Henk A. Becker ~ De levensloop van een workaholic ~ Autobiografie

H.A.Becker

6 augustus 2018  – In alle rust is in zijn eigen studeerkamer overleden Prof.dr. Henk A. Becker (1933 – 2018)

Ten Geleide – Maart 2016
Er zijn vele vormen voor het weergeven van een levensloop. Voor deze biografie heb ik als rode draad het verloop van mijn leven vanaf de geboorte en het begin van mijn werkleven tot het laatste stadium van mijn loopbaan gekozen. Het samenstellen van deze biografie heeft plaatsgevonden als een variant op ‘Sternstunden der Menschheit’ van Stephan Zweig. Telkens komt aan de orde welke effecten een ‘major event’ in mijn leven heeft gehad. Verder is ervan uitgegaan dat de privacy van familieleden, vrienden en kennissen gewaarborgd moet worden. In verband hiermee is telkens wel een naam genoemd maar is verdere informatie over de invloeden vermeden.

2.Eerste levensjaren
Geboren ben ik op 30 mei 1933 in Greifswald aan de Oostzee. Mijn vader had de Duitse nationaliteit. Hij was doctor in de theoretische natuurkunde. Aan de Universiteit van Greifswald was hij verbonden als wetenschappelijk medewerker. Mijn moeder had van oorsprong de Nederlandse nationaliteit. Tot aan haar huwelijk had zij als secretaresse voor mijn Hollandse grootvader op zijn advocatenkantoor gewerkt. Een kleine twee jaar na mijn geboorte kwam mijn jongere broer ter wereld.
Toen ik vier jaar oud was verhuisde ons gezin naar Berlijn. Mijn vader ging werken voor Siemens. Wij gingen wonen in een appartement in Berlin-Siemensstad, een buitenwijk van de stad. Tegenover het appartementengebouw stond een lagere school. Nadat ik de leerplichtige leeftijd had bereikt ben ik daar naar school gegaan.

Mijn vader was geen militair. Hij noemde in huiselijke kring Hitler ‘der Wahnsinskanditat’. De leden van ons gezin kregen van mijn vader te horen: ‘één verkeerd woord en wij zitten me z’n allen in een koncentratiekamp’. Deze dreiging heeft vooral mijn verblijf op de lagere school een krampachtig karakter gegeven.
Het was de tijd van de bombardementen op Berlijn. Meerdere keren per week ging ’s nachts de sirene en daalden wij af naar de schuilkelder onder het flatgebouw. Overdag moesten de docenten en leerlingen van de lagere school vaak naar de schuilkelder vertrekken.

3.Evacuaties en migratie
Om de bombardementen op Berlijn te ontvluchten werden groepen bewoners regelmatig geëvacueerd naar andere delen van Duitsland. De eerste evacuatie van mijn moeder, mijzelf en mijn broer bracht ons naar Beieren. In het wijkje Unterau van Schledorf am Kochelsee woonden wij bij een boerengezin. Vriendelijke, gastvrije mensen. In Schledorf zat ik op de lagere school. Mijn Beierse medeleerlingen hadden de pest aan Duitsers uit het noorden van het land. Vaak kreeg ik te horen: ‘Du Saubub du dreckiger’. Als ‘Saupreusz’ was ik een gehaat individu. Gelukkig bleef het bij uitschelden en kwamen er geen vechtpartijen.De tweede evacuatie vond plaats naar Bernstein, een dorp in de Neumark. Het dorp ligt ten Oosten van Berlijn, aan de andere kant van de Oder, in het huidige Polen. In de naburige stad Arnswalde heb ik nog enkele maanden op een gymnasium gezeten. Totdat het Russische leger oprukte. Mijn moeder besloot om niet samen met ons te vluchten omdat een schoonzuster van haar in een ziekenhuis in een naburige plaats lag. Zij mocht niet alleen worden achtergelaten. Mijn moeder nam de zorg voor de dochter van haar schoonzuster op zich.

Wij woonden in een voormalig pension. Een groot gebouw. Er verbleven tien dames uit Berlijn met hun kinderen. Toen de Russische militairen ons dorp binnen k wamen, gebeurde dat in golven. Telkens kregen wij gedurende een week met een nieuwe groep officieren te maken. Sommigen van hen gedroegen zich correct. Maar velen van hen gingen in de nacht volwassen vrouwen en zelfs meisjes verkrachten. In mijn geheugen hoor ik het jammeren en schreeuwen van de slachtoffers nog steeds duidelijk. Ook heb ik nog steeds duidelijk de vechtpartijen en zelfs een poging tot zelfdoding voor ogen. Een vrouw probeerde schreeuwend van de tweede verdieping naar beneden op straat te springen. Ik zal deze herinneringen niet in detail gaan weergeven. Zulks om de lezers van deze biografie te sparen.

Mijn moeder heeft zich gelukkig aan de verkrachtingen kunnen onttrekken. Zij heeft bij gevaarlijke situaties van tevoren haar kunstgebit uit de mond genomen en zich met een open oude mond gepresenteerd. Met een hoofddoek en andere schamele kledingstukken heeft zij ervoor gezorgd dat zij er als een armoedig vrouwtje van diep in de tachtig uitzag.

Na enkele maanden mocht onze tante het ziekenhuis verlaten. Mijn moeder besloot toen om samen met haar twee zoons en de genezen tante plus haar dochter terug naar Berlijn te gaan. Dat lukte door een zware voettocht, onderbroken door een stuk treinreis. In de trein plunderden Russische militairen alles wat hen in de bagage van de vluchtelingen interesseerde.

Op een avond in het najaar van 1945 kwamen wij in het donker bij ons flatgebouw aan. In onze flat brandde licht en dat maakte ons optimistisch. Boven aangekomen zat er een nieuw naambord op de deur. Wij namen toen contact op met onze buren op dezelfde verdieping. Zij vertelden ons dat onze vader zomer 1945 in de flat zichzelf om het leven had gebracht. Hij was getuige geweest van de zware mishandeling door Russische militairen van een naaste collega van hem. De volgende dag zou hij aan de beurt komen om mishandeld te worden. Dat heeft hij niet afgewacht.

De volgende dag vertrokken de indringers uit onze flat om elders een woning te gaan kraken. Wij konden weer in onze eigen flat gaan wonen. Mijn moeder ging als secretaresse werken bij de Nederlandse Militaire Missie verbonden aan het ‘Allied Control Council’. In deze werkomgeving zag zij kans om de nodige documenten te bemachtigen voor onze tocht naar Nederland. Per trein en bus kwamen wij na enkele dagen aan in Wassenaar, waar haar vader met zijn tweede echtgenote woonde. Onze grootouders waren per brief op onze komst voorbereid en hadden zich bereid verklaard ons in huis te nemen.

4.Opleidingsjaren.
‘Het is goed voor een mens om zijn juk in zijn jeugd te dragen’. Deze oude Hollandse spreuk pleegde mijn grootvader vaak naar voren te brengen. Ik kon hem geen ongelijk geven. Er braken goed jaren voor ons aan. Uiteraard moesten om te beginnen mijn broer en ik zo snel mogelijk inburgeren. Mijn grootvader heeft ons enkele maanden van de straat gehouden want Duitsers waren in die tijd zeer gehaat. Hij gaf ons elke dag een dictee in het Nederlands. Die teksten gingen over Nederlandse geschiedenis, grammatica en aardrijkskunde. Na het corrigeren van de tekst gingen wij deze overschrijven. Er werd in huis alleen Nederlands gesproken. Deze aanpak had tot resultaat dat ik binnen ruim drie maanden redelijk goed Nederlands kon verstaan en praten.

Na enkele maanden werden mijn broer ik als leerlingen ingeschreven bij de Christelijke MULO in Wassenaar. Wij gingen een normaal leven leiden. Na vier jaar lukte het mij in 1950 om een diploma te behalen. Op dat tijdstip kreeg ik te horen dat mijn grootvader aan een aantal ooms had verteld dat hij ‘kleinzoons van niks’ had. Die uitspraak heeft mij diep en blijvend geraakt. Vanaf het tijdstip van deze negatieve beoordeling ben ik verder als workaholic door het leven gegaan.

Ik ben meteen na mijn tijd als MULO-leerling aan een voltijds baan op een advocatenkantoor in Den Haag begonnen. Als jongste bediende. n de avonduren heb ik een opleiding voor het staatsexamen HBS-A gevolgd. Tijdens de lessen voor die avondopleiding zat ik in de regel op de achterste bank in het klaslokaal. Om met mijn achterhoofd tegen de muur te kunnen bonken zodra ik dreigde in slaap te vallen. Binnen drie jaar , in 1953, heb ik het diploma HBS-A weten te behalen.

Hierna hebben mijn moeder en een oom aangeboden mijn studie aan een universiteit mogelijk te maken. Ik heb toen voor een studie in de rechten aan de Rijksuniversiteit Leiden gekozen. Dat betekende dat ik in Leiden op een kamer kon gaan wonen. Het betekende ook dat ik lid kon worden van het Leidsch Studenten Corps. Tijdens de groentijd was er een Commissie van Bijstand voor de groentjes. Op een avond stonden de leden van die commissie stomdronken op een tafel te schreeuwen. Een van de leden zwaaide wild met een wandelstok. Hij raakte mij met de ijzeren punt van die stok vlak boven een oog. Dit gedoe en vooral het bijna-ongeluk zijn voor mij kenmerkend voor het corpslidmaatschap geworden. Ik heb na de groentijd vele avonden op de sociëteit doorgebracht. Het stomdronken gebrul van heel wat corpsleden herinnerde mij sterk aan het wangedrag van de Russische militairen tijdens het eind van de oorlog. Om mij beter te kunnen verdedigen ben ik in Leiden een bokstraining gaan volgen. Toen ik die training had afgerond heb ik mij afgevraagd: ‘vind ik dit leuk?’. Mijn antwoord was ‘neen’. Toen heb ik het corps verlaten.

Overdag liep ik colleges in de rechtenfaculteit. Daarnaast volgde ik een cursus klassieke talen om mij op het staatsexamen Latijn en Grieks voor te bereiden. In het kader van de rechtenstudie heb ik een bijvak genomen in een vak waarvan ik nog niet eerder had gehoord: sociologie. Een docent van dit bijvak merkte ten aanzien van een werkstuk van mij op: ‘Het lijkt wel alsof die Henk Becker al jaren sociologie studeert’. Toen heb ik besloten om de rechtenstudie vaarwel te zeggen en in 1955 naar de studie sociologie over te stappen.

In het tweede jaar van mijn sociologiestudie heb ik kennis mogen maken met een studente in deze discipline: Johanna Enzlin. Er volgden een verloving in 1957 en een huwelijk. In 1959. Ook heb ik destijds een baan als socioloog aanvaard bij een stafafdeling van het Ministerie van Maatschappelijk Werk. Ik werkte aan onderzoek naar niet-stedelijke gebieden. Destijds was Marga Kompé de eerste vrouwelijke minister in ons land.

Mijn werkplek was op het Binnenhof in Den Haag. Na mijn huwelijk ben ik samen met mijn echtgenote op Rapenburg 5/7 in Leiden als beheerdersechtpaar in een studentenhuis opgetreden. Met als specialisatie beleidssociologie ben ik in 1960 in de sociologie afgestuurd, cum laude.

Begin van mijn werkleven als afgestudeerde.
Na mijn afstuderen heb ik mijn baan bij het Ministerie van Maatschappelijk werk nog enkele jaren aangehouden. Mijn echtgenote en ik zijn naar Den Haag verhuisd. In de wijk Mariahoeve konden wij een flat huren op de eerste weede verdieping. In 1963 werd onze eerste dochter geboren: Johanna Elisabeth. De voornaam ‘Elisabeth’ was gebaseerd op de voornaam van de tweede echtgenote van mijn grootvader. In 1967 volgde de komst van de tweede dochter: Marie-Thérèse. In 1964 kreeg ik een baan aangeboden aan de Faculteit Sociologie van de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam. Als leeropdracht kreeg ik beleidssociologie. Wij verhuisden in 1966 naar Capelle aan den IJssel, waar wij tot 1969 hebben gewoond.

Wat wetenschap aangaat werd ik projectleider bij een relatief groot onderzoek. NEH had van de Rotterdamsche Bankvereniging een schenking ontvangen voor een verkenning van de professionalisering van management. Als resultaat van dit project verschenen in 1968 mijn proefschrift Management als Beroep. In dit boek behandelde ik kenmerken van de managers-groepering in sociologisch perspectief. In 1969 volgde Opvolging van Managers. Dit rapport bestond uit een simulatie van enkele ontwikkelingen in de Nederlandse Managers-Groepering tussen 1960 en 1980. Daarnaast werden enkele verdere publicaties uitgebracht.

Op basis van de destijds beschikbare gegevens heb ik de loopbanen van managers in ons land in kaart gebracht. Ik heb nagegaan hoe de deskundigheid van managers systematisch wordt verhoogd. Management is als een beroep in wording weergegeven. Als een neo-professie in opkomst, naast klassieke professies zoals die van geneeskundigen of advokaten. Eind jaren zestig van de vorige eeuw vertoonde de neo-professie van managers nog niet duidelijk de problemen die pas later duidelijk zouden worden.

Welke problemen zijn na de jaren zestig van de vorige eeuw en in het begin van de huidige eeuw gaan optreden? ‘ All power corrupts, and absolute power corrupts absolutely’. Dit gezegde is pas na de jaren zestig van belang geworden voor het in kaart brengen van de professionalisering van management. Managers beschikken over veel macht, in vele gevallen zelfs over bijna absolute macht. Organen zoals raden van commissarissen houden toezicht op het gebruik van de macht, doch dit toezicht is in de regel beperkt. In onze tijd is protest ontstaan tegen het feit dat managers zich veelal relatief hoge salarissen en bonussen toekennen. De toenemende professionalisering maakt dit bespreekbaar en gaandeweg ontstaan morele regels. Een voorbeeld hiervan is de ‘Balkenendenorm’. Dus de morele regel dat het salaris van een manager niet hoger mag zijn dan het salaris van de premier. Indien spanningen rond morele regels rond managers ten tijde van het geschreven worden van mijn dissertatie al voldoende waren opgetreden, had mijn dissertatie op meer waardering kunnen rekenen.

In1969 verhuisden wij naar Doorn. Met die verhuizing hebben wij gewacht totdat onze oudste dochter haar zesde verjaardag nog samen met heel wat vriendinnetjes in Capelle aan den IJssel kon vieren. Ons huis in ligt sinds 1970 tegenover een tennisbaan in een wild stuk bos. In 2016 wonen wij nog steeds in het gezellige dorp op de Utrechtse Heuvelrug.

Professoraat
Kort na het plaatsvinden van mijn promotie heeft de Universiteit Utrecht belangstellenden uitgenodigd om naar twee professoraten in de sociologie te solliciteren. Een van deze professoraten had tot leeropdracht ‘De sociologie, in het bijzonder de methodologie van het sociaal onderzoek’. Ik heb de moed opgebracht om naar deze positie te solliciteren. Ik werd voor de positie aangenomen. Ik was toen 35 jaar oud.

Het ging om een nieuwe positie en mede daardoor was ik grotendeels vrij in het invullen van de leeropdracht. Om te beginnen heb ik besloten om een ‘tripod’ centraal te stellen. Ten eerste een inhoudelijke invulling. Ten tweede een methodische dimensie. Ten derde een meta-dimensie. Wat betreft de eerste dimensie van de driehoek heb ik voor een toespitsing binnen de sociologie op levenslopen, later op generaties. Gekozen. Methodisch heb ik mij gespecialiseerd in ‘social impact assessment’, een internationaal geïnstitutionaliseerde set van methoden en technieken om de consequenties van strategieën in kaart te brengen. Op meta-terrein heb ik mij op de geschiedenis van de sociologie en de state-of the-art van de discipline toegelegd.

Mijn werkplek werd een kamer op de dertiende verdieping van Transitorium II, een kantoortoren in de Uithof. De kamer lag aan de zuidzijde van het gebouw en bood een prachtig uitzicht over de landerijen met hier en daar al een ander gebouw van de universiteit. Deze kamer heb ik, met een korte onderbreking, gedurende dertig jaar mogen gebruiken.
Ik kwam te werken in de Sociale Faculteit, Vakgoep Planning en Beleid. De meeste collega’s en medewerkers waren net als ik nieuw. Het aantal eerstejaars studenten in de sociologie lag in de eerste jaren boven de honderd. Ik heb in het begin colleges gegeven in het eerste studiejaar en in het doctoraal onderwijs.

Wat onderzoek aangaat heb ik een project uitgevoerd rond loopbanen van academici. In 1983 heb ik levenslopen en generaties tot centraal thema gekozen.
Op het terrein van de ‘social impact assessment’ ging het met name om het verbeteren en toepassen van methoden. Vooral het International Handbook of Social Impact Assessment heeft internationaal belangstelling verworven. Ik was mede-redacteur van dit boek en heb ook tot de inhoud bijgedragen.

Qua geschiedenis van de discipline en haar state-of the art heb ik als mede-redacteur meegewerkt aan de bundel What has Sociology Achieved ?.

In 1994 ben ik benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, op basis van mijn werk in de sociologie en de door haar toegepaste methoden.

Doorwerken
In 1998 heb ik de leeftijd van 65 jaar bereikt. Na ingang van mijn emeritaat heb ik mijn werk als socioloog voortgezet. In de eerste plaats door het voorbereiden en uitbrengen van publicaties ten aanzien van generaties. In de tweede plaats door het houden van lezingen, onder andere in het kader van HOVO: hoger onderwijs voor ouderen. Ten slotte heb ik informeel promovendi begeleid. Formeel was ik niet meer bevoegd tot het optreden als promotor.

Tot de publicaties behoort Generaties van Geluksvogels en Pechvogels. Dit in 2012 verschenen boek is als paperback en als e-book verschenen. Ik heb het een ‘living document’ gemaakt. Regelmatig verschijnen aanvullingen in de vorm van bonushoofdstukken, te lezen op de website van de uitgever: rozenbergquarterly.com/europe generations. Van dit boek is ook een Engelse versie verschenen, eveneens als paperback en als e-book.

In 2016 werk ik nog aan het afronden van het project ‘Generaties en de Toekomst van het Afstandswerken’. Een afstandswerker verricht arbeid op plek A en vervolgens komen de effecten van deze arbeid tot stand op plek B. Als voorbeeld noem ik een aantal gastcolleges die ik vanuit Utrecht heb gehouden op de Universiteit van Johannesburg in Zuid-Afrika. Binnen enkele minuten ben je als docent vergeten dat je tegen een glasplaat spreekt. Je ziet op het scherm de reacties van de studenten en daarop ga je vervolgens in. Ik had van tevoren handouts van mijn colleges gestuurd. In de Engelstalige vakliteratuur noemt men afstandswerkzaamheden ‘Outsorcing’. Deze vormen van uitbesteding hebben al een lange geschiedenis.

In mijn project behandel ik veranderingen in het patroon van generaties als achtergronden. Daarbij ga ik uit van de formatieve periode in de levensloop. Tussen ongeveer het twaalfde en het tweeëntwintigste levensjaar zijn onder meer het niveau van de intelligentie en de geheugencapaciteit het hoogst uit de gehele levensloop. De formatieve periode is van bijzondere betekenis voor het analyseren van de cohorten die na 1985 zijn geboren. De leden van deze cohorten hebben de ICT-revolutie tijdens hun formatieve periode mogen meebeleven. De leden zijn mede door het gebruik van Internet in hun formatieve periode op grote schaal goed thuis geraakt in de Engelse taal. Het gaat om de cohorten die Generatie Y en Generatie Z vormen. Generaties schuiven op in het verloop van de tijd en ondergaan op die weg heel wat veranderingen. Een overtuigend beeld van deze verschuivingen vormt een tekening van een slang die een konijn heeft ingeslikt. Traag schuift het konijnenlichaam door de buik van de Python. Onderweg verandert het kadaver. Door meerdere konijnen door het slangenlichaam te laten schuiven komt de dynamiek van het generatiepatroon duidelijker in beeld.

Mijn project analyseert in de eerste plaats afstandswerken in het onderwijs. Denk aan de topuniversiteiten die in het Engels internationaal onderwijs aanbieden. Nauw met het afstandsonderwijs verbonden is coaching op afstand. In de tweede plaats gaat het om afstandswerken in ondernemingen en administratieve organisaties. Vele jaren waren heel wat ‘callcenters’ in het Engels actief vanuit vooral China en India. Toen de afstandswerkers in deze landen steeds hogere lonen gingen afdwingen hebben afstandswerkers in landen in Oost-Europa hun functie overgenomen. Vooral Polen en Roemenië zijn hierin actief. Tal van ondernemingen in onder andere Nederland, Engeland en de Verenigde Staten hebben overeenkomsten gesloten met ondernemingen in Oost-Europa om voor hen te programmeren, boekhoudingen bij te houden en administraties te verzorgen. In 2016 zijn de lonen in de dienstverlenende ondernemingen gemiddeld 50% lager dan in de opdrachten verlenende landen.

In de derde plaats gaat het om afstandswerken in de gezondheidszorg. Denk aan de begeleiding op afstand van alleenwonende senioren. Ten vierde komt het bemensen van bewakingscamera’s in beeld. Zo zijn er nog wel meer sectoren die afstandswerken vertonen.

Het lopende project analyseert ook de ontwikkelingen die in de komende jaren in de betrokken sectoren zijn te verwachten. Zullen loonsverhogingen in landen zoals Polen en Roemenië net als in het verleden in China en India het afstandswerken slopen? Zullen werkers in Ontwikkelingslanden overgaan tot afstandswerken in Ontwikkelde landen? De voortgang in het project kan worden gevolgd op de website van de uitgever van mijn boek uit 2012. Zie informatie over deze website eerder in deze biografie.

Op 9 januari 2016 verscheen in een Special van de NRC over generaties een artikel met als titel ‘Het dertigersdilemma is geen aanstellerij’. In dit artikel treffen wij de volgende zin aan: ‘In Nederland was het de socioloog Henk Becker die de term “generatie” groot maakte’. Een mooi compliment, maar het artikel suggereert ook dat ik een nogal vaag model zou hebben ontwikkeld. Om deze misvatting de wereld uit te helpen heb ik in NRC Next van 13 januari 2016 een artikel gepubliceerd met als titel ‘Precies weergeven’. In dit artikel leg ik uit dat ik in mijn publicaties drie betekenissen van het begrip ‘generatie’ onderscheid. Ten eerste: beschrijvingen van meetresultaten. Plus theoretische en soortgelijke verklaringen achter deze empirische teksten. Ten tweede: idealisaties van generaties. Dus onvermijdelijke globale typeringen en dergelijke om discussies in wetenschap en samenleving over generaties mogelijk te maken. Ten derde: het gebruik van de term ‘generatie’ in het algemeen spraakgebruik. Deze driedeling voorkomt dat men mij terecht van vaagheid in mijn publicaties over generaties zou kunnen betichten.

Terugblik
Wanneer ik terugblik op mijn levensloop dan vraagt om te beginnen de zelfdoding van mijn vader de aandacht. Na de dood van mijn vader is bekend geworden dat zijn door Russische militairen mishandelde collega na die mishandelingen is weggevoerd en dat sindsdien niets meer van die collega is vernomen. Achteraf gezien was het dus verstandig van mijn vader om tot zelfdoding over te gaan.

Kijk ik ook op andere punten terug in deze autobiografie op mijn leven, dan voert deze terugblik tot de constatering dat ik mij in deze tekst grotendeels tot mijn werkleven heb beperkt. Ik heb in de achter ons liggende jaren heel wat mogelijkheden gekregen om aan mijn werkleven positief inhoud te geven. Er hebben dus heel wat ‘Sternstunden’ mijn levensweg gekruist en daarvan heb ik dankbaar gebruik gemaakt. De toespitsing op mijn werkleven als rode draad is mede ingegeven door de wens om het verhaal niet moeilijk leesbaar maken.

De terugblik op deze autobiografie maakt ook duidelijk dat ik vrijwel geheel ben voorbijgegaan aan mijn gezinsleven. Zulks om de nodige privacy te betrachten. Onbesproken is het verloop van mijn huwelijksleven gebleven. Terugblikkend vanuit 2016 verloopt ons huwelijksleven nu reeds meer dan 56 jaar gelukkig. Ik heb onze twee dochters wel genoemd maar verder onbesproken gelaten. Ook zijn onze twee kleinzonen, Sander en Thymo, buiten beeld gebleven. Ik laat op deze plek nu nog even weten, dat beide kleinzonen bezig zijn hun academische opleiding af te ronden.

Ook over mijn geloofsleven heb ik tot hiertoe gezwegen. Mijn opvoeding heeft mij indertijd in contact gebracht met het Lutherse en het Gereformeerde geloof. In de jaren vijftig heb ik belijdenis gedaan in de Nederlands Hervormde Kerk. Op dit moment ben ik lid van de Nederlandse Protestantenbond. Een verhaal over mijn geloofsleven zou een afzonderlijke biografie vereisen.