Uitgelicht ~ Recht maakt krom wat recht is, en daar is niks kroms aan

RechttevoetOmslagElke bestuurder die verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke ordening en verkeersveiligheid moet zich bij het lezen van Schnabels exposé ongemakkelijk gaan voelen. Is het door een gebrek aan kennis en kunde aan de kant van deskundigen, die hun adviseren over verkeer en verkeersveiligheid? Is het hun eigen onmacht om dat wat deze deskundigen aanbevelen te realiseren? Of zijn het de burgers, die zich deels niet laten leiden door wat voor slim uitgedacht routeplan dan ook? Hoe dan ook, na zelf eens het tracé op de fiets te hebben afgelegd, moeten de bestuurders erkennen dat het beschreven tracé niet bepaald ideaal is. Deze vaststelling brengt ze echter niet meteen in verlegenheid. Het gaat hier om een complexe materie, zo hoort men ze redeneren. We moeten rekening houden met tal van uiteenlopende belangen. Het gaat om de belangen van voetgangers, fietsers en automobilisten, van omwonenden, het milieu en het stadsgezicht en natuurlijk mogen we ook de financiële belangen niet uit het oog verliezen. Vanwege die uiteenlopende belangen is het onmogelijk om een tracé uit te zetten en in te richten waar iedereen volledig gelukkig mee zal zijn. Bestuurders moeten afwegingen maken, waardoor hun besluiten veelal een compromiskarakter vertonen. Vanuit bestuurlijk opzicht is daar niks mee. Maar als het bestuur dan op toch wel enkele heel problematische knelpunten wordt gewezen, zoekt het een uitweg. Ook die knelpunten onderkennen bestuurders en delen hier zelfs de kritiek van de burger, maar… die juristen, hè. Het bestuur is in deze moderne rechtsstaat nu eenmaal gebonden aan het recht en dat maakt dat we wat krom is nog onmogelijk recht kunnen krijgen. Wet- en regelgeving en juristen zijn daar debet aan, zo mopperen de bestuurders. Hebben ze een punt?

In zeker opzicht hebben ze gelijk. Juristen zijn preciezen. Wet- en regelgeving zijn voor hen min of meer heilig en als burgers daar een beroep op doen, gaat het recht voor op bestuurlijke prudentie. Het wordt door bestuurders dan ook vaak opgemerkt: recht en rechtspraak zijn een blok aan hun been. Rechters zijn echter niet onder de indruk van dergelijke opmerkingen. We leven nu eenmaal in een rechtsstaat en daar gaat het recht voor op het bestuur. Zint het u niet, zorg er dan voor dat de regels worden veranderd.

Bestuurders hebben echter niet helemaal gelijk (sommigen zullen zeggen dat bestuurders helemaal geen gelijk hebben). Alhoewel bestuurders zeker wel worden gehinderd door het recht in de uitvoering van hun plannen, kunnen ze zich er ook achter verschuilen. Bekijk namelijk de problematiek eens door de bril van de burger. Wie het niet eens is met besluiten van het bestuur moet in de pen en bezwaar aantekenen. Als die burger ontvankelijk is en als belanghebbende wordt aangemerkt zal hij door een speciale commissie worden gehoord. Deze bezwaarcommissie kijkt nog eens naar de afwegingen die aan het bestuurlijk besluit ten grondslag liggen. Het is niet uitgesloten dat het bestuur wordt teruggefloten, maar als het geen gekke dingen heeft gedaan, zal het besluit wel overeind blijven. Dan zit er voor de burger weinig anders op dan de rechter opzoeken. Zeker in kwesties waarbij het draait om wegaanleg is het dan wel raadzaam een advocaat, dan wel een andere juridisch deskundige in te huren.

Het omgevingsrecht is wel zo ingewikkeld, dat zelfs kundige juristen er in verdwalen. Eenmaal bij de rechter wacht die burger echter meestal een deceptie. Die zit op zijn eigen stoel en gaat daar niet vanaf om op de stoel van de bestuurder te gaan zitten. Hij toetst slechts marginaal. Niet wat hij redelijk vindt is doorslaggevend. De rechter gaat alleen na of de bestuurders een evident onredelijk besluit hebben genomen. Dat zal niet snel het geval zijn, of je moet wel een heel onhandig opererend bestuur hebben. Diezelfde burger kan dan alleen nog hopen op fouten in de procedure. Het gewijzigde bestemmingsplan is niet tijdig ter inzage gelegd, de burgers zijn niet goed voorgelicht, de inspraakprocedure was gebrekkig. Hier heeft de burger wat vaker succes. Maar dat succes, die overwinning op het bestuur, is meestal een Pyrrusoverwinning. Weliswaar wordt het besluit vernietigd, maar in de praktijk betekent dat slechts vertraging. Tot grote ergernis van de bestuurders moet de boel nog eens over. Echter, alhoewel er zand in de bestuurlijke machine is gestrooid, krijgt het bestuur uiteindelijk zijn zin.

Mogelijk wordt het de lezer inmiddels duidelijk wat dit alles te maken heeft met het door Schnabel beschreven verre van ideale fietstraject. Men ziet het nu wellicht beter voor zich. De bestuurders wilden het misschien anders, maar waren genoodzaakt tot compromissen, daarbij vaak dwarsgezeten door overmatige regelzucht en onwillige rechters. Weggebruikers en omwonenden wilden waarschijnlijk ook wat anders, maar slaagden er niet in de bestuurders van hun plannen af te houden. Acties haalden weinig uit en de weg naar de rechter bleek vaak doodlopend te zijn. Hoe staat het met de toegang tot de rechter en de verhouding tussen kosten en baten? Als men al tot de rechter wist door te dringen, wat gelet op de financiële kant van de zaak, de complexiteit van regels en procedures een groot doorzettingsvermogen vraagt en euvele moed, stond men achteraf toch vaak met lege handen en deed het bestuur wat het zich van begin af aan had voorgenomen. Men had hooguit wat uitstel veroorzaakt. Moeten we nu heel erg ongelukkig zijn met dit alles? Elke weldenkende burger zal zich, net als Schnabel, achter zijn oren krabben als hij zich beweegt door het stadsverkeer.

rechtvoetplein

De Berekuil was het eerste verkeersplein in Nederland waarbij het fietsverkeer op een ander niveau werd afgehandeld dan het gemotoriseerde verkeer. Bron Wikipedia

Vaak heeft het meer weg van knip- en plakwerk, een waar ‘patchwork’. Een kind zou het beter doen. Bedenk echter dat een verkeerstraject zelden van scratch af aan wordt aangelegd. Veelal dient men uit te gaan van bestaande situaties, waarbij men bij aanpassingen stuit op botsende belangen van bewoners, automobilisten, fietsers, voetgangers, winkeliers enz. Tenzij we ruime macht toekennen aan een soeverein, die op eigen houtje simpel de dienst uitmaakt en bijvoorbeeld kiest voor de fietsers en alle andere belanghebbenden daaraan ondergeschikt maakt, zal het toch een geven en nemen worden. Zeker, zo vindt men nooit een ideale oplossing, maar bedenk in wat voor samenleving we terecht komen waarin ideale oplossingen de maat zijn. Ideaal volgens wie? Ideaal, ten koste van wat en koste wat kost? We leven in een rechtsstaat. Dat betekent dat we, hoe moeilijk soms ook te realiseren, als het puntje bij paaltje komt, een beroep kunnen doen op wet en rechter om onze belangen te beschermen. Dat kan leiden tot frustratie van mooie plannen, maar ja, mooi voor wie? Kortom, hoe irritant ook, we zouden als we op de fiets het traject van station naar Uithof afleggen ook wel even kunnen gniffelen: een ‘geruststellend’ rommeltje. Recht is krom, en dat is maar goed ook. Maar er zijn grenzen.

In de eerste plaats kan men zich afvragen of alle verkeersmaatregelen doeltreffend zijn. Er is wel eens gepleit voor het minimaliseren van verkeersborden en verkeerstekens. Knipperlichten in plaats van verkeerslichten. Overregulering en niet eenvoudig te begrijpen verkeersgeboden en verboden kunnen leiden tot burgerlijke ongehoorzaamheid, willekeur en handhavingsproblemen. Of, erger nog, gevaarlijke verkeerssituaties.

In de tweede plaats moet het recht wel toegankelijk blijven. Ik ben er echter niet gerust op dat ‘access to justice’ in volle omvang voor de toekomst gegarandeerd wordt. Bestuurders vragen om meer armslag, ministers willen kosten besparen en dat maakt dat de drempel om toegang te krijgen tot de rechter alsmaar hoger wordt voor veel burgers. Mij lijkt dit iets om over na te denken wanneer men op een zonnige lentedag door het Wilhelminapark pedaalt. Neem dan even de tijd, zet je neer op een bankje en mijmer over de parabel van de wet. U weet wel, die raadselachtige pagina’s van Franz Kafka, waarbij het gaat om de grote belofte van de toegang tot de Wet. De man, gezeten op het bankje bij de toegangspoort tot de Wet wil worden toegelaten. Nee, nog niet, maar het is raadzaam om te wachten. Wanneer de man, oud en grijs geworden sterft, gaat de poort dicht. Hij vraagt de wachter waarom hij al de tijd dat hij daar voor de poort heeft gewacht niemand anders zich heeft gemeld? Ja, de Wet was er voor u, alleen voor u deelt de poortwachter mee en sluit de poort. Over die paar pagina’s is al een boekenkast volgeschreven. Ik doe geen poging er nog iets geleerds over te zeggen. Voor mij, en hopelijk voor alle juristen en wetgevers werkt het verhaal als waarschuwing: laten we vooral op het kromme pad blijven, precies zoals dat hopelijk ook de fietsers lukt.

rechtvoetplattegrond1

Wandeling – op weg naar de Uithof

rechtvoetplattegrond2

Van Centraal Museum naar Uithof




Dilemma 1 ~ Wandelen langs een fietsroute

Dilemma1Als je aan het verkeer in Utrecht deelneemt, merk je al na een paar kilometer de gevolgen van tegenstrijdige regelgeving.

Is het mogelijk deze regels beter op elkaar af te stemmen en te laten aansluiten bij de dagelijkse praktijk van gebruikers? Of is dat in onze wereld van overregulering een utopie?




Opmerkelijke processen

rechtvoetopmerk1

Het kort geding in de Arrondissementsrechtbank (Hamburgerstraat 28) te Utrecht in verband met het kappen van bomen voor de aanleg van Rijksweg 27 door het landgoed Amelisweerd tussen Utrecht en Bunnik, met links op de voorgrond de president van de rechtbank, prof. mr. V.J.A. van Dijk. Rechts de advocaat van de vereniging Vrienden van Amelisweerd, mr. B. Tomlow en links de advocaat van de Staat der Nederlanden, mr. Den Hartog, en mr. B. Keulen, de advocaat van de gemeente Utrecht.

Inleiding
Toegang tot recht is een van de basisbeginselen van de rechtsstaat. Access to justice als onderdeel van de Rule of Law en als waarborg tegen klassenjustitie en eigenrichting.

In de zeventiger jaren van de vorige eeuw ontstond de sociale advocatuur met het streven naar rechtshulp voor iedereen en naar structurele rechtshulp. In een tijd waarin de regering ernaar streeft om fors te bezuinigen, lijkt zij het voeren van processen het liefst te willen voorkomen, of tenminste aan banden te willen leggen. Schakelt de gemiddelde Nederlander te gemakkelijk de rechter in? Kim van der Kraats geeft een beeld van wat voor soort processen kunnen spelen.

Rechtspraak maakt samenleven mogelijk. Dat is de ‘slogan’ van de Raad voor de rechtspraak. Het geeft de diepe verbondenheid van rechtspraak en samenleving aan. Rechtspraak niet vanuit een ivoren toren, maar middenin en ten dienste van de maatschappij. Het kan dan ook niet anders dan dat rechtszaken de samenleving weerspiegelen. De (opmerkelijke) Utrechtse rechtszaken geven informatie over wat Utrecht kenmerkt. Die kenmerken bepalen ook voor een belangrijk deel de (opmerkelijke) zaken die aan de rechter worden voorgelegd.

Wie denkt aan Utrecht, denkt aan de Dom. De Dom is onderdeel van het religieuze leven in de stad, die ook wel kerkenstad wordt genoemd. Utrecht is de zetel van de Rooms-Katholieke aartsbisschop van Nederland. Dat heeft tot verschillende opmerkelijke rechtszaken in Utrecht geleid. Zo onder meer het kort geding dat het COC in 1987 tegen kardinaal Simonis aanspande wegens zijn uitspraken over homoseksualiteit. In het radioprogramma “Het voordeel van de twijfel” had Simonis onder meer gezegd dat homoseksueel zijn een afwijking is, homoseksuele daden objectief gezien niet juist zijn en een samenleving kunnen ontwrichten en dat hij zich kan voorstellen dat verhuurders naar de seksuele geaardheid van een potentiële huurder vragen omdat zij niet aan een onjuiste levenswijze willen bijdragen. Het COC eiste in kort geding rectificatie van zijn mening in een aantal dagbladen. Partijen kwamen naar de rechtbank, die tot 2001 aan de Hamburgerstraat was gevestigd. Toen in 1580 het klooster werd opgeheven, had het Provinciale Hof van Utrecht zich daar al gevestigd en in 1876/1877 was het kantongerecht daar ingetrokken. In 1912 kreeg het kantongerecht op het voorterrein een afzonderlijk gebouw, van waaruit ze in 1980 vertrok naar het Janskerkhof 11-13.[i]

De rechtbank bleef tot 2001 gevestigd aan de Hamburgerstraat en aldaar oordeelde de president van de Utrechtse rechtbank op 5 maart 1987 in het geding tussen het COC en Simonis dat de door Simonis verkondigde leer over homoseksualiteit al eeuwen door de kerk wordt verkondigd en daarmee valt onder de godsdienstvrijheid. Hij wees de eis van het COC af (onder meer) omdat hij het vrijwel uitgesloten achtte dat met het discriminatieverbod werd beoogd die leer te verbieden en hij meende dat er “nog niet kan worden gesproken van algemeen aanvaarde opvattingen” die maken dat de uitspraken onrechtmatig zijn wegens “het in strijd zijn met geldende rechtsopvattingen”.[ii] Hieruit blijkt wel dat de president aansluiting zocht bij de op dat moment levende opvattingen in de samenleving. Daarbij liet hij ook nog zien een vooruitziende blik, een goed gevoel voor maatschappelijke ontwikkelingen te hebben. Hij wees er namelijk op dat een aantal wetsvoorstellen in behandeling was om de gelijkstelling tussen mannen en vrouwen te bewerkstelligen en overwoog dat het “geenszins uitgesloten” is “dat daarbij, of kort daarna, dezelfde of gelijksoortige bepalingen van kracht zullen worden met betrekking tot het onderscheid maken naar geslachtelijke geaardheid”.

Ook de kerk gaat met haar tijd mee. In 1998 speelde de kwestie ‘Who’s afraid of God?’ waarbij het bisdom in een ‘reclameoffensief’ om God bij jongeren onder de aandacht te brengen een poster verspreidde die erg leek op ‘Who’s afraid of Red, Yellow and Blue’ van kunstenaar Newman. De Stichting Beeldrecht, die waakte over auteursrecht, noemde het “een beginnersfout van de kerk die ook eens op de populaire toer gaat”.[iii] De Utrechtse rechter oordeelde in kort geding dat het inderdaad een inbreuk op het auteursrecht betrof, dat de posters moesten worden teruggeroepen en kende een schadevergoeding toe.[iv] Maar in hoger beroep oordeelde het gerechtshof in Amsterdam anders. Dat riep vreugde op bij de perschef van het bisdom, die verklaarde:
Kunstenaars kunnen zich niet verschansen in het heilige huisje van het auteursrecht als er eens een grapje over beeldende kunst wordt gemaakt. Beeldrecht heeft hoog van de toren geblazen, maar deze toren is nu als een kaartenhuis ingestort”.[v]

De Domtoren staat nog en kan beklommen worden. Zo nu en dan springen er ook mensen vanaf, sommigen met een doodswens, anderen voor de kick. In 1999 sprong een man voor de kick met parachute van de Dom. Wegens overtreding van de Wet Luchtvaart werd hij veroordeeld tot een geldboete, omdat hij had “deelgenomen aan het luchtverkeer en wel op een zodanige wijze dat daardoor personen of zaken in gevaar werden gebracht”.[vi] Zo moest een vrouw met een kind op de fiets voor de man uitwijken.

Als er geen mensen of objecten naar beneden vallen, kan men onder de Dom doorlopen – studenten van het Utrechtse corps doen dit vanwege bijgeloof niet – en van 1893 tot 1938 reed onder de Dom nog een tram door en tot 2003 de stadsbus. Dat vestigt de aandacht op een ander kenmerk van Utrecht, dat van verkeersknooppunt. Utrecht is een van de vier Nederlandse steden waar trams rijden. De laatste jaren hebben zich een aantal procedures voorgedaan rondom de aanbesteding door Bestuur Regio Utrecht van werkzaamheden met betrekking tot de trams.[vii] Utrecht is een belangrijk knooppunt voor het autoverkeer en maatregelen voor verbetering van de doorstroming – zoals meer asfalt – hebben ook geleid tot procedures, zoals in de jaren ’70 en begin jaren ’80 met betrekking tot knooppunt Amelisweerd wat ‘een prachtig loofhoutbos’ was.[viii] Ook vormt Utrecht de spil in het treinnetwerk, vandaar ook dat het hoofdkantoor van NS in Utrecht is gevestigd.

In 2001, inmiddels in de nieuwe rechtbank aan het Vrouwe Justitiaplein waar rechtbank en kantongerecht weer verenigd zijn, speelde een zaak waarin de Consumentenbond, de ANWB en de reizigersvereniging in kort geding probeerden een 24-uursstaking bij NS te voorkomen, omdat de staking slechts één dag tevoren was aangekondigd en treinreizigers ernstig in hun belangen werden getroffen. De staking hield verband met de bezwaren tegen het beruchte ‘rondje om de kerk’, waarbij machinisten om vertragingen te voorkomen vaker hetzelfde traject moesten rijden en door minder afwisseling zou de kans op ongelukken worden vergroot. Enkele politici hadden zich achter deze bezwaren van de werknemers van NS gesteld. Zo vond SP-kamerlid Van Bommel dat de Consumentenbond c.s. geen oog had voor de algemene veiligheid op het spoor.[ix] Hoewel de Consumentenbond c.s. goede hoop had dat de rechtbank de staking zou verbieden,[x] maakte de president van de rechtbank daar korte metten mee. Hij oordeelde dat de staking tijdig was aangezegd en slechts van beperkte duur was. Gelet op het stakingsrecht zoals opgenomen in het Europees Sociaal Handvest, dat slechts mag worden ingeperkt wanneer dat noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, wordt geoordeeld ‘dat geen sprake is van een zo grote maatschappelijke ontwrichtende werking’ dat de rechten van de treinreizigers moeten prevaleren.[xi]

Omdat de meeste vakbonden (zoals FNV en CNV) in Utrecht zijn gevestigd, zijn stakings-kortgedingen in de rechtbank vaker aan de orde. In 2012 wilde de politie nog een staking van het personeel door de rechter laten verbieden. De staking, wegens het niet bereiken van een akkoord over de nieuwe CAO, zou bestaan uit zogenaamde langzaamaanacties, waarbij met politieauto’s op wegen stapvoets zou worden gereden. Volgens de politie zou door deze actie van de Politiebonden de openbare orde en veiligheid in gevaar worden gebracht. Een woordvoerder van de politievakbonden verklaarde: “Politiemensen voeren al wekenlang actie voor een rechtvaardige CAO, waarbij het publiek zoveel mogelijk is ontzien. Kennelijk zijn ‘hardere’ acties nodig om de minister zelf in actie te laten komen. Het zou de minister, burgemeesters en korpsbeheerders niet misstaan om in te zien waar het gevaar voor de openbare orde eigenlijk echt vandaan komt”.[xii] De kortgedingrechter deelde die visie niet. Omdat het om korte acties zou gaan, op een beperkt aantal wegen tijdens de voorjaarvakantie, waarbij het publiek tevoren is geïnformeerd en voorzien is in noodsituaties, vond de rechter de acties niet disproportioneel; ook politieambtenaren hebben het recht om te staken.[xiii]

Niet alleen de vakbonden zijn in Utrecht gevestigd, maar ook de KNVB is in de provincie Utrecht gevestigd (Zeist). Dat betekent dat alle zaken die tegen de KNVB worden aangespannen door de rechtbank Utrecht worden behandeld. Dit kan gaan om stadionverboden die worden aangevochten, procedures tegen uitspraken van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep van de KNVB, overschrijving van spelers of … over de ‘Leeuwenhose’. In verband met het WK voetbal in Duitsland in 2006 verspreidde Bavaria een “lederhose” met leeuwenstaart. De KNVB weigerde mensen met de “Leeuwenhose” in de stadions tijdens oefenwedstrijden toe te laten, omdat het verboden is wedstrijden te gebruiken voor commerciële doeleinden zonder voorafgaande toestemming. Bavaria meende dat de KNVB hiermee onrechtmatig handelde en spande een kort geding aan. Omdat de KNVB deze huisregel niet tijdig en duidelijk kenbaar had gemaakt aan kaarthouders, mocht de KNVB volgens de rechter niet mensen met de “Leeuwenhose” de toegang weigeren. Het werd Bavaria door de rechter echter wel verboden om de “Leeuwenhose” en andere promotionele artikelen aan het publiek aan te bieden in een straal van 10 kilometer rond het stadion omdat Bavaria op die manier het verbod om in het stadion reclame te voeren omzeilde en daarmee reclame kon maken zonder daarvoor een vergoeding te betalen terwijl de KNVB het exclusieve recht om reclame te maken bij een (oefen)wedstrijd van het Nederlands elftal al aan Heineken had gegund.[xiv] Bezoekers mochten dus hun “Leeuwenhose” van huis meebrengen, maar Bavaria mocht die niet vlakbij het stadion in hun handen drukken met als enige doel dat de “Leeuwenhose” tijdens de wedstrijd in het stadion zou worden gedragen.

rechtvoetdrieWeer terug naar de trein. Wie met de trein op het Centraal Station in Utrecht aankomt en richting de binnenstad gaat, loopt door winkelcentrum Hoog Catharijne dat momenteel verbouwd wordt. In 1973 werd het winkelcentrum officieel geopend. V&D verhuisde toen van de Lange Viestraat naar het winkelcentrum. In de Lange Viestraat wilde de gemeente een winkelvestiging van formaat om evenwicht te brengen tussen het oude centrum en Hoog Catharijne.[xv] Het oog viel op De Bijenkorf. Daarmee werd ook een overeenkomst gesloten waarbij een nieuw complex zou worden gerealiseerd. Met het vorderen van de tijd probeerde de Bijenkorf de overeenkomst wegens gewijzigde omstandigheden open te breken. De president in Utrecht oordeelde in kort geding in 1979 hierover en na een hoger beroep is de kwestie uiteindelijk geschikt met als resultaat dat de Bijenkorf in 1987 feitelijk haar deuren opende.[xvi]

Een van de gewijzigde omstandigheden waarop de Bijenkorf zich had beroepen, was de verpaupering van het Vredenburg. In 2007 is een sloopvergunning verleend voor de sloop van de Vredenburgpassage en de Gildentraverse. De Stichtingen Stop Luchtverontreiniging Utrecht, Stedenbouwkundig Herstel Stationsgebied Utrecht en Behoud Cultureel en Archeologisch erfgoed tekenden daartegen bezwaar aan bij de voorzieningenrechter. Omdat de sloopwerkzaamheden een mogelijke verstoring of beschadiging van het rijksmonument Kasteel Vredenburg waarvan de resten zich onder en nabij het muziekcentrum Vredenburg bevinden, tot gevolg kan hebben, diende een monumentenvergunning te worden aangevraagd. Nu die ontbrak, schorste de rechter de sloopvergunning.[xxvii] Na nog een rechtszaak voor de Utrechtse rechter, werd de sloopvergunning na een procedure bij de Raad van State in 2008 uiteindelijk definitief.[xviii] De sloop is inmiddels gerealiseerd.

Aan de andere kant grenst het Centraal Station aan de Jaarbeurs. Wie daar de Croeselaan oversteekt, komt bij een gedenksteen voor brigadier Arie Kranenburg die op 22 september 1977 werd doodgeschoten door Knut Folkerts, lid van de Rote Armee Fraktion. Folkerts was op de vlucht na een overval op een wapenfabriek in Frankfurt en op de vlucht in Utrecht stuitte hij op een arrestatieteam en de bewuste brigadier. In december 1977 vond de rechtszaak plaats en was sprake van een ongekende beveiliging van de rechtbank met politiebeveiliging, een Bom-team en helikopters.[xix] Na zijn veroordeling tot 20 jaar cel – waartegen hij niet in hoger beroep ging – werd hij uitgeleverd aan Duitsland wegens andere strafbare feiten. In 1995 werd hij vrijgelaten en de Duitse rechter bepaalde in 2011 dat Folkerts niet meer zijn Utrechtse straf hoefde uit te zitten.[xx]

Een ander levensdelict vlakbij het station waarvoor ook een gedenksteen is geplaatst betreft de moord op de studente Nadia van de Ven in haar woning aan de Weerdsingel op 1 oktober 2002. Zij woonde op de derde verdieping en op de begane grond woonde haar huisbaas Pascal F.[xxi] Op een ochtend schoot hij haar, terwijl zij telefoneerde met een vriendin, met een Uzi-geweer van dichtbij dood, zonder enige aanwijsbare rede (F. claimde geheugenverlies). Voor deze en een andere moord werd F. – die met de auto van Nadia van de Ven op de vlucht was geslagen en pas na een paar maanden kon worden aangehouden – door de Utrechtse rechtbank bij vonnis van 6 februari 2004 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.[xxii] Uiteindelijk is dat in hoger beroep, waarbij alleen de moord op Nadia van de Ven bewezen werd geacht, omgezet in twintig jaar en TBS.[xxiii] Die gruwelijke moord heeft ook grote impact gehad op de behandelend officier van justitie in hoger beroep, in media wordt bericht dat zij bij het voorlezen van de slachtofferverklaring door de moeder en zus van Nadia zelf in tranen was. Zij heeft daarover gezegd: “Zeer aangrijpend gaven zij het peilloze verdriet weer … Een tragedie die hoort in het rijtje zaken waaraan je op je vijfenzestigste, als je gaat rusten, onvermijdelijk terugdenkt”.[xxiv]

In de studentenstad Utrecht zijn velen op zoek naar een kamer en is er kamernood, terwijl tegelijkertijd panden soms langdurig leeg staan. Die panden worden dan soms gekraakt, wat in de rechtbank leidt tot diverse kort gedingen waarbij ontruiming wordt gevorderd dan wel krakers protesteren tegen aangekondigde ontruiming door het Openbaar Ministerie. Recentelijk diende in de Utrechtse rechtbank een kort geding tot ontruiming door krakers van het zogenaamde (sinds 1992 gekraakte) Ubica-pand aan de Ganzenmarkt 24-26. De eigenaar eiste dit, daartoe aangezet door de mogelijke koper van de panden, omdat een omgevingsvergunning was verleend en er plannen waren voor de ontwikkeling en verhuur van de panden. Om die reden wees de rechter de vordering tot ontruiming toe, daarbij overwegende dat de krakers alternatieve woonruimte was aangeboden die zij evenwel hadden geweigerd.[xxv] De nacht volgende op de bekrachtiging van dit vonnis door het gerechtshof was de politie bij het kraakpand. De ontruiming duurde de hele nacht, omdat krakers zich hadden vastgeketend en de politie met vuurpijlen en verf werd bekogeld. De ME moest worden ingezet en verschillende krakers werden aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging.[xxvi] Hiervoor heeft de rechtbank de krakers veroordeeld tot straffen van 1 maand tot 6 weken.[xxvii]

De krakersbeweging zocht samenwerking met de in 2011 ontstane beweging Occupy Wall Street, die op haar beurt ook lege panden ging innemen. Deze beweging richt zich tegen de hebzucht in de financiële sector en organiseert bezettingsacties. Die bezettingsacties begonnen op Wall Street maar breidden zich uit tot andere grote wereldsteden, waaronder Utrecht. Daar hadden leden van Occupy Utrecht op 16 oktober 2011 het plein voor het stadhuis aan de Korte Minrebroederstraat in beslag genomen. Op 23 april 2012 besloot de burgemeester de manifestatie te verbieden, hetgeen leidde tot een procedure van leden van Occupy Utrecht bij de rechtbank. Na een kort geding waarbij het verbod werd geschorst, heeft Occupy op 9 juli 2012 wegens veiligheidsredenen besloten de manifestatie te beëindigen. Een dakloze man had de tenten van de betogers met een mes bewerkt.[xxviii] Nu de manifestatie spontaan was beëindigd en er geen concreet plan bestond de manifestatie weer voort te zetten, heeft de rechtbank geoordeeld dat het de eisers in de (bodem)procedure aan procesbelang ontbrak.[xxix]

De burgemeester die de manifestatie had verboden, is Aleid Wolfsen, oud-rechter en PvdA-er. De leider van de voorloper van de PvdA – de SDAP – Pieter Jelles Troelstra, was in 1894 in de Utrechtse rechtbank, zij het als advocaat. Hij stond de colporteur Tap bij in een procedure voor de kantonrechter. Tap had geprobeerd het blad “De Baanbreker” op straat aan de man te brengen en had daarbij gezorgd voor een verkeersopstopping. Daarvoor had de politie een proces-verbaal opgemaakt. De officier van justitie vorderde een geldboete van 10 gulden omdat Tap wanorde in de zin van de plaatselijke politieverordening had veroorzaakt. Troelstra bepleitte vrijspraak. Volgens verslaggeving in het “Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad” van 28 oktober 1894 hekelde Troelstra het “schandelijk optreden van de politie”. Ook toen genereerde een rechtszaak met een politiek randje media-aandacht! De Utrechtse kantonrechter veroordeelde Tap tot een geldboete van 5 gulden.[xxx]

Uiteindelijk gaat rechtspraak altijd om mensen. Sommige van die mensen komen in de belangstelling te staan van de internationale pers en hun procedures kunnen daarom gerangschikt worden onder de opmerkelijke rechtszaken in Utrecht. Te denken valt aan de zaak van baby Donna, die door de draagmoeder van een Belgisch echtpaar voor een paar duizend euro was verkocht aan een echtpaar uit Leusden. Jarenlange rechtszaken (onder meer in Utrecht) volgden over de vraag wie baby Donna mocht grootbrengen en de betrokkenen werden strafrechtelijk vervolgd. Slotsom was dat baby Donna mocht blijven bij het pleeggezin uit Leusden, omdat ze daar reeds feitelijk verbleef en sprake was van ‘family life’.[xxxi] Een ander voorbeeld van een zaak waarin (de toekomst van) een kind centraal stond, was die van het zeilmeisje Laura Dekker. Zij had in 2009, op 13-jarige leeftijd, het plan opgevat om als jongste zeiler ooit een solozeiltocht om de wereld te maken en dat in het AD verkondigd. De leerplichtambtenaar die het verzoek om gedurende de reis onderwijs te volgen aan de Wereldschool afwees, maakte melding bij Bureau Jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming deed onderzoek en diende in augustus 2009 bij de rechtbank Utrecht een verzoek in om Laura onder voogdij te plaatsen van Bureau Jeugdzorg dan wel Laura onder toezicht te stellen en een machtiging uithuisplaatsing te verlenen.

De rechtbank constateerde dat het verschil van inzicht omtrent de risico’s van de zeilreis en de mogelijkheden die risico’s te beteugelen, nog niet maakten dat de vader van Laura een slechte vader is omdat hij haar die reis wilde toestaan. Daarom werd het verzoek om Laura onder voogdij te plaatsen afgewezen. De rechtbank wees wel het verzoek tot ondertoezichtstelling toe voor een periode van twee maanden waarin onderzoek moet worden gedaan door een jeugdpsycholoog naar de vraag of Laura de reis psychisch kan doorstaan en in staat is door zelfstudie haar school te volbrengen.[xxxii] Toen het onderzoek gereed was, oordeelde de rechtbank “dat de ernstige ontwikkelingsbedreigingen weliswaar waren weggenomen, maar dat andere zorgen een ondertoezichtstelling tot 1 juli 2010 rechtvaardigden”.[xxxiii] De rechtbank Middelburg (Laura was naar Zeeland verhuisd) wees op 27 juli 2010 de verlengde ondertoezichtstelling af en hief de ondertoezichtstelling met onmiddellijke ingang op.[xxxiv] De rechtbank besloot tot opheffing omdat aannemelijk was geworden dat Laura onderwijs via de Wereldschool zou volgen en er maatregelen waren getroffen ten aanzien van de risico’s voor het fysieke welzijn. De rechtbank kon niet met zekerheid vaststellen dat ook haar sociale-, emotionele en identiteitsontwikkeling niet ernstig werden bedreigd en constateerde dat de verhoudingen tussen Laura en haar vader enerzijds en Bureau Jeugdzorg anderzijds ernstig onder druk waren komen te staan. Dat betekende volgens de rechtbank dat geen verdere resultaten waren te verwachten en dat “niet uit te sluiten is dat een verlenging van de ondertoezichtstelling juist leidt tot een bedreiging van de sociale-, emotionele en identiteitsontwikkeling van de jeugdige”. Kort daarna vertrok Laura voor haar solozeiltocht die ze ook succesvol voltooide.

Over baby Donna en Laura Dekker – en eigenlijk alle hiervoor genoemde zaken – is veel geschreven en betrokkenen zijn in de media verschenen. Dat heeft ook bijgedragen aan de ontvangst van het predikaat ‘opmerkelijk’. Maar er zijn zoveel zaken die niet in de publiciteit komen. Het aantal rechtszaken in Nederland steeg tussen 2005 en 2010 van 1.625.000 naar 1.802.000. Daarvan werden er aan het begin van dit decennium meer dan 150.000 behandeld door de rechtbank Utrecht, sinds begin 2013 de rechtbank Midden-Nederland geheten (samen met wat voorheen de rechtbank Lelystad was).

Zaken van gewone mensen, die een boete hebben gekregen wegens te hard rijden, die gaan scheiden, die schulden hebben en daarom hun huizen uit moeten, die slachtoffer zijn geworden van een beroving of mishandeling of die zelf eens een misstap hebben begaan, die de bescherming zoeken van de rechter en hopen dat die uitkomst biedt. Zaken die nooit het nieuws halen, maar ook een grote impact (kunnen) hebben op het leven van de betrokkenen. Elke dag oordelen rechters onafhankelijk, onpartijdig en integer vanuit hun professionaliteit, nemen zij ingrijpende beslissingen op basis van de wet, de redelijkheid en billijkheid en alle specifieke omstandigheden van het geval, dienen zij de rechtvaardigheid, de rechtsstaat en de samenleving en maken zo (vreedzaam) samenleven mogelijk. Zijn zo bezien niet alle zaken opmerkelijk of in ieder geval bijzonder?

NOTEN
i. www.hetutrechtsarchief.nl/expositie/abdij-tot-rechtbank
ii. Rechtbank Utrecht, 5 maart 1987 (bevestigd door het gerechtshof Amsterdam, 10 december 1987), NJCM 14-3 (1989).
iii. www. Retro.nrc.nl/W2/Lab/Auteursrecht/980401kun.html.
iv. Rechtbank Utrecht, 26 maart 1998, LJN: ZL0548.
v.www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/archief/article/detail/2560928/1998/08/08/Van-hof-magtweede-poster-Who-is-afraid-of-God-wel.dhtml.
vi. Rechtbank Utrecht, 6 maart 2002, LJN: AD9865.
vii. Zie onder meer rechtbank Utrecht, 1 augustus 2012, LJN: BX3372 en rechtbank Utrecht,
30 januari 2013, LJN: BZ0197.
viii. Mr. B.E.J.M. Tomlow, ‘Amelisweerd kort geding’ in: Hamburgerstraat 28, red.: W.M.J. Bekkers, A.A.H.M. Gommers en A.F. van Hoogstraten, Kluwer (2000), p. 89-104.
ix. www.groene.nl/2001/15/ns-directie-maakt-er-een-zooitje-van.
x. Zie De Telegraaf, 31 maart 2001,
www.krant.telegraaf.nl/krant/archief/20110331/teksten/bin.treinstaking.eisen.consumentenbond.html.
xi. Rechtbank Utrecht, 31 maart 2001, LJN: AB0811.
xii. www.occupyutrecht.nl/node/1410.
xiii. Rechtbank Utrecht, 3 mei 2012, LJN: BW5227.
xiv. Rechtbank Utrecht, 1 juni 2006, LJN: AX6427.
xv. Mr. F.B. van Keulen, ‘Het gat in de Lange Viestraat’ in: Hamburgerstraat 28,
red.: W.M.J. Bekkers, A.A.H.M. Gommers en A.F. van Hoogstraten, Kluwer (2000), p. 83-87.
xvi. Idem.
xvii. Rechtbank Utrecht, 19 oktober 2007, LJN: BB6078.
xviii. Raad van State, 23 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2612.
xix. W.M.J. Bekkers, ‘Het proces van Knut Detlef F.’in: Hamburgerstraat 28, red.: W.M.J. Bekkers, A.A.H.M. Gommers en A.F. van Hoogstraten, Kluwer, 2000, p. 129-135.
xx. www.nieuws.nl/binnenland/20110617/RAF-terrorist-Folkerts-niet-alsnog-de-cel-in.
xxi. www.misdaadjournalist.nl/rapportages.
xxii. Rechtbank Utrecht, 6 februari 2004, ECLI:NL:RBUTR:2004:AO3150.
xxiii. Gerechtshof Amsterdam, 11 mei 2005, ECLI:NLGHAMS2005:AT5190.
xxiv. www.om.nl/actueel/terugkijken/@151941/september_de/
xxv. Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8 mei 2013, LJN:BZ9792 (bekrachtigd
door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 mei 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA0998).
xxvi. www.nrc.nl/nieuws/2013/05/25/me-ontruimt-kraakpand-ubica-in-utrechtonbewoonbaar-
verklaard/.
xxvii. www.nu.nl/binnenland/3503820/krakers-ubica-pand-utrecht-in-beroep.html.
xxviii. www.nu.nl/binnenland/2855277/occupy-utrecht-afgebroken-geweld.html.
xxix. Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 29 maart 2013, LJN: BZ6049.
xxx. S. de Laat e.a., Het departement van de Zuiderzee, WLP 2011, p. 59-61.
xxxi. Zie onder meer Rechtbank Utrecht, 26 oktober 2005, LJN: AU4943, Gerechtshof Amsterdam, 25 november 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5057.
xxxii. Rechtbank Utrecht, 28 augustus 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6275.
xxxiii. Rechtbank Utrecht, 30 oktober 2009, LJN: BK1598.
xxxiv. Rechtbank Middelburg, 27 juli 2010, ECLI:NL:RBMID:2010:BN2481

rechtplattegrond2

De wandeling begint op het
1. Domplein en voert u door de
2. Hamburgerstraat
3. Vrouwe Justitiaplein
4. Hoog Catharijne
5. Vredenburg
6. Ganzenmarkt
7. Korte Minrebroederstaat
8. Janskerkhof naar
9. Weerdsingel




Uitgelicht ~ Volkerts van Dijk (1913 – 2008)

rechtvoetvolkerts

Portret Volkerts van Dijk door Erika Visser, privécollectie

Voor een portret bij een hoofdstuk over opmerkelijke processen in Utrecht komen verschillende Utrechters in aanmerking. In dit hoofdstuk is de naam Van Dijk al een aantal keren gevallen.

Volkerts Johannes Anthonie van Dijk en Utrecht zijn met elkaar verbonden. Van Dijk werd er op 5 maart 1913 geboren en hij bleef er wonen tot zijn dood op 6 april 2008. Bijna een eeuw dus. Het grootste gedeelte van de vorige eeuw.[i] Van Dijk is een man van de twintigste eeuw.

Meer dan zestig jaar woonde hij met zijn vrouw Mathilde in Tuindorp aan de Albrecht Thaerlaan met uitzicht op station Overvecht. Zij had een zoon. Hun huwelijk bleef kinderloos. Mathilde is ruim een maand na het overlijden van haar echtgenoot gestorven op honderdéénjarige leeftijd. Na zijn pensionering in 1983 kreeg Volkerts van Dijk een aantal keren te maken met een depressie die een verlammende uitwerking op hem had. Ook anderszins liet zijn gezondheid steeds meer te wensen over. Zijn jaren in de eenentwintigste eeuw waren niet zijn beste. Buiten het geluid van optrekkende en voorbijsuizende treinen werd het steeds stiller bij hem thuis aan de Thaerlaan. Volkerts van Dijk deed eindexamen aan het Stedelijk Gymnasium in Utrecht waarna hij Nederlands recht studeerde aan de Utrechtse universiteit. Op 10 juli 1940 promoveerde hij bij prof. mr. Chr. Zevenbergen op het proefschrift “Geschiedenis, aard en werking van het eigendomsvoorbehoud”. Van Dijk had van 1938 tot 1940 het Romeinsrechtelijke pactum reservati dominii bestudeerd.[ii] Hij hield van het Latijn en het Romeinse Recht en vond dat beide onderwerpen hoorden tot de noodzakelijke basiskennis van de jurist.

Van 1965 tot 1969 was Van Dijk hoogleraar Burgerlijk Procesrecht aan de Utrechtse universiteit. Hij heeft na zijn middelbare schooltijd altijd belangstelling gehouden voor de rechtswetenschap. Zijn belangrijkste sporen heeft hij echter nagelaten in de rechtspraktijk. Weinig publicaties zijn van hem bekend, maar zijn taalvaardigheid was indrukwekkend. Hij was kritisch en liet het blijken als hij vond dat een tekst beneden de maat was. Daarom werd hij door menig student, rechter en advocaat gevreesd wanneer zij een stuk aan hem ter beoordeling moesten voorleggen. Zeker is dat hij beducht was voor een mogelijke aantasting van zijn onafhankelijkheid als rechter wanneer hij zou publiceren.

In de rechtspraktijk was Van Dijk onder meer advocaat van 1935 tot 1938 bij mr. H.G.V. Hijmans aan het Jansdam 7 bis en bedrijfsjurist bij de verzekeringsmaatschappij Tiel-Utrecht.
Van 1947 tot 1983 was hij rechter in Utrecht en vanaf 1968 president van de rechtbank. Als president kreeg hij landelijke bekendheid door een groot aantal spraakmakende kortgedingen.
Ook was hij na de Tweede Wereldoorlog nog enkele jaren plaatsvervangend lid van de Afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel, die onder meer was belast met vragen omtrent de eigendom van huizen die tijdens de oorlog aan Joden waren onttrokken en aangaande andere transacties uit de bezettingstijd. De Raad hield destijds zitting in het Utrechtse stadhuis.

De oorlog heeft Van Dijk tot zijn dood parten gespeeld. Zeker in de laatste fase van zijn leven bracht hij bij een ontmoeting vaak de Tweede Wereldoorlog ter sprake. Al voor de oorlog waren zijn ouders verhuisd naar Westerveld. Zijn vader was daar directeur van het crematorium. In het geheim hield zijn vader de gegevens bij van de gefusilleerden die door de Duitsers daarheen werden gebracht.
Van de rechtspleging gedurende de oorlog was hem weinig bekend omdat hij toen nog werkte bij de Tiel-Utrecht. Wel wist hij zich goed te herinneren dat enkele leden van de rechterlijke macht en van de advocatuur ‘fout’ waren geweest. De toenmalige president van de rechtbank was lid van de NSB. In zijn archief bevonden zich stukken uit die periode waaronder een rede van een Utrechtse advocaat van 19 december 1940, die destijds tot veel commotie had geleid. Daarin werden Utrechtse rechters en advocaten verdacht gemaakt. Zij zouden zijn ‘vergiftigd door de vrijmetselarij’.

Bij zijn overlijden noemde het dagblad Trouw Van Dijk een bescheiden en beminnelijk mens met een soms vaderlijk optreden, die vaak met afgewogen en originele uitspraken de angel uit een conflict wist te halen.[iii] NRC Handelsblad noemde Van Dijk in een necrologie een gezichtsbepalend magistraat in roerige tijden.[iv]

Die karakteriseringen zijn voor mij herkenbaar. Ik heb Volkerts van Dijk tussen 1974 en 2008 regelmatig mogen ontmoeten. Van Dijk is een aardig voorbeeld van een rechtbankpresident uit een bepaalde periode van de twintigste eeuw in Nederland. Het is de periode waarin het kort geding een hoge vlucht nam en een president van een rechtbank nog altijd zelf het kort geding ‘deed’ als het betreffende geschil politiek, maatschappelijk of publicitair gevoelig lag. Een president was toen nog het rechtsprekend opperhoofd in zijn eigen territoir, de thermometer van de stand van het recht in het arrondissement. Dat gold zeker voor de Utrechter Van Dijk. Voor menig lid van het openbaar bestuur en de rechterlijke macht was Utrecht, tussen randstad en provincie, een tussenstation of een springplank zo u wilt. Volkerts van Dijk koos echter voor Utrecht als begin- en eindstation. Utrecht was voor hem uitdagend genoeg. Daar voelde hij zich het beste thuis.
In zijn tijd als president was Utrecht, wellicht meer dan de rest van Nederland, nog verzuild en behoorlijk feodaal. De Tweede Wereldoorlog, waarover u elders in deze bundel kunt lezen, had in de Utrechtse samenleving akelige sporen nagelaten. Van Dijk wist dit alles en hield daar rekening mee. Hij had ook oog voor andere gevoeligheden in het arrondissement Utrecht, waarmee hij dagelijks werd geconfronteerd in de uiteenlopende geschillen die hem in kort geding werden voorgelegd.

De emancipatie van de burger hield gelijke tred met de stijgende populariteit van het kort geding. Met zijn collega presidenten en tijdgenoten zoals bijvoorbeeld Borgerhoff Mulder en Asscher in Amsterdam en Reuder en Nivard in Rotterdam heeft Van Dijk de procesvorm van het kort geding, die al sinds 1838 wettelijk mogelijk was, afgestoft en ontwikkeld tot een breed aansprekende vorm van snelrecht bij een geschil.[v] Dat snelrecht kwam goed van pas bij heftige maatschappelijke conflicten waaronder stakingen, kraakacties en demonstraties, maar ook bij geschillen in het bedrijfsleven, bij echtscheidingen en problemen rond omgang met kinderen en zelfs in het strafrecht.[vi]

In die tijd beleefde Nederland het hoogtepunt van de polarisatie. Door de vestiging van bijvoorbeeld vakbonden, de Nederlandse Spoorwegen en de KNVB moest Van Dijk regelmatig lastige beslissingen nemen in maatschappelijk gevoelige aangelegenheden. Een staking was niet in de wet maar door rechterlijke uitspraken erkend, zij het als ultiem actiemiddel. Van Dijk moest daarom meestal beoordelen of het moment van de staking acceptabel was. Als het hem enigszins verantwoord leek, koos hij voor een middenweg door een afkoelingsperiode op te leggen en de einduitspraak aan te houden. Daarop kwam in de rechtswetenschap en bij de rechterlijke macht, dus bij wat voor hem zijn achterban en thuisbasis was, soms scherpe kritiek. Die raakte Van Dijk persoonlijk.
Van Dijk was gevoelig voor erkenning van de rechterlijke macht.[vii] Daar hoorde volgens hem ook bij respect voor de persoon van de rechter. Bij zijn afscheid als president in 1983 had de Utrechtse Orde van Advocaten besloten om aan Erika Visser te vragen van hem een portret te maken. Van Dijk was verguld en trots. Hij wilde graag worden geportretteerd als rechter op een zitting mét onderscheidingen.

Het portret is – conform de afspraak met de Utrechtse Balie destijds – na het overlijden van Volkerts van Dijk door de orde in bruikleen gegeven aan de Utrechtse rechtbank. Daar hangt het portret sinds 2008 in een naar Van Dijk genoemde kortgedingzaal. Dat de rechtsstaat is gediend met eerbied voor de rechterlijke macht stond bij Van Dijk vast. Daarom vond hij het goed om afstand te bewaren, ook bijvoorbeeld ten opzichte van advocaten. Daar was wat hem betreft geen gedragscode voor nodig. De arrondissementen Groningen en Utrecht waren destijds de enige waar geen advocaten uit dat arrondissement werden toegelaten als rechter-plaatsvervanger. Een uitzondering werd hooguit gemaakt voor een oud-deken, die na zijn defungeren wel werd benoemd tot rechter-plaatsvervanger, maar dan in een zuiver honoraire functie, dus zonder ooit als zodanig te worden ingeschakeld.

Maar naast die afstand was de kamer van de rechtbankpresident Van Dijk op de eerste verdieping aan de voorkant van de rechtbank, links bij de ingang aan de Hamburgerstaat 28, laagdrempelig voor advocaten tijdens het dagelijkse inloopspreekuur. Dan was Van Dijk vriendelijk en toegankelijk, maar altijd streng waar het gaat om de kwaliteit van de rechtspleging.
Volgens Van Dijk hield die kwaliteit kort gezegd in dat juristen geen onzin uitkramen en dat de rechter uitspraak doet op de kortst mogelijke termijn in voor de belanghebbenden begrijpelijke taal. Om dat te bevorderen was Van Dijk letterlijk dag en nacht bereikbaar voor het vaststellen van een zitting in kort geding en deed hij zeker bij een staking met heftige emoties bij voorkeur dezelfde dag uitspraak. Van Dijk zag al vroeg in dat voor het bevorderen van begrip voor de rechtspraak het nodig was om goede voorlichting te geven. Als een van de eerste rechters gaf hij daarom ook de niet-schrijvende pers ruimte tot op de zitting.[viii]

Honderden studenten deden bij prof. Van Dijk tentamen Burgerlijk Procesrecht, een vak dat bij de gemiddelde student destijds niet bijster populair was. Bernard Tomlow, een van de oprichters van het eerste advocatencollectief in Utrecht, liet optekenen: “Hij dwong je tot kwaliteit, je moest concreet zijn, de feiten op een rijtje hebben en kwalificaties zoveel mogelijk weglaten, geen wauwelverhalen houden”.[ix]

Waar mogelijk droeg Van Dijk ook bij aan de kwaliteit van de advocatuur. Van Dijk kende de problemen waarmee advocaten te maken kunnen krijgen. Bij jonge advocaten was Van Dijk zelfs populair. Die waardering bleek toen de Utrechtse Jonge Balie in 1978 Volkerts van Dijk tot erelid benoemde. De zeventiger jaren waren in de advocatuur rumoerig. In de vereniging de Jonge Balie moest dan ook over zo ongeveer alles hoofdelijk worden gestemd. Het erelidmaatschap van Volkerts van Dijk, het eerste erelid in de geschiedenis van de vereniging en lang het enige, werd echter verleend bij acclamatie. Van Dijk was zeer vereerd dat hij, nota bene in het jaar waarin hij 65 werd, zo’n blijk van waardering kreeg van jonge advocaten. De daarbij behorende oorkonde had een prominente plaats in zijn kamer in de rechtbank en na zijn pensionering bij hem thuis. Mogelijk zag hij de Jonge Balie een beetje als zijn kroost.

Harm Brouwer is een van de opvolgers van Van Dijk als president van de Utrechtse rechtbank. Hij is tevens oud hoofdofficier van Justitie in Leeuwarden en oud voorzitter van het College van procureurs generaal. Hij heeft dus recht van spreken zowel vanuit de zittende magistratuur als vanuit het Openbaar Ministerie. Hij stelde destijds in NRC Handelsblad dat Van Dijk zich onderscheidde door zijn vermogen om tegen de stroom in drempels te slechten.[x] Daar sluit ik mij met mijn advocatuurlijke achtergrond graag bij aan omdat wat de waardering voor Volkerts van Dijk betreft de drie togaberoepen eensgezind zijn.

NOTEN
i. Zie ook H.F.M. Hofhuis: “In herinnering: Volkerts J.A. van Dijk (1913-2008)” in TREMA van 24 juni 2008 p. 251 e.v.; W.M.J. Bekkers en G.M.F. Snijders: “Prof. V.J.A. van Dijk, een portret”, in Recht te Utrecht, de Tijdstroom 1994. Volkerts van Dijk hield er een uitgebreid persoonlijk archief op na. Voor zover mij bekend is dit na zijn overlijden verloren gegaan. Daarom heb ik bij het schrijven van dit stuk vooral geput uit mijn eigen herinneringen van gesprekken met Van Dijk.
ii. Het proefschrift bevat ruim 100 pagina’s. Een proefschrift, ook van juristen, werd destijds vooral gezien als proeve van bekwaamheid om methodisch onderzoek te doen. Overigens is het proefschrift van Van Dijk relevant geweest als voorloper van ontwikkelingen op het gebied van eigendomsvoorbehoud, huurkoop en leasing.
iii. Trouw 23 april 2008.
iv. NRC Handelsblad 11 april 2008.
v. Ook na deze pioniers is die ontwikkeling doorgegaan door creatieve rechters als bijvoorbeeld Van den Haak, destijds president van de Rechtbank Haarlem en later van het Gerechtshof Amsterdam; zie ook “Bodem kort geding”, verschenen ter gelegenheid van het afscheid van de voorzitter van het Team Kort Gedingzaken van de Rechtbank Amsterdam, Sjoukje A. Rullmann, op 11 oktober 2013.
vi. Zie voor voorbeelden het hoofdstuk (on)opmerkelijke processen.
vii. “En hij gaf na afloop van een kortgeding uitleg. Vakbondsadvocaat Max Rood was daardoor ‘bijzonder verrast’. “In de 25 jaar advocatuur die toen achter mij lagen, was zoiets nooit eerder gebeurd. Ik vond het moedig en eerlijk, nu het iets liet zien van de mens achter de rechter.”
“Een van de meest geruchtmakende korte gedingen was wel dat om de kap tegen te houden van bomen in het Amelisweerdbos voor de aanleg van de A27 bij Utrecht, in september 1982. Terwijl het geding nog diende, werden ruim zeshonderd bomen gekapt. Dat juist de overheid de rechter bruuskeerde moet Van Dijk hebben gekwetst, maar hij hield zich – zoals het een President betaamt – op de vlakte. Bij zijn afscheid wilde hij er niet meer over kwijt dan dat “een ander een belangenafweging kan maken die niet aan mij wordt voorgelegd. En dat deed hier de overheid”. Trouw 23 april 2008.
viii. NRC Handelsblad 11 april 2008: “Van Dijk behandelde 2500 kort gedingen. Hij was de eerste rechtbankpresident die in 1970 televisiecamera’s toeliet in de rechtszaal. Hij zorgde voor een juridisch novum door in een vonnis er op aan te dringen dat zijn uitspraak het half 11 journaal zou halen.”
ix. NRC Handelsblad 11 april 2008. Zie ook Trouw 3 april 2008: “Al te wilde jonge advocaten corrigeerde hij zonodig, gedecideerd maar altijd respectvol”.
x. NRC Handelsblad 11 april 2008. Zie ook In de bundel Hamburgerstraat 28 die is verschenen ter gelegenheid van de verhuizing van de Utrechtse Rechtbank in 2000 schrijft Harm Brouwer: “Wie de bijdrage van de respectieve schrijvers van de uitgave leest, zal daarbij een rode draad ontdekken. Ik heb het hierbij niet over de door de redactie
gekozen indeling, die langs een duidelijk herkenbare lijn is opgebouwd, maar over de vermelding van de persoon van mr. Volkerts van Dijk, van 1968 tot 1993 President van de Rechtbank Utrecht. Zijn naam wordt door velen van de schrijvers opgevoerd en van een aura voorzien. Verwonderlijk is dat geenszins. Deze bekwame jurist en wijze rechter heeft immers een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en het behoud van het vertrouwen in de rechtspraak en niet alleen voor Utrecht. In die zin is zijn persoon vast verbonden met de geschiedenis van de rechtbank en de veelvuldige vermelding van zijn naam in de hierna volgende artikelen ligt dan ook voor de hand”. Inleiding, “Partir c’est mourir un peu”, mr. H.N. Brouwer in Hamburgerstraat 28, p.15.




Dilemma 2 ~ Opmerkelijke processen

Dilemma2Een uitgangspunt in de rechtsstaat is de vrije toegang van iedereen tot de rechtspraak. Dit kan leiden tot overbelasting van de rechter, oplopende kosten en een lange duur van de processen.
De overheid heeft maatregelen genomen ter voorkoming van deze nadelige effecten. Zij verhoogde de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp.
De griffierechten gingen omhoog. Deze maatregelen beperken de toegang tot de rechter.

Het dilemma dringt zich op: ‘snel recht’ met selectie en voorrang aan de poort of ‘langzaam recht’ met toegang tot de rechter voor iedereen op volgorde van binnenkomst?




De Utrechtse School

rechtvoetschoolInleiding
De praktijk van de strafrechtspleging is vaak een goede afspiegeling van het niveau van de rechtsstaat. Hoe wordt gedacht over rechtsbescherming bij rechtshandhaving? Hoe wordt de burger beschermd tegen de staat en tegen populisme? Worden straffen, waaronder lijfstraffen en doodstraf, in het openbaar ten uitvoer gebracht? Oog om oog, tand om tand?
Humaan straffen of harde repressie toepassen? Hoe een evenwicht te bereiken tussen recht doen aan het slachtoffer en het kanaliseren van de behoefte aan vergelding? Vragen waarop de Utrechtse School een antwoord heeft proberen te geven. Willem Bekkers ging op zoek naar de ontstaansgeschiedenis van de Utrechtse School.

“Als we als een van de kernfuncties van het strafrecht nog steeds het kanaliseren van de behoefte aan vergelding zien op een manier waarbij rechtsbescherming van alle betrokkenen en evenredigheid tussen daad en straf vooropstaan…..”[1]

Inleiding
Met schuld en onschuld, met straffen en het geven of krijgen van een herkansing heeft ieder mens, jurist en niet-jurist, bijna dagelijks te maken. Dat geldt gelukkig niet voor criminaliteit, althans criminaliteit waarbij wij zelf of een van onze naasten dader of slachtoffer zijn. Maar ook wanneer we niet zelf of een van onze naasten daarbij direct betrokken zijn, kan criminaliteit ons allemaal beroeren. Bijvoorbeeld bij ernstige gewelds- of levensdelicten. Eerder zal in dat geval in de samenleving worden gedacht aan vergelding dan aan humaan straffen. Juist dan is het kanaliseren van de behoefte aan vergelding noodzakelijk. Of dat kanaliseren zal lukken hangt in belangrijke mate af van het optreden van de aanklager, de advocaat en de rechter en niet te vergeten van de vraag of de uitvoerende macht, eenvoudig gezegd “de politiek”, zich afzijdig houdt zolang de zaak onder de rechter is. In de rechtsstaat is het immers de rechter die de evenredigheid tussen daad en straf moet vaststellen en niemand anders. Zo hebben we dat democratisch afgesproken met elkaar in onze rechtsstaat.

Vergelding
Over vergelding en humaan straffen is door de eeuwen heen verschillend gedacht. Wie – in kringen van juristen – het heeft over humaan strafrecht komt al gauw uit bij “de Utrechtse School”. Deze school ontstond kort na de Tweede Wereldoorlog op initiatief van de Utrechtse hoogleraar Pompe.
Hoe een samenleving omgaat met een gepleegd misdrijf en de vergelding, met schuld en boete, met de misdadiger en het slachtoffer, zegt iets over de samenleving zelf en de conditie en de vitaliteit van de rechtsstaat. Wie staat centraal in het strafproces? De verdachte of het slachtoffer? Of de verdachte én het slachtoffer?
Na twee, betrekkelijk kort op elkaar volgende wereldoorlogen met al hun verschrikkingen en een financiële crisis met grote armoede en wanhoop ontstond wereldwijd, maar vooral in Europa, een sterkte behoefte aan het creëren van een hoopvolle toekomst door nationale en internationale samenwerking en van een humane samenleving met gepaste zorg van de staat voor degenen die deze zorg nodig hadden.
De Utrechtse School, die heeft bestaan van 1947 tot 1963, past goed in dit beeld. Zowel aan de werken van Pompe als aan het ontstaan van de talloze mensenrechtenverdragen kort na de Tweede Wereldoorlog ligt ten grondslag de centrale gedachte: respect voor de menselijke waardigheid.
Nederland heeft door de eeuwen heen een strafrechtelijk verleden dat er niet om liegt.[2] Vaak was het strafproces een schijnvertoning en leverde het alleen maar verliezers op. De straffen waren wreed, met name de schavotstraffen.[3]

Ik geef een voorbeeld. Toen Willem van Oranje op 10 juli 1584 overleed was hij 51. Zijn zoon en opvolger prins Maurits was toen 16. De landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt (die was getrouwd met Maria van Utrecht) was toen 37. Het generatieverschil en de diverse talenten van de heren waren de basis voor een vruchtbare samenwerking. De een was stadhouder en legeraanvoerder. De ander was landsadvocaat en politiek leider. Na verloop van tijd raakte hun onderlinge verstandhouding verstoord. Maurits was inmiddels 52 en wilde laten zien dat hij de baas was. Een klassiek thema: de leerling en de zoon aan de ene kant en de leermeester en de vader aan de andere kant, komen tegenover elkaar te staan.
Er kwam een schijnproces. Johan van Oldenbarnevelt eindigde in 1619 op het schavot, waar hij in het openbaar werd onthoofd. De tegenstanders van Van Oldenbarnevelt waren verbaasd – en waarschijnlijk ook teleurgesteld, zo wordt hier en daar wel gesuggereerd – dat hij of zijn familie geen gratie had gevraagd om de executie te voorkomen.
De periode daarna tot zijn dood in 1625 was voor de prins en voor de Nederlanden weinig florissant. Iedereen bleek uiteindelijk te hebben verloren.
In die tijd moest ook de raadspensionaris van Utrecht, Gilles van Leedenberch, die woonde aan de Drift 17, het ontgelden. Hij had partij gekozen voor Van Oldenbarnevelt. Daarom liep het ook voor hem slecht af. Op beschuldiging van hoogverraad werd hij gearresteerd. In 1618 pleegde hij in de gevangenis zelfmoord. Later werd hij postuum alsnog ter dood veroordeeld. De kist met zijn gebalsemd lichaam werd vervolgens drie weken aan een galg opgehangen.[4] Het tentoonstellen van geëxecuteerden was in die tijd overigens gebruikelijk. Pas na 1795 mochten in Nederland de lijken na de executie niet meer worden tentoongesteld.
Een van de wreedste executies was de radbraak. Nadat de veroordeelde op een kruis was vastgebonden sloeg de beul met een voorhamer alle ledematen kapot, een voor een van buiten naar binnen en van onder naar boven. De beul werd per slag betaald.
Daarna werd in Utrecht het dode lichaam nog enige tijd op een rad tentoongesteld en afgevoerd naar de Engelenburgh, gelegen tussen de Jutfaseweg en de Julianaweg. De radbraak is in Utrecht voor het laatst voltrokken op zaterdag 3 mei 1794 en wel voor het stadhuis.[5] De belangstelling voor die terechtstelling van zowel Utrechters als het volk van buiten de stad was groot. Het doodvonnis was eerder op dezelfde dag uitgesproken.
De veroordeelde, Christiaan Rombach, had op 8 april 1794 in een pand aan de Breedstraat met een scheermes de hals van het slachtoffer doorgesneden. Binnen een maand waren politieonderzoek, proces en executie achter de rug. De financiële en maatschappelijke gevolgen voor zijn echtgenote en zijn kinderen waren rampzalig. Rombach was ook veroordeeld om de justitiële kosten te betalen. Deze waren aanzienlijk. Daarbij kwam dat de weduwe en de kinderen van de moordenaar waren gestigmatiseerd. De weduwe Rombach gebruikte daarom in het vervolg haar meisjesnaam Klijn. Ook de kinderen namen de naam van hun moeder aan. Maar daarmee bleken de problemen niet opgelost. Vooroordelen bleven bestaan. Een veroordeelde en zijn familie vonden in het algemeen een harde samenleving tegenover zich.
Schavotstraffen, met uitzondering van de doodstraf, werden in Nederland afgeschaft in 1854. De doodstraf, met uitzondering van delicten in oorlogstijd, werd in 1870 afgeschaft. In 1983 is in de Grondwet vastgelegd dat Nederland geen doodstraf kent, derhalve ook niet voor delicten in een oorlog gepleegd.

Humanisering
Het heeft dus lang geduurd voordat de Nederlandse samenleving rijp was voor humanisering van het strafrecht en uiteindelijk de Utrechtse School. Degenen die zich hardop afvroegen of het straffen in het openbaar wel zin had als afschrikwekkend voorbeeld, dan wel of het ging om volksvermaak, waren lang in de minderheid. Zij trokken zich het lot van delinquenten en hun familie aan. Tot die minderheid behoorde de familie Röell aan de Nieuwegracht, die de weduwe Rombach en haar kinderen verder hielp. Ook de Fundatie van Renswoude en advocaat Evert van de Poll, die we later nog tegen zullen komen, boden de helpende hand.
Al in de zestiende eeuw had – als een soort voorloper van de Utrechtse School – Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590) zich sterk gemaakt voor een behoorlijke behandeling van delinquenten.[6] Coornhert had in 1567 aan den lijve ondervonden wat het was om in eenzaamheid gevangen te zitten. Alva had hem opgesloten in de Gevangenpoort te Den Haag. Hendrik Laurens Spiegel (1549-1612) werkte later de ideeën van Coornhert uit. Hij zag in de delinquent vooral de mens die zich van zijn eigen waarde bewust moest blijven. Hij pleitte voor het binnenskamers uitspreken van strafvonnissen opdat de delinquent zoveel mogelijk de schande van de straf kon worden bespaard. Hij vond ook dat gevangenen gedurende hun detentie een vak moesten leren en de kans moesten krijgen om bijvoorbeeld aan sport te doen.[7]

rechtvoetvonnis

Penitentiaire Inrichting Wolvenplein Paardenveld in 1663 Executie Gillis van Leedenberch Filmposter “Het vonnis”

Multidisciplinaire samenwerking
Aan de humanisering van het strafrecht hebben zeker ook niet-juristen bijgedragen. De Utrechtse School is mede ontstaan door het besef van juristen dat de strafrechtspleging meer is dan een proces van juridisering. De jurist Pompe en zijn medewerkers zochten al vroeg samenwerking met andere disciplines. Met name met medici en gedragswetenschappers.
Enkele Utrechters hebben tweehonderd jaar na de terechtstelling van Rombach onderzoek gedaan naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van hun naamgenoot, het delict en de executie. Dat deden zij samen met zenuwarts en psychoanalyticus J.H. Scheffer, die was verbonden aan het Pieter Baancentrum in Utrecht. Hun conclusie is dat de veroordeelde waarschijnlijk verminderd toerekeningsvatbaar is geweest en dat zijn proces in deze tijd heel anders zou zijn verlopen.
Ook forensisch psychiater Antoine de Kom ging terug in de geschiedenis.[8] Hij is jarenlang verbonden geweest aan het Pieter Baancentrum waar hij delinquenten in spraakmakende zaken heeft geobserveerd. De Kom maakt duidelijk hoe een psychiater de verdachte beschrijft en tot een diagnose komt. Hij probeert ook de motieven van de verdachte bloot te leggen. Dat doet hij aan de hand van een aantal historische figuren, onder wie De Sade, Bin Laden, Hamlet, Eichmann en Romeinse keizers. Interessanter dan het misdrijf is het begrijpen van de dader, stelt De Kom. Antoine de Kom schrijft dat het kwaad een opeenhoping van verwerpelijke, schadelijke keuzes is. Dat is ook het geval als die keuzes een goed doel dienen.
Volgens Ernst Hirsch Ballin komen we, meekijkend met de scherpe blik van deze psychiater, “adembenemend dicht bij de afgronden van het menselijk bestaan”.
Scheffer en De Kom geven een interessant beeld van de verworvenheden van de humanisering van het strafrecht sinds de veroordeling van Rombach en al die anderen.
Die humanisering heeft Pompe met name na de Tweede Wereldoorlog krachtdadig op de kaart gezet. Hij zag in dat een deugdelijke strafrechtspraktijk alleen mogelijk was wanneer juristen verwante disciplines toelaten. Dat was volgens Pompe nodig in dat ingewikkelde proces van het kanaliseren van de behoefte van vergelding, het zoeken naar rechtsbescherming van alle betrokkenen en evenredigheid tussen daad en straf vooropstaan. Het kenmerk van de wetenschapsbeoefening van Pompe en de Utrechtse School is de strafrechtbeoefening in forensisch psychiatrische, criminologische, penologische en sociologische context. Zoals gezegd, Pompe zocht bewust naar samenwerking met andere disciplines, bijvoorbeeld met gedragsdeskundigen. Willem Pompe en zijn collega’s richtten zich vooral op het verbeteren van de praktijk van de strafrechtspleging. Dit hield meer in dan professionele voorlichting aan de rechter. Ook vond men belangrijk om suggesties te geven voor het verbeteren van de omstandigheden in de gevangenis, het mogelijk maken van de terugkeer in de samenleving en het reclasseren van de delinquent.

Kanaliseren behoefte aan vergelding
Hoe staat het met het gedachtegoed van de Utrechtse School in de tegenwoordige tijd?
Wordt nog steeds maatschappelijk breed aanvaard dat een van de kernfuncties van het strafrecht is het kanaliseren van de behoefte aan vergelding op een manier waarbij rechtsbescherming van alle betrokkenen en evenredigheid tussen daad en straf vooropstaan? Evenredigheid tussen daad en straf? Uit opiniepeilingen blijkt dat meer dan 40% van de Nederlandse bevolking voor herinvoering van de doodstraf is.[9]
Behoefte aan vergelding? Voor maatschappelijk draagvlak bij het kanaliseren van de behoefte aan vergelding is kennis belangrijk. Kennis van de feiten, van de persoon en achtergrond van de verdachte en van alle omstandigheden van het geval. “Slecht onderwijs, serviele journalistiek, frauderende wetenschap, en middelmatige cultuur zijn daarom zo kwalijk, omdat zij het emancipatieproces van de burgers ondermijnen, hun verbeeldingskracht en verlangen doven en daarmee het project van de rechtsstaat verzwakken. Slecht opgeleide en verkeerd of niet geïnformeerde burgers kan men immers van alles wijsmaken”, aldus Dorien Pessers.[10]
Ook in dit opzicht ligt er met name voor juristen een taak. Voorlichting en kennis kunnen de behoefte aan vergelding kanaliseren of in elk geval vooroordelen slechten. Een aardig voorbeeld is de in 2013 uitgebrachte film “Het vonnis” van de Vlaamse regisseur Jan Verheyen.
Daarnaast doet zich de vraag voor in hoeverre een actieve rol van het slachtoffer of de nabestaanden in het strafproces kan bijdragen aan het vergroten van het draagvlak van de rechtspraak. Het strafproces is in Nederland -ondanks de Utrechtse School- lang het domein geweest van bijna uitsluitend de verdachte en juristen: de rechter, de officier van justitie en de advocaat. Het slachtoffer en zijn of haar familie waren betrekkelijk onzichtbaar in het proces. Sinds enige tijd hebben het slachtoffer en de nabestaanden een recht om te spreken op de zitting in bepaalde strafzaken.
De regering werkt aan uitbreiding van het spreekrecht. Daarbij is gedacht aan de invoering van een tweefasenproces. “Hiermee zou zowel recht kunnen worden gedaan aan de positie van de verdachte, die voorafgaand aan de vaststelling van schuld voor onschuldig moet worden gehouden, als aan de positie van het slachtoffer dat nu maar beperkt spreekrecht heeft in een fase waarin schuld nog niets is vastgesteld. Met name bij de laatste wringt er iets. Voor de rechter is het lastig om onpartijdigheid te combineren met empathie voor het slachtoffer en een verdachte heeft het recht om te zwijgen of te ontkennen, wat voor het slachtoffer soms moeilijk te verteren is. Een tweefasenproces zou de verdachte meer ruimte bieden spijt te betonen tegenover het slachtoffer en mee te werken aan het herstel of genoegdoening.”[11]

Over de voor- en nadelen van een tweefasenproces heeft het WODC een rapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat aan een dergelijk proces nogal wat nadelen zijn verbonden voor alle betrokkenen. Daarom is het WODC gekomen met een alternatief, namelijk dat er naast het spreekrecht een adviesrecht zou kunnen worden gegeven aan het slachtoffer om zich uit te laten over de schuld en de straf.
Taru Spronken vindt dat uitsluitend aan de rechter het recht moet worden gelaten om te bepalen welke straf passend is voor de dader. Vooral moet niet de indruk worden gewekt dat het slachtoffer daarover iets wezenlijks te zeggen heeft en het moet worden voorkomen dat, zoals zij dat uitdrukt, het slachtoffer wordt gemangeld in het strafproces. Dit laatste kan zich voordoen als de verdediging de gelegenheid krijgt om het slachtoffer kritisch te ondervragen. Over de positie van het slachtoffer en de nabestaanden in het strafproces lijkt het laatste woord nog niet gesproken.

hetvonnisOok wordt weer gesproken over het verbeteren van het draagvlak van het rechterlijk oordeel door het inschakelen van “leken”.[12]
Enige jaren geleden heeft de minister van justitie aan professor De Roos gevraagd om advies uit te brengen en is er een opinieonderzoek gedaan.[13] Nederland kent in tegenstelling tot de meeste Europese landen geen lekenparticipatie in de strafrechtspraak. De samenleving die kritisch en heterogeen is geworden, vraagt meer dan in het verleden aan juristen om uitleg te geven en om verantwoording af te leggen. Zeker bij een geweldsdelict is het commentaar op het rechterlijk oordeel vanuit de samenleving soms scherp.
Vergelding mag volgens Pompe geen lege formule zijn.[14] Als de dader van het misdrijf niet de gelegenheid krijgt om het door de samenleving in hem verloren vertrouwen terug te verdienen is vergelding een lege formule. Ook de samenleving heeft belang bij resocialisatie van de veroordeelde.
Uit het onderzoek van Theo de Roos blijkt dat Nederlanders wensen dat de rechtspraak beter kan worden begrepen zodat zij zich meer betrokken kunnen voelen. Maar de meerderheid heeft niet de behoefte om zelf te participeren. Onderzoek heeft aangetoond dat in het buitenland lekenparticipatie bij de rechtspraak de betrokkenheid van de burger bevordert. Dat moet ons te denken geven. Met name de juristen in Nederland, meer speciaal de togaberoepers, zullen bij gebrek aan juryrechtspraak op een andere wijze moeten bevorderen dat de burger zich meer betrokken voelt bij de strafrechtspleging.
Advocaten kunnen aan het proces van het kanaliseren van de behoefte aan vergelding een zinvolle bijdrage leveren. Wie herinnert zich niet de verbaasde reactie van Twan Huys toen Jan Vlug, de advocaat van de moordenaar van Marianne Vaatstra, “open kaart” speelde, hetgeen in de gegeven omstandigheden in het belang van zijn client was, zo legde hij uit.[15]
In de eveneens beladen zaak van Robert M. lieten de advocaten Wim Anker en Tjalling van der Goot “NCRV Document” toe. Daarvoor hebben zij de nodige waardering gekregen. “De documentaire schetst een goed beeld van de professionaliteit waarmee het duo doodsbedreigingen opving”, schreef Willem Pekelder in Trouw. Maar hij stelt in zijn stuk ook enkele kritische vragen: “Iedereen is tegen Anker, zou het werkelijk?”
Wat was er in dit geval inhoudelijk tegen spreekrecht van ouders van minderjarige kinderen? Hoe kan een advocaat vrijspraak bepleiten bij een bekennende verdachte als het openbaar ministerie een vormfout heeft gemaakt? “Hoe rechtvaardig is zo’n pleidooi”, vroeg als vox populi Matthijs van Nieuwkerk zich af en met hem Willem Pekelder. Ze kregen geen bevredigend antwoord, vonden zij. De advocatuur heeft dus nog wel wat meer uit te leggen en kan dat ook. Hetzelfde geldt voor de andere togaberoepers. Ik wijs nog maar eens op de film ‘Het Vonnis’ en de indrukwekkende toelichtingen van de drie betrokken togaberoepers: de aanklager, de advocaat van het slachtoffer en de advocaat van de verdachte. Daardoor geeft de film ook goede voorlichting over de rechtsstatelijke belangen die er spelen.
Geen rechtshandhaving zonder rechtsbescherming.

Noten:
[1] T. Spronken, Het slachtoffer als mede-eiser?, NJB, p. 2587, jaargang 88.
[2] In de Middeleeuwen betrof het strafrecht, inclusief rituelen rond de strafvoltrekking of het verloop van het proces, niet alleen mensen maar ook dieren. Er waren dierenprocessen en terechtstellingen van dieren, zie Dr. M. de Jong in U Blad 13 mei 1991.
[3] A. van Hulzen, Schavotstraffen tot in de negentiende eeuw in Recht te Utrecht, p. 93 e.v., De Tijdstroom 1994; zie ook Nederland in twaalf moorden van J. Blokker, J. Blokker jr. en B. Blokker. De moorden die worden beschreven waren volgens de auteurs in de meeste gevallen het gevolg van onverdraagzaamheid, hysterie of vreemdelingenhaat.
[4] W.H. Gispen, Utrechtswaterdicht, Pharos 2013.
[5] G.A. Rombach, F.J.C. Rombach en J.H. Scheffer, Utrechts laatste radbraak in Recht te Utrecht, p. 39 e.v., De Tijdstroom 1994.
[6] Naar hem is vernoemd de destijds vermaarde en invloedrijke Coornhert Liga, een vereniging voor strafrechthervorming, die in 1971 is opgericht, maar die sinds 1999 niet meer actief is.
[7] A. van Hulzen, Schavotstraffen tot in de negentiende eeuw, in Recht te Utrecht (De Tijdstroom 1994) .p.119 en 120.
[8] A. de Kom, Het misdadige brein, over het kwaad in onszelf, Querido 2012.
[9] Trouw, 5 april 2008.
[10] D. Pessers, “De Rechtsstaat voor beginners”, p. 46-47, Uitgeverij Balans 2011.
[11] T. Spronken in NJB, p. 587.
[12] A. Smolders, De burger als mederechter, Democratisering van de rechtspraak. De Groene Amsterdammer 8 mei 2014.
[13] Th.A. de Roos: “Is de invoering van lekenrechtspraak in de Nederlandse strafrechtpleging gewenst?” 17 november 2007.
[14] C. Kelk, Rechtsgeleerd Utrecht, p. 210.
[15] Zie ook J. Vlug, in Trouw, Levenslessen: als ik hem straf had kunnen besparen had ik dat gedaan, p. 17 e.v.

rechtvoetwandelingschoolWandeling

Na deze inleiding is het misschien goed om de buitenlucht op te zoeken. Ik stel voor dat we beginnen in het hart van Utrecht, feitelijk ook het hart van Nederland: het Domplein. Misschien klinkt dit te pathetisch voor u, in elk geval voor Utrechters. Zij zijn nuchter. Smartlappen over de stad zijn op één hand te tellen en dichters schrijven eerder zelfkwellend dan euforisch over Utrecht.

Meer dan tweeduizend jaar geschiedenis vinden we hier op het Domplein (1). In de prehistorie was er een kleine nederzetting. Later brachten de Romeinen met hun castellum op deze plaats in het begin van onze jaartelling beschaving en niet te vergeten wat voorafging aan hetgeen later het Romeins Recht zou worden. Het Romeins Recht is nog steeds een belangrijke basis van het Nederlands Recht. Ook is hier het Academiegebouw, het centrum van de Universiteit Utrecht die in 1636 werd opgericht en waar in de afgelopen eeuwen ook zoveel rechtsgeleerden zijn afgestudeerd. (De universiteit kan zich qua leeftijd in elk geval meten met Harvard University, die in hetzelfde jaar werd opgericht.) Zie verder het hoofdstuk van Corjo Jansen.

Dan gaan we via het Pieterskerkhof naar het Janskerkhof. Deze hof toont veel sporen van de geschiedenis van juridisch Utrecht. Deze plaats was tot de zestiende eeuw een ommuurde immuniteit van het kapittel van St. Jan de Doper. De bouw van de eerste kapittelkerk begon in 1040. In de immuniteit waren de kanunniken de baas en immuun voor strafrechtelijke vervolging. Het Janskerkhof wordt tegenwoordig opgesplitst in twee delen door de busbaan. Vast aan de kerk gebouwd bij de ingang links is het gebouw van de oude Hoofdwacht met de gevelsteen uit 1660 (concordia res parvae crescunt). Van hieruit werkten destijds de schutterijen en andere veiligheidsdiensten in verband met handhaving van de openbare orde.

Tegenover de ingang van de Hoofdwacht en de ingang van de Janskerk staat het beeld van Anne Frank die in maart 1945 is omgekomen in Bergen-Belsen. Zij werd vijftien jaar. Het beeld is gemaakt door de Utrechtse beeldhouwer Pieter d’Hont (1917 – 1997) en in 1959 door de Utrechtse jeugd aangeboden aan de stad.

De gebouwen Janskerkhof 13 en 13 a (2) waren vroeger woonhuizen van de kanunniken van het kapittel van St. Jan. In de tweede helft van de vorige eeuw was hier het kantongerecht gevestigd en hield het Hof van Discipline van de Nederlandse Orde van Advocaten hier zijn zittingen. Het Hof is een onafhankelijk college en de hoogste tuchtrechter van de Nederlandse advocatuur. Het tuchtrecht is geen strafrecht maar biedt de mogelijkheid om met name degenen die een vertrouwensberoep uitoefenen, zoals advocaten, een maatregel op te leggen wanneer de betrokkene heeft gehandeld in strijd met het vertrouwen in de advocatuur. Velen zullen het gebouw echter vooral kennen van de behandeling van bijvoorbeeld verkeersdelicten die daar jarenlang door de kantonrechter hebben plaatsgevonden. Interessant is de vraag wanneer een wetsovertreding in aanmerking komt om al dan niet strafrechtelijk te worden afgewikkeld. Kan volstaan worden met uitsluitend een financiële afhandeling van de zaak of valt strafrechtelijke afdoening te prevaleren en waarom? In het algemeen past de overheid een terughoudend beleid bij het kiezen voor een strafrechtelijke afdoening, teneinde onnodig criminaliseren te voorkomen.

Het atelier van edelsmid Brom van het Kantharos-proces22 met gevelsteen was op Drift 15 gevestigd. Volgens menigeen hebben de Utrechtse kunstkenners zich destijds bijzonder kwalijk gedragen tegenover de onkundige eigenaar van de drinkbeker. Bedrog, dwaling, oplichting?

Het Pompe Instituut vindt u op Boothstraat 6.23(3) Het hoofdgebouw van de Rechtenfaculteit met “De Gouden Poort” staat op Janskerkhof 3. (4) Het gebouw waar tot in het begin van deze eeuw het Molengraaff Instituut was gevestigd vindt u op Nobelstraat 2. (5) Het huis van Gilles van Leedenberch is op Drift 7.24 (6) 

Van het Janskerkhof gaan we via de Drift naar de Plompetorengracht. In deze buurt waren vroeger veel advocatenkantoren gevestigd. Bijvoorbeeld de kantoren van Nauta, Pit, Vuystingh, Graevesteyn van Heijst, Paling en Boenders. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog deed iedere advocaat in Nederland strafzeken, of had deze tenminste ooit gedaan. Nagenoeg alle advocaten in Nederland deden tot ver in de vorige eeuw strafzaken. Tegenwoordig hebben veruit de meeste advocaten en hun kantoren geen enkele binding meer met het strafrecht. Van de ongeveer 17.000 advocaten in Nederland is een betrekkelijk klein aantal gespecialiseerd in het strafrecht.

Hoewel de bestraffing van misdrijven in het algemeen al lang geen volksvermaak meer is zoals hiervoor beschreven, blijkt de publieke belangstelling voor de strafrechtspleging groter te zijn dan voor de meeste zaken in de civiele rechtspleging. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de strafrechtadvocaten in hoge mate het imago van de Nederlandse advocatuur bepalen.

Vervolgens komen we op het Wolvenplein (7) waar nu het Huis van Bewaring is gevestigd, maar waar vroeger de eerste vestiging was van het Criminologisch Instituut, later genoemd het Pompe Instituut. In 1938 is nog overwogen om hier de rechtbank te vestigen. De oorlog gooide echter roet in het eten. Het bleef nog lang tobben met de huisvesting van de Utrechtse rechtbank, totdat eindelijk in 2000 het (gedeeltelijk) nieuwe pand aan de Catharijnesingel/Vrouwe Justitiaplein kon worden betrokken. Het Huis van Bewaring zal binnen afzienbare tijd worden gesloten. De toekomstige bestemming van “het Wolvenplein” was bij het verschijnen van deze bundel nog niet bekend.

Vandaar gaan we naar de Breedstraat. (8) Daar staan 11 rijksmonumenten, waaronder ‘Het huis met het ijzeren hek’, dat nog heeft gediend als rechtbank. Het was destijds binnen de singels vrijwel het enige huis met zo’n hek. (Waarschijnlijk) op nr. 23 kwam Rombach tot zijn fatale daad.

Via de Predikherenstraat komen we op het Vredenburg. (9) Daar vonden destijds de meeste executies plaats. Een poging om deze te verplaatsen naar het plein aan de Hamburgerstraat 28 stuitte op verzet van de buurt en de vele kasteleins die hun omzet in gevaar zagen komen. Via de Zakkendragersteeg, de Neude en de Schoutenstraat komen we op de Ganzenmarkt en bij de achterkant van het Stadhuis (10). Het zicht op de Domtoren is hier prachtig. Voor het stadhuis vond in 1794 de executie plaats van Christiaan Rombach. Die plaats was nogal bijzonder voor een executie en werd gekozen in verband met de ernst van het misdrijf. In een nis aan de voorgevel van het stadhuis keek het Justitiabeeld van Jacob Cressant, dat daar stond sinds 1730, zonder blinddoek toe. Via de Vismarkt, de Lichte Gaard en de Donkere Gaard en de Oudegracht komen we in de Hamburgerstaat.

Hamburgerstraat 28 (11) heeft in duizenden dagvaardingen gestaan.26 Als je destijds in Utrecht sprak over de Hamburgerstraat wist iedereen wat je bedoelde. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld zonder nadere aanduiding nog steeds voor het Paardenveld, waar het hoofdbureau van politie is, en het Wolvenplein. Op Hamburgerstraat 28 is geprocedeerd en gedemonstreerd. Er is recht gesproken vanaf de Middeleeuwen tot het jaar 2000. De oudste delen van het gebouw zijn van de elfde eeuw. Opmerkelijke processen zijn er gevoerd, waaronder grote strafzaken. Het hekwerk stelt fasces voor, de bundel roeden met de bijl. Zij werden gedragen door lictoren, dienaren in het Romeinse Rijk die hoge ambtenaren vergezelden. Zo liepen zij in het oude Rome voor de magistraten uit en onderstreepten de macht van de magistraten om te beslissen over leven en dood en de straf waarbij de veroordeelde werd onthoofd met de bijl, nadat hij was gegeseld met de roeden. Het hekwerk is een beschermd monument. Pyke Koch heeft het, zoals elders in deze bundel wordt besproken, vereeuwigd in kunstwerk ‘Het Wachten’.

Wie het gebouw via de oude hoofdingang betreedt, komt nu in het Utrechts Archief. De oude functie van het gebouw is nog op enkele plaatsen goed te zien. Zie onder meer de cellen in het souterrain. Het Utrechts Archief is zeker een bezoek waard. Destijds was er in de rechtbank nog geen bewaking. Er waren in elk geval geen detectiepoorten. Geweld kwam in de justitiepaleizen in de vorige eeuw zelden voor. Geweld kon toen meestal nog door ongewapende parketwachten worden voorkomen of in de kiem worden gesmoord.

Anders was dat toen een terrorist van de Rote Armee Faktion terecht stond nadat hij de brigadier van de Utrechtse politie Arie Kranenburg in koelen bloede op klaarlichte dag had doodgeschoten. De verontwaardiging in Nederland was groot en men was beducht voor meer geweld van de RAF. De rechtbank en omgeving waren veranderd in een vesting. Het proces is door verstandig overleg en adequaat optreden van alle betrokkenen zonder incidenten verlopen. Voor dit soort zaken wordt inmiddels de ‘bunker’ in Amsterdam gebruikt.

Van de Hamburgerstraat gaan we naar de Hofpoort (12) aan de Nieuwegracht tussen de nummers 5 en 11. Jules Stael heeft ooit beschreven hoe hij als lagere schoolleerling vanuit Achter St. Pieter, waar zijn school stond, het voertuig dat in de volksmond toen heette ‘de boevenwagen’ door het hoefgetrappel van de paarden aan hoorde komen. Dat voertuig was in die tijd namelijk een paardenkoets met tralies.27 Achter de Hofpoort werden de geboeide gevangenen de rechtbank binnengeleid. Het was, zeker voor lagere-schoolkinderen, destijds een nogal beangstigende vertoning, zo heeft Jules Stael me verteld.

Iets verder achter de Hofpoort is nog een restant te zien van de muur van de Paulusabdij waar later het Provinciale Hof was gevestigd. Op de hoek tegenover het Paushuis (13) op Trans 19-41 staat het neogotische gebouw Sic Semper van architect P.J. Houtzager. Dit was gebouwd voor een sociëteit. In de vorige eeuw werd hier recht gesproken door de Centrale Raad van Beroep, voordat deze verhuisde naar het pand Maliebaan 29-33.

Vandaar gaan we over de Nieuwegracht van het gebouw van de Fundatie van Renswoude (14) naar het Klaaskerkhof waaraan ook het Centraal Museum (15) ligt. Deze humane fundatie zorgde ervoor dat begaafde kinderen van financieel onvermogende ouders konden studeren. Zo kregen ook de twee oudste kinderen Rombach (Klijn) die goed konden leren de mogelijkheid om verder te studeren. Een van hen bracht het tot directeur Openbare Werken van Amsterdam.

Humaan was in de zestiende eeuw ook de advocaat van de Staten van Utrecht Evert van de Poll. Bij testament liet hij op 10 augustus 1602 een deel van zijn vermogen na om een werkhuis in te richten. Een leegstaand klooster bij de Nicolaaskerk (16) werd in 1604 tot werkhuis omgebouwd. Een gevelsteen in de Nicolaasdwarsstraat draagt geheel in de geest van Coornhert en Spiegel de tekst:

Mr. Evert van de Pol in syn
leeven advocaet vant tlant
van Utrecht hatende alle
leedichheyt heeft dit werck
huys doen oprechten voor
den geenen die liever met
arbeyden hare cost winnen
als met ledighe bedelarie
ende dselve tot syne erfghe
name geinstitueert 1602.

Op het Klaaskerkhof stond in die tijd ook de gevangenis. Oud-president van het Gerechtshof Arnhem E.H. Karsten heeft beschreven wat hij als schooljongen in 1848 zag.28  Zoals we al eerder hebben gezien bij de Hofpoort werden Utrechters al jong geconfronteerd met de strafrechtpraktijk. De stoet met de terecht te stellen veroordeelden trok vanaf het Klaaskerkhof door de Lange Nieuwstraat over het Munsterkerkhof, zoals destijds het Domplein werd genoemd, en het Janskerkhof naar het schavot op het Vredenburg voor de terechtstelling. In rijtuigen reden in de stoet de magistraten mee.

Misschien is de lange wandeling door de Lange Nieuwstraat voor u een goed moment om vast te stellen hoe ver we in Nederland zijn gevorderd met de humanisering van de samenleving in het algemeen en de strafrechtspleging in het bijzonder.

Via de Lange Nieuwstraat keren we terug naar het Domplein. Een mooie afsluiting van de wandeling lijkt me de bezichtiging van de bronzen deuren (17) van de Domkerk die in de negentiger jaren van de vorige eeuw zijn ontworpen door de Utrechtse kunstenaar Theo van de Vathorst. Hij koos een tekst van Matthëus over het laatste oordeel en de werken van barmhartigheid. De tekst staat er in het Engels, Fries, Grieks, Japans, Nederlands, Latijn en Syrisch.

Het Domplein biedt goede mogelijkheden om bij te komen van de wandeling. Mocht u wat willen namijmeren, dan kan ik u Flora’s Hof aanbevelen. Er is een ingang naast de Domtoren en er is er een in de Servetstraat. Natuurlijk bieden daartoe ook de nodige rust de Pandhof (17) en de kruisgang van de Domkerk – met het beeld van de schrijvende domkannunnik en de fontein – en niet te vergeten de Domkerk zelf. Mocht u aan iets anders toe zijn dan bieden de vele horecagelegenheden op en in de buurt van het Domplein daarvoor vele mogelijkheden.