit niet verdiend,’ luidt de tekst onder een afbeelding van een witte engel met aureool achter een getralied hek. Boven deze hemelgeest, schutspatroon van het Servisch orthodoxe klooster Miléchéva, hangt een witte hand met een sleutel waarop de nummers (757 en 871) van de VN-resoluties staan, die het embargo tegen Servië moeten uitvoeren. Op de Balkan geven religie en politiek elkaar de hand in de strijd tegen de boze buitenwereld.  In het najaar van 1096 passeerde Godfried van Bouillon de grens tussen Hongarije en Servië, in die tijd een deel van Bulgarije. Opnieuw hoorde hij berichten over het wangedrag van het volksleger van Peter de Hermiet, dat de stad Semlin (het huidige Noord-Belgrado) had aangevallen. ‘Male Villa – ongeluksstad – noemen we dit oord, omdat zij de kruisvaarders noodlottig is geweest.’ Zestien soldaten van Peters voorhoede waren tijdens het beroven van een bazaar door de Serviërs gegrepen en naakt naar Belgrado gezonden waar ze de dood vonden. Hun kleding was als waarschuwing aan de stadsmuur gehangen. Peter de Hermiet schroomde niet ‘de hartstochten van de menigte op te wekken en in zijn onbesuisde ijver om wraak te nemen op de dood van de zestien kruisvaarders zijner voorhoede, gaf hij het sein de stad te bestormen. De trompetten schalden, de soldaten sprongen reeds bij de eerste aanval Semlin binnen, terwijl de angstige bevolking de vlucht nam naar een heuvel, aan de ene zijde bedekt met bossen en rotsen en aan de andere zijde grenzend aan de rivier de Donau. Zij werden door de woedende bende vervolgd en gegrepen. Meer dan vierduizend inwoners van Semlin vielen onder de slagen der overwinnaars. De door de stroom meegevoerde lijken gingen die overwinning tot in Belgrado verkondigen.’

Uit angst voor represailles door het leger van Koloman staken de manschappen van het volksleger met vlotten de rivier de Sawa over en sloegen de richting van Belgrado in. Deze stad was uitgestorven. Uit angst voor nieuwe moordpartijen waren de bewoners de bergen en de bossen ingevlucht.

Oud zeer
De Sawa die door de Servische hoofdstad stroomt, geurt vandaag de dag naar verzilte rivierklei. Een eenzaam bootje toetert in de brede bocht waar de rivier in de Donau stroomt het plotselinge gebeier van kerkklokken van de kathedraal van de Servisch-orthodoxe Kerk laat de meeuwen op de aanlegsteigers langs de overs van de rivier verschrikt opvliegen. Tegenover het kerkgebouw staat het beroemde ‘café met het vraagteken’, dat oorspronkelijk ‘café naast de kerk’ heette. Op last van patriarch Pavle, de hoogste baas van de Servisch-orthodoxe Kerk, moest de naam veranderd worden. De eigenaar weigerde en zijn etablissement bleef tot op de dag van vandaag naamloos. De Servisch-orthodoxe aartsvader van Belgrado probeert wel vaker zijn wil op te leggen aan andersdenkenden, vaak met succes. In september 1994 spreekt patriarch Pavle zijn veto uit over de reis die paus Johannes Paulus II wilde ondernemen naar Sarajevo, de hoofdstad van Bosnië. Wat bewoog de orthodoxe patriarch? Had het te maken met de oude tegenstelling tussen Rome en Contantinopel die terugvoert tot het schisma van 1054? Wordt die oude wrok door de oorlog in Joegoslavië opnieuw gevoed? Het ontstaan van de eerste kruistocht vond voor een deel zijn oorsprong in de machtspolitiek van paus Urbanus die met zijn kruisleger probeerde de oosterse afvalligen onder zijn kerk terug te brengen. ‘In het katholieke deel van Europa,’ zegt de Servische historicus Sima M. Cirkovic van de Universiteit van Belgrado, ‘was er sinds de elfde eeuw een duidelijke neiging de wereldlijke en geestelijke macht te scheiden terwijl het oosterse christendom deze juist bij elkaar wenste te houden.’ Cirkovic schreef meerdere boeken over de geschiedenis van Servië en hij publiceerde recentelijk een essay over de religieuze factoren die en rol spelen in het vormen van een culturele en nationale identiteit. ‘De Slavische volkeren werden tussen de zevende en de tiende eeuw gekerstend en in die tijd ontstond er een duidelijke scheidslijn tussen oost en west. De Serviërs leefden onder oosterse-orthodoxe invloed en gebruikten het Cyrillisch alfabet. De Kroaten ontwikkelden zich in het westerse katholieke gedeelte en gebruikten het Latijn. Deze taalgrens bestond eeuwenlang en werd bepaald door een religieuze factor,’ aldus Cirkovic. Door de eeuwen heen groeide de haat tussen orthodoxen en Latijnen. In 1204, tijdens de vierde kruistocht, vernietigden de westerse christenen Constantinopel, een gebeurtenis die de orthodoxen tot op de dag van vandaag niet zijn vergeten. Gedurende de middeleeuwen en tijdens de Ottomaanse en Oostenrijkse overheersing van dit gebied, ontstonden er talloze wrijvingen tussen de verschillende religieuze groeperingen die echter nooit ontaardden in bruut geweld. Een bijzonder geval was Bosnië, het eeuwenlang omstreden gebied dat dwars door het westerse en oosterse christendom heenliep en zich op de grens nestelde van Servië en Kroatië. ‘In dit gebied tussen het westelijke deel dat onder gezag van de kerk van Rome stond en het oostelijk deel  dat onder gezag van de kerk van Rome stond en het oostelijk deel dat toebehoorde aan Constantinopel zaten de Bogomielen, een ketterse sekte die zich vanuit Oost-Europa naar Bosnië verspreidde,’ zegt Cirkivic. In de twaalfde eeuw keerden zowel Rome als Constantinopel zich tegen deze ‘Bosnische Kerk’ en beide vochten zij een gewapende strijd tegen de ketterse groep. Maar deze noch latere gewapende acties konden de macht en de invloed van de Bogomielen in het koninkrijk Bosnië niet breken. De meerderheid van de bevolking bleef het reeds zeer verzwakte Bogomilisme aanhangen tot de Turken in 1463 Bosnië veroverden en een aantal bewoners zich langzamerhand bekeerden tot de islam. De sultan beloonde de nieuw verworven geloofsbroeders met invloedrijke posten. Veel Bosniërs stapten echter ook over op het katholicisme of het orthodoxe geloof. Anderzijds was er een grote groep katholieken en orthodoxen die overgingen naar de islam.

Het is aannemelijk dat ook de Hongaarse koning Ladislau in de dertiende eeuw een kruistocht voerde tegen de Bosnische Kerk,’ zegt Cirkovic. ‘En het is waarschijnlijk om die reden geweest dat hij in Zagreb een bisdom stichtte om de invloed van de Bogomielen richting westen te stoppen. Opmerkelijk is nu dat de latere islamitische religie in Centraal-Balkan zich juist verspreidde op dié plekken waar vroeger de Bogomielen leefden. Met zekerheid kun je tegenwoordig zeggen dat de huidige moslimbewoners in Bosnië eigenlijk vroeger tot de sekte der Bogomielen behoorde en zich moesten verdedigen tegen zowel de agressie van de Latijnse Kerk als die van de orthodoxe Kerk.’

De Turkse overheersing duurde tot aan het eind van de negentiende eeuw. Een klein deel van Kroatië, waaronder Zagreb, bleef eeuwenlang vrij van Turkse invloeden. Bosnische stadhouders bestuurden in opdracht van de sultan het door de Turken bezette Hongarije. Bosnische soldaten dongen zelfs door tot in Soedan en stichtten  daar een paar vorstendommen. Ook steunden zij de armen van Mekka met financiële giften. Ridders uit Bosnië hielpen het Turken leger tot voor de poorten van Wenen de islam te verbreiden. Zelfs in 1947 vochten nog Bosnische soldaten van de zijde van de Arabieren in Jeruzalem tegen de Israëliërs. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Bosnië onder leiding van de Kroatische veldmaarschalk Joseph Broz Tito weliswaar een grote mate van vrijheid, maar de dictator ordonneerde in 1950 een sluierverbod voor moslimvrouwen en onder het communistisch bewind verloor de islam zienderogen haar invloed in het openbare leven. Een groot gedeelte van de meer dan duizend moskeeën verviel tot ruïnes. De rest werd matig tot slecht bezocht. Zo slecht dat zelfs vrouwen tot het vrijdaggebed werden uitgenodigd om de gebedshuizen weer te vullen. Islamitische scholen werden gesloten, kranten die de islam predikten verboden. De latere Bosnische president Alija Izetbegovic verdween onder het Tito-bewind in 1983 voor vijf jaar in de gevangenis vanwege ‘een islamitische samenzwering’. Bijna tien jaar later dook een anoniem pamflet op dat de onheilspellende titel droeg: Declaratie van de onafhankelijkheid van de islamitische Republiek Bosnië-Herzogowina, een warm pleidooi voor een islamitische staat gebaseerd op de sharia, de rechtsleer van de Koran.

Behoort Bosnië tot de islamitische wereld?

Bajrakli Moskee - BelgradoSlechts wapens en soldaten kunnen de islam in Bosnië redden,’ schreef de Saoudi-arabische krant El Jaum nadat de oorlog op de Balkan het tweede jaar inging. Ajatollahs uit Iran prediken een heilige oorlog in de bergen van Bosnië. De Iraanse minister van Buitenlandse Zaken pleit voor de vorming van een islamitisch leger dat een eind moet maken aan de slachtpartijen onder Bosniërs. ‘Uw moslimbroeders in Bosnië-Herzegowina worden vervolgd en vermoord door de vijanden van God, de Serviërs en hun handlangers,’ riep de Saoudische sjeik Abd el-Asis zijn gelovigen op. ‘Een miljard moslims op de wereld ziet met toenemende verbittering hoe twee miljoen geloofsgenoten op de Balkan slachtoffer worden van een nieuwe christelijke kruistocht.’ Acht islamitische landen besloten toen in het  najaar van 1995 wapens te gaan leveren aan Bosnië, ondanks het internationale wapenembargo. Het gaat om Saoudi-Arabië, Egypte, Marokko, Iran, Maleisië, Pakistan, Senegal en Turkije. ‘Steeds vaker, ’schrijft NRC Handelsblad, ‘kan men ook horen, zelfs van rustige diplomaten en vertegenwoordigers van het establishment, dat de door de Europeanen gadegeslagen massaslachtingen van Bosnische moslims door Servische christenen wel erg veel herinneringen oproepen aan de kruistochten.’De oorlog in Bosnië is een religieuze oorlog,’ zegt moefti van Belgrado, Hamdija Jusufspahic. De moefti van Belgrado voltooit juist het vrijdagmiddaggebed.  Uit de kleine luidspreker boven in de minaret klinken zachtjes de gebeden. Het geluid stijgt nauwelijks uit boven het lawaai van de cementmolens naast de moskee waarmee de moslimgemeenschap in Belgrado een nieuw schooltje bouwt. Verschillende bouwvakkers trekken hun schoenen uit en wassen eerst hun voeten alvorens de moskee te betreden. Drie volwassen mannen en een jongen van jaar of zeven bevolken samen met de moefti inmiddels de donkere Bajrak-moskee in het centrum van de oude stad. In eerste instantie wijst de moefti een gesprek af, maar de naam Holland (het is nog vóór de gebeurtenissen in Sreberenica) stemt hem gunstig. ‘Das ist gut,’ zegt hij in gebrekkig Duits en wuift met een sierlijk handgebaar naar de entree van zijn huis. ‘We hebben veel steun gekregen van de Nederlanders die honderden Bosnische vluchtelingen hebben opgevangen.’ Een jonge vrouw, gekleed in een aardekleurige wijde mantel, een hejab, treedt op als tolk. Jusufspahic veroordeelt het voortdurende oorlogsgeweld op de Balkan en hij roept op tot een dialoog tussen christenen en moslims. ‘We hebben hier in Belgrado ongeveer 150 duizend moslims waarvan er zo’n 25 duizend uit Bosnië komen.’ In de achtertuin van de moskee, pal naast het woonhuis van de moefti ontplofte enige tijd geleden een bom en op de vraag wie de schuldige was antwoordt Jusufspahic: ‘Ik weet niet wie de bom plaatste, maar het waren de Serviërs die snel het vuur doofden.’ Over de oorlog in Bosnië is hij stelliger: ‘Belgrado, Zagreb en de Europese landen stellen zich in Bosnië agressief op omdat Bosnië een brug vormt met de islam buiten Europa. De Kroatische katholieken en de Servische orthodoxen willen graag deze brug vernietigen vanwege de islam in Joegoslavië.’

Ex-kruisvaarders

Franjo Tudjman statue ŠirokiIn januari 1992 erkende het Vaticaan als eerste het net afgescheiden Kroatië als een zelfstandige natie. Twee dagen later volgde – onder aanvoering van de christendemocraat Helmut Kohl – erkenning door de Europese Gemeenschap. Ter gelegenheid hiervan verklaarde de bisschop van Split ‘dat het de plicht is van iedere katholiek het land actief te verdedigen. Deze dagen tonen aan dat pacifisme vals is en alleen tot doel heeft de vijand en de bandieten te versterken.’

Na zijn herverkiezing in augustus 1992 sprak de Kroatische president Franjo Tudjman (overleden 1999) over de dreiging van ‘een islamitische staat in het hart van Europa.’ De aartsbisschop van Sarajevo klaagde tegenover een Italiaanse krant over discriminatie van de Kroatische minderheid en de sluipende islamisering van het Bosnische  onderwijs. ‘De Turken hebben ons land in het verleden ernstig onrecht aangedaan,’ zo verklaarde de kardinaal, `maar die periode wordt nu afgeschilderd als het meest glorieuze tijdperk in onze geschiedenis.’ Worden de eeuwenoude (tegen)stellingen tussen katholieke Kroaten, orthodoxe Serviërs en ‘ketterse’ Bosniërs opnieuw betrokken?

Franjo Tudjman installeerde zich uitgerekend op Palmzondag als president van Kroatië met de  mededeling dat ‘de hoofdstad Zagreb een nieuw Jeruzalem zal worden.’ Hij stuurde op 20 maart 1992 een brief aan de Servisch-orthodoxe patriarch Pavle met de zinsnede dat ‘Kroatisch en katholiek per definitie onafscheidelijk zijn.’ Het Kroatische katholieke blad Veritas schrijft in een artikel over de oorlog in Joegoslavië dat er in de strijd tussen de Serviërs en de Kroaten bij de Kroatische troepen aan het front sprake is van deelname van ‘priesters, waaronder een Kroatische franciscaan en een groot aantal gewapende katholieke seminaristen.’ Ook in de Tweede Wereldoorlog lieten de door Paus Pius XII gesteunde fascistische katholieken in Kroatië zich niet onbetuigd. In hun strijd tegen de orthodoxen, waaronder de Servische minderheid in Kroatië, vonden minstens honderdduizend Serviërs de dood.

‘De Franciscaner pater Majstorovic, beul van het concentratiekamp Jasenovac, bracht ongeveer twintigduizend Serviërs om. De Franciscaner pater Brzica vermoordde op 29 augustus door middel van een speciaal onthoofdingstoestel eigenhandig 1360 Serviërs. De ex-kruisvaarders en leden van de Katholieke Actie, waaruit deze  fascistische Ustasja-organisatie bestond, genoten de steun van de katholieke geestelijkheid.’

Het Kroatische Ustasja-regime bestond onder meer uit priesters en Franciscaner monniken, die voornamelijk afkomstig waren uit Herzegowina, een gebied waar de Franciscanen vanaf 1370 tot heden veel invloed hebben op het openbare leven. De Servische militia vermoordde op haar beurt tussen 1940 en 1945 tienduizenden Kroaten en duizenden Bosnische moslims.

Na de Tweede Wereldoorlog onderdrukte de Kroaat Tito – net als de Turken – de bestaande etnisch-religieuze vetes tussen de verschillende groeperingen. Na zijn dood laaiden de oude tegenstellingen tussen de Latijnse Kroaten en de orthodoxe Serviërs weer in volle hevigheid op. ‘De haat van zes eeuwen Turkse overheersing richt zich nu op de Bosniërs die door de Serviërs nog steeds smalend Turken worden genoemd,’ zegt professor Cirkovic, ‘De huidige oorlog voert terug op eeuwenlange, diepgaande verschillen tussen moslims en christenen. Vergeet ook niet dat de Bosnische moslims ten tijde van de Turkse overheersing veel internationale macht en invloedrijke posities hadden, vaak ten koste van de Serviërs.’

Nationalisme en religie

Three finger salute (Serbian)Is de gewapende strijd in Joegoslavië een etnische of een religieuze oorlog? Hebben kerkelijk organisaties zoals het Vaticaan en de orthodoxe Kerk daadwerkelijk meegeholpen de vrede te bewaren of hebben zij deze oorlog juist aangewakkerd? In november 1991 publiceerden zes vooraanstaande Servische schrijvers en theologen een brief in Le Monde waarin zij de Servisch-orthodoxe Kerk beschuldigen van het aanzetten tot haat tegen andere religieuze groeperingen. Servische militaire voertuigen en wapens zouden in de oorlog van ’91 het zogenaamde drie-vinger-chetnik-teken hebben gedragen als symbool van de Heilige Drieëenheid en verschillende Servische militairen kerfden – volgens ooggetuigen – op lichamen van dode moslim orthodoxe kruisen. De Servische geestelijkheid steunt vanuit de traditie dat kerk en staat één zijn fanatieke nationalisten, zoals de oorlogsmisdadiger Radovan Karadzic.

VN-rapporteur Tadeusz Mazowiecki zegt in een vraaggesprek met de Poolse krant Gazeta Wyborcza dat ‘binnen een aanzienlijk deel van de Kroatische clerus, vooral in Herzegowina, de nationalistische sentimenten domineren. De betrokkenheid van de Servisch orthodoxe Kerk is niet weg te denken omdat ze de overtuiging steunt dat de hele wereld tegen de orthodoxe Serviërs samenspant. Het Balkan-conflict is niet religieus, wel zijn er verschillende religies bij betrokken. Ik heb tot mijn spijt ondervonden dat religieuze kwesties nog steeds gebruikt worden als brandstof voor inter-ethnische conflicten. Ik zie het als een probleem dat Europa, het christelijke Europa, geen mogelijkheid vond om met de islam samen te leven. Meer en meer moslims geloven dat de christelijke wereld hen niet behandelt zoals ze christenen zou behandelen. Als Europa niet duidelijk maakt dat coëxistentie mogelijk is – zeker met de gematigde islam van Bosnië – zal het gevoel van verlatenheid een fundamentalistische terugslag veroorzaken. Als de slachtoffers christenen zouden zijn, zou een element van additionele solidariteit in werking treden dat nu ontbreekt (…).’

Een additionele solidariteit in de vorm van een moderne variant op de kruistocht? ‘Het Oost-Europese denken,’ schrijft de Hongaarse auteur György Konrád, ‘vereenzelvigt opnieuw staat met religie, wat gepaard gaat met veel boze, nationalistische retoriek. Het laatste begrip dat de kracht had naties te verenigen, was het socialisme. Het christendom heeft die kracht niet: het scheidt orthodoxen en katholieken meer van elkaar dan dat het hen verenigt.’

In 1993 publiceerde de vooraanstaande politicoloog Samuel Huntington in het tijdschrift Foreign Affairs een geruchtmakend artikel onder de dreigende kop The Clash of Civilizations.

Na de val van de Berlijnse muur en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie draait de wereldpolitiek volgens hem ‘niet meer om economische of ideologische conflicten, maar om culture en religieuze strijdpunten.’ De belangrijkste eeuwenoude tegenstelling is die tussen de westers-christelijke beschaving en de islamitische. Volgens Huntington staat de wereld aan de vooravond van een groot nieuw conflict tussen het islamitische oosten en het christelijke westen. Moeten wij in dit licht misschien ook de uitspraken zien van ex-secretaris-generaal van de NAVO, Willy Claes, die begin februari 1995 in een interview met de Süddeutsche Zeitung opmerkte dat de radicale islam, het fundamentalisme, een even grote bedreiging voor het Westen vormt als vroeger het communisme. Enkele dagen later gaven krantenkoppen letterlijk weer dat de Noord Atlantische Verdrags Organisatie ‘geen kruistocht wil ondernemen tegen de islam,’ en dat de uitspraken van Willy Claes ‘verkeerd’ en ‘ongelukkig’ waren weergegeven en alleen voor een interne gedachten wisseling waren bestemd. Alsof de volkerenmoord op de Balkan nog niet voldoende is, kan er in de nabije toekomst misschien nog een extra dimensie aan worden toegevoegd: een mondiale godsdienstoorlog tussen het (fundamentalistische) christendom en de (fundamentalistische) islam.

Hoofdstuk Vijf: http://rozenbergquarterly.com/?p=2645

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – V – Reizen in het spoor van de kruisvaarders

Khan Asparouh

Khan Asparouh

Bulgarije: een muur tegen het kwaad

In de zesde eeuw vestigden zich veel (Slavische) stammen op de Balkan, waaronder de van de Turken afstammende Bulgaren. Na een belangrijke overwinning op de Byzantijnse keizer vestigde de Bulgaarse aanvoerder Khan Asparouh in 681 de eerste Bulgaarse staat in het gebied dat tegenwoordig tot Noordoost-Bulgarije behoort. Vier jaar later werd het christendom de officiële godsdienst. Twee Bulgaarse apostels, Cyrillus en Methodius, ontwikkelden het Slavische alfabet (het Cyrillische schrift) dat tegenwoordig nog door de Russen, Bulgaren en Serviërs wordt gebruikt. Bulgarije beleefde in de eerste dertig jaar van de tiende eeuw een bloeiperiode. Daarna verzwakte de staat onder invloed van de machtiger wordende anti-feodale sekte der Bogomielen. Vanaf 1018 is Bulgarije een deel van het Byzantijnse rijk.

Boze geesten in het bos…

Een uitgestrekt landschap reikt van de Oost-Servische stad Nish tot aan de Bulgaarse grens. Het is nazomer en nog overwegend groen. Overal zijn boeren op het land aan het werk en laden op ouderwetse wijze hooi op hun paard en wagen. Dichter bij de grens wordt de bodem schraler en een bergmassief brengt geleidelijk aan steeds meer verandering in het landschap tot de bergwanden van de IJzeren Poort op de grens van Servië en Bulgarije zo dicht bij elkaar komen dat het zonlicht bijna is verdwenen. Het eerste dorp over de grens heet Dragoman, destijds een belangrijke halteplaats langs de Via Militaris, waarvan de ligging door de eeuwen heen onveranderd is gebleven. Nog in 1883 hebben de Turkse overheersers een nieuwe steenweg over de oude heen gelegd en net buiten Dragonman bevindt zich een twee meter brede stenen brug, die regelrecht terug gaat naar de tijd van de kruisvaarders.

Voor Godfried en zijn volgelingen moet dit traject door het Byzantijnse rijk heel zwaar zijn geweest. Bulgarije was voor negentig procent bedekt met dichtbegroeide wouden, dé grote angst voor elke middeleeuwer die met veel bijgeloof en animistische elementen het christendom beleed. Ondanks het late seizoen stond de zon nog hoog boven de hoofden van de tienduizenden, die te voet door de wouden en de bergpassen moesten trekken. Onderweg zwanger geraakte vrouwen, slecht geklede kinderen op blote voeten, oude mannen en vrouwen… Er was gebrek aan alles en er werd voortdurend honger geleden. Voor de weinige leiders was het praktisch onmogelijk om deze grote, ongedisciplineerde massa enigszins te organiseren en de kruisvaarders, die voor hun proviandering afhankelijk waren van de bevolking in de streken waar ze doorheen trokken, waren voortdurend in conflict met de Bulgaren die in die tijd bekend stonden als een vijandig volk. Pas na een uitputtende reis over de bergpassen van Centraal-Bulgarije verlieten de kruisvaarders dit woeste, onherbergzame deel van de streek Thracië en kwamen in gebieden waar de wouden minder dicht werden en na verloop van tijd overgingen in uitgestrekte landerijen.

Ontwaakt verworpenen der aarde

Het is laat in de avond en heel stil op het kale stationsplein van Sofia. Her en der liggen langs de straat verfomfaaide hoopjes kinderen der duisternis te wachten op een nieuwe uitzichtloze dag. ‘Ontwaakt verworpenen der aarde…’ In het overgangsgebied tussen de afgezworen idealen en de nieuwe toekomst ligt voor de meeste mensen hier een groot schemergebied, dat wordt al snel duidelijk. Een enkeling heeft het geluk naar zijn hand kunnen zetten en scheurt in een BMW voorbij. De elektriciteitscentrale spaart haar krachten en de straatlantaarns bestaan uit louter dode ogen. Na lang wachten duikt in het schemerdonker eindelijk een taxi op. Een kilometerslange rit eindigt op een industrieterrein, waar tussen duistere containers en geparkeerde vrachtwagens een prefab gebouwtje als enige wat licht uitstraalt. Uit de ontmoetingsruimte klinkt gejuich van in hot pants of trainingspak geklede hoeren. Hoe kwetsbaar is de reiziger na aankomst in een vreemde stad.

Boulevard Tsaar Osvoboditel

Boulevard Tsaar Osvoboditel

‘Hop, hop, beertje hop.’ De gedresseerde beer met een ketting door de neus en een leren muilkorf over de kop is net begonnen aan een lange werkdag. Zijn baas fiedelt wat op een viooltje terwijl de zielig kijkende Ursa spastische bewegingen maakt. In het harde strijklicht van de vroege ochtend worden op de terrassen broodjes salami gegeten, kopjes Turkse koffie gedronken en de eerste draagbare telefoongesprekken gevoerd. Dwars over het trottoir staat een groot formaat Mercedes geparkeerd, waar de voetgangers zich met moeite langs kunnen wringen. Over brede straten, waar met gemak twee tanks elkaar kunnen passeren, rijden stoterig de zwarte wolken uitbrakende Lada’s en Moskva’s, de volkstanks van het Oostblok. Op Boulevard Tsaar Osvoboditel heeft het volk zich na meer dan veertig jaar onderdrukking afgereageerd op het betonnen mausoleum van George Dimitrov, de eerste communistische leider van het land en ooit de handlanger van Marinus van de Lubbe, die voor zijn aandeel in de Rijksdagbrand het schavot mocht betreden. Ze hadden het mausoleum wel stuk willen krabben, zo groot was de volkshaat in 1990. Maar het beton gaf geen krimp en met spuitbussen werd het monster bedekt met giftige graffiti. Aan de andere kant van de straat stond een even onneembare vesting: het partijbureau. Een dichtgemetseld raam, omgeven door geblakerde stukken muur is de stille getuige van het begin van grote veranderingen. Op de rommelmarkt worden de laatste symbolen van het communistische tijdperk aan westerse toeristen gesleten: roestige dolken, legerhorloges met rode sterren en duikbootjes als secondewijzer, portretten en beeldjes van de oude leiders en veel decoraties en speldjes. Op de stadsplattegrond worden de socialistische monumenten niet meer vermeld. De culturele verworvenheden van vóór die tijd zijn daarentegen afgestoft. De neo- Byzantijnse Alexander Nevsky kerk is weer met voorsprong het belangrijkste gebouw van de stad. In werkelijkheid is de kerk nooit uit het leven van de Bulgaren verdwenen. Als enig socialistisch Oostblokland bleef Bulgarije de Grieks-orthodoxe Kerk financieel ondersteunen. Noem het een ereschuld uit dank voor eeuwenlang verzet van de kerk tegen vijanden die het land bedreigden.

Smerige Turken

Vooral tijdens de zes eeuwen durende Turkse overheersing was het de geestelijkheid die de bevolking onderwees in haar eigen cultuur en het verzet onderdak bood in de kloosters, die keer op keer door de vijand werden vernietigd. Met behulp van de Russen werden de Turken, die in de nadagen van hun aanwezigheid nog duizenden Bulgaren over de kling joegen, in 1878 verjaagd. Na vijf eeuwen overheersing lieten de Turken behalve hun koffie, keuken en badhuizen ook ongeveer een tiende deel van de bevolking als islamiet achter. Dat zoveel Bulgaren zich lieten bekeren is een eeuwenoud zeer en de Bulgaarse staat doet geen moeite om dit te verhullen. In het begin van de jaren zeventig werden 300 duizend moslims met geweld gedwongen Slavische namen aan te nemen. In 1985 werd het de anderhalf miljoen Bulgaarse moslims verboden om de Turkse taal en kleding te gebruiken; en in 1989 werden 325 duizend moslims met geweld uit hun huizen naar Turkije verdreven.

Professor Hristo Matanov doceert Bulgaarse geschiedenis aan de universiteit van Sofia. Hij ontkent dat er sprake is van religieuze motieven bij de huidige conflicten in zijn land en voormalig Joegoslavië: ‘Daarvoor moeten we terug gaan naar de tijd van de kruistochten en de psychologie van de kruistochten is niet meer van deze tijd. Geloofsonderdrukking komt overal voor, maar een strijd tussen christenen en moslims, een paus die vanuit een christelijke visie de mensen tot zoiets oproept? Nee. Ik kan verschillende voorbeelden geven van de manier waarop de christenen en moslims hier vreedzaam samenleven,’ zegt Matanov en hij noemt een dorp waar de bewoners gezamenlijk ramadan en kerstmis vieren. In de mensa van zijn eigen universiteit geeft een van de studenten een geheel andere visie dan de professor: ‘Ze noemen zich Turken, terwijl het helemaal geen Turken zijn, maar meer dan honderd jaar geleden overgelopen Bulgaren. Waarom zou ik met ze om moeten gaan? Ze doen helemaal geen moeite om zich aan te passen en houden er allerlei smerige gebruiken op na. Ga maar kijken in hun dorpen.’

Een vriend tegen wil en dank

Balkan

Balkan

Bulgarije heeft in Oost-Europa een slechte reputatie opgebouwd. Altijd vocht het aan de verkeerde kant. Tijdens twee korte Balkan oorlogen aan het begin van de eeuw vond Bulgarije al haar buren tegenover zich: Servië, Montenegro, Griekenland, Roemenië en Turkije. Aan al die landen moest ze uiteindelijk delen van haar grondgebied afstaan en dat leidde tot bittere haat.  In de Eerste én Tweede Wereldoorlog werd vervolgens de Duitse zijde gekozen. Zelfs de Nazi’s waren geschokt toen ze zagen met hoeveel wreedheid de Bulgaren in Griekenland tekeer gingen. Bulgarijes beste vriend is Rusland, waar de orthodoxe Kerk na de val van het communisme een opzienbarende groei doormaakt. In Turkije vreest men voor een orthodoxe as tussen Moskou en aartsvijand Athene. Op die as zou Bulgarije een verbindende functie kunnen vormen en daarom is het uitgerekend Turkije dat, na meer dan een eeuw, vriendschap zoekt met haar oude vijand, uit angst dat die orthodoxe alliantie haar de doorgang naar Europa kan versperren.

Bulgarije is de poort naar Europa’, beaamt professor Axinia Djurova in haar directiekamer van het Dujcev-Instituut voor Slavisch-Byzantijnse studies, ‘en we hebben tegenwoordig met dezelfde problemen te maken als in de tijd van de kruistochten. Tot het midden van de vijftiende eeuw vormde Constantinopel een sterke muur tussen Europa en de (vijandige) cultuur die er achter zat. Na de Turkse invallen heet de Sovjetunie die functie voor een belangrijk deel overgenomen. Maar Rusland is geen krachtig land meer en dat is een van de redenen waarom er conflicten zijn ontstaan op de Balkan. Er is geen land meer dat de poort van Europa bewaakt zoals de Byzantijnen en de Russen dat deden. Je zou kunnen zeggen dat er nu een soort kruistocht vanuit een richting komt tegenovergesteld aan die van 900 jaar geleden. Een kruistocht náár het kapitalistische Westen, met als uitgangspunt economische- en marktmechanismen, gast arbeiders, handelaren, smokkelaars, criminelen.’

Poort van Trajanus

Niet ver buiten Sofia begint de immense vlakte der Thraciërs met rijke wijngaarden en graanvelden. Zodra het spoor van de langs landweggetjes leidt, schieten de fruitbomen, leveranciers van onze Bulgaarse jam, aan weerszijden voorbij. Een Turkse generaal heeft ze meer dan een eeuw geleden ter verfraaiing en voor de lommer langs de hoofdweg naar Turkije laten planten. ‘Wie een van de bomen omhakt, zal aan de volgende worden opgehangen,’ voegde hij er als milieuactivist avant-la- lettre in de krachtige taal van die tijd aan toe. Hier begint ook de grens tussen de oosterse en de westerse wereld, met Turkijes Europese enclave als overgangsgebied totdat de continenten door de Bosporus abrupt van elkaar gescheiden worden.

Zo ervoeren de Romeinen het ook en als uitvinders van de ereboog plaatsten ze vlak bij het plaatsje Kalouguerovo, waar ze symbolisch het omslagpunt tussen Oost en West wilden markeren, dwars over de Via Militaris zo’n grote stenen kolos: de poort van Trajanus en in symbolische zin ook de poort naar Europa.

Door deze poort bereikte Godfried begin december Philippopolis, het hedendaagse Plovdiv, waar hij door boodschappers van de Byzantijnse keizer Alexius werd opgewacht. Hugh Vermandois, de jongste zoon van de Franse koning Hendrik I, was als eerste in Constantinopel aangekomen en met giften en pracht en praal ontvangen. Maar het gerucht ging en naar later bleek niet geheel ongegrond, dat Hugh Vermandois door de machtige Byzantijnse heerser in Constantinopel onder huisarrest was gesteld.

Alexius had zich geërgerd aan het snoeverige briefje dat de Fransman hem had gezonden en was vastbesloten om hem een lesje te leren. ‘Weet, keizer dat ik de koning der koningen ben, de grootste van allen onder de hemel. Het is mijn wens dat u mij bij aankomst ontvangt met de pracht en praal die bij mijn edele afkomst past.’

Maar Godfried was om meerder redenen verstoord. Vanaf het begin van de reis koesterde hij argwaan tegen de keizer, die hij medeverantwoordelijk achtte voor de breuk tussen de oosterse en westerse christenen. En op zijn tocht door het Byzantijnse rijk had hij erop gerekend dat de oosterse christenen zich massaal zouden aansluiten bij de kruisvaarders naar het bedreigde Heilige Land. Was het niet hun keizer die de westerse christenen te hulp had geroepen? Maar de bewoners van Servië en Bulgarije toonden niet de geringste belangstelling voor de gebeurtenissen in het oosten en vluchtten weg in de bossen of stelden zich vijandig op zodra de kruisvaarders verschenen.

Godfried passeerde zonder problemen Adrianopel, het huidige Edirne, vanwaar hij Alexius een brief stuurde met het dringende verzoek om Hugh Vermandois vrij te laten. Enkele dagen later bereikten ze Selymbria (Silivri) aan de zee van Marmora, waar Godfrieds ‘tot dan toe zeer gedisciplineerde leger plotseling veranderde in een woeste bende die acht dagen lang het platteland teisterde.’

Waarom deze plotselinge kentering plaatsvond is niet in kronieken vastgelegd, maar het lijkt waarschijnlijk dat Godfrieds slechte luim was overgeslagen op zijn manschappen. In Selymbria werd hem door een boodschapper van de keizer een brief overhandigd met een negatief antwoord op zijn verzoek. Het was de eerste confrontatie tussen twee onverzettelijke leiders. De berichten over de omvang van de uit alle hoeken van Europa naar Constantinopel reizende legers hadden Alexius niet onberoerd gelaten en hem doen besluiten de bezoekers voorkomend, maar vastberaden te ontvangen. Na de gebeurtenissen in Selymbria verzocht hij Godfried het laatste deel van zijn reis vreedzaam af te leggen en Godfried was bereid aan dit verzoek te voldoen, maar de toon was gezet. Op 23 december 1096 sloeg het kruisleger de tenten op voor de enorme muren van de legendarische stad aan de Bosporus, de hoofdstad van het grote Byzantijnse rijk, Constantinopel.

Hoofdstuk 5 uit:

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders

Rozenberg Publishers 2005   ISBN 978 90 5170 168 5




God wil het! – VI – Reizen in het spoor van de kruisvaarders

Constantinopel: in het kamp van de vijand

De zee van Marmara vanaf het Yedikule-kasteel

De zee van Marmara vanaf het Yedikule-kasteel

In 330 gaf de Oost-Romeinse keizer Constantijn de door hem ingenomen stad Byzantium de naam Constantinopel. In 413 begon de Romeinse keizer Theodosius II met de bouw van de grote muur, die tot de dag van vandaag een verbinding vormt tussen de oevers van de Bosporus en Zee van Marmara. Vele oorlogen hebben de Byzantijnen gevoerd tegen binnendringende volkeren, vele malen ook werd Constantinopel bedreigd en vele intriges en opstanden leidden tot troonswisselingen waarbij verschillende heersers de dood vonden. Van de zevende tot de tiende eeuw werd er regelmatig strijd geleverd tegen de Arabieren die het Byzantijnse rijk binnendrongen tot in Armenië, Cappadocië, Anatolië, Cyprus en Rhodos. In 1057 kwamen de Comnenen aan de macht na een opstand van de Byzantijnse militaire bevelhebber Isaak Comnenus tegen de heersende keizer Michael. In 1076 werd het rijk geteisterd door ernstige hongersnood en de pest. In 1081 betrad Alexius Comnenus de Byzantijnse troon. Zijn vijftienjarige vrouw Irene Doukas werd gekroond tot keizerin. In datzelfde jaar werd het Byzantijnse leger door de uit Zuid-Italië afkomstige Noormannen verslagen bij Dyrrachium in het huidige Albanië. In 1085 namen de Seltsjoeken Antiochië in en werd het Byzantijnse rijk teruggedrongen tot in Klein-Azië.Parel van de Bosporus

Territories of the Byzantine empire, ca. 1081

Territories of the Byzantine empire, ca. 1081

Byzantium, Constantinopel. Het tegenwoordige Istanbul. Oude namen voor een klassieke stad. Londra Asfalti heet de grote westelijke toegangsweg tot de stad, met een naam die kennelijk wil aangeven dat ze helemaal in Londen is begonnen. Na het passeren van Istanbuls structuurloze, overhaast voor de aanstormende immigranten aangelegde satellietsteden gaat de weg dwars door de lange oude muur van Theodosius de stad binnen om daar op te gaan in het helse verkeer van de grote boulevard die vlak voor de beroemde Aya Sofia eindigt.

Het is een paar honderd meter voor de zee; tevens de laatste halte van Europa en een verzamelpunt voor toeristische activiteiten. Want Istanbul mag veel strijd hebben gekend en meer dan eens door een menselijke wervelwind zijn toegetakeld, haar tot zeven eeuwen v. Chr. teruggaande historie heeft een keur aan imposante monumenten nagelaten die zowel de kruisvaarders als de Turken overleefd hebben. De oude stad heeft de vorm van een hondenkop en wordt aan twee zijden omgeven door de wateren van de Gouden Hoorn en de Zee van Marmara, waarvan de oevers verbonden worden door de bijna zeven kilometer lange landmuur, die ondanks de invloed van de tand des tijds de stad nog steeds als een machtige barrière afsluit van de buitenwereld. Wie de kaarten van Byzantium, Constantinopel en Istanbul naast elkaar legt, ziet dat meer dan twee millennia geschiedenis de vorm en structuur van de stad onaangetast hebben gelaten. Alleen moest er voor de uitdijende bevolking plaats gezocht worden aan de overzijde van de Gouden Hoorn en in het andere werelddeel aan de overkant van de Bosporus. Hier wordt de stad Üsküdar genoemd en tussen het Aziatische bootstation Harem en het Europese Sirkeci varen dagelijks honderden overvolle passagiersschepen heen en weer om het contact met het economische hart van Turkije te onderhouden. Ooit was het treinstation van Sirkeci de laatste halte van de legendarische Oriënt Express met haar knusse schemerlampjes, notenhouten wandbetimmering en gecapitonneerde banken. Wat rest is de Balkan Expres waar vrouwen met schelle slavische stemmen en mannen in glimmende trainingspakken grote hoeveelheden bagage door de ramen van de uitgewoonde wagons naar binnen werken. Buiten het station hangt de geur van bruinkoolverbranding. Rode, knarsende trammetjes en voetpaden vol sjouwers, theeverkopers en toeristen leiden naar de nabij gelegen Sultanahmet wijk waar het moderne toerisme de plaats heeft ingenomen van de hippie hangouts die de stad als uitvalspoort naar het Oosten in de jaren zestig zo beroemd gemaakt hebben.

De keizer
‘O, wat een prachtige, edele stad! Wat een kloosters en paleizen en wat een vakmanschap! Ja, wat een schitterende straten en wijken Het zou te veel tijd nemen om de weelde van alles wat ik gezien heb – goud, zilver en allerlei kleding en heilige voorwerpen – te beschrijven,’ verzucht een opgewonden reisgenoot van Godfried wanneer hij even een kijkje binnen de muren heeft kunnen nemen.

‘We mochten de stad alleen betreden in groepjes van ten hoogste vijf personen en met tussenpozen van een uur, omdat keizer Alexius bang was dat we hem kwaad zouden doen.’ Wie was Alexius Comnenus, deze veldheer die zijn keizer Nicephorus verstootte en zelf de kroon beklom? ‘Hij was geen groot man, maar wel breed geschouderd en goed gevormd’, schrijft zijn dochter Anna Comnena in haar beroemd geworden biografie over haar vader die zijn grenzeloos bewonderde. ‘Als hij recht op stond maakte hij niet direct veel indruk, maar als je hem met zijn onverbiddelijke blik in de ogen op de troon zag zitten, deed hij denken aan een wervelwind, zo overrompelend was de uitstraling van zijn persoonlijkheid. Hij had donkere, gebogen wenkbrauwen en zijn ogen waren zowel angstaanjagend als vriendelijk.’ Anna had als veertienjarige de komst van de kruisvaarders van nabij meegemaakt en had geen goed woord over voor de barbaren die ‘deden alsof ze op pelgrimage waren, maar in werkelijkheid Alexius wilden onttronen en de hoofdstad grijpen.’

Brood en spelen
Het is een winderige, kille avond. Terwijl Godfried zich voor de stadsmuren zit te verbijten, heeft Alexius zich flink te goed gedaan aan wijn, wild en gevogelte voordat hij zich vanuit zijn paleis aan de oever van de Bosporus door een ondergrondse tunnel naar de Hippodroom begeeft voor zijn favoriete tijdsbesteding: de paardenrennen. De tunnel had hij voor zijn eigen veiligheid laten aanleggen want, net als Europese vorstenhuizen, was het bij de familie Comnenus voortdurend moord en doodslag en ook het volk was niet te vertrouwen. Die gebruikten de renbaan, met aan de twee uiteinden de Aya Sofia en het keizerlijk Paleis als de symbolen van de kerkelijke en de wereldlijke macht voor hun protestbijeenkomsten tegen het keizerlijk bestuur of voor vormen van volksvermaak als riddertoernooien, circussen en executies. Een hoogtepunt was het in 1118 levend verbranden van de leider der ketterse Bogomielen.

Hier vertonen zich mensen uit alle landen van de wereld met hun kunsten. Ze brengen leeuwen mee, luipaarden, beren, wilde ezels en laten die met elkaar vechten. Nergens anders ziet men een soortgelijk schouwspel,’ beschrijft een bezoeker aan de stad.

De binnenplaats van de Sultan Ahmetmoskee (Blauwe moskee)

De binnenplaats van de Sultan Ahmetmoskee (Blauwe moskee)

Op de plaats waar nu de toeristen en inwoners van Istanbul in het Meydanipark tussen de Aya Sofia en de Blauwe Moskee een beetje rondslenteren over de betegelde paden, liep de langgerekte, 430 meter lange ovalen baan, waarop alle aandacht van de keizerlijke loge en de 30 duizend toeschouwers in de tribunes was gericht. Twee nog uit die tijd aanwezige getuigen fungeren als een nauwkeurige plaatsbepaling. Negenhonderd jaar geleden stonden ze al opgesteld bij een van de bochten van de renbaan, bijna aan het eind van het park. Een uit Egypte meegebrachte obelisk waarop keizer Theodosius in vier fragmenten staat afgebeeld tijdens zijn bezoek aan de paardenrennen en daar achter, een paar meter in de grond verzonken, de zogenaamde slangenzuil gevormd door drie in elkaar verstrengelde serpenten. Na de wedstrijd verdween Alexius door zijn tunnel richting paleis, maar ook daar maakte de overbevolkte binnenstad hem onrustig. In feite was hij bang en steeds op zoek naar een veilige plaats, maar angst tonen maakt kwetsbaar en voor zo’n belangrijke wereldse en kerkelijke vorst, misschien wel de machtigste van zijn tijd, waren voldoende vijanden voorhanden. ‘Ik heb behoefte aan frisse lucht’ liet hij steeds weten. Een kreet die klinkt als van deze tijd en die niet misplaatst is in het hedendaagse verkeersgekke Istanbul, maar het geeft ook een aardig beeld van de milieuomstandigheden rond het paleis van de keizer.  Binnen de muren leefde hij tussen goud, marmer en brokaat, maar mogelijk kon de fijngevoelige neus van de keizerlijke hoogheid zelfs daar niet ontkomen aan de immer aanwezige stank van open riolen, dode dieren, smeulende vuren en drek en stront en moest hij zijn neus regelmatig deppen met de beroemde parfums uit de Bulgaarse rozenvallei. Steeds vaker verliet Alexius, begeleid door zijn getrouwen, op zijn witte paard de drukke binnenstad om zich over de Mese, de huidige Fevsi Pasja Boulevard naar zijn landelijk gelegen buitenverblijf het Blachernae te begeven. Het paleis staat vlak bij de Edirnepoort en met de achterzijde tegen misschien wel de veiligste muur van dat tijdperk gebouwd.

Hoe veilig zou spoedig blijken, want aan de andere kant van de muur verbeidde Godfried zijn tijd. Tenminste twee zaken hielden hem bezig. Wat moest hij met de halsstarrige Alexius beginnen, die hem voortdurend onder druk zette om een eed van trouw af te leggen en hoe lang zou het duren voordat de andere legers onder Bohemund, Raymond van Toulouse en Robert van Normandië hem hadden bereikt? Hij had behoefte aan steun en advies, want de gladde keizer wist steeds weer iets nieuws te bedenken om hem het bloed naar het hoofd te jagen. En de rol van Hugh Vermandois, de jongste broer van de Franse koning, beviel hem ook helemaal niet. Dat pedante Fransmannetje had zich door de keizer laten lijmen met geschenken en mogelijk nog wat vleselijke genoegens, om daarna zijn trouw aan Alexius te getuigen. En of dat nog niet voldoende was had de keizer Vermandois met zijn mooie praatjes naar zijn kamp gestuurd om hem op andere gedachten te brengen.

Schaam je je niet,’ had Godfried gezegd. ‘Jij verliet je land als een koning, met al die macht en een sterk leger. Nu heb je jezelf vanaf die hoogte tot het niveau van slaaf gebracht. En nu, alsof je grote successen zou hebben behaald, kom je hier naar toe en vraagt mij hetzelfde te doen. Ik heb trouw gezworen aan de Duitse keizer Hendrik IV en ik ga niet nog eens hetzelfde doen bij de keizer van Byzantium.’

‘Wij hadden in ons eigen land moeten blijven,’ antwoordde Hugh Vermandois ‘en onze handen van andere volkeren moeten afhouden, maar nu wij eenmaal hier zijn en de keizers bescherming nodig hebben, bereiken we niets wanneer we zijn orders niet gehoorzamen.’

Geïrriteerd zond Godfried de Fransman terug, waarop de keizer reageerde door de toegezegde voedselvoorraden te blokkeren. Uit woede begon Godfried op zijn beurt de dorpen in de omgeving te plunderen. De blokkade werd opgeheven, maar een paar weken later was het opnieuw raak. Om bescherming te zoeken tegen de koude winter had Godfried zijn kampement naar Pera verplaatst en daar was hij opnieuw door Alexius benaderd. Een nieuwe weigering werd gevolgd door weer een blokkade en al snel ontstond er gebrek aan paardenvoedsel, vis en brood. Toen besloot Godfried de stad aan te vallen. Delen van Pera werden geplunderd en in brand gestoken en op 2 april 1097 trok de Lotharingse Hertog de Gouden Hoorn over in de richting van het Blachernae, waar Alexius zich inmiddels definitief had gevestigd. Keer op keer werden aanvallen uitgevoerd op de Edirnepoort, maar met hun lichte wapens hadden de kruisvaarders geen schijn van kans. Niet tegen de poort, laat staan tegen de muur en toen de goed getrainde soldaten van Alexus de achtervolging inzetten, gaf Godfried na vier maanden beproevingen en irritaties op. Hij was bereid zijn loyaliteit te betuigen aan Alexius. De keizer hoopte met deze verklaring te voorkomen dat de Franken zich meester zouden maken van de Byzantijnse bezittingen op het Aziatische continent, maar zijn angst bleef en werd alleen maar groter toen ook de legers van de Fransen en de Italiaan Bohemund de stad naderden.

‘Toen keizer Alexius vernam dat Bohemund, die nobele man, in Constantinopel was aangekomen, gaf hij opdracht hem met alle eer tegemoet te treden. Voorzichtigheidshalve moest de ontmoeting buiten de stad plaats vinden. Toen Bohemund zijn tenten had opgeslagen, stuurde de keizer hem een boodschapper om en geheime ontmoeting af te spreken. Maar ook Godfried en zijn broer Boudewijn volgden Bohemund naar de stad en de toch al gespannen keizer raakte hierdoor ziedend van woede en probeerde een plan te bedenken om deze soldaten van Christus door list en bedrog gevangen te nemen. Maar door de hulp van bovenaf was er geen sprake van oneerbaar gedrag, noch door de keizer, noch door zijn mannen.’

De grote muur

Sultan Mehmet II

Sultan Mehmet II

Voor de Edirnepoort, één van de vele poorten van de oude stadsmuur, stallen neringdoenden hun eenvoudige spulletjes uit. Kledingstukken in vaak venijnige kleuren, schoenen waar in veel gevallen geen stukje leer aan te pas komt, scheermesjes, aanstekers en nagelknippers. Karren, fietsen en ook auto’s passeren deze belangrijke ingang van de stad, waarvan de rijbaan maar net drie meter breed is. Daarmee is het nog één van de bredere doorgangen, want verderop langs de muur zijn de poorten soms zo smal, dat een man met een vlag en een fluit de hele dag het verkeer over de enige rijbaan staat te regelen. Hoe smaller de poort, hoe beter ze kon worden verdedigd! Naast de heel stevige, dubbele muren van Edirne Kapi hangt een bord met een Turkse tekst en het jaartal 1453. Het was een cruciaal jaar voor de stad, toen Mehmet II de poort vernietigde en de stad binnenstormde. Constantinopel werd Istanbul en de ondergang van het reeds verzwakte Byzantijnse rijk was bezegeld. De oorspronkelijke muur werd in de vijfde eeuw gebouwd en bestond uit een tien meter hoge voormuur met een achttien meter brede gracht en een vijftien tot twintig meter hoge achtermuur. Onder de nog in verrassend goede staat verkerende achtermuur heeft zich een geheel eigen cultuur ontwikkeld. In de enkele meters diepe poortjes wonen en werken families en allerlei ambachtslieden. Ieder plekje is benut. In de aangrenzende straatjes staan tussen winkeltjes en huizen af en toe, verborgen achter hoge muren, kleine met zorg onderhouden orthodoxe kerkjes op stille, vreedzame binnenplaatsjes. Een enkele keer is er alleen nog een poort met Hebreeuwse woorden en daarachter een parkeerplaats waar eens een synagoge stond. In het gebied tussen de voormuur en de achtermuur bevindt zich een chaotisch landschap met stukjes akkerland, grazende schapen, kleine bedrijfjes en rommelige huisjes waar mensen omheen scharrelen. Bij een caravan zitten zigeuners rond een vuurtje. Met oude planken is een hoekje afgescheiden waar drie paarden doodstil voor zich uit staan te staren. Straathonden scharrelen in de door de eeuwen heen ontstane bergen huisvuil, waarin archeologen hebben zitten wroeten om er gegevens uit te halen over de manier waarop de mensen eeuwen geleden leefden, aten en dronken.

Dicht bij de Edirnepoort verbreedt de muur zich tot een imposante vierkante ruïne, waarvan nog een aantal hoge muren van een drie verdiepingen tellend gebouw fier overeind staan. Ze vormen een deel van het Blachernae, de keizerlijke residentie die Alexius aan het eind van de elfde eeuw betrok. Na de val van Constantinopel woonde er tijdelijk een sultan. Daarna verviel het complex en werd het in de achttiende en negentiende eeuw gebruikt als porselein- en glasfabriek. Aan de buitenkant van de muur spelen wat jongetjes op een geïmproviseerd voetbalveld. Bij de ingangspoort schuift een vrouw het doek opzij van haar in de muur gebouwde hut en vraagt om geld. In de grote ontvangstruimte, waar de weelderige inrichting de kruisvaarders de adem benam, zijn de ronde bogen met de fraaie mozaïeken voor een deel intact gebleven…

Opwinding en huivering

Bohemund van Tarente

Bohemund van Tarente

Op paaszondag 1097 verzamelde de elite van de kruisvaarders zich bij het Blachernae-paleis om de keizer de eed van getrouwheid af te leggen. Van de leiders waren aanwezig Godfried en Boudewijn, Robert van Normandië, Raymond van Toulouse, Hugh Vermandois en Bohemund van Tarente, Bohemund, die door geldgebrek weinig volgelingen had, had geen enkele intentie om het Heilige Graf te redden, maar was van plan om zich onderweg een eigen gebied met een titel toe te eigenen. Hij deed enorm zijn best om bij Alexius in de gunst te komen. Maar in de voorafgaande jaren was Bohemund in het leger van de Italiaanse Noormannen reeds twee keer tegen Alexius ten strijde getrokken en even zo vaak had de keizer het onderspit moeten delven. Niettemin trad de sluwe en gedistingeerde vorst hem met een glimlach tegemoet. ‘Heeft u een goede reis gehad en waar heeft u uw edelen ondergebracht?’

Fijntjes herinnerde de keizer hem ook aan hun eerdere ontmoetingen. ‘Ik was inderdaad een vijand,’ sprak Bohemund, ‘maar nu ben ik uit eigen wil als een vriend van zijne majesteit gekomen.’ De keizer converseerde nog wat door, maar probeerde onderwijl wat verder door te dringen in de verborgen gedachten van de kruisvaarder. En Anna, die aan de zijde van haar vader verbleef, huiverde, maar verhulde evenmin haar gevoelens van opwinding, toen ze de forsgebouwde Frank, waarover ze zoveel had gehoord voor het eerst ontmoette.

‘Bohemund was gelijk geen ander man die ooit het Byzantijnse rijk bezocht, Barbaar of Griek. Zijn verschijning veroorzaakte verbazing, het noemen van zijn naam paniek. Ik zal het uiterlijk van de barbaar beschrijven: hij was zo groot van postuur, dat hij vijftig centimeter boven de grootste mannen uitstak. Hij had smalle heupen en een platte buik, was breed in de schouders en had sterke armen. Zijn gestalte kan het best worden omschreven als mager noch gezet, maar zo perfect als maar mogelijk is, kortom gebouwd als het kanon van Polykleitos. Zijn handen waren breed, hij stond stevig op zijn benen en hij had een gedrongen hals en rug. Als je zorgvuldig naar hem keek, dan was het alsof hij enigszins een gebogen rug had. Niet dat zijn ruggengraat beschadigd was, maar het schijnt dat hij vanaf zijn geboorte deze vervorming heeft gehad. Zijn huid was heel wit, die van zijn gezicht zowel blozend als wit. Zijn haar was lichtbruin en hing niet tot op zijn rug zoals bij andere barbaren. Zijn haar was niet ruig, maar kort geknipt tot rond de oren. Ik kan niet zeggen of zijn baard rossig was of een andere kleur had, want hij was afgeschoren waardoor zijn gelaat zachter dan marmer was geworden. Zijn ogen waren grijs en drukten waardigheid en moed uit. Zijn grote longen deden de neusvleugels bewegen als hij ademde. Hij straalde charme uit, deze man, maar die werd deels teniet gedaan door de angst die hij om zich heen verspreidde. Want hij leek wreed en wild. Deels door zijn afmetingen, deels door zijn gedrag. Zelfs zijn lach boezemde de mensen angst in. Zowel moed als liefde leefden in hem en beiden waren gericht op oorlogsvoeren. Zijn ondernemende karakter durfde alles aan en verleidden hem tot allerlei acties. In zijn gesprekken gaf hij antwoorden die altijd dubbelzinnig waren. Dit was de aard van Bohemund en zijn lichaam en alleen de keizer was hem door diens welsprekendheid en andere aangeboren voordelen de baas.’

De keizer had plaats genomen op zijn troon en zich omgeven met veel uiterlijk vertoon. Hij wilde indruk maken op de barbaren, maar tegelijk verborg hij hiermee de zwakte van zijn in nood verkerende rijk. Gekleed in een purperen gewaad, bestikt met goud, hermelijn en marmerbont bleef hij op zijn zetel zitten, terwijl de edelmannen en hun ridders bleven staan. Op het moment waarop Alexius zich verhief en naar de edelen schreed om hun eed in ontvangst te nemen nam een van de ridders, Robert van Parijs, uitdagend, breed zittend plaats op de troon. De keizer gaf geen krimp, maar Boudewijn pakte Robert bij de hand en trok hem van de zetel.

‘Het is een schande om zoiets te doen,’ beet hij hem woedend toe, ‘en zeker nadat je de keizer trouw hebt gezworen. Romeinse keizers laten hun ondergeschikten niet naast zich zitten. Dat is de gewoonte hier en je dient de gewoonten van het land te respecteren.’ ‘Wat een boer, hij gaat zelf zitten en laat al die edelen staan’ beet de onbeschofte edelman de keizer nog toe, ‘maar Alexius hield wijselijk zijn mond, omdat hij de opvliegendheid van de Franken kende.’ Hij wilde maar één ding: zo snel als mogelijk het enorme kruisleger de Bosporus laten oversteken, weg van zijn hoofdstad, weg uit zijn rijk.

Aya Sofia

Aya Sofia

Aya Sofia

Op de gaanderij van de Aya Sofia-basiliek, weggemoffeld in een donkere hoek en onvindbaar voor wie de plaats niet kent, bevindt zich een van de zeldzame afbeeldingen van Alexius in zijn hoedanigheid als hoofd van de Byzantijnse Kerk. Als hogepriester staat hij, omgeven met de voorwerpen van zijn waardigheid, op de prachtige mozaïek afgebeeld met een halo achter zijn hoofd met de keurig verzorgde baard en snor. Meer dan duizend jaar vóór de Latijnen hun machtigste symbool, de Sint-Pieter in Rome, in de steigers zetten werd deze geweldige basiliek na twee branden en een aardbeving al voor de derde keer herbouwd. De laatste grote ramp vond plaats tijdens de vierde kruistocht, toen de kracht van Byzantium zo was verzwakt, dat de westerse christenen met steun van de machtige Venetiaanse vloot in 1204 kans zagen Constantinopel in te nemen en vol haat en jaloezie het symbool van het oosterse christendom op alle mogelijke manieren ontheiligden.

‘Ze gooiden de gewijde relikwieën van de heilige martelaren neer op plaatsen die ik nauwelijks durf te noemen. Ze namen de miskelken en hostiekelken en gebruikten ze, na er de juwelen en andere versierselen te hebben afgerukt, als drinkbekers… Ze sloegen het altaar stuk en verdeelden de stukken onder elkaar. Ze lieten ezels en paarden de kerk binnen om de heilige vaten mee te nemen, evenals het bewerkte zilver en het vermeil dat ze van de kansel, het pupiter en de deuren hadden afgetrokken, en oneindig veel andere voorwerpen. Sommige dieren waren op de zeer gladde tegelvloer gevallen; ze werden doorboord met het zwaard en bezoedelden de gewijde plaats met hun bloed en uitwerpselen. Een zeer zondige vrouw ging in de aartsvaderlijke stoel zitten, terwijl ze Christus beledigde, ze hief er een obsceen lied aan en danste vervolgens in de kerk, waarbij ze onfatsoenlijke bewegingen maakte.’

De Turkse Ottomanen veranderden de kerk na duizend jaar christelijke eredienst in Istanbuls belangrijkste moskee en bouwden er vier minaretten aan vast. Ze lieten de Byzantijnse iconen en mozaïeken met rust, maar ongewenste afbeeldingen werden met witkalk overgeschilderd. Sinds 1935 worden er geen diensten meer gehouden. Het historische gebouw is nu kerk noch moskee en wordt gebruikt als museum. De weggeschilderde afbeeldingen zijn weer tevoorschijn gehaald en drommen toeristen schuifelen hutje mutje de hoofdingang binnen, waar boven de deur een schitterende, pas in 1933 ontdekte mozaïek is aangebracht. In het midden bevindt zich op een troon de moeder Gods met haar kind op schoot en aan haar ene zijde staat keizer Constantijn de Grote met een maquette van zijn stad en aan de andere zijde Justianus met een model van zijn Aya Sofia. In de enorme centrale hal van de basiliek verstoren vier grote zwarte schilden met de namen van de eerste vier kaliefs de ruimtelijkheid. In het centrum bevindt zich een enorme bouwsteiger met een lift, die een internationaal gezelschap restaurateurs naar de hoogste regionen van de koepel brengt. Door het hele gebouw, de centrale hal, de galerijen en de zalen kunnen de symbolen van twee grote godsdiensten in harmonie naast elkaar bestaan. Mozaïeken van christelijke heiligen zijn aangebracht naast de mihrab, het poortvormige nisje dat de richting van Mekka aangeeft. Iconen van de Byzantijnse heersers bevinden zich naast afbeeldingen van de kaliefen en de kansel vanwaar de Koran werd gelezen.

Christenen en moslims
De vijandschap tussen het oosterse en het westerse christendom was in die tijd aanzienlijk venijniger dan de vijandschap tussen het oosterse christendom en de islam,’ zegt de Arabist Alexander de Groot van de Universiteit van Leiden, die een bezoek aflegt aan zijn collega dr. Ted LaGro, directeur van het Nederlands Instituut voor Academische Studies in Istanbul. De Groot vraagt zich af of de paus wel goed had nagedacht voordat hij zijn horden kruisvaarders op pad stuurde, want ‘de kruisvaarders hebben stelselmatig de veerkracht van de Byzantijnen verzwakt en daardoor juist de islam, zeg maar de Turken, de toegang tot Europa vereenvoudigd. De roomse Kerk is dus zeer onoordeelkundig te werk gegaan. Ze hadden in het Midden-Oosten met diplomatieke en culturele methoden hetzelfde kunnen bereiken zonder die ravage aan te richten in het oosterse christendom. De Byzantijnen zochten nota bene hulp bij de Turkse Seltsjoeken om zich tegen de Latijnen te verdedigen. Uiteindelijk trouwden er zelfs Seltsjoekse sultans met Byzantijnse prinsessen,’ aldus de Groot. LaGro heeft onder meer onderzoek gedaan naar de wederzijdse culturele beïnvloeding van de Kruisvaarders en de Moslims. Niet ver van het Instituut, aan de Istiklal Caddesi, bevinden zich nog wat restanten van de twee kerkgemeenschappen die elkaar al eeuwen naar het leven staan: een Grieks-orthodoxe en daar vlak bij maar liefst twee rooms-katholieke Kerken. Elders in de stad bevinden zich ook nog locaties van oosterse christenen en andere minderheden zoals de Syrisch-orthodoxen en Armenen.

De verhoudingen tussen de Turken en de Grieks-orthodoxe Kerk zijn heden ten dage ronduit slecht te noemen en regelmatig vertalen politieke spanningen tussen Griekenland en Turkije zich in religieuze uitbarstingen. Het aantal Grieks-orthodoxen wordt dan ook steeds kleiner en na iedere golf van geweld verdwijnen er weer groepen naar Griekenland, waar ze vaak in de omgeving van de grens onder meestal armoedige omstandigheden proberen te overleven. Het streng bewaakte orthodoxe patriarchaat in Istanbul staat qua proporties in geen verhouding tot het aantal gelovigen, maar hier zetelt dan ook de primes inter pares van de orthodoxe christenen, patriarch Bartholomeus de Eerste.

‘Hoe is het tegenwoordig met de verhoudingen tussen de orthodoxen en de katholieker?’ was een van de vragen die hij had moeten beantwoorden, maar ook hier werden (net als bij het Servisch-orthodoxe patriarchaat in Belgrado) faxen en brieven niet beatwoord, afspraken niet nagekomen door geestelijken die zich afwezig meldden, maar er wel bleken te zijn. ‘Misschien helpt het als u orthodox wordt,’ prevelt Bartholomeus’ secretaris, deken Tarasios, vriendelijk.

De relatie met de orthodoxen is tegenwoordig uitstekend’ zegt Pater Dario van de rooms-katholieke Kerk en voegt eraan toe: ‘in Turkije worden de minderheden erkend en getolereerd.’ Dario, die schat dat er nog een kleine 100 duizend rooms-katholieken in Turkije rondlopen, wandelt door zijn kerk naar de achterkant van het altaar, waar hij bij een van de poten zeer demonstratief naar een in het tapijt gebrande schroeivlek wijst. ‘Dit is eind mei (1994) gebeurd,’ zegt hij met een smartelijk gezicht, ‘en de politie weet niet wie de brandbom heeft geplaatst. Mogelijk zijn het fundamentalisten geweest. Een vorm van aandachttrekkerij.’ In de Turkish Daily van 28 oktober vraagt de Armeense patriarch Kazanciyan de Turkse regering om een onderzoek te beginnen naar de herkomst van een serie dreigbrieven, die de Armeense gemeenschap heeft ontvangen van een van de Istanbulse nationalistische bewegingen. ‘Parasieten’, luidt de aanhef van een van de brieven, ‘jullie denken misschien dat je in dit land thuis hoort. Maar vergeet nooit dat Turkije alleen voor de Turken is.’

In het vervolg van de brief worden de nodige gewelddaden aangekondigd om de ongewenste elementen te elimineren.

De Neve-Shalomsynagoge in de oude joodse Balat wijk bij de Galata-toren blijkt al langere tijd officieel gesloten te zijn. De reden van sluiting was een PLO-aanslag in 1986 waarbij 23 doden vielen. In 2003 volgde een nieuwe aanslag. Het is vrijdagavond en dus sabbat. In het schemerduister staan in een van de smalle straatjes van de wijk een paar mannen met hoedjes, die op het punt staan een kleine metalen deur binnen te gaan. Een politieman fouilleert de bezoekers die daarna over een binnenplaatsje naar een vrij grote synagoge wandelen, waar de rabbijn, ondanks het feit dat de paar aanwezige mannen de minjan (voorgeschreven minimum van tien mannen om een dienst te kunnen beginnen) niet hebben gehaald, met zijn dienst is begonnen. De meeste joden zijn in de jaren zeventig naar Israël vertrokken. Later staat in een krant te lezen, dat de voorzitter van de joodse gemeenschap in Ankara licht gewond is geraakt bij de ontploffing van een in zijn auto verstopte bom. De onbekende groep Turkse idealistische commando’s voor sharia eiste de aanslag op.

Scheermesjes tegen blote benen

A clock bearing the emblem of the banned Turkish Islamist political party Refah Partisi

Clock bearing emblem o.t banned party Refah Partisi

Op het platteland en dan vooral in verre streken als Anatolië is het aantal aanhangers van minderheidsgodsdiensten de laatste jaren snel afgenomen. Te veel kerken en mensen werden het doelwit van aanslagen van fundamentalistische bewegingen. Veel aanhangers van de bedreigde groepen zijn naar Istanbul getrokken en mét hen een meervoud aan arme plattelanders, die vroeger hun geluk in Nederland en Duitsland zochten en nu in deze stad zijn neergestreken in gezelschap van leden van de radicalen rond de Refah Partij en allerlei andere fundamentalistische clubjes met extremistische ideeën.

Tussen 1980 en 1995 groeide het aantal inwoners van drie naar ongeveer dertien miljoen. ‘Dorpsturken’ worden ze genoemd, omdat ze buiten de stad maar ook erbinnen volledige dorpen hebben gevormd. De Refah Partij heeft hier goed garen bij gesponnen en onmiddellijk na het winnen van de stadsverkiezingen in 1992 is hun burgemeester Erdogan in de aanval gegaan tegen de ‘verderfelijke westerse invloeden.’ ‘Vrouwen met korte rokken werden door de aanhangers geslagen en van meisjes werden de zichtbare delen van de benen met scheermesjes verminkt. Leidingwater mocht geen chloor meer bevatten, omdat dit de wassing voor het gebed zou verstoren. Open tbc kostte toen tientallen mensen die van het ‘zuivere’ water hadden gedronken, het leven.’ Door dergelijke krantenberichten kijken westerlingen tegen Istanbul aan als een zeer islamitische stad, terwijl de stad altijd een liberaal, westers georiënteerd karakter heeft gehad. Het merendeel van de autochtone bevolking ziet echter nooit een moskee van binnen, zoals het merendeel van de bevolking van Amsterdam nooit naar de kerk gaat. Zij zien Amsterdam als een christelijke stad. Wij zien Istanbul als een islamitische stad. De oorspronkelijke bewoners maken zich grote zorgen over de toekomst, want het aantal fundamentalisten blijft maar groeien.

Oude wijn in nieuwe zakken
Het lijkt wel of ze vanuit de kelder of vanonder de trap vandaan zijn gekomen met hun fundamentalistische ideeën,’ aldus Halil Berktay, professor in de vergelijkende geschiedenis aan de Bosporus Universiteit, ‘en de aanval van Erdogan op die verderfelijke westerse elementen is daar een voorbeeld van.

Berktay bewoont een flat in de buitenwijk Büyukdere, zo’n beetje op de plaats waar Godfried uiteindelijk de Bosporus overstak. In zijn studeerkamer zijn de wanden volledig dichtgegroeid met boeken die, gezien hun onderscheiden karakter, voortdurend met elkaar in een fluisterende dialoog verwikkeld moeten zijn. Hij legt zijn boek van Céline terzijde en zegt ‘Telkens als Turkije iets misdaan heeft op het gebied van de mensenrechten en het Westen protesteert hier tegen, dan reageren ze als door een wesp gestoken en wordt het beeld van de kruisvaarders weer van stal gehaald. In Turkije zijn ze dan bang dat dit een hernieuwde poging van de westerse christenen is om de Turken, de Ottomanen, nog eens te straffen voor hun eeuwenlange overheersing van grote delen van Europa. De kruistochten waren diep weggezonken in de herinnering van de Turken, maar de fundamentalisten hebben kans gezien er een aantal bruikbare elementen zoals het idee van de Jihad uit te halen voor hun propaganda,’ zegt Berkay.

Oost en West doen wat dat betreft niet voor elkaar onder als het gaat om het simplificeren van de beeldvorming. Kijk maar naar onze geschiedenisboekjes. In de jaren tachtig en negentig is ook daar weer een opleving merkbaar van het Turkse standpunt. De kruisvaarders worden, niet ten onrechte, als verkrachters en plunderaars beschreven en het christendom als een gewelddadige religie.

‘Kijk maar naar Bosnië,’ zeggen de fundamentalisten. ‘Waarom doet Europa niets tegen het geweld’?

‘Omdat,’ zeggen ze, ‘Servië in het geheim steun krijgt tegen de moslims.’

In sommige kringen wordt zelfs gedacht dat Europa graag het Byzantijnse rijk wil herstellen. Een gedachte, die samenhangt met de ‘orthodoxe as’ tussen Moskou en Athene. Deze groepen denken dat het patriarchaat van de orthodoxe Kerk in Istanbul een soort Vaticaan wil hebben, een autonoom gebied binnen de Republiek Turkije. Als een onderdeel van de samenzwering van het Westen tegen de Turken. We moeten af van deze ‘wij christenen – zij moslims’ gedachte,’ eindigt Berktay zijn betoog, ‘anders krijgen we – en in Bosnië ligt het begin – een soort herhaling van de scheiding in een christelijk en een moslimblok zoals in de elfde eeuw ten tijde van de Kruistochten.’

 

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5

 




God wil het! – VII – Reizen in het spoor van de kruisvaarder

Nicaea en Dorylaeum: sterf dan honden!

Iznik

De geschiedenis van Nicaea, het huidige Iznik, gaat mogelijk terug tot duizend jaar v. Chr., maar het was een generaal van Alexander de Grote die Nikaia in de vierde eeuw v. Chr. op de historische kaart zette. Nicaea werd bekend omdat hier in 325 het eerste oecumenische Kerkconcilie plaats vond, waarin de afvalligen van de algemene christelijke kerk werden gemaand terug te keren naar de moederkerk (zie hoofdstuk 1). Het zevende oecumenische concilie vond ook plaats in Nicaea en heeft geschiedenis gemaakt omdat hier de iconoclasten, die een verbod op het vervaardigen van religieuze afbeeldingen voorstonden, werden veroordeeld. Hierna volgde een bloeitijd voor de vervaardiging en verspreiding van iconen. De Arabieren zijn er in de achtste eeuw tijdens hun opmars door Klein-Azië niet in geslaagd de stad in te nemen. De Turkse Seltsjoeken veroverden Nicaea in 1074 en hun sultan Kilij Arslan maakte er de hoofdstad van zijn veroverde gebied van.

De wraak van de sultan

Peoples Crusade Massacre

Langs de heuvelachtige oevers van de beroemde Bosporus liggen oude paleizen, villa’s en moskeeën verspreid tussen de cipressen en platanen. Deze zeestraat vormt over een lengte van dertig kilometer de verbinding tussen de Zee van Marmara en de Zwarte Zee. De afstand tussen de beide oevers die Europa en Azië van elkaar scheiden is weliswaar fysiek op sommige plekken maar 660 meter breed, maar in cultureel opzicht liggen ze vaak mijlenver van elkaar verwijderd. Vanaf het bootstation aan de Aziatische zijde van Istanbul voert een brede autoweg, die door de gebruikers op chaotische wijze wordt bereden via de vanwege haar zijden tapijten bekende kustplaats Hereke naar de grauwe industriestad Izmit. Ten zuiden van deze stad, in de omgeving van het plaatsje Hersek, moet het slagveld hebben gelegen waar zich de historische ramp van Civetot heeft afgespeeld. Met meer dan een half jaar voorsprong op het officiële kruisleger trok Peter de Kluizenaar richting Nicaea, het huidige Iznik en in die tijd de hoofdstad van de Seltsjoekse sultan Kilij Arslan. Zo’n zesduizend Duitser, Fransen en Italianen hadden zich van de hoofdmacht van het volksleger van Peter de Kluizenaar losgemaakt. Plunderend en rovend trokken ze langs de zee van Marmara en onder de rook van Nicaea bestormden de christenen het kasteel Xerigordon dat zij als uitvalsbasiswilden gebruiken voor hun rooftochten. Sultan Arslan zond echter zijn troepenmacht die binnen een dag het kasteel omsingelde en de bron bezette die het fort van water voorzag.

Na acht dagen gaven de westerse manschappen zich over door de dorst. Sommigen zogen water uit modder, anderen dronken hun eigen urine op. De Europeanen moesten zich gedwongen overgeven en bijna iedereen werd afgemaakt. De Turken voerden de goed ogende jongens en meisjes als slaven weg.’

Voor de christenen onderweg naar het oosten betekende dit het begin van een naderend drama. Toen in het kamp van het volksleger het nieuws bekend raakte dat talloze broeders in de strijd tegen de Turken gesneuveld waren, wilde men maar één ding: wraak.

‘Op 21 oktober brak het hele leger bij zonsopgang op. Vijf kilometer buiten Civetot wachtten de Turken in een nauwe beboste vallei op de komst van de christenen. De kruisvaarders liepen zorgeloos en lawaaierig door de bergketen toen zijn plotseling bestookt werden met een regen van pijlen die paarden en mensen dodelijk troffen. Turkse cavalerie achtervolgde kruisvaarders die in paniek een goed heenkomen zochten. Soldaten, vrouwen en geestelijken vonden hier een gruwelijke dood.’

De afgeschoten Turkse pijlen zagen er uit als ‘stekelvarkens of dicht bezette speldenkussens waar geen schild tegen bestand was. De wapenuitrusting van een kruisridder bestond in die tijd ondermeer uit ‘een lans van berkenhout, voorzien van een ijzeren spits en met een vlaggetje versierd benevens een zwaard, onderscheidende soorten pijlen, een strijdbijl en een knots. Tot de verdedigende wapens behoorde de ronde of de vierkante schilden, het pantserhemd of maliënkolder, de helm met een pluim en een wapenstok. De gewapende pelgrims waren met hun schild van hout, leder of staal, de zwarte kuras, de ijzeren of bronzen helm, de wollen lijfrok en de met maliën bedekte paarden voor de inwoners van het oosten een nieuw schouwspel. En sultan Arslan zag op het slagveld voor het eerst hoe de lansen van de Franken flikkerden als glinsterende sterren. De kurassen en schilden wierpen een licht af gelijk dat van de morgenstond in de lente en het gedruis van hun wapens was vreselijker dan dat van de donder.’

Sultan Kilij Arslan

Het centrale leger onder leiding van Godfried van Bouillon trok in april 1097 naar Nicaea. De Vlaming en zijn gevolg moesten zich tot hun grote woede letterlijk een weg banen langs de beenderen in de vallei van Civetot. Sultan Kilij Arslan, brooddronken van de overwinning, had na de gemakkelijk gewonnen veldslag met het volksleger een lage dunk gekregen van de rest van het christelijk leger. Hij voelde zich zó veilig dat hij zijn eigendommen, zijn vrouw en zijn kinderen achterliet in Nicaea en ten strijde trok tegen de Armeniërs in het oosten van het Seltsjoekse rijk. Op 6 mei verscheen Godfried voor de poorten van Nicaea.

De weg naar Iznik voert door het bergachtige gebied van West-Anatolië. Hier en daar ploegt een enkele boer met een os de akkers die vaak bezaaid liggen met stenen en zwerfkeien. Sommige bewoners wonen nog in lemen hutten. Kippen en geiten rennen rond in de stoffige, onverharde straatjes. Wolken jagen boven het landschap en laten vluchtige afdrukken achter op de begane grond. Door het wisselende licht lijkt het landschap op een schilderspalet dat veelvuldig van kleur veranderd. Ezels, paarden en houten wagens completeren hier het landelijke karakter. Het gemotoriseerde verkeer neemt toe wanneer in de verte het meer van Iznik als een ovalen turkoois in het landschap verschijnt. Een magere hond snuffelt in een berg afval die ligt opgeslagen tegen de muur van de Istanbulpoort, de centrale toegangspoort tot Iznik. Aan beide kanten van deze poort staan grote stenen hoofden met holle ogen en opengesperde monden. Ze lijken nog het meest op carnavalsmaskers. De stad is vier eeuwen v. Chr. Opgericht door een generaal van Alexander de Grote en sinds die tijd is er aan de omvang en het stratenpatroon niet veel veranderd. De hoofdstraat, waar allerlei kleine winkels en eethuisjes zijn gevestigd, loopt in een rechte lijn van de Istanbulpoort naar de Zuidpoort. De imposante, nog grotendeels intacte vestingmuur, die een omtrek heeft van zes kilometer en 108 torens telt, omringt Iznik als een halve maan. De rest van het stadje ligt aan het rimpelloze meer. De vestingmuren weerkaatsen het snerpende geluid van de in vervallen schuurtjes ondergebrachte houtzagerijen. De inwoners van Iznik hebben veel stenen met soms nog Griekse of Romeinse teksten en afbeeldingen uit de oude muur gebruikt voor de bouw van hun schuurtjes, waardoor ze een deel van haar imposante verschijning heeft verloren. ‘Maar in de tijd van de kruisvaarders,’ zegt de directeur van het plaatselijke historisch museum, ‘zaten hier talloze legers maandenlang voor de onneembare vesting te wachten om de stad Nicaea in te nemen. Achter de muur wachtten de bewoners met angst en beven de gebeurtenissen af.’ Zijn er nog sporen uit de tijd van de kruisvaarders in deze oude stad? De museumdirecteur wandelt naar de Yenisehirpoort. Aan de buitenkant van de muur wijst hij  naar een van de natuurstenen blokken waar duidelijk zichtbaar een kruis is ingekerfd. Met een scherp voorwerp, een zwaard of een stuk ijzer hebben de christelijke soldaten tijdens de belegering van de stad uit verveling een kruis in de muur gegraveerd.

Gevoelens van lust
Het centrale leger van Godfried maakte zich op om Nicaea te bestormen en gewapenderhand in te nemen. Zij riepen daarbij de hulp in van keizer Alexius. Maar de vorst wilde de mooie stad juist beschermen want hij vreesde een ruïne aan te treffen als de kruisvaarders de stad zouden innemen, vernielen en plunderen. In het geheim voerde Alexius daarom overleg met de bevelhebber van Nicaea. Zij kwamen overeen dat via het meer allerlei levensmiddelen per boot konden worden aangevoerd. Toen de kruisvaarders in de vroege ochtend van 19 juni 1097 de stad wilden veroveren, zagen zij plotseling de Byzantijnse vlag van keizer Alexius op de hoofdtoren wapperen. Op slinkse wijze was Alexius Nicaea over het meer binnengekomen en had, tot groot ongenoegen van Godfried, ook nog eens de vrouw en de kinderen van Sultan Arslan in veiligheid gebracht. De kruisvaarders waren diep geschokt over de coulante houding die Alexius had aangenomen tegenover de Turken. Desondanks overheerste de vreugde over de bevrijding van Nicaea zonder een spoor van bloedvergieten.

Toen de aanval op Nicaea voorbij was, werden vele christelijke gevangenen bevrijd die van het slagveld van Civetot naar Nicaea waren meegevoerd. Hieronder bevond zich een zekere non. Zij klaagde bitter over de voortdurende dwang die op haar was uitgeoefend om verachtelijke en verwerpelijke handelingen  te plegen met een bepaalde Turk. Godfried schonk haar vergiffenis voor haar onwettige verhouding met de Turk omdat zij al zoveel doorstaan had. Maar na een nacht keerde zijn in het diepste geheim weer terug naar dezelfde Turk want hij was in liefde voor haar ontbrand vanwege haar ongelofelijke schoonheid. Hij wilde zich tot het christendom bekeren en de non liet zich door zijn vleierijen overtuigen. Wij dachten echter dat gevoelens van lust haar teveel waren geworden.’

Het volgende doel is de stad Eskisehir, honderd kilometer naar het oosten. De weg van Iznik naar Eskisehir komt uit op de oude Byzantijnse hoofdweg die dwars door Anatolië loopt. Eskisehir werd 100 jaar v.Chr. aan de oevers van de rivier de Sangerius gesticht die tot de dag van vandaag dwars door de almaar uitdijende stad stroomt. Zandkleurige woonblokken domineren de moderne buitenwijken die aan een verlaten uitgestrekt gebied grenzen dat in de geschiedenisboeken vermeldt staat als de vlakte van Dorylaeum. ‘Merheba,’ groet een jonge schaapsherder terwijl hij uitkijkt over de kale grasvlakte. Zijn leren jas hangt losjes ronde de schouders. Af en toe wrijft hij zich in de handen om zich te warmen. Zijn hond rent achter een paar verdwaalde schapen aan. Aan de horizon doemen besneeuwde bergen op. Onder de aarde van deze vlakte moeten de tot stof vergane beenderen liggen van de vele slachtoffers van de slag bij Dorylaeum.

Battle of Dorylaeum

De grond was zo dicht bezaaid met lijken dat een rennend paard ternauwernood een open plekje kon vinden om de voet neer te zetten. De strijd duurde zes uur. We kregen enorm veel buit in handen: goud, zilver, paarden, ezels, kamelen, schapen, ossen en vele andere zaken die we niet kenden.’

De overwinning van de kruisvaarders was van historisch belang. Hadden ze deze slag verloren, dan was de verdere toegang tot het oosten afgesloten geweest en was Jeruzalem mogelijk nooit bereikt. Bovendien werden de Turken in hun opmars naar het Westen gestuit, waardoor het gevaar van een invasie in Europa voor langere tijd was geweken. Sultan Kilij Arslan werd eerst van zijn hoofdstad Nicaea beroofd en verloor bij Dorylaeum zijn kostbare koninklijke tent en een groot deel van zijn kostbare schatten. Hij besloot de strijd op te geven en trok zich terug in de woeste bergen.

U kent de Franken niet’, antwoordde de sultan aan de Arabieren die hem zijn vlucht verweten. ‘Gij zijt niet met hen in handgemeen geweest: Hun kracht is niet menselijk maar hemels of hels.

Robert Mulder & Lejo Siepe – God wil het! Reizen in het spoor van de kruisvaarders
Rozenberg  Publishers 2005         ISBN 978 90 5170 168 5