Uit de schaduw ~ Alcohol, hasj en wiet

vernieuwingbijlmermeerWoensdagavond, 19 februari 2011. De metro vanaf Centraal Station richting Gein is propvol met voetbalfans op weg naar de Arena. Vanavond Ajax-Feijenoord. Tegen de metrodeur hangt een Surinaamse jongen van rond de twintig. Scherpe haarlijn, net van de kapper, goed in de merkkleding en iPhone paraat. Achter zijn oor met glinsterend briljantje prijkt duidelijk zichtbaar een met vakmanschap gedraaid jointje. In niets lijkt hij op een probleemjongere, had zo in de collegezaal kunnen zitten. Toch koketteert hij met z’n joint. En dat tussen al die Ajax-fans met hun blikjes bier in de hand.

Hoe populair zijn alcohol en cannabis onder jongeren en jongvolwassenen in Zuidoost? Drinken ze vooral op buurtfeesten en in het uitgaansleven of doen ze het ook op straat? Geven ze de voorkeur aan bier of aan sterke drank? En hoe zit het met cannabis? Is er sprake van een echte blowcultuur en heeft die dan te maken met bepaalde muziekstijlen? Blowen met vrienden en samen luisteren naar muziek kan een onderlinge band scheppen, maar het kan ook ontaarden in lethargie. Zeker als de grenzen tussen school of werk en vrije tijd vervagen. In hoeverre lukt het blowende jongeren en jongvolwassenen in Zuid-oost om hun cannabisgebruik binnen de perken te houden?

Alcohol
De professionals die we hebben geïnterviewd, zien in Zuidoost zelden dronken jongeren over straat slenteren. Of de alcoholverboden in bepaalde buurten hierbij een rol spelen, durven ze niet te zeggen. De verboden zijn vooral in het leven geroepen vanwege oudere alcoholisten en daklozen. Dat neemt niet weg dat de politie ook wel eens recalcitrante jongeren aanspreekt die in het openbaar opzichtig een biertje drinken. Volgens sommige professionals is alcohol vooral een ‘witte’ problematiek. Maar informanten die dichter bij de leefwereld van jongeren in hun vrije tijd staan, brengen hierin nuance aan.

Bij de jongste groepen (12 – 16 jaar) komt frequent alcoholgebruik sporadisch voor. Deze leeftijdsgroep maakt vaak voor het eerst kennis met alcohol in huiselijke kring, thuis of bij ooms en tantes. Op deze leeftijd mogen zij nog geen alcohol kopen en zelf alcohol aanschaffen komt binnen deze leeftijdsgroep in Zuid-oost ook daadwerkelijk weinig voor.

De groep 16 – 18 jarigen experimenteert al meer met bier en sterke drank. Tijdens sommige gelegenheden, bijvoorbeeld op flatfeesten, wordt fors gedronken. Een activiteitenbegeleider kent jongensgroepen en twintigers die praktisch elke dag drinken. Doordeweeks meestal bier en in het weekend vooral whisky, vaak gemengd met Red Bull. De straathoekwerker zegt dat biertjes overdag bij groepjes jonge rondhangers populair zijn. Met een groot blik van 40 eurocent uit de supermarkt heb je al een flinke slok in handen. Sommigen wikkelen een zakje om het bierblik of verplaatsen zich naar luwe zones, waar ze minder in het vizier staan.

Alcoholgebruik onder Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs

Alcoholgebruik onder Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs

Over de hele breedte beschouwd wordt in hangroepen wel alcohol genuttigd maar doorgaans matig. Opvallend is dat verschillende geïnterviewden een toenemend drankgebruik bij meisjes zien op flatfeesten, in het uitgaansleven en op informele plekken in de buurt. Alsof ze een inhaalslag aan het maken zijn. Jonge vrouwen overtroeven soms zelfs jonge mannen in hun alcoholconsumptie.

Het overheersende beeld is dat ‘zwarte’ jongeren beducht zijn voor (zichtbare) dronkenschap in de buurt. Maar degenen die het uitgaansleven en de feestcultuur beter kennen, zien dat er in stapgroepen soms wel degelijk fors wordt gedronken. De code voor zowel jongens als meiden is dat je best wel eens zat mag zijn, maar je niet mag misdragen. Toch ziet een ter zake kundige stapper wel probleemjongens uit de buurt die tijdens het uitgaan meer drinken en blowen dan andere leeftijdsgenoten. “Als wij op het punt staan om te stoppen, doen zij er juist nog een tikje bij.

‘Zwarte’ jongeren en jongvolwassenen in het uitgaansleven drinken beduidend meer alcohol, maar doorgaans minder dan veel ‘witte’ leeftijdsgenoten tijdens het stappen.

Als jongeren en jongvolwassen uit Zuid-oost tijdens het uitgaan alcohol drinken, vertonen ze een opvallende voorkeur voor bepaalde merken. Of we nou stappers, feestorganisatoren of portiers spreken, Hennessy, Goldstrike en Johnny Walker Red & Black label worden genoemd in elk rijtje van bij jongens en jonge mannen favoriete sterke dranken. Jongeren willen nog wel eens het drinkgedrag en merkenliefde van hun zwarte idolen imiteren. Wat een joint is voor Snoop Dogg, is Hennessy cognac voor rapper Tupac. Patsers pronken graag met champagne, liefst Cristal, hét luxe merk van Amerikaanse rappers. Zoete en likeurachtige alcoholdrankjes en mixen zijn vooral populair bij vrouwen op urban feesten. Ten slotte wijzen sommigen op de combinatie van sterke drank en joints, die jongeren soms acuut in de problemen kan brengen. Deze combinatie verhoogt de kans op een ‘wegtrekker’ of zoals een stapper zegt: “Van een jonco met sterk kan je goed hé (= high) van worden!

Alcoholgebruik onder clubbezoekers in Amsterdam

Alcoholgebruik onder clubbezoekers in Amsterdam

Cannabisverkoop
Telde Amsterdam in 1980 naar schatting 20 verkooppunten, in 1984 was het aantal coffeeshops fors gegroeid naar ongeveer 300.[xviii] Die groei zette verder door, maar daarna volgde een daling en tegenwoordig zijn er nog ruim 200 coffeeshops in Amsterdam.
Door de aanwas van coffeeshops in de jaren tachtig hoefden Amsterdamse blowers en toeristen niet meer per se op straat te kopen. Gevolg was dat de straatverkopers van softdrugs uit Zuid-oost hun afzetmarkt in de binnenstad kwijtraakten. Hierop anticiperend droomden Surinaamse straatdealers om het ‘hosselen’ op straat te veranderen in een ‘baan’ als ‘huisdealer’ in een soosruimte of jongerencentrum. Een zelfstandige baan in de schemerzone van de informele economie zagen ze als oplossing voor hun forse inkomstenderving. Volgens antropoloog Livio Sansone lukte het slechts enkele van deze straatdealers om een plek te veroveren in het coffeeshopwezen of een eigen kapitaal op te bouwen en een coffeeshop te starten.[xix] Hij weet dit falen aan onder andere de commercialisering en professionalisering van de markt waardoor de straathandelaren werden weggeselecteerd. Als specifieke factoren noemde hij:
(1) gebrek aan startkapitaal of behulpzame sponsoren die wilden voorschieten;
(2) gebrek aan directe connecties om voordelig in te kopen of een ruimte te vinden; en
(3) gebrek aan handelservaring.

De komst van informele verkooppunten
De groei van het aantal coffeeshops ging voorbij aan Zuidoost. Althans het type zoals in de rest van de stad. De bebouwde omgeving was niet zo geschikt voor dergelijke bedrijfjes en ook het stadsdeel en de politie stelden geen prijs op de vestiging van coffeeshops. Het leefklimaat van de inwoners werd door openlijke handel in harddrugs en groepen harddrugsverslaafden al genoeg belast. Een van de spaarzame officieuze coffeeshops die in Zuidoost een poos door ‘witte’ jongeren werd gerund, en door de politie oogluikend werd toegestaan, trok voornamelijk Surinaamse jongeren die illegale Creoolse cafés en dergelijke ‘onfris’ en louche vonden.[xx] Mede door het moeilijke investeringsklimaat ontstonden als alternatief kleine informele netwerken die zich op de distributie en verkoop van cannabis hebben toegelegd. Zo bezochten we zelf begin jaren negentig, in de hoogtijdagen van de straatscene van harddrugs, enkele huiskamers (in de G en F buurt) waar cannabis werd verkocht en gebruikt. Op zoek naar deze huisadressen, kruisten we niet zelden het pad van rondhangende groepjes junks en dealers in en rond de flats.[xxi] Een ‘huiskamer’ was meestal een vrij kaal vertrek ergens in een flatgalerij, met een paar banken, foto’s van reggaeartiesten aan de muur en een tafel waar blowers zaten te dammen en te kaarten. De groep was een mix van jong en oud. Er kwamen scholieren, schoolverlaters, spijbelaars en oudere buurtbewoners.

De huidige blowcultuur in Zuid-oost
Volgens een vrij recente internetenquête onder jongeren (12 – 17 jaar) in Zuid-oost had 6% in de afgelopen maand geblowd. Dit percentage was het hoogst in Nellestein (12%), gevolgd door Holendrecht, Reigersbos en Gein (10%). Bij de jongvolwassenen (18 – 27 jaar) was het softdrugsgebruik in de afgelopen maand iets hoger (14%).[xxii]

Hoe komen jongeren en jongvolwassenen uit Zuidoost aan cannabis? Bezoeken ze, net als begin jaren negentig, informele verkooppunten in het stadsdeel of gaan ze liever naar coffeeshops elders in de stad?

De geïnterviewde professionals reageren verdeeld op deze vraag. De buurtregisseur zegt hier weinig zicht op te hebben. Er wordt bij het fouilleren van jongeren wel met enige regelmaat cannabis aangetroffen, maar het middel heeft weinig prioriteit. Kleine hoeveelheden worden vaak teruggegeven. Op productieniveau weet de politie te melden dat er soms een wietplantage wordt ontmanteld in Zuidoost. Opvallend hierbij is dat thuistelers het vooral gemunt lijken te hebben op het luxe laagbouwgedeelte. Hier worden kamers ingericht voor de verbouw van wiet. De politie vermoedt dat gebruikers vooral in andere stadsdelen hun hasj of wiet aanschaffen. De professionals van het jongerenwerk, de ambulante hulpverlening en Streetcornerwork zeggen echter dat veel cannabisgebruikers ook in Zuidoost adresjes weten. Daarvoor hoeven ze niet per se de buurt uit. Hoewel? De activiteitenbegeleider ziet geregeld dat groepjes jongeren tegen 17.00 – 18.00 uur met de metro naar Amsterdam Oost en het Centrum vertrekken om wiet en hasj te roken en te halen.[xxiii] Tegen 22.00 uur komen ze weer stoned terug. Daarnaast zijn er ook enkele actieve ‘wietlijnen’ in Zuid-oost die aan huis bezorgen. De Surinamers en Antillianen die zich hiermee bezighouden, verhandelen vooral wiet. Marokkanen uit andere stadsdelen hebben een groter aandeel in de hasjverkoop en zijn zich de laatste jaren actiever gaan toeleggen op Zuid-oost. De trend is namelijk dat het hasjgebruik opkomt en ondermeer symbool zou staan voor goede kwaliteit, terwijl met wiet meer ‘gerotzooid’ zou worden.

080811Bonger20BW-page-032

Cannabisgebruik onder Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs

Blowen: plezier en probleem
In een kleinschalig onderzoek door twee van onze studenten in twee populaire jongerencentra in Zuidoost, zei de helft van de bezoekers (overwegend Surinaams, 16 – 23 jaar) wel eens cannabis te hebben gebruikt. De zorgcoördinator van het ROC Op Maat schat dat ongeveer de helft van de leerlingen waar hij mee te maken krijgt een gelegenheidsblower is en dat 10% dagelijks blowt, waarvan een kleine groep ’s ochtends voor schooltijd al begint. Er zijn meer meiden gaan blowen. Een hulpverleenster van Spirit zegt dat tweederde van de jonge cliënten geregeld blowt, waarvan een kleine groep elke dag.
Gevraagd naar de motieven van cannabisgebruik, noemen professionals zowel plezier als problemen. Enerzijds zien gebruikers volgens hen blowen als ontspanning (wiet is vooral bij hen populair). Het geldt als een relaxte sociale activiteit die jongeren bindt met anderen. In een schoolsetting zou het roken van een joint volgens leerlingen met ADHD juist tot meer concentratie leiden. Afhankelijk van de seizoenen wordt er meer of minder buiten op straat, in het park, de speeltuin, op feestjes, thuis, in het zwembad of in een ‘huiskamer’ geblowd. Professionals die de blowcultuur in Zuidoost goed kennen, zeggen dat een groot deel gelegenheidsgebruiker is. Blowen is vaak ook bij de niet-blowers sociaal geaccepteerd. Dat geldt vooral voor meiden en jonge vrouwen die zelden of niet blowen maar wel met jongens en jonge mannen van dezelfde leeftijd optrekken die dat wel doen.
Blowen maakt ook deel uit van jongerenculturen met wortels in populaire muziekgenres als hiphop, reggae, reggaeton en rap. De ‘zegeningen’ van marihuana worden soms bezongen in woord, beeld en gebaar. Binnen de reggaecultuur zou blowen je dichter bij ‘Jah’ brengen. Harddrugs daarentegen zijn ‘not done’ en worden sterk afgekeurd. De cultivering van blowen geschiedt vaak door middel van kleding zoals een freaky T-shirt, muts of tas, muziek of een coole uitstraling. Bekende artiesten steken niet onder stoelen of banken dat ze muziek maken of optreden onder invloed van cannabis om ‘de creativiteit te laten flowen’.

De roes zien sommigen als een perfecte vorm van ontspanning, om voor even alle beslommeringen en dagelijkse stress van je af te laten glijden en zorgeloos te zijn. Het samen met vrienden tijdelijk weg kunnen dromen op muziek, tijdens het film kijken of zomaar ergens in de buurt of het park. Een activiteitenbegeleider over de blowcultuur in zijn groep:
De groep die ik ken (Surinaamse en Antilliaanse jongeren van 18‐30 jaar) rookt overal, dagelijks en in het weekend nog meer. Ze roken in groepsverband, maar ook vaak alleen. Ze halen het in de stad bij een vaste coffeeshop, maar ook bij thuisdealers. Ze weten precies waar en bij wie je goede wiet kan halen. De grootste groep blowt uit plezier en niet om hun problemen te vergeten. Hun kennis over wiet is minimaal. Hoewel ze van mening zullen zijn dat ze veel weten. Blowen en luisteren naar reggaemuziek is erg populair. De cannabis helpt ze in hogere sferen te komen en hun gedachten te verzetten. Ze zien cannabis dan ook niet als drugsgebruik. Het is eerder een way of life.”

De werelden van blowers en niet-blowers in Zuid-oost zijn niet altijd strikt gescheiden en kunnen elkaar (deels) overlappen. Maar bij de blowers kan de grens tussen plezier en probleem diffuus zijn. Blow je onregelmatig, alleen in het weekend of gaat het blowen je dagelijks leven beheersen? Volgens verschillende professionals is vooral de leeftijdsgroep van 15 – 17 jaar gevoelig voor mogelijke toekomstige blowproblematiek. Juist deze periode is cruciaal voor jongeren in het onderwijs. Wie het dan laat afweten, verliest jaren en mist de noodzakelijke aansluiting op vervolgtrajecten. Wie werkt en/of een gezin heeft, bouwt het blowen vaak af of stopt er zelfs mee.

Een fenomeen dat de zorgcoördinator jeugd van de politie aankaart, zijn de geënsceneerde thuisfeestjes (in Amsterdam Oost), waar groepjes meiden soms in ongewenste situaties kunnen terechtkomen. Sommige jongens zouden misbruik maken van meisjes die te veel hebben geblowd, gedronken of andere middelen hebben genomen.
De geïnterviewde professionals spreken vooral hun zorg uit over het soms forse en regelmatige blowgedrag van jongeren die gebukt gaan onder meervoudige sociale problematiek. De zorgcoördinator van een middelbare school zegt tijdens huisbezoeken niet zelden een sterke cannabisgeur te ruiken, die afkomstig is van de opvoeder(s). Het patroon dat hij schetst is dat het verlangde ontspannen gevoel van stoned zijn op termijn kan overgaan in een lethargie. Blowen verdooft je dan, doet je zorgen tijdelijk vergeten en biedt een ‘uitweg’, maar lost je problemen niet op. Daarom vraagt deze hulpverlener aan iedereen die in een zorgtraject wordt opgenomen bijna standaard in welke mate zij blowen. De ervaring leert namelijk dat jongeren die stevig blowen hun eigen cannabisgebruik vaak niet als problematisch beoordelen. Dit terwijl cannabisgebruik in de als problematisch gedefinieerde hanggroepen nagenoeg altijd een rol speelt, ongeacht of het om Surinaamse, Dominicaanse of Arubaanse jongeren gaat.
Vaak wordt met deze jongeren pas in het traject van de hulpverlening voor het eerst kritisch over hun blowgedrag gepraat. Vrouwen en meisjes blowen zelden. Maar degenen die dat wel doen, blowen volgens een geïnterviewde hulpverlener vaak problematisch. Net als jongens vinden ze het moeilijk om te praten over de negatieve effecten. Het is volgens de straathoekwerker geen uitzondering dat een ruime meerderheid van een lastige groep (bijna) de hele dag door blowt.

De hele dag stoned zijn mag misschien wel relaxed zijn, maar plannen worden er niet meer gemaakt. Laat staan het nakomen van afspraken. Er zijn groepjes die in het weekend willen feesten, blowen en relaxen, terwijl ze doordeweeks verzuimen van school en stage.”

Een jongerenwerker vindt het volhardende blowgedrag van sommigen zorgwekkend omdat ze niet meer zijn te sturen met voorlichting. Een extra hindernis is als deze jongeren inkomsten hebben uit de verkoop van wiet of andere drugs. Waarom zouden zij contact opnemen met het DWI als zij meer verdienen met de verkoop van cannabis?

Noten
xvi. Nabben, Benschop & Korf (2008).
xvii. Benschop, Nabben & Korf (2009).
xviii. Jansen (1989).
xix. Sansone (1992).
xx. Sansone (1992).
xxi. Nabben, Korf & Lamur (1993).
xxii. Roorda & Terpstra (2010).
xxiii. Dat wordt bevestigd door onderzoek onder coffeeshopbezoekers in Amsterdam Oost (Korf & Liebregts, 2010).
xxiv. Nabben, Benschop & Korf (2008).

LITERATUUR
Benschop, A., Nabben, T. & Korf, D.J. (2009) Antenne 2008. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bossong, M.G. & Niesink, R.J.M. (2010) Adolescent brain maturation, the endogenous cannaboid system and the neurobiology of cannabis‐induced schizophrenia. Progress in Neurobiology, 92: 370‐385.
Degenhardt, L., Hall, W. & Lynskey, M. (2003). Exploring the association between cannabis use and depression. Addiction, 98:1493‐1504
GGD Amsterdam (2006) Seksueel gedrag in een subcultuur van tieners in Amsterdam Zuid-oost. Rapportage van een quick scan 2006. GGD Amsterdam.
Hall, W. (2009). The adverse health effect of cannabis use: What are they, and what are their implications for policy? International Journal of Drug Policy, 20:458‐466
Jansen, A. (1989) Cannabis in Amsterdam. Amsterdam: Coutinho.
Kersloot, J. M. & Musterd, S. (1988) Leefbaarheid en drugs in Amsterdam (2). Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie (UvA).
Korf, D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf, D.J., Benschop, A. & Rots, G. (2005) Geweld, alcohol en drugs bij jeugdige gedetineerden en school drop‐outs. Tijdschrift voor Criminologie, 47(3):239‐254.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010) Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Vliet, E. van, Knotter, J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Wouters, M., Nabben, T. & Ginkel, P. van (2005). Cannabis zonder coffeeshop; Niet‐gedoogde cannabisverkoop in tien Nederlandse gemeenten. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Makdoembaks, N. (2009) Slavinnen van God. Kinderhandel in Nederland. Amsterdam: Atlas.
Nabben, T. (2010) High Amsterdam. Ritme, roes en regels in het uitgaansleven. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2006) Antenne 2005. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2008) Antenne 2007. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T. & Korf, D.J. (1999) Cocaine and crack in Amsterdam: diverging subcultures. Journal of Drug Issues, 29(3):627‐652.
Nabben, T. , Korf, D. & Lamur, S. (1993) Met of zonder. Seks en aids in de wereld van niet‐schoolgaande jongeren. Amsterdam: De Milliano.
NDM (2010) Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos‐instituut.
Musto, D.F. (1987) The American disease. New York: Oxford University Press.
O+S (2010) Amsterdam in cijfers 2010. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek.
Poel, A. van der, Doekhie, J., Verdurmen, J., Wouters, M., Korf, D. & Laar. M. van(2010) Feestmeter 2008‐2009. Uitgaan en middelengebruik onder bezoekers van party’s en clubs. Utrecht/Amsterdam: Trimbos‐instituut/Bonger Instituut voor Criminologie.
Veen, N.D., Selten, J.P., Tweel, I. van der, Feller, W.G., Hoek, H.W. & Kahn, R.S. (2004). Cannabis use and age at onset of schizophrenia. American Journal of Psychiatry, 161(3):501‐506.
Roorda, W & Terpstra, J. (2010) Wat beweegt de jeugd? Participatie van jongeren en jongvolwassenen in Amsterdam Zuid-oost. Amsterdam: DSP Groep.
Roosendaal, A. (2004) Nike, Reebok, Armani; alles draait om duku. Amsterdam: UvA (doctoraalscriptie Stadssociologie)
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981‐1990. Amsterdam: Het Spinhuis.
Simons, J.S., Gaher, R.M., Correia, C.J., Hansen, C.L. & Christopoher, M.S. (2005) An affective motivational model of marijuana and alcohol problems among college students. Psychology of Addictive Behaviors, 10(3):326‐334.
Smit, F., Bolier, L. & Cuijpers, P. (2004). Cannabis use and the risk of later schizophrenia: a review. Addiction, 99:425‐430
Waalring, R.N. (2009) Veerkracht in Flora. Een onderzoek naar pro‐sociaal gedrag van kwetsbare kinderen uit een Surinaamse volkswijk. Universiteit Utrecht (proefschrift).
Witton, J. (2008). Cannabis use and physical and mental health. In: Rödner Sznitman, S. Olsson, B. & Room, R. (Eds.) A cannabis reader: global issues and local experiences. EMCDDA Monographs, 8 (II). Lisbon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, pp.115‐140.
Zeijl, E. (red.), Beker, M., Breedveld, K., Broek, A. van den, Haan, J. de, Herweijer, L., Huysmans, F. & Wittebrood, K. (2003) Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.




Uit de schaduw ~ Harddrugs

BijlmerDe opkomst van snuifcocaïne aan het begin van in de jaren tachtig in Amsterdam wordt vooral met het uitgaansleven geassocieerd. Dealers en gebruikers troffen elkaar in cafés en nieuwe discotheken in de binnenstad.[xxv] Maar gaandeweg gingen ook steeds meer heroïneverslaafden cocaïne gebruiken.[xxvi] De werelden van de cocaïnesnuivers waren echter grotendeels gescheiden van die van de ‘witte’ heroïneverslaafden, die in de jaren tachtig vaak ook cocaïne gingen spuiten en Surinaamse heroïneverslaafden die een bewerkte vorm van cocaïne (tegenwoordig ‘crack’ genoemd) gingen ‘basen’ (roken).[xxvii]

Een sleutelpersoon herinnert zich nog levendig de soms uitbundige cocaïnefeesten in de periode dat de eerste lichting Surinaamse immigranten en ‘witte’ creatievelingen in de Bijlmer waren neergestreken. Cocaïnesmokkel en -gebruik waren voor de douane en de politie een nog vrijwel onbekend fenomeen. Dankzij fijnmazige distributienetwerken is er sinds de jaren tachtig een constante aanvoer van heroïne en cocaïne. De garantie van een afzetmarkt tijdens de drugsepidemie van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw verklaarde voor een deel de populariteit.

Voordat we ingaan op de handel in en gebruik van harddrugs, staan we kort stil bij de bevindingen van het etnografische onderzoek van Sansone in Zuidoost in de jaren tachtig.[xxviii] Hij volgde toen jarenlang een groep jonge werkloze Creoolse mannen. Daarna gaan we uitvoeriger in op de huidige situatie. Hoe verhouden de situatie van de huidige generatie harddrugsgebruikers en de tegenwoordige opvattingen over hosselen en dealen zich tot het beeld dat Sansone twee decennia geleden beschreef?

Dealen met harddrugs in de jaren tachtig
Sansone schetste twee (voor de hand liggende) typen binnen de dealcultuur: de ‘grote dealers’, vertoevend in het hogere echelon van de markt en een veel grotere groep van ‘kleine dealers’ (hosselaars) en hun loopjongens. Het verkopen van snuifcocaïne (poeiri, witti), gekookte coke (bori) en heroïne was destijds de meest populaire en lucratieve hossel bij zijn informanten. De hosselaar, voornamelijk actief op straat, viel het meeste op. Sansone concludeerde dat bij de meeste drugshosselaars en loopjongens sprake was van een ‘gedwongen’ keuze. Ze waren laaggeschoold, hadden een semi-crimineel (tehuis)verleden en waren niet in staat een baan te vinden, laat staan te behouden. Een kleine groep ‘vlotte’ jongens was meer belust op een snelle carrière dan dat ze kozen voor het (trage) reguliere school- of werktraject. Mede vanuit etnische trots vertelden de jongens dat hosselen minder geestdodend was dan het verrichten van ongeschoolde arbeid. Bovendien werkte hun relatief hoge consumptiepatroon, zoals dure kleding, ‘verslavend’. De verleiding van het hosselen leek bij deze groep meer een eigen keuze, omdat ze genoten van hun hedonistische leefstijl, de vele sociale contacten en ‘hoge’ status bij vrienden en ‘partners in crime’. Niet onbelangrijk voor deze jonge mannen was dat het pronken met geld en een succesvol imago haast automatisch meisjes aantrok.

Een hoge standaard van leven en luxe paste in de klassieke presentatie van de geslaagde hosselaar. In de schaduw van de hoogbouw schitterde zijn aura succes, geëtaleerd door statussymbolen als goud en dure kleding. Snorren voor business van hot naar her om contacten warm te houden met klanten (in de buurt en elders) en in het uitgaansleven bepaalden zijn dagbesteding. De ideale ruimte van de hosselaar was een vrij gebied waar hij zonder al te veel inspanning zonder een (crimineel) vak echt te hoeven beheersen, niet gestoord door politie en concurrentie van andere (etnische) groepen, illegaal kon opereren. De hosselaar had geen baat bij te veel regels.

Hoewel de groep succesrijken destijds aanzienlijk kleiner was dan de groep sappelaars, bepaalden ze wel vaak de toon in het debat en de beeldvorming over snelle leefstijl en winstgevende dealactiviteiten. De loopjongen droomde ervan om een kleine dealer te worden. Hoe hoger in de hiërarchie, hoe meer winst, hoe minder risico’s. Maar dit gekoesterde verlangen bleek voor velen niet realistisch. Voor straathosselaars was het, gezien de betrekkelijk platte ‘buurtdemocratie’ en de blijvende vraag naar drugs, vrij eenvoudig om een kleine afzetmarkt te verwerven. Nadeel was de concurrentie tussen dealende groepjes. Een tekort aan vakmanschap en sociaal kapitaal werkte fnuikend.

Door meer druk op de markt en concurrentie werden de winstmarges voor de verkoper op het lagere niveau steeds kleiner. Promotie maken in de handel bleek daarom nog niet zo eenvoudig. Ook al werden hun sociale netwerken misschien wel uitgebreider, ze bleven vaak arm en de sociale cohesie was zwak. Uiteindelijk bleven veel hosselaars als kleine dealer of loopjongen steken op de laagste treden.

Smokkel, handel en distributie
De politie maakt uit tactische informatie en acties in de buurt op dat Zuidoost zich in het afgelopen decennium heeft ontpopt tot een belangrijk knooppunt in de (Europese) cocaïnedistributie. De plotselinge aanwas van nieuwe pakket- en ophaaldiensten in de buurt is vermoedelijk het gevolg van de stringente controle op cocaïnesmokkelaars en slikkers op Zanderij (de luchthaven in Suriname, officieel Josef Pengel International Airport) en Schiphol.[xxix] Omdat “iedereen elkaar in dit milieu dekt”, zegt de politie moeilijk greep te krijgen op onderlinge samenwerkingsverbanden en veranderende distributielijnen van en naar het stadsdeel. Een jeugdcoördinator van de politie kent jonge mannen en vrouwen (18 jaar en ouder) uit Zuidoost die wel eens bolletjes hebben gesmokkeld vanuit Suriname. Surinaamse Marons zouden traditioneel hoog in de cocaïne business zitten. Door de verschuiving van internationale aanvoerlijnen hebben Afrikaanse en Ghanese netwerken een toenemend aandeel verworven in de smokkel en distributie van cocaïne. Volgens de politie wordt veel cocaïne via andere vluchten dan vanuit Suriname vanaf Schiphol naar Zuid-oost doorgesluisd, als tussenstation voor andere afzetmarkten.

De politie heeft de stellige overtuiging dat de schietincidenten van de laatste tijd voornamelijk terug te voeren zijn op conflicten in de drugshandel. Toenemende spanningen tussen groepen die actief zijn in de cocaïnehandel zouden hier debet aan zijn. Met name de komst van Afrikaanse distributeurs in de afgelopen jaren en hun nieuw verworven territorium in Zuid-oost, heeft de boel extra op scherp gezet. De politie ziet dat Antillianen zich erin bedreven hebben om drugspartijen van Afrikanen te rippen (= stelen).

In vergelijking met de cocaïnemarkt speelt de ecstasymarkt in Zuid-oost volgens sleutelpersonen een geringe rol. Van dealers horen we dat de vraag naar ecstasy in Zuid-oost klein is, maar des te groter elders in Amsterdam. De geïnterviewde straathoekwerker weet dat er groepjes gebruikers zijn die ecstasypillen in Zuid-oost aanschaffen. Ook gaan de geruchten dat ecstasy in omgekeerde richting via Schiphol naar het buitenland wordt gesmokkeld. Er zouden verschillende jongens uit Zuid-oost met pillen onderschept zijn. De verkoop van ecstasy en sinds kort ook GHB zou voor een deel in handen zijn van een kleine groep hip geklede en goed Nederlands sprekende Afrikanen die hun weg weten in de dance-scene.

Dealen in en buiten de buurt
Wanneer Zuidoost een strategisch knooppunt van de internationale cocaïnehandel is, dan zou dit ook kunnen uitstralen op de buurt. Afgezien van de oudere groep verslaafden, zijn er (vooralsnog) geen aanwijzingen voor een duidelijke verspreiding van of toename in cocaïnegebruik in het stadsdeel. Het middel vindt weinig aansluiting bij jongeren en jongvolwassenen in Zuidoost. Het feit dat veel cocaïne in Zuidoost arriveert en weer naar andere bestemmingen wordt doorgesluisd, wil echter niet zeggen dat er helemaal niets aan de strijkstok blijft hangen. De buurtregisseur zegt een groep van ongeveer twintig jonge mannen (20 – 30 jaar) in het vizier te hebben die handelen in snuifcoke en gekookte coke. Ze dealen zowel in als buiten het stadsdeel. Er zijn contacten met bezorgers en inkopers uit andere stadsdelen en van buiten Amsterdam. Een gram snuifcoke bedraagt tussen de 50 en 60 euro. Met de feestdagen loopt de prijs zelfs op tot 70 euro per gram. ‘Bijlmercoke’ zien sommigen als één van de puurste en het geniet in snuifkringen doorgaans een goede reputatie. Een reden volgens sleutelpersonen waarom het stadsdeel ook bezoekers uit omringende gemeenten aantrekt. Door de tanende straat-scene in Zuid-oost zou er met de verkoop van bolletjes (crack) minder te verdienen zijn.

Stoere en coole cokedealers
Volgens de politie zijn sommige cokedealers in Zuidoost voortgesproten uit overlastgevende groepen. Handeldrijven is ‘low profile’ opereren. De cokedealer opereert, ondanks zijn vele sociale contacten en hechte familiebanden, vaak solitair en losstaand van een duidelijk herkenbare groep. Een informant onderscheidt ‘stoere’ en ‘coole’ dealers. Het stoere type loopt te koop met zijn business, is onvoorzichtig en praat uit bravoure zijn mond nog wel eens voorbij. Wat betreft eigen gebruik is hij opportunistisch: hij gebruikt in principe niet, maar er zijn uitzonderingen. Het coole type cultiveert zijn status, blijft ‘down low’ en op zijn hoede, gebruikt zelf geen cocaïne en houdt er zo nu en dan andere louche zaakjes (heling mobiele telefoons, fraude et cetera) op na.

Geheel in de geest van het eerdergenoemde onderzoek van Sansone nemen bijna alle jonge dealers uit Zuidoost tijdens het politieverhoor een pose aan van de trotse hosselaar die er luxueus van kan leven. Ze bedienen verslaafden en ‘recreatieve snuivers’ in en buiten de buurt. Andere informanten vertellen dat hoogopgeleide ‘witte’ snuivers in de binnenstad vaker dan voorheen dealers uit Zuid-oost bellen.

Groepjes straatdealers
Naast deze solo-gangers zijn er ook groepjes dealers op straatniveau die in Zuidoost op strategische locaties staan en het langskomende verkeer snel kunnen bedienen. Sommige snorders pikken ook een graantje mee door snuifcocaïne te verkopen, buurtdealers te vervoeren naar het centrum en terug of in ruil voor een percentage zoekende snuivers bij dealers af te leveren. Meer cameratoezicht op straat en het volhardend uitschrijven van straatverboden, hebben er volgens de politie toe geleid dat er minder openlijk op straat gedeald wordt, maar de handel vaker in huizen en drugspanden wordt voortgezet. Volgens anderen heeft de handel zich voor een deel verspreid via de metroroute en verplaatst naar plekken in Oost.

Gebruikende en nuchtere dealers
De meeste sleutelpersonen menen dat de cocaïnedealers goed van eigen spullen af kunnen blijven. Snoepen van je eigen product wordt als een teken van zwakte gezien. Ongeacht of het ‘lala’ (rauwe snuifcoke) dan wel ‘bori’ (gekookte coke, crack) is. Informanten die de dealmores van nabij kennen, maken een onderscheid tussen Surinaamse dealers, die weinig of niet van hun eigen voorraad snoepen, en Antilliaanse en Dominicaanse dealers, die dit wel met enige regelmaat doen. “Antillianen zijn sowieso meer impulsieve gebruikers, dealer of niet. De scheiding tussen handel en gebruik is minder strikt gescheiden.” Een informant vertelt over weekendkoorts bij Antillianen. “Als ze het op de heupen krijgen, willen ze de witte lading zo snel mogelijk kwijt om met de winst aan de haal te gaan op feesten in de buurt.“ Opvallend is dat bij verschillende informanten het cliché leeft van de ‘domme Antiliaan’ die van zijn eigen handelsvoorraad gebruikt en de ‘slimme Surinamer’ die er beter vanaf kan blijven. Een Surinaamse jongere ventileert zijn mening over harddrugsgebruik onder Surinaamse dealers, die grotendeels overeenkomt met wat we in andere informele gesprekken en interviews horen.

Het gebruik van pillen, crack, cocaïne en andere soorten drugs is echt not done! Blanken doen dit en die zijn gek. De dealers die ik ken verkopen wel, maar snoepen er niet van. Je kunt er verslaafd aan raken en junkie worden.”

Tegelijkertijd wordt Surinaamse dealers minder handelsinstinct toegedicht. De Antilliaanse dealers daarentegen zouden het handelsmetier al in hun thuisland hebben geleerd van hun Colombiaanse en Dominicaanse contacten. In tegenstelling tot veel Surinaamse jongens, die vaak in Zuid-oost zijn geboren en getogen, verblijven veel Antillianen nog niet zo lang in Nederland. Het verhaal dat sommigen hebben gehoord “dat je hier lekker op je gat kan zitten terwijl je dealt“, is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Maar de algehele mening is dat beide groepen op termijn niet echt vooruitkomen.

In het onderstaande verhaal komt Smoes (= gefingeerde naam), een Surinaamse dealer van 19 jaar aan het woord. Zijn profiel komt overeen met dat uit de verhalen die we horen van andere informanten over jonge mobiele dealers. Eén daarvan komt van een portier in het uitgaansleven, die verschillende Surinaamse jonge dealers kent die snuifcocaine en/of crack verkopen in Oost of in de binnenstad. Deze lucratieve bijverdienste wordt vaak met vrienden op een feest bezegeld met luxe drankjes. Smoes voldoet aan het beeld van de ‘overloper’ die met enige regelmaat de buurt uit gaat om elders ‘geld te maken’. Hij is geen domme jongen, zo blijkt tijdens het interview. Hij probeert zijn zaakjes zo goed mogelijk in de hand te houden, maar vindt wel dat hij nu op het randje zit. Groter groeien wordt al snel te illegaal. Nu verdient hij lekker en kan er prima van leven. Smoes zit ook nog op school, maar doet het niet supergoed. De enige reden waarom hij nog naar school gaat is uit respect voor zijn moeder, die hoopt dat hij zijn diploma haalt. Eerlijk gezegd gaat hij vaker niet dan wel naar school. Waarom zou hij? Hij is slim genoeg en haalt zijn toetsen. Toch? Voor zolang het duurt tenminste. Smoes heeft zijn twijfels over hoe lang hij dit dubbelleven nog volhoudt.

Proeven maar niet snuiven
Wat Smoes’ moeder niet weet, is dat hij in drugs handelt. Vooral wiet en snuifcoke. Af en toe ook ecstasypillen als hij goeie kan vinden. Het liefst gaat hij lekker ‘zwieren’ langs plekken waar zijn vrienden rondhangen. School of geen school. Met een paar zakjes wiet op zak rondhangen met vrienden is relax. Af en toe wordt hij opgeroepen, maar vaker komen ze bij hem halen. Smoes is trots op zijn status omdat de meesten weten dat hij iets kan regelen voor ze. Zoals hasjiesj bijvoorbeeld. De vraag hierna nam toe toen blowers gingen klagen over takjes en troep in de wiet. Hasj is gegarandeerde kwaliteit. Hij zegt connecties met Marokkanen uit Oost te hebben. Hij heeft het druk in de aanloop naar het weekend. Door de week verkoopt hij alleen aan dagelijkse blowers. De wiet komt uit Zuidoost of via kweekpanden buiten de stad.

Door de strenge controles van politie en huismeesters in de boxen en kelders is het niet meer zo eenvoudig om een plantage te runnen. De verhoogde dealactiviteiten in het weekend wisselt hij af met drankjes en eten in grand cafés in de buurt of in het centrum. De snuifclientèle zit vooral buiten het stadsdeel. Hij blowt naar eigen zeggen uit voorzorg maar een beetje, omdat hij niet suf wil worden als hij drugs bij zich draagt. Smoes koopt op twee adressen zijn snuifcocaïne in. Eentje bij een autochtoon Nederlandse dealer in West, waar hij minder per gram hoeft te betalen als hij groter inkoopt. Soms versnijdt hij de coke bij zijn moeder thuis, wat wel een hoop extra gedoe geeft. Het andere adres is een Surinaamse jongen in de Bijlmer die rechtstreeks vanaf Schiphol zijn bolletjes snuifcoke uit Suriname krijgt. De prijs ligt hier aanzienlijk lager dan bij de dealer in West, maar het nadeel is dat diens aanvoer onregelmatig is. Coke snuiven doet Smoes niet. Een ‘no go area’ zegt hij resoluut. Proeven doet hij wel, om te weten of het wel coke en geen speed is bijvoorbeeld. Maar later, als we hierop terugkomen, geeft hij na enig aandringen en met enige aarzeling toe weleens een lijntje te nemen tijdens het uitgaan. Dat is de grens, want je kunt echt in de afgrond verdwijnen als je dat vaker gaat gebruiken. Wie het waagt om in het centrum van Amsterdam te verkopen moet wel echte coke hebben want anders zijn er tig anderen die het doen. Toeristen zijn een heel ander verhaal. Dat zijn goede klanten en zie je nooit meer terug.

Prevalentie en gebruikers
Volgens de geïnterviewde professionals en andere informanten is bij harddrugs de scheidslijn tussen de handel en gebruik en tussen gebruikers en niet-gebruikers een stuk scherper dan bij cannabis. Jonge snuivers in de Zuid-oost vormen maar een kleine groep en lopen daar ook niet echt mee te koop. Want in tegenstelling tot cannabis gelden snuifcocaïne of andere middelen als échte (hard)drugs.

Stimulantiagebruik onder Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs Stimulantiagebruik onder Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs

Stimulantiagebruik onder Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs

Volgens de internetenquête onder jongeren van 12 tot 17 jaar in Zuid-oost die we in het vorige hoofdstuk al aanhaalden, heeft 1% in de afgelopen maand harddrugs (XTC, amfetamine, cocaïne, heroïne) gebruikt. In Holendrecht en Reigersbos was dit 2%. Bij de jongvolwassenen (18 – 27 jaar) lag het gebruik in de afgelopen maand met 3% iets hoger.[xxx]

Een jongerenwerker zegt dat het cocaïnegebruik in Zuid-oost minder hoog is dan je zou verwachten van een stadsdeel dat vaak als knooppunt van de cocaïnehandel wordt beschouwd. Cocaïne en ook andere drugs, op cannabis na, zijn volgens hem weinig populair bij Surinaamse jongeren. Onder Antillianen zou het gebruik wat vaker voorkomen. Een portier vertelt dat er ook groepjes Afrikaanse jongeren (18‐20 jaar) snuiven. Maar over het algemeen heeft het gebruik van snuifcocaïne een problematisch imago en wordt het door menigeen geassocieerd met familieleden en of ouders die in de jaren tachtig en negentig verslaafd zijn geraakt.

Sinds de eeuwwisseling komt ecstasy in Zuid-oost op kleine schaal voor. Voor die tijd was ecstasy er ‘non existent’. Of de Bijlmerjeugd nieuwsgieriger is geworden naar ecstasy, daarover verschillen de informanten met elkaar van mening. Er zijn sleutelpersonen, waaronder de politie en jongerenwerkers, die zeggen amper ecstasypillen tegen te komen in de buurt. Niet in de soosruimten en ook niet bij fouillering. Er wordt niet gehandeld en gebruikt omdat ecstasy geen cool middel is en zeker binnen de hiphopcultuur geen status heeft.

Harddrugsgebruik onder clubbezoekers in Amsterdam

Harddrugsgebruik onder clubbezoekers in Amsterdam

Andere informanten, die dichter bij de niet-problematische jongerencultuur staan, zeggen wel degelijk ecstasy te zien in feestnetwerken. Een jonge Surinaamse stapper bevestigt dat het gebruik van pillen en snuifcocaïne ‘geen ding’ is onder jongeren en jongvolwassenen in Zuid-oost. Hoewel hij wel eens pilletjes heeft gebruikt met vrienden buiten Zuid-oost, hangt hij het in zijn stadsdeel liever niet aan de grote klok. Niet dat hij bang is om nagekeken te worden, maar ze zullen hem wel anders bekijken. Want wie wat anders neemt dan cannabis wordt als snel geassocieerd met een ‘prikjunk’.

Sommige groepen Surinamers en Antillianen (20 – 30 jaar) onderscheiden zich binnen hun sociale gemeenschap door, naast de geëigende r&b- en hiphopfeesten en concerten van bekende artiesten, ook naar andere feesten te gaan. Ze zijn doorgaans hoger opgeleid en maken meer deel uit van etnisch gemixte netwerken. Met een groep afreizen naar Mysteryland, waar ook bekende ‘zwarte’ dj’s draaien, is een avontuur. Zeker als er ook nog ecstasy aan te pas komt. Hun verwachtingspatroon ten aanzien van ecstasy is gereserveerder dan bij ‘witte’ stappers. Ecstasy bezorgt je een leuke party, maar wordt door ‘zwarte’ stappers minder sterk gecultiveerd.

Andere informanten weten ook te melden dat kleine groepjes jongere Surinamers (16 – 18 jaar) in de weekenden thuisfeestjes organiseren met hardere elektronische muziek in combinatie met ecstasy. Ook amfetamine zou hier beperkt in omloop zijn. Tabletten worden fijngemalen en door een drankje gemixt (‘Bull Red’). Paddogebruik in Zuid-oost komt alleen voor bij ‘witte’, ‘rustige’ jongeren.

Noten
xxv. Nabben (2010).
xxvi. Korf (1995)
xxvii. Nabben & Korf (1999).
xxviii. Sansone (1992)
xxix. Een sleutelfiguur verklaart dat door de uitvoerproblemen vanuit Zanderij een deel van de cocaïne op de binnenlandse markt in Suriname wordt gedumpt voor 5 euro per gram.
xxx. Roorda & Terpstra (2010).
xxxi. Nabben, Benschop & Korf (2008).
xxxii. Benschop, Nabben & Korf (2009).

LITERATUUR
Benschop, A., Nabben, T. & Korf, D.J. (2009) Antenne 2008. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bossong, M.G. & Niesink, R.J.M. (2010) Adolescent brain maturation, the endogenous cannaboid system and the neurobiology of cannabis‐induced schizophrenia. Progress in Neurobiology, 92: 370‐385.
Degenhardt, L., Hall, W. & Lynskey, M. (2003). Exploring the association between cannabis use and depression. Addiction, 98:1493‐1504
GGD Amsterdam (2006) Seksueel gedrag in een subcultuur van tieners in Amsterdam Zuid-oost. Rapportage van een quick scan 2006. GGD Amsterdam.
Hall, W. (2009). The adverse health effect of cannabis use: What are they, and what are their implications for policy? International Journal of Drug Policy, 20:458‐466
Jansen, A. (1989) Cannabis in Amsterdam. Amsterdam: Coutinho.
Kersloot, J. M. & Musterd, S. (1988) Leefbaarheid en drugs in Amsterdam (2). Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie (UvA).
Korf, D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf, D.J., Benschop, A. & Rots, G. (2005) Geweld, alcohol en drugs bij jeugdige gedetineerden en school drop‐outs. Tijdschrift voor Criminologie, 47(3):239‐254.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010) Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Vliet, E. van, Knotter, J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Wouters, M., Nabben, T. & Ginkel, P. van (2005). Cannabis zonder coffeeshop; Niet‐gedoogde cannabisverkoop in tien Nederlandse gemeenten. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Makdoembaks, N. (2009) Slavinnen van God. Kinderhandel in Nederland. Amsterdam: Atlas.
Nabben, T. (2010) High Amsterdam. Ritme, roes en regels in het uitgaansleven. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2006) Antenne 2005. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2008) Antenne 2007. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T. & Korf, D.J. (1999) Cocaine and crack in Amsterdam: diverging subcultures. Journal of Drug Issues, 29(3):627‐652.
Nabben, T. , Korf, D. & Lamur, S. (1993) Met of zonder. Seks en aids in de wereld van niet‐schoolgaande jongeren. Amsterdam: De Milliano.
NDM (2010) Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos‐instituut.
Musto, D.F. (1987) The American disease. New York: Oxford University Press.
O+S (2010) Amsterdam in cijfers 2010. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek.
Poel, A. van der, Doekhie, J., Verdurmen, J., Wouters, M., Korf, D. & Laar. M. van(2010) Feestmeter 2008‐2009. Uitgaan en middelengebruik onder bezoekers van party’s en clubs. Utrecht/Amsterdam: Trimbos‐instituut/Bonger Instituut voor Criminologie.
Veen, N.D., Selten, J.P., Tweel, I. van der, Feller, W.G., Hoek, H.W. & Kahn, R.S. (2004). Cannabis use and age at onset of schizophrenia. American Journal of Psychiatry, 161(3):501‐506.
Roorda, W & Terpstra, J. (2010) Wat beweegt de jeugd? Participatie van jongeren en jongvolwassenen in Amsterdam Zuid-oost. Amsterdam: DSP Groep.
Roosendaal, A. (2004) Nike, Reebok, Armani; alles draait om duku. Amsterdam: UvA (doctoraalscriptie Stadssociologie)
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981‐1990. Amsterdam: Het Spinhuis.
Simons, J.S., Gaher, R.M., Correia, C.J., Hansen, C.L. & Christopoher, M.S. (2005) An affective motivational model of marijuana and alcohol problems among college students. Psychology of Addictive Behaviors, 10(3):326‐334.
Smit, F., Bolier, L. & Cuijpers, P. (2004). Cannabis use and the risk of later schizophrenia: a review. Addiction, 99:425‐430
Waalring, R.N. (2009) Veerkracht in Flora. Een onderzoek naar pro‐sociaal gedrag van kwetsbare kinderen uit een Surinaamse volkswijk. Universiteit Utrecht (proefschrift).
Witton, J. (2008). Cannabis use and physical and mental health. In: Rödner Sznitman, S. Olsson, B. & Room, R. (Eds.) A cannabis reader: global issues and local experiences. EMCDDA Monographs, 8 (II). Lisbon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, pp.115‐140.
Zeijl, E. (red.), Beker, M., Breedveld, K., Broek, A. van den, Haan, J. de, Herweijer, L., Huysmans, F. & Wittebrood, K. (2003) Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.




Uit de schaduw ~ De blik vooruit

vernieuwingbijlmermeerTot nu toe hebben we vooral gekeken in hoeverre en in welke mate jongeren en jongvolwassen in Zuidoost drugs gebruiken en om welke drugs (inclusief alcohol) het dan gaat. Ook beschreven we achtergronden en context (waar, met wie) van het gebruik. Maar wat betekent deze kennis voor de nabije toekomst? Daarmee komen we op de tweede vraag van ons onderzoek: In hoeverre zal het drugsgebruik zich verder ontwikkelen tot een problematische verslaving? Om deze vraag te beantwoorden, kiezen we verschillende invalshoeken. Ten eerste gaan we na wat op basis van bestaande (meer algemene) theoretische inzichten en empirische kennis over de ontwikkeling van drugsgebruik gezegd kan worden. Daarna reconstrueren we aan de hand van een concrete casus in Zuid-oost wat er met een eerdere generatie is gebeurd. Aansluitend vergelijken we de situatie uit eind jaren tachtig met die van nu. Ten slotte laten we deskundigen hun licht schijnen over de te verwachten ontwikkelingen in Zuid-oost.
Nadat we dit hebben gedaan, is de laatste vraag: Welke aanknopingspunten bieden deze kennis, inzichten en verwachtingen voor beleid in Zuid-oost? Wat zijn de consequenties voor preventie, vroegtijdig ingrijpen en bijsturen, en de verslavingszorg?

Algemene kennis toegepast op Zuid-oost
Gebruik van alcohol en drugs hangt samen met etniciteit (los van de vraag in hoeverre etniciteit een verklarende factor is). Onder middelbare scholieren in Amsterdam is het gebruik van alcohol en cannabis hoger bij autochtonen en westerse allochtonen dan bij niet-westerse allochtonen.

Dit verkleint in het algemeen de kans op middelengebruik onder jongeren in Zuid-oost.

Middelengebruik ligt (veel) hoger bij probleemjongeren, zoals spijbelaars, vroegtijdige schoolverlaters, thuis- en dakloze jongeren en delinquente jongeren. Daarbij gaat het vooral om frequent gebruik van cannabis. Harddrugsgebruik komt wel vaker voor dan bij hun leeftijdsgenoten, maar de overgrote meerderheid heeft nog nooit harddrugs gebruikt.[xxxiii]

Dit vergroot de kans op middelengebruik (vooral blowen) onder bepaalde groepen jongeren en jongvolwassenen uit Zuid-oost.

Dit is inderdaad het patroon dat we in Zuidoost zien. Als dergelijke jongeren, bijvoorbeeld die in straatgroepen, drugs gebruiken, dan gaat het overwegend of uitsluitend om cannabis. En onder deze gebruikers treffen we relatief veel frequente, vaak zelfs dagelijkse blowers aan. Dat geldt in het bijzonder voor de leeftijdsgroep 15 – 17 jaar. Soms zijn ze al eerder begonnen, maar typerend is vooral dat de spijbelaars en straatjongeren in deze leeftijdsfase vaak en veel (gaan) blowen.

Uitgaan en middelengebruik
Uitgaan vergroot de kans op (fors) alcoholgebruik en drugsgebruik. Daarbij is er een relatie met muziekstijl. ‘Dance’ (house, techno) is vooral populair bij ‘witte’ uitgaanders en in deze kringen zijn vooral ecstasy, amfetamine en cocaïne populair. ‘Urban’ (latin, hip-hop, rap, r&b) is vooral geliefd bij ‘zwarte’ uitgaanders. In deze kringen ligt het alcoholgebruik beduidend lager en voor zover drugs gebruikt worden, gaat het overwegend om wiet.[xxxiv] Dat is ook het beeld dat naar voren komt uit recent onderzoek onder Amsterdamse clubbezoekers (hoofdstuk 4 en 5). Daaruit blijkt dat het gebruik van alcohol, cannabis en harddrugs als cocaïne, ecstasy en amfetamine onder niet-westerse allochtone clubbezoekers lager ligt dan onder autochtone en westers allochtone clubbezoekers.

Dit verkleint de kans op middelengebruik onder jongeren en jongvolwassenen uit Zuid-oost.

Cannabis en problemen
Cannabisgebruik wordt op heel uiteenlopende manieren gebruikt (van af en toe een beetje tot dagelijks meerdere joints) en heeft verschillende betekenissen. In de vakliteratuur wordt wel het onderscheid gemaakt tussen enhancement motieven (ter verhoging van prettige gevoelens en plezier) en coping motieven (om je problemen te vergeten). Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de kans dat jongeren cannabis gaan gebruiken groter is naarmate zij een hoger niveau van sensation seeking hebben.

Voorspellers van cannabisgebruik en cannabisproblemen

Voorspellers van cannabisgebruik en cannabisproblemen

Spanning zoeken is echter geen directe voorspeller van cannabisgebruik. Het voorspelt wel in lichte mate enhancement motieven en die vormen een directe en krachtige voorspeller van cannabisgebruik. Cannabisproblemen worden vooral, en ook direct, voorspeld door impulsiviteit en daarnaast door coping motieven. Deze verbanden staan vereenvoudigd weergegeven in de volgende figuur. Hoe dikker de pijlen, hoe sterker het verband.[xxxv]
Vroeg gaan blowen vergroot de kans op schizofrenie op jonge leeftijd. Wetenschappers zijn het niet eens over de vraag of cannabis ook ‘zelfstandig’ schizofrenie kan veroorzaken, dat wil zeggen: ook bij mensen die er erfelijk niet gevoelig voor zijn. Wel is er grote overeenstemming dat jongeren met schizofrenie binnen hun familie door blowen ook zelf eerder schizofreen worden, waarbij de symptomen ernstiger zijn en ook langer aanhouden.[xxxvi]
Naast dit specifieke probleem – dat betrekking heeft op een klein deel van de gebruikers, maar wel ernstig en vaak chronisch is – gaat cannabisgebruik voor een grotere groep samen met andere psychosociale problemen. Of stevig blowen nu oorzaak of gevolg van bijvoorbeeld spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten is, frequent cannabisgebruik pakt vaak ongunstig uit voor de schoolprestaties en schoolcarrière. En zonder startkwalificatie zijn de kansen op de arbeidsmarkt kleiner.
Cannabisgebruik vergroot de kans op lethargie (lusteloosheid) en depressie. Of cannabisgebruik hier nu wel of niet de oorzaak van is, depressiviteit en lethargie worden er wel door versterkt. De persoon(lijkheid) van de gebruiker speelt hierbij een belangrijke rol. Wie blowt om problemen te vergeten, neigt tot vaker blowen en dat draagt bij tot versterking en langer aanhouden van de problemen.[xxxvii]

Heroïne en crack
Over het geheel genomen ligt in Zuid-oost een sterk taboe op het gebruik van harddrugs. In de volle breedte hanteren jongeren en jongvolwassenen een scherpe scheidslijn tussen het gebruik van cannabis en harddrugs. De stelregel is: “Alles behalve cannabis zijn echte drugs.
Als er toch harddrugs gebruikt worden, dan gebeurt het mondjesmaat en gaat het hoofdzakelijk om ‘partydrugs’ (cocaïne, ecstasy). Gebruik van heroïne en basecoke (crack) komt ook binnen probleemgroepen zeer weinig voor. Een open vraag is hoe zich dit in de toekomst ontwikkelt. In de VS was er in de vorige eeuw om de circa 20 jaar een nieuwe generatie harddrugsverslaafden (eerst heroïne, later crack) en een belangrijke verklaring hiervoor lijkt dat een nieuwe generatie jongeren zich niet laat afschrikken door verhalen over verslaafden van de vorige generatie.[xxxviii] De vorige generatie is ‘te ver van hun bed’ (voor zover zij er überhaupt in hun eigen omgeving nog mee geconfronteerd worden en de verslaafden niet zijn overleden, in de gevangenis zitten, et cetera).
In Nederland hebben we een dergelijke golfbeweging nog niet gezien. De groep harddrugsverslaafden wordt hier steeds ouder en er is nauwelijks nieuwe aanwas. Heroïne is al jaren op zijn retour, crack kwam er wel bij, maar wordt vooral gebruikt door mensen die al aan de heroïne waren. Een mogelijke verklaring voor het achterwege blijven van een nieuwe generatie harddrugsverslaafden is dat de zichtbaarheid van de verouderende generatie verslaafden ontmoedigend werkt op de jeugd van tegenwoordig.

Vooralsnog verkleint de zichtbaarheid van ‘oude junks’ in hun eigen omgeving de kans op harddrugsverslaving bij nieuwe groepen in Zuid-oost.

Coffeeshops en drugshandel
In gebieden in Nederland zonder coffeeshops worden hasj en wiet vooral op thuisadressen, op straat et cetera verkocht of op bestelling geleverd. De kans op vermenging met harddrugs is hier groter dan bij coffeeshops.[xxxix] In coffeeshops heeft de politie de laatste jaren slechts bij hoge uitzondering harddrugs aangetroffen.
In Zuidoost zijn geen coffeeshops, wel niet-gedoogde verkooppunten, maar met de metro zijn coffeeshops in het centrum ook gemakkelijk bereikbaar. Voor zover wij hebben kunnen waarnemen, staat de handel in cannabis op de niet-gedoogde verkooppunten in Zuid-oost grotendeels los van de harddrugshandel.
De verkoop van ecstasy en amfetamine aan gebruikers gebeurt in Nederland, c.q. Amsterdam overwegend door autochtonen, terwijl de verkoop van cocaïne relatief vaak gebeurt door niet-westerse allochtonen. Jongeren en jongvolwassenen uit Zuid-oost die harddrugs verkopen, handelen vrijwel uitsluitend in cocaïne (in poedervorm, oftewel: snuifcoke). De meeste van deze dealers snuiven zelf geen cocaïne. Sommigen verkopen ook of alleen basecoke (crack), die zij zelf doorgaans niet gebruiken. Een cruciale vraag voor de nabije toekomst is in hoeverre deze jonge dealers later alsnog gaan gebruiken en eventueel verslaafd raken.

Lessen uit een vorige straatgroep
Tot nu hebben we gekeken naar wat op grond van de vakliteratuur en onderzoeken te zeggen valt over toekomstige drugsproblemen in Zuid-oost. Een andere manier om hier zicht op te krijgen, is te kijken naar wat er met een eerdere generatie probleemjongeren in Zuidoost is gebeurd. Dat doen we aan de hand van de Hoptillegroep uit de jaren negentig. Stevo was zelf lid van die groep, samen met zo’n vijftig andere jongens. Omdat hij sommigen uit de groep van toen nog regelmatig in de buurt tegenkomt, weet hij ook hoe het hen en veel van de andere kompanen sindsdien is vergaan. Ze zijn nu begin veertig. Ongeveer de helft bevindt zich nu op het rechte pad. De anderen zitten vaak nog of weer in de gevangenis en een enkeling is overleden.
In de filosofie van de Hopiboy heeft iedereen het gemaakt; óf met normaal werk óf in de criminaliteit. Degenen, waaronder hijzelf, die destijds uit de Hoptillegroep zijn gestapt, hadden daar allemaal zo hun eigen redenen voor.

Je doet je ding en je denkt weinig te verliezen. Een plotselinge gebeurtenis zet je opeens aan het denken. Je wordt geremd door iets of iemand.

Ingrijpende gebeurtenissen, invloed van familie en etnische verschillen
In het geval van Stevo zelf werd zijn neef doodgeschoten. Wraak wilde hij nemen. Oog om oog, tand om tand. Zijn toenmalige vrouw, zijn moeder en een tante waarschuwden hem dat hij dan echt zijn leven zou vergooien. Was het dat allemaal waard? Kwaad met kwaad vergelden? Een stomme daad! Iedereen uit zijn groep die uiteindelijk (weer) het normale pad bewandelt, heeft naar aanleiding van gebeurtenissen moeten kiezen. Doorgaan en verharden of eruit stappen voordat het echt te laat zou zijn. Stevo ziet op dit vlak verschillen tussen Antillianen en Surinamers.

Bij Antillianen blijft je familie je familie. Ook als je junk, klaploper of moordenaar bent. Surinaamse familieleden distantiëren zich sneller als je er een puinhoop van maakt.

Het is natuurlijk weinig wetenschappelijk om zo generaliserend over hele etnische groepen te spreken. Maar het is wel een herkenbaar beeld dat Stevo schetst, althans voor zover het gaat om criminele jongeren en hun opvoeders.[xl]
Als Antilliaanse drugsgebruikende en/of criminele jongeren langer de hand boven het hoofd wordt gehouden, betekent dit dat ze er langer mee door kunnen gaan, maar ook dat zij minder gauw sociaal geïsoleerd raken. Daarentegen zouden Surinaamse drugsgebruikende en/of criminele jongeren eerder door hun familie gecorrigeerd worden, maar als zij daar geen gehoor aan geven ook eerder in sociaal isolement terechtkomen.

Beruchte families: intergenerationele overdracht
Tussen de Hopiboys uit de tijd van Stevo zaten ook jongens uit beruchte en vaak bij de politie bekende families. Stevo vertelt over een paar families die in de buurt al decennialang voor problemen en overlast zorgen.

Oud en jong infecteren elkaar. Ze gedragen zich respectloos, de politie staat om de haverklap voor de deur en er zijn constant ruzies met rivalen. Alsof het leven één grote bedreiging is.”

Stevo kent onder andere de jongste zoon van 7 jaar uit een familie met een criminele reputatie. Nu al gaat deze jongen uit stelen en gedraagt zich onfatsoenlijk tegenover ouderen en leerkrachten. Geen enkele school in Zuidoost wil hem nog hebben. Opgroeien in een omgeving zonder besef van normale normen en waarden en van mijn en dijn? Het is niet zo moeilijk, vindt Stevo, om je voor te stellen dat deze jongen al verloren is. Hij kent ouders die hun zonen van 13, 14 en 15 jaar met een nieuwe Blackberry zien spelen of met dure spullen thuis zien komen en niet vragen hoe de jongens daaraan komen.

Vroeger en nu
Stevo trekt parallellen met jongens die zich nu vol trots een Hopiboy noemen. De inkomsten van criminele groepsactiviteiten van de oude en huidige Hoptillegroep beslaan dezelfde gebieden: drugshandel, elektronica, kleding – en nu vooral ook high tech gadgets. Zelf is Stevo niet trots op zijn vroegere ‘heldendaden’. Meer zorgen maakt hij zich over jongens met een labiele persoonlijkheid, die zich moedwillig laten afblaffen door oudere jongens in de groep of met agressief gedrag andere groepen angst willen aanjagen. Zijn intuïtie zegt hem dat zulke jongeren zonder sociaal vangnet van vrienden, familie of hulpverlening de meeste risico’s lopen omdat in hun eigen omgeving alleen misdaad positief bekrachtigd wordt.

Aan de drugs?
Op de vraag of drugshandel onder enkele van zijn toenmalige vrienden ook tot verslaving heeft geleid, moet Stevo ontkennend antwoorden. De kans dat jongens uit zijn stoere straatgroep op termijn een criminele carrière volgen, blijkt vele malen groter dan te eindigen in een armoedig junken bestaan. Want wie aan de drugs zit, is een loser!
Ook de nieuwe aanwas van jongens binnen dergelijke groepen krijgen van de leidersfiguren nog steeds te horen dat ze eruit liggen als ze drugs gebruiken. Hasj en wiet tellen hier overigens niet mee, want die gelden in deze kringen immers niet als echte drugs. Geld verdienen met cocaïnehandel is okay, maar je moet het niet zelf gebruiken en er al helemaal niet aan verslaafd raken.

Uit de schaduw
In zijn boek ‘Schitteren in de schaduw’ schetste Sansone (1992) een somber toekomstbeeld voor de laaggeschoolde Creoolse hosselaars en loopjongens in Amsterdam. Gelden zijn bevindingen uit de jaren tachtig nog steeds? Zoveel is duidelijk: ook bij de nieuwe generatie buurtjongeren in Zuid-oost is sprake van hosselcultuur en dealpraktijken.
Sansone concludeerde destijds dat veel jonge drugshosselaars tegen beter weten in een veel te rooskleurig beeld van hun toekomst hadden. Een meerderheid moest op termijn echter toegeven dat zij de droom van een succesvolle criminele leefstijl niet konden verwezenlijken. Een dergelijke spanning geldt vandaag de dag nog steeds bij gemarginaliseerde jongeren in het stadsdeel.
Er is echter ook veel veranderd en ten goede gekeerd. Verschillende professionals en bewoners verwijzen naar een kritisch omslagpunt in de eerste jaren van het nieuwe millennium. Weliswaar is er de blijvende politieke bezorgdheid over (nieuwe) zwakke migrantengroepen, maar het stadsdeel heeft ook een grootscheepse renovatie en herprofilering doorgemaakt. De oude hoogbouw werd voor een deel gesloopt en (drugs)criminaliteit en straatdealers werden met een mix van repressie en zorg aangepakt. Voor kwetsbare jongeren kwamen speciale nieuwe zorg- en opleidingstrajecten en de samenwerking tussen scholen, politie en hulpverlening werd sterk verbeterd.
Dit alles heeft ertoe bijgedragen dat probleemjongeren nu meer kansen krijgen aangeboden. De uitzichtloosheid en de symbolische overlevingstrategieën van jonge Creolen in de jaren tachtig is, als gevolg van meer vroegtijdige interventie, nu veel minder pregnant. Na een ontsporing krijgen jongeren in Zuid-oost tegenwoordig handvatten aangereikt om hun leven alsnog op orde te krijgen in plaats van verder af te zakken.
De jongens die nu harddrugs (vooral cocaïne) dealen, zijn wat betreft hun dealactiviteiten overwegend sologangers en trekken meer de buurt uit. Over het algemeen gebruiken ze zelf geen cocaïne. Maar blijft dat zo als ze doorgaan met dealen? Het is aannemelijk dat een deel wel verslaafd zal raken en met de kennis van nu lijkt dit dan vooral met Antilliaanse dealers te gebeuren. Afrikanen in Zuidoost zien we steeds meer in de cocaïnehandel, maar zelf zijn zij tot nu toe geen gebruiker. Of probleemjongeren in Zuid-oost nu wel of niet drugs dealen, geweldscriminaliteit is een serieus probleem.

Focusgroep
Aan een focusgroep, bestaande uit zeven personen die in hun werkpraktijk of beleidsmatig te maken hebben met (jongeren in) Zuidoost, zijn de belangrijkste bevindingen uit ons onderzoek gepresenteerd. Vervolgens is de deelnemers gevraagd aan de hand van enkele prikkelende stellingen commentaar te geven en suggesties te doen voor toekomstig beleid (zie Bijlage 2 voor een verslag).

Eenoudergezinnen en straatjongeren
De deelnemers herkenden vooral de eenouderproblematiek als iets dat meer speelt in Zuidoost dan in andere stadsdelen, maar over de mate waarin dit als oorzakelijke factor kan worden beschouwd van (problematisch) drugsgebruik onder jongeren wordt verschillend gedacht en er is consensus dat ook andere factoren een rol spelen. Een deelnemer aan de focusgroep benadrukt dat de problemen van en met jongeren in Zuidoost nogal eens opgeklopt worden en schrijft dat toe aan het feit dat de (straat)cultuur van jongeren door de buitenwereld wordt geïnterpreteerd op een wijze die door de jongeren zelf niet herkend wordt. Hierdoor lijkt de (straat)jeugd onwilliger dan feitelijk het geval is. Tegelijkertijd wordt onderkend dat klachten van jongeren over te weinig aanbod van activiteiten, waaraan zij behoefte zeggen te hebben, op gespannen voet staan met hun eigen motivatie en discipline om van de wel beschikbare mogelijkheden in het stadsdeel gebruik te maken: “Het geld voor kickbokslessen is wel afgenomen, maar er is nog steeds genoeg te doen!”

Alcohol en cannabis
Dat alcoholgebruik en etniciteit samenhangen, is duidelijk te zien in Zuidoost. Volgens de focusgroepdeelnemers drinken jongeren in Zuid-oost over het algemeen niet veel alcohol. Er zijn weinig uitgaansgelegenheden voor jongvolwassenen in Zuidoost. Dit zou betekenen dat de kans op (fors) alcoholgebruik lager is, maar er wordt ook gedacht dat door de economische crisis en de hoge drankprijzen jongeren eerder thuis of op straat gaan (in)drinken met goedkope(re) alcohol uit de supermarkt.
Het gebruik van alcohol en cannabis ligt wel hoog bij bijvoorbeeld de groep dak- en thuisloze jongeren. Verder wordt volgens de reclassering veel cannabis gebruikt in de groep delinquente jongens. Zelfs als is het ‘maar’ één joint per dag, langzaam groeit dit uit tot een serieuze verslaving. Wat betreft drugs is iedereen het erover eens dat blowen een groot probleem is of kan worden in de toekomst, bijvoorbeeld onder de straat- of hangjongeren. Deze jongeren hebben geen realistische perceptie van hun eigen blowgedrag. Ze denken vaak dat ze minder blowen dan dat ze daadwerkelijk doen. Wat betreft beleid moet volgens verschillende deelnemers aan de focusgroep in een vroeger stadium dan nu gebeurt meer aan voorlichting en preventie worden gedaan.

Weinig harddrugs
Hoewel Zuidoost een belangrijk knooppunt is in de cocaïnehandel, komt uit de focusgroep niet het beeld van stijgend gebruik van cocaïne onder jongeren en jongvolwassenen. Waarom niet? Jongeren hebben een beeld van verslaafden (misschien familielid of wat ze op straat hebben gezien) en dat schrikt nog steeds af.

Beleid
Welke aanknopingspunten biedt het onderzoek voor beleid in Zuidoost? Op basis van ons onderzoek, de bevindingen in de focusgroep en meer algemene wetenschappelijke inzichten bespreken we een viertal thema’s.

Voorlichting en preventie
Deelnemers aan de focusgroep pleiten ervoor om drugsvoorlichting en -preventie vroeger te laten beginnen. Het is echter de vraag of dit veel zoden aan de dijk zal zetten. Dit is sterk afhankelijk van de kwaliteit en bewezen effectiviteit van de gehanteerde methode. Daarnaast indiceert ons onderzoek dat het probleem met betrekking tot drugs niet zozeer is dat in Zuid-oost heel vroeg met drugs – vrijwel altijd en uitsluitend cannabis – wordt begonnen. We constateerden een kantelpunt rond 15 – 16 jaar en dat betekent dat voorlichting en preventie op school zich juist vooral zou moeten concentreren op de derde klassen van het voortgezet onderwijs.

De rol van ouders
Vaak worden eenoudergezinnen als risicofactor genoemd, maar dat is veel te generiek, want er zijn heel veel van zulke gezinnen in Zuidoost en daar is het echt lang niet altijd mis. De kunst is dus om kaf van koren te scheiden. Interessant in dit verband zijn de bevindingen van onderzoek in Surinaamse volkswijken in Paramaribo, waaruit blijkt dat kinderen binnen vergelijkbare gezinnen sterk kunnen verschillen in veerkracht.[xli]
Het is aan te bevelen het beleid vooral te concentreren op de gezinnen – vaak, maar niet altijd met alleenstaande ouders – waar jongeren in de problemen (dreigen) te raken, respectievelijk problemen (dreigen te) veroorzaken. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is steeds beter bekend welke aanpak hier wel en welke niet werkt. Complicatie is wel dat de meest succesvolle gezinsgerichte methoden duur zijn.

Tijdig ingrijpen op crimineel en/of overlastgevend gedrag
Overlastgevend en crimineel gedrag kan samengaan met drugsgebruik, in het bijzonder blowen op straat. Er zijn in ons onderzoek echter weinig aanwijzingen gevonden voor een oorzakelijk verband tussen drugs en criminaliteit bij jongeren in Zuidoost. Eerder opmerkelijk is dat harddrugs nauwelijks gebruikt worden – ook al zijn er wel jongeren die bijvoorbeeld cocaïne dealen.
Meer dan in andere stadsdelen manifesteert in Zuidoost cannabisgebruik – en in mindere mate kleinschalige cannabisverkoop – zich in de openbare ruimte. De overlast die hiervan ervaren wordt, zou aanmerkelijk kunnen verminderen door het toelaten van één of meer coffeeshops.
Met betrekking tot tijdig ingrijpen op crimineel en/of overlastgevend gedrag lijkt naast voldoende aanbod aan zinvolle en bij de behoeften van jongeren aansluitende vrijetijdsactiviteiten (inclusief sport) en repressieve maatregelen, de tijdige terugkeer naar school (via tweedekans projecten ROC) een belangrijk instrument om een (dreigende) criminele carrière te voorkomen.

Zorgstructuren voor verslaafden
Van de bestaande en snel verouderende populatie harddrugsverslaafden gaat een ontmoedigende werking uit op (beginnend) harddrugsgebruik onder jongeren. Met de kennis van nu is aannemelijk dat zich bij de nieuwe generatie in veel mindere mate harddrugsverslaving zal gaan manifesteren. Voor de bestaande verslaafdenpopulatie zullen zorgstructuren naar verwachting steeds meer het karakter krijgen van bejaardenzorg en -verpleging. Wat betreft de nieuwe generatie is te verwachten dat de verslavingszorg vooral te maken krijgt met problemen in verband met cannabis en alcohol.

Noten
xxxiii. Zie o.a. Korf, Benschop & Rots (2005); NDM (2010).
xxxiv. Nabben (2010); Van der Poel et al. (2010).
xxxv. Simons et al. (2005).
xxxvi. Bossong & Niesink (2010); Hall (2009); Veen et al. (2004); Smit et al. (2004).
xxxvii. Witton (2008); Degenhardt et al. (2003).
xxxviii. Musto (1987).
xxxix. Korf et al. (2005).
xl. Vergelijk: Van San (1998).
xli. Waalring (2009).

LITERATUUR
Benschop, A., Nabben, T. & Korf, D.J. (2009) Antenne 2008. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bossong, M.G. & Niesink, R.J.M. (2010) Adolescent brain maturation, the endogenous cannaboid system and the neurobiology of cannabis‐induced schizophrenia. Progress in Neurobiology, 92: 370‐385.
Degenhardt, L., Hall, W. & Lynskey, M. (2003). Exploring the association between cannabis use and depression. Addiction, 98:1493‐1504
GGD Amsterdam (2006) Seksueel gedrag in een subcultuur van tieners in Amsterdam Zuid-oost. Rapportage van een quick scan 2006. GGD Amsterdam.
Hall, W. (2009). The adverse health effect of cannabis use: What are they, and what are their implications for policy? International Journal of Drug Policy, 20:458‐466
Jansen, A. (1989) Cannabis in Amsterdam. Amsterdam: Coutinho.
Kersloot, J. M. & Musterd, S. (1988) Leefbaarheid en drugs in Amsterdam (2). Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie (UvA).
Korf, D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf, D.J., Benschop, A. & Rots, G. (2005) Geweld, alcohol en drugs bij jeugdige gedetineerden en school drop‐outs. Tijdschrift voor Criminologie, 47(3):239‐254.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010) Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Vliet, E. van, Knotter, J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Wouters, M., Nabben, T. & Ginkel, P. van (2005). Cannabis zonder coffeeshop; Niet‐gedoogde cannabisverkoop in tien Nederlandse gemeenten. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Makdoembaks, N. (2009) Slavinnen van God. Kinderhandel in Nederland. Amsterdam: Atlas.
Nabben, T. (2010) High Amsterdam. Ritme, roes en regels in het uitgaansleven. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2006) Antenne 2005. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2008) Antenne 2007. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T. & Korf, D.J. (1999) Cocaine and crack in Amsterdam: diverging subcultures. Journal of Drug Issues, 29(3):627‐652.
Nabben, T. , Korf, D. & Lamur, S. (1993) Met of zonder. Seks en aids in de wereld van niet‐schoolgaande jongeren. Amsterdam: De Milliano.
NDM (2010) Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos‐instituut.
Musto, D.F. (1987) The American disease. New York: Oxford University Press.
O+S (2010) Amsterdam in cijfers 2010. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek.
Poel, A. van der, Doekhie, J., Verdurmen, J., Wouters, M., Korf, D. & Laar. M. van(2010) Feestmeter 2008‐2009. Uitgaan en middelengebruik onder bezoekers van party’s en clubs. Utrecht/Amsterdam: Trimbos‐instituut/Bonger Instituut voor Criminologie.
Veen, N.D., Selten, J.P., Tweel, I. van der, Feller, W.G., Hoek, H.W. & Kahn, R.S. (2004). Cannabis use and age at onset of schizophrenia. American Journal of Psychiatry, 161(3):501‐506.
Roorda, W & Terpstra, J. (2010) Wat beweegt de jeugd? Participatie van jongeren en jongvolwassenen in Amsterdam Zuid-oost. Amsterdam: DSP Groep.
Roosendaal, A. (2004) Nike, Reebok, Armani; alles draait om duku. Amsterdam: UvA (doctoraalscriptie Stadssociologie)
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981‐1990. Amsterdam: Het Spinhuis.
Simons, J.S., Gaher, R.M., Correia, C.J., Hansen, C.L. & Christopoher, M.S. (2005) An affective motivational model of marijuana and alcohol problems among college students. Psychology of Addictive Behaviors, 10(3):326‐334.
Smit, F., Bolier, L. & Cuijpers, P. (2004). Cannabis use and the risk of later schizophrenia: a review. Addiction, 99:425‐430
Waalring, R.N. (2009) Veerkracht in Flora. Een onderzoek naar pro‐sociaal gedrag van kwetsbare kinderen uit een Surinaamse volkswijk. Universiteit Utrecht (proefschrift).
Witton, J. (2008). Cannabis use and physical and mental health. In: Rödner Sznitman, S. Olsson, B. & Room, R. (Eds.) A cannabis reader: global issues and local experiences. EMCDDA Monographs, 8 (II). Lisbon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, pp.115‐140.
Zeijl, E. (red.), Beker, M., Breedveld, K., Broek, A. van den, Haan, J. de, Herweijer, L., Huysmans, F. & Wittebrood, K. (2003) Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.




Uit de schaduw ~ Bijlage 1 + 2 ~ Topiclijst sleutelpersonen Zuidoost

BijlmerBeantwoording kernvraag stadsdeel na profielschets van jongerengroepen: “In hoeverre zal het drugsgebruik zich verder gaan ontwikkelen tot problematisch gebruik c.q. verslaving?

Algemene informatie
* Kern variabelen (leeftijd, etniciteit, m/v)
* Organisatie (functieomschrijving en kernwerkzaamheden)
* Samenwerking met andere organisaties (m.b.t. drugsproblematiek)
* Rapportages (m.b.t. drugsproblematiek)

Afbakening (accent op jong/jongvolwassen 12 – 30 jaar in Zuid-oost: MAX 3 GROEPEN)

* Profielschets van groep(en) >>> werk uit per groep
– Kernprofiel (gebruik steekwoorden bij omschrijving groep)
– Variabelen (groepsgrootte, leeftijdsvariatie, etniciteit(en), geslacht
– Opleiding/Inkomen (school, baan(tje), werkloos en toekomstperspectief)
– Mobiliteit (buurt(en) in Zuid-oost en/of ook daarbuiten)
– Hosselcultuur (politiecontacten, klusjes, dealen, etc.?)

Vrije tijdsbesteding
* Typering van groep(en) >>>> werk uit per groep
– Waar vrije tijdsbesteding (buurt(en) in Zuid-oost) en/of ook daarbuiten)
– Buurtlocatie(s) (jongerencentra; soos; sportschool; studio’s etc.)
– (Privé) feesten in Zuid-oost (Kabula, Latin, R&B, Hip hop etc.)
– Uitgaanslocaties (clubs, cafés, disco’s, party’s)
– Rolmodellen (artiesten, acteurs, muzikanten etc.)
– Nieuwe rages (modemerken, dansstijlen, uitgaan, feesten, etc.)

Drugsgebruik
* Beleving en betekenisgeving middelengebruik >>>> werk uit per groep
– Alcoholconsumptie (waar, met wie, frequentie en welke status/merk)
– Cannabis (waar blowen, met wie, frequentie en welke soorten)
– Participatie (meerderheid, minderheid of individuen)
– Verkrijgbaarheid (coffeeshop / thuis / straat / in of buiten Z‐O)
– Perceptie (motieven gebruik en positieve / negatieve effecten)
– Activiteiten (plezier of problematisch)
– Beeldvorming en status (imago: cool/etnisch – winners / loosers)
– Handel en dealpraktijk (intern of extern)
– Diffusie (dichtbij of veraf t.o.v. blowcultuur)

* Andere middelen (waar, met wie en frequentie)
– Participatie (meerderheid, minderheid of individuen)
– Verkrijgbaarheid (coffeeshop / thuis / straat / in of buiten Z-O)
– Perceptie (motieven gebruik en positieve / negatieve effecten)
– Activiteiten (plezier of problematisch)
– Beeldvorming en status (imago: cool/etnisch – winners/loosers)
– Handel en dealpraktijk (intern of extern)
– Diffusie (dichtbij of veraf t.o.v. blowcultuur

Drugs overlast en geweld
* Bij specifieke groepen? >>>> meer algemeen
– Illegale (straat) cultuur en gebruikersproblematiek
– Gezinsproblematiek

Signalen of duidelijke trends

* Ten aanzien van (recreatief) drugsgebruik, handel of overlast
– Verspreiding van middelen (traag, snel of stabiel)
– Nieuwe (kwetsbare) groepen
– Voorlichting (adequaat of passief)
– Toekomstige problematiek?

Bijlage 2 Focusgroep
In mei 2011 is een focusgroep georganiseerd. Het stadsdeel Zuidoost heeft de focusgroep in overleg met de onderzoekers samengesteld. Onder de genodigden bevonden zich personeel van een middelbare school, het stadsdeel Zuidoost, de politie, Jellinek, GGD, HvO Querido (dak- en thuislozen) en Inforsa (reclassering). Helaas waren niet al deze personen aanwezig. Uiteindelijk is de focusgroep gehouden met zeven personen: twee veiligheidscoördinatoren van het stadsdeel Zuid-oost, twee afgevaardigden van HvO Querido, één persoon van Inforsa en twee dames van het Meldpunt Zorg & Overlast. Spijtig was de afwezigheid van de politie en middelbare school. Juist vanuit deze hoek hadden we graag het één en ander willen horen.
De deelnemers is een aantal stellingen voorgelegd over jongeren in Zuidoost, vrije tijd en uitgaan, alcohol, cannabis en harddrugs. Hierop konden zij reageren en onder leiding van een van de onderzoekers discussiëren – zonder dat zij daarbij tot consensus hoefden te komen.

Jong in Zuidoost, vrije tijd en uitgaan
De veiligheidscoördinator van het stadsdeel vindt dat de media negatief nieuws over ‘Bijlmerjeugd’ vaak groter maken dan het is. Volgens hem is de moraal van deze jongeren anders, maar dat wordt door de buitenwereld verkeerd geïnterpreteerd. Op welke schaal dus problemen met seks, drugs en geweld voorkomen, is niet helemaal duidelijk.
De reclassering erkent dat zij veel te maken heeft met deze onderwerpen, maar wijst ook op het gekleurde beeld dat ze kan hebben, omdat de groep waar de reclassering mee te maken heeft allemaal jongens zijn in het strafrechtelijk proces.
Bijna alle deelnemers denken niet dat het stadsdeel in de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk (objectief) onveiliger is geworden. Dat er wel vaak gezegd wordt dat Zuid-oost steeds onveiliger wordt, heeft volgens hen eerder te maken met de landelijke trend dat mensen zich steeds (subjectief) onveiliger gaan voelen. Het Meldpunt Zorg & Overlast ziet bijvoorbeeld een stijging in de aanvragen voor de afdeling Zorg, terwijl voorheen veel meer meldingen voor de afdeling Overlast binnen kwamen. Jongeren in Zuid-oost hebben een “kleine actieradius”. In de woorden van de veiligheidscoördinator: “Zuidoost is hun wereld”. Er wordt wel wat heen en weer gereisd naar de stad, maar voornamelijk om wiet te halen. Een tijd geleden ontstond hierdoor overlast van blowende jongeren in de metro’s van Centraal station naar Zuidoost.

De stelling dat jongeren vaak het gevoel hebben er alleen voor te staan in hun toekomstige keuzes, bekijkt iedereen door een eigen bril. Zo wordt het grote aandeel eenoudergezinnen genoemd als broze basis:
Een moeder met twee banen stuurt haar kind naar school met een huissleutel om de nek en de gedachte dat de school het kind wel opvoedt. Logisch als kinderen dan geen steun vanuit het thuisfront voelen.

Aan de andere kant vindt de focusgroep dat jongeren in Zuidoost juist van alle kanten gestimuleerd worden om er wat van te maken, juist omdat het zo noodzakelijk is om in Zuidoost verder te komen.
Het sociaal-culturele aanbod voor jongeren in Zuidoost wordt niet door iedereen als mager ervaren. Jongeren hebben soms geen weet van activiteiten of hebben er gewoonweg geen zin in: “Ze willen niet schilderen en kleien, maar gewoon buiten chillen met vrienden.” Dat zou betekenen dat bij een bepaalde groep die behoefte er niet is. Daarnaast meent een deelnemer dat jongens ook niet altijd de discipline hebben om elke week te trainen en op tijd te zijn et cetera: “Als je ’s avonds kickboksles hebt, kan je niet overdag blowen.”
Eensluidend is de mening dat er weinig tot geen uitgaansgelegenheden zijn voor jongeren in Zuidoost. De bestaande opties trekken specifieke groepen (zoals Afrikanen, Latino’s), maar voldoen niet aan de behoeftes van het gros van de jongeren in Zuidoost. Deze moeten echt het stadsdeel uit om iets van hun gading te vinden. De meerderheid van de focusgroep heeft weinig kennis van de flatfeesten die in Zuidoost te vinden zijn. De enkeling die er wel bekend mee is, ziet geen gevaar in de feesten: “Uiteraard wordt er gedronken en komen er jongeren, maar het is gewoon gezellig.”

Alcohol, cannabis en harddrugs
Eén deelnemer is van mening dat alcohol vooral een ‘witte’ problematiek is, maar HvO Querido ziet genoeg dak- en thuisloze jongeren binnenkomen die fors drinken: “Een fles whisky op een dag kunnen ze met gemak op!” Wellicht hosselen ze ernaast, want kennelijk kunnen ze hun drankgebruik onderhouden. Verder wordt gedacht dat door de crisis en de dure drankprijzen jongeren eerder thuis gaan indrinken met goedkope alcohol uit de supermarkt. Daarnaast ontvangt het stadsdeel soms signalen vanuit scholen dat meisjes meer zijn gaan drinken. Zichtbare dronkenschap in de buurt wordt, door zowel jongens als meisjes, nog steeds niet als cool gezien, maar dit weerhoudt ze er niet van om wel fors te drinken in het uitgaansleven.
Cannabis valt op veel plekken in Zuid-oost te krijgen: “Je hoeft er niet het stadsdeel voor uit.” De meningen zijn verdeeld met betrekking tot het openen van een legaal verkooppunt. De veiligheidscoördinator vindt een coffeeshop in Zuid-oost niet echt nodig, omdat nu toch al (hetzij illegaal) aan die behoefte wordt voorzien. De reclasseringsmedewerker is het hier niet mee eens en zou het fijn vinden als er een officieel punt komt waar controle is op de bezoekers, maar juist ook op de kwaliteit van de wiet. Daarnaast wordt de wietverkoop daarmee uit het criminele circuit gehaald.
Iedereen erkent dat blowen een groot probleem is of kan worden in de toekomst. De reclassering ziet dagelijks wat voor schade het kan aanrichten, al roken ze “maar” één joint per dag. Langzaam groeit dit uit tot een serieuze verslaving en de preventie onderschat dit. Volgens een aantal deelnemers is de perceptie van jongeren van hun blowgedrag niet reëel en denken ze vaak dat ze minder blowen dan dat ze daadwerkelijk doen. Voorlichting zou volgens de focusgroep eerder moeten beginnen en niet pas bij 15/16 jaar. Het liefst al aan het eind van de basisschool in groep acht, wanneer ze oversteken naar de middelbare school. Zij raden aan om peer-to-peer voorlichting in te zetten of eventueel een politieman voor de klas.

De meeste deelnemers beamen dat Zuidoost een belangrijk knooppunt is in de (internationale) cocaïnehandel, maar vinden het niet aannemelijk dat het gebruik daardoor onder jongeren en jongvolwassenen is toegenomen. Wel weten sommigen zeker dat er genoeg jongens zijn die geen regulier werk hebben, maar hun geld verdienen met dealen. Waarom zouden ze zelf geen cocaïne gebruiken? Volgens de focusgroep hebben de meeste jongeren nog een bepaald beeld van verslaafden (misschien een familielid of wat ze vroeger op straat hebben gezien) en dat heeft een afschrikkende werking. Het is simpelweg “niet cool”.

Literatuur
Benschop, A., Nabben, T. & Korf, D.J. (2009) Antenne 2008. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Bossong, M.G. & Niesink, R.J.M. (2010) Adolescent brain maturation, the endogenous cannaboid system and the neurobiology of cannabis‐induced schizophrenia. Progress in Neurobiology, 92: 370‐385.
Degenhardt, L., Hall, W. & Lynskey, M. (2003). Exploring the association between cannabis use and depression. Addiction, 98:1493‐1504
GGD Amsterdam (2006) Seksueel gedrag in een subcultuur van tieners in Amsterdam Zuid-oost. Rapportage van een quick scan 2006. GGD Amsterdam.
Hall, W. (2009). The adverse health effect of cannabis use: What are they, and what are their implications for policy? International Journal of Drug Policy, 20:458‐466
Jansen, A. (1989) Cannabis in Amsterdam. Amsterdam: Coutinho.
Kersloot, J. M. & Musterd, S. (1988) Leefbaarheid en drugs in Amsterdam (2). Amsterdam: Instituut voor Sociale Geografie (UvA).
Korf, D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf, D.J., Benschop, A. & Rots, G. (2005) Geweld, alcohol en drugs bij jeugdige gedetineerden en school drop‐outs. Tijdschrift voor Criminologie, 47(3):239‐254.
Korf, D.J. & Liebregts, N. (2010) Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Vliet, E. van, Knotter, J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf, D.J., Wouters, M., Nabben, T. & Ginkel, P. van (2005). Cannabis zonder coffeeshop; Niet‐gedoogde cannabisverkoop in tien Nederlandse gemeenten. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Makdoembaks, N. (2009) Slavinnen van God. Kinderhandel in Nederland. Amsterdam: Atlas.
Nabben, T. (2010) High Amsterdam. Ritme, roes en regels in het uitgaansleven. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2006) Antenne 2005. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T., Benschop, A. & Korf, D.J. (2008) Antenne 2007. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben, T. & Korf, D.J. (1999) Cocaine and crack in Amsterdam: diverging subcultures. Journal of Drug Issues, 29(3):627‐652.
Nabben, T. , Korf, D. & Lamur, S. (1993) Met of zonder. Seks en aids in de wereld van niet‐schoolgaande jongeren. Amsterdam: De Milliano.
NDM (2010) Nationale Drug Monitor, Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos‐instituut.
Musto, D.F. (1987) The American disease. New York: Oxford University Press.
O+S (2010) Amsterdam in cijfers 2010. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek.
Poel, A. van der, Doekhie, J., Verdurmen, J., Wouters, M., Korf, D. & Laar. M. van(2010) Feestmeter 2008‐2009. Uitgaan en middelengebruik onder bezoekers van party’s en clubs. Utrecht/Amsterdam: Trimbos‐instituut/Bonger Instituut voor Criminologie.
Veen, N.D., Selten, J.P., Tweel, I. van der, Feller, W.G., Hoek, H.W. & Kahn, R.S. (2004). Cannabis use and age at onset of schizophrenia. American Journal of Psychiatry, 161(3):501‐506.
Roorda, W & Terpstra, J. (2010) Wat beweegt de jeugd? Participatie van jongeren en jongvolwassenen in Amsterdam Zuid-oost. Amsterdam: DSP Groep.
Roosendaal, A. (2004) Nike, Reebok, Armani; alles draait om duku. Amsterdam: UvA (doctoraalscriptie Stadssociologie)
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981‐1990. Amsterdam: Het Spinhuis.
Simons, J.S., Gaher, R.M., Correia, C.J., Hansen, C.L. & Christopoher, M.S. (2005) An affective motivational model of marijuana and alcohol problems among college students. Psychology of Addictive Behaviors, 10(3):326‐334.
Smit, F., Bolier, L. & Cuijpers, P. (2004). Cannabis use and the risk of later schizophrenia: a review. Addiction, 99:425‐430
Waalring, R.N. (2009) Veerkracht in Flora. Een onderzoek naar pro‐sociaal gedrag van kwetsbare kinderen uit een Surinaamse volkswijk. Universiteit Utrecht (proefschrift).
Witton, J. (2008). Cannabis use and physical and mental health. In: Rödner Sznitman, S. Olsson, B. & Room, R. (Eds.) A cannabis reader: global issues and local experiences. EMCDDA Monographs, 8 (II). Lisbon: European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction, pp.115‐140.
Zeijl, E. (red.), Beker, M., Breedveld, K., Broek, A. van den, Haan, J. de, Herweijer, L., Huysmans, F. & Wittebrood, K. (2003) Rapportage Jeugd 2002. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.




Verborgen werelden ~ Minderjarige jongens, misbruik en prostitutie ~ Inhoudsopgave

darklondonalleyDit onderzoek is uitgevoerd door het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Begeleidingscommissie Prof. dr. Arnoud Verhoeff.
Rozenberg Publishers – 2009 – ISBN 978 90 361 0121 9

Met medewerking van: Ton Nabben, Nazly Saadat, Zawdie Sandvliet, Jari Steingröver, Karin Wesselink & Merel Wissink.

– Universiteit van Amsterdam: (voorzitter) Drs. Annelies Daalder
– WODC: Dr. Abderrahman El Aissati
– Universiteit van Tilburg: Mr. Drs. Tasnim van den Hoogen-Saleh & Mevr. Helen Verleg
– Ministerie van justitie: Dhr. Klaas Ridder
– GGD Rotterdam: Drs. Petra Snelders & Dr. Luc Brants
– Movisie Adviseur: Dhr. Henk Werson
– plv. voorzitter Landelijke Expertgroep Mensenhandel, KLPD

Inhoudsopgave
1. Seksueel misbruik en jongensprostitutie
2. Theoretisch perspectief en begrippen
3. Slachtofferschap van seksueel misbruik buiten de familie
4. Jonge jongens in de prostitutie: veldonderzoek
5. Omvang en profiel
6. Eerste sekservaringen en seksuele oriëntatie
7. Entree in de jongensprostitutie
8. Seks tegen vergoeding
9. Leefstijl
10. Dwang, misbruik en risico’s
11. Problemen en hulpverlening
12. Levensloop
13. Typen jongensprostitués
14. Samenvatting en conclusies

Extra: Hulpaanbod




Verborgen werelden ~ Seksueel misbruik en jongensprostitutie

darklondonalleyHet is er donker en druk. Op grote scherm en bewegende beelden van mannen die seks met elkaar hebben, ogenschijnlijk op het ritme van de opzwepende muziek die uit de speakers knalt. Op vierkante blokken naast de dansvloer trekken schaars geklede heren even zo ritmisch aan hun piemels. Het is vrijdagnacht en Alberto en Ronaldo[i], twee Latino’s van 18 jaar, bewegen zich ietwat schichtig van de ene zaal naar de andere, ondertussen zwaaiend met hun fluorescerende stokjes en armbanden: een clubavond cadeautje. Van de strippers lijken ze niet écht onder de indruk. Ook niet van elkaars plagerijtjes: “Je kont lijkt wel gegroeid. Ben je soms van plan ‘bottom’ te worden?”

Later in de nacht treffen we de jongens weer buiten op de stoep voor de friettent en laten ze zich de versierpogingen van een minstens tien jaar oudere Marokkaan welgevallen. Ze vinden hem lelijk, maar de aandacht laat ze lachen. Vooral grappig is zijn aanbod voor een orgie tegen betaling. Op de vraag of ze vaker dit soort aanbiedingen krijgen, reageren ze spontaan. “Zó vaak!” Maar of ze er op in gaan? “Nee, nóóit!!” Na enig doorvragen en uitleg waarom we er zo nieuwsgierig naar zijn, plus de belofte van anonimiteit willen ze er wel op een ander moment en een andere plek over doorpraten. Op dat andere moment, ze komen weer met z’n tweetjes en zeggen geen geheimen voor elkaar te hebben, zijn ze een stuk openhartiger. Ze delen hun tactieken en vertellen hoe ze hun troef uitspelen: hun jonge leeftijd. En (met een pruillip): “Als iemand iets met me wil en me geld aanbiedt, dan zeg ik dat ik het wel zou willen, maar dat het niet gaat. Dat ik nog maagd ben. En ik zeg vaak dat ik zestien ben.”

Behalve hun leeftijd, doet ook hun exotische uitstraling het goed bij (oudere) mannen. Ze houden niet van Marokkanen, ‘die zijn schijnheilig’, maar zelf hebben ze wel wat weg van Arabieren. Door hun zwarte krulletjes in gel en zwarte jasjes zijn ze nauwelijks van hen te onderscheiden. Overigens: ze mogen dan niet van Marokkanen houden, ze hebben allebei ervaring met Marokkaanse mannen die hen hebben betaald voor seks. Knáppe mannen. Dat wel. Je denkt toch niet dat ze het met losers zouden doen? Ook al zouden ze er honderd euro voor krijgen. Hoewel… honderd euro?

Alberto en Ronaldo zijn twee van de jongens waarmee we hebben gesproken in het kader van een onderzoek naar jongensprostitutie. Wat ze vertellen over Marokkaanse jongens en mannen is extra interessant, want daar is veel over te doen. Aan de ene kant is er de maatschappelijke onrust over Marokkaanse jongens die homo’s in elkaar slaan (Buijs et al., 2009), terwijl aan de andere kant wordt beweerd dat Marokkaanse jongens bovengemiddeld vaak slachtoffer worden van seksueel misbruik en ook relatief vaak actief zijn in de homoprostitutie (Kooistra, 2006).

1.1 Aanleiding
In januari 2006 werd een notitie van het Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB) openbaar gemaakt waarin onder andere werd gesteld dat Marokkaanse jongens zijn oververtegenwoordigd als slachtoffer van seksueel misbruik en prostitutie (Kooistra, 2006). Hoewel dit rapport feitelijk en vooral bestond uit een opsomming van bevindingen uit eerder onderzoek – vooral een studie die voor het WODC werd uitgevoerd door Van Horn et al. (2001) – kreeg het veel media-aandacht en enkele dagen na het verschijnen werden elf kamervragen gesteld door kamerlid Arib van de PvdA (Kamerstukken II 2005/06, Aanhangsel, 1053). In zijn antwoorden in maart 2006 gaf de minister van Justitie aan dat hij zou bezien of een onderzoek naar seksueel misbruik onder jongeren nodig is (ibid.). Mevrouw Arib meldde in een Algemeen Overleg in mei 2006 zich zorgen te maken over deze groep jongens en teleurgesteld te zijn over de reactie van de minister (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 163). Zij diende een motie in waarin de regering wordt verzocht ‘een onderzoek in te stellen naar de aard en omvang van seksueel misbruik van kinderen van Marokkaanse afkomst en daaraan indien nodig conclusies te verbinden in de zin van concrete actiepunten’ (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 159H).

Deze motie is aangenomen en vormt de aanleiding voor ons onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie. Hoewel specifiek aandacht is besteed aan Marokkaanse jongens, is de insteek van het onderzoek breder en richt het zich in meer algemene zin op jongens als slachtoffer van seksueel misbruik en jongensprostitutie. Immers, alleen dan kunnen conclusies getrokken worden over de verhouding van Marokkaanse jongens ten opzichte van andere etnische groepen.

1.2 Doel, probleemstelling, doelgroepen en onderzoeksvragen
Doel van het onderzoek is: Inzicht bieden in de aard en het voorkomen van seksueel misbruik van jongens en prostitutie door jongens, teneinde het voor het beleid mogelijk te maken op basis van zo veel mogelijk kennis over de problematiek te bezien of er beleidsaanpassingen noodzakelijk zijn om misbruik van (bepaalde groepen) jongens beter tegen te kunnen gaan. De focus in het onderzoek ligt bij minderjarige jongens (jonger dan 18 jaar). Bij seksueel misbruik ligt de nadruk op seksueel misbruik buiten de familiesfeer. De probleemstelling luidt als volgt: Wat is de aard en het voorkomen van seksueel misbruik van en prostitutie door jongens en welke groepen jongens zijn hierbij oververtegenwoordigd?

Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden, hebben we de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:

1. Wat is het voorkomen van jongens (naar ruwe schatting en op basis van secundaire analyses) als slachtoffer van seksueel misbruik?

2. Wat is bekend over de aard en omstandigheden van seksueel misbruik van jongens?
a. Welke vormen van seksueel misbruik van jongens zijn te onderscheiden?
b. In welke mate vindt seksueel misbruik van jongens plaats buiten de familiesfeer?

3. Wat is het voorkomen van jongens (naar ruwe schatting) werkzaam als prostitué en in welke vormen van prostitutie?
a. Hoe verhoudt het aantal minderjarige jongens in de prostitutie zich tot het aantal meerderjarige jongens in de prostitutie?
b. Welke vormen van jongensprostitutie zijn bij minderjarigen te onderscheiden in termen van wijze van contactlegging (locaties) met klanten?
c. Wijken deze vormen van jongensprostitutie bij minderjarigen in (relatieve) omvang af van wat er bekend is over meerderjarige jongens in de prostitutie?

4. Wat is bekend over de aard en omstandigheden van deze vormen van prostitutie?
a. Welke typen minderjarige jongensprostitués zijn te onderscheiden?
b. Kan er iets gezegd worden over context gerelateerde kenmerken?
c. Kan er iets gezegd worden over slachtoffertrajecten (victim-trajectories)?

5. Kan inzicht gekregen worden in de etnische afkomst van deze jongens?
a. Is bij seksueel misbruik van minderjarige jongens sprake van een oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen?
b. Is bij minderjarigen in de jongensprostitutie sprake van een oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen?
c. In welke mate en zo mogelijk op welke wijze zijn vormen, aard en omstandigheden van jongensprostitutie gerelateerd aan etnische afkomst?

6. Zijn de verschillende groepen jongens in beeld bij de hulpverlening?
a. Bestaan er speciale voorzieningen voor minderjarige jongens die slachtoffer zijn van seksueel misbruik?
b. Bestaan er speciale voorzieningen voor minderjarige jongensprostitués?
c. Is sprake van een over- of ondervertegenwoordiging van bepaalde groepen in de hulpverlening?

1.3 Seksueel misbruik van jongens: omvang en etniciteit
In een overzichtsstudie constateerden Van Horn et al. (2001) dat onderzoeken nauwelijks significante verschillen laten zien in omvang van misbruik tussen verschillende etnische groepen jongens, hoewel het aantal Marokkaanse slachtoffers wel disproportioneel hoog was. De lage aantallen in de verschillende bevolkingsgroepen bemoeilijkten het interpreteren van overeenkomsten en verschillen. In een tweetal recentere grote Nederlandse onderzoeken naar kindermishandeling is seksueel misbruik als vorm van kindermishandeling meegenomen. In de scholierenstudie van Lamers-Winkelman et al. (2006) gaf 7.9% aan ooit en 4.4% het laatste jaar seksueel misbruikt te zijn geweest.

Dit besloeg misbruik door zowel volwassenen als andere jongeren/kinderen en vond zowel binnen als buiten het gezin of de familie plaats. In de studie van Van IJzendoorn et al. (2007) betrof 4.9% van de achterhaalde meldingen van kindermishandeling seksueel misbruik. In meer dan de helft van de gevallen betrof het een vermoeden van misbruik. Op basis van informatie van meldpunten komen zij tot een schatting van ruim 4.700 gevallen van seksueel misbruik per jaar. In beide rapportages is geen onderscheid gemaakt naar jongens en meisjes.[ii]

In een meta-analyse over de prevalentie van seksueel misbruik in Europa komt Lampe (2002) met een schatting die uiteenloopt van 1-15% van de jongens jonger dan 16 jaar (meisjes: 6-36%). In een onderzoek van Diepenmaat et al. (2006) van de Amsterdamse GGD onder een omvangrijke steekproef van scholieren in het hoofdstedelijke voortgezet onderwijs (12-16 jaar) werd in een klassikaal afgenomen survey met de volgende vraag de lifetime prevalentie van ongewenste seksuele ervaringen in kaart gebracht: “Heb je ooit een seksuele ervaring tegen je wil gehad?” (Seksuele ervaring werd als volgt toegelicht: alles van zoenen of intiem aanraken tot geslachtsverkeer). De prevalentie verschilde niet tussen jongens en meisjes. Bij de allochtone jongens was de prevalentie veel hoger dan bij de autochtone jongens. Turkse en Marokkaanse jongens scoorden het hoogst. Bij de allochtone meisjes lag de prevalentie juist lager dan bij de autochtone meisjes. In een nog niet gepubliceerd vervolgonderzoek werd getracht te achterhalen waaruit het seksuele misbruik had bestaan. Dit gebeurde in gesprekken met speciaal hiervoor getrainde verpleegkundigen. Daarbij stuitten de onderzoekers op een lastig probleem. Naast dat relatief veel van de betreffende scholier en dit gesprek niet aangingen, bleken de jongens die wel bij de verpleegkundige kwam en, het eerder door hen in de vragenlijst gerapporteerde misbruik nu vaak te ontkennen. (De meisjes die verschenen, bevestigden het misbruik meestal wel). Mogelijk hebben de jongens bij de vragenlijst wel de waarheid verteld en die in een face-to-face gesprek met een (vrouwelijke) verpleegkundige ten onrechte ontkend (false negatives). Maar het is ook denkbaar dat deze jongens de vragenlijst onjuist hebben ingevuld (false positives).

Uit deze literatuur kunnen de volgende, voorlopige conclusies worden getrokken:
* Gegevens over seksueel misbruik van jongens zijn schaars, maar wel beschikbaar.
* Deze gegevens gaan veelal over lifetime prevalentie.
* Er zijn aanwijzingen dat Marokkaanse jongens, maar ook andere groepen allochtone jongens, een groter risico lopen op seksueel misbruik.
* Aanvankelijk was het voornemen om een secundaire analyse te doen van de onderzoeksgegevens van beide onderzoeken. Bij nadere beschouwing bleek dit weinig zinvol vanwege het zeer geringe aantal gevallen van seksueel misbruik in deze studies.

1.4 Seksueel misbruik van jongens: de rol van familieleden
Daalder & Essers (2003) onderzochten een representatieve steekproef van seksuele delicten die door justitie tussen 1993 en 1999 zijn afgedaan (N = 278). De verdeling naar geslacht van de slachtoffers was: 81% vrouwelijk, 19 % mannelijk. De gemiddelde leeftijd van het (jongste) slachtoffer bij aanvang van het delict was 15.8 jaar; 71% was toen jonger dan 18 jaar. Op één na alle mannelijke slachtoffers waren minderjarig. In het overgrote deel van de geregistreerde zaken kenden slachtoffer en dader elkaar. Bij kindmisbruikzaken was zelfs driekwart van de verdachten een lid van het gezin of de familie.
Leuw et al. (2003) benadrukken dat binnen het justitiële apparaat bekende seksuele geweldsdelinquentie – waar het in het zojuist genoemde artikel over gaat – niet representatief is voor de werkelijke prevalentie. Maar wel mag volgens de auteurs aangenomen worden dat verreweg de meeste seksuele geweldsdelicten, zeker met kinderen als slachtoffer, zich afspelen binnen het privédomein van gezinnen.
In het onderzoek van Daalder & Essers (2003) wordt bij de rol van gezins- en familieleden geen onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. De oververtegenwoordiging van verwanten bij de daders geldt mogelijk sterker voor meisjes dan voor jongens. Daarop wijst de studie van Van Horn et al. (2001), waarin namelijk geconcludeerd wordt dat de meeste autochtone en allochtone jongens zijn misbruikt door niet-verwante plegers (meestal pedoseksuele mannen van middelbare leeftijd uit de nabije omgeving van slachtoffers).

Bijleveld & Hendriks (2007) deden (dossier)onderzoek naar een heel specifieke groep van 185 residentieel behandelde, jeugdige, mannelijke zedendelinquenten (minimaal één hands-on zedendelict). Driekwart van deze jongens was autochtoon. Bij 45% werd slachtofferschap van seksueel misbruik in hun jeugd met zekerheid vastgesteld, daarnaast waren er vermoedens bij 15%. Van de totale steekproef was bij 14% zeker dat zij slachtoffer waren van incest, plus bij 6% vermoedelijk. Voorlopige conclusies uit deze studies zijn:
* Volgens justitiecijfers worden meisjes vaker slachtoffer van seksueel misbruik dan jongens.
* Jeugdige daders van seksuele delicten zijn vaak zelf slachtoffer van vroeger seksueel misbruik.
* Zeker is dat jongens seksueel misbruikt worden door zowel verwanten als niet-verwanten, maar de mate waarin dit geschiedt is onduidelijk.

1.5 Jongensprostitutie in Nederland: omvang, leeftijd en etniciteit
In, deels oudere, studies worden uiteenlopende aantallen jongensprostitués genoemd. Op basis van gegevens uit 1994 komt Van Gelder (1998) op een schatting van minimaal 3.000, maar onder jongensprostitués verstaat hij alle prostitutie door mannen en verreweg het grootste deel hiervan is meerderjarig. Van Horn et al. (2001) komen, met de nodige slagen om de arm, op een schatting van ongeveer 1.500 minderjarige jongensprostitués. Repetur (2005) spreekt van minimaal 1.500 minderjarige jongens in de prostitutie, waarvan 10%-30% van Marokkaanse afkomst.
Van Horn et al. (2001) concluderen in hun overzichtsstudie dat het zeer lastig is om een schatting te maken van de omvang van prostitutie door allochtone minderjarige jongens. Belangrijke factoren hierbij zijn het taboe op homoseksuele contacten, de mobiliteit van een grote groep illegale prostitués, het wantrouwen van jongens ten opzichte van instellingen en de toename van het gebruik van internet en mobiele telefoons voor het leggen van contacten. Verder stellen zij vast dat Marokkaanse en Roemeense jongens in publicaties de meest beschreven groepen allochtonen in de prostitutie waren.

Turkse, Surinaamse en Antilliaanse jongens worden wel gesignaleerd in de prostitutie, maar komen in jaarverslagen van hulpverleningsinstellingen nauwelijks terug. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is jongensprostitutie meermaals in kaart gebracht in veldstudies onder gemarginaliseerde groepen, met name zwerfjongeren en harddrugsverslaafden. In dit geval beperken zich de gegevens tot de mate waarin jongens/mannen uit deze groepen geld verdienden met prostitutie (‘in de sex business’).
Uitgaand van de inkomsten in de laatste week, kwam prostitutie bij mannelijke drugsverslaafde respondenten beduidend vaker voor in Amsterdam dan elders in Nederland. In Amsterdam ging het om circa 10% van de mannelijke heroïneverslaafden in de tweede helft van de jaren tachtig. Hoe jonger de (mannelijke) verslaafden, hoe vaker zij in de afgelopen week geld hadden verdiend met prostitutie. Bij Amsterdamse thuis- en dakloze jongens ging het om 17% (voor een overzicht zie Korf, 1995).

In een landelijk onderzoek onder zwerfjongeren aan het eind van de jaren negentig was dit slechts een paar procent (Korf et al., 1999) en in een nog recentere veldstudie in Flevoland had geen enkele zwerfjongere inkomsten uit prostitutie (Korf et al., 2004).

De socioloog Van Gelder (1998) deed meer diepgaand, kwalitatief onderzoek naar jongensprostitutie. Voor deze studie interviewde hij 56 jongensprostitués. Van die 56 waren er echter slechts drie jonger dan 18 en elf tussen de 18 en 20 jaar oud. Eveneens uit de jaren negentig dateert een kwalitatieve studie naar mannelijke Roemeense prostitués in Amsterdam (Korf et al., 1996).
Voor dit onderzoek werden onder andere 54 jongens geïnterviewd. Ook nu was de overgrote meerderheid meerderjarig; de meesten waren tussen 20 en 29 jaar (71%).

In een onderzoek onder 4.821 Nederlandse jongeren tussen 12 en 25 jaar gaf 2,4% van de jongens aan weleens iets gekregen te hebben voor seks, tegenover 1,3% van de meisjes (De Graaf et al., 2007). Dit betreft veelal zogenaamde ruilseks, die door de betrokkenen meestal niet als prostitutie wordt gezien. In buitenlandse onderzoeken komen bij enigszins vergelijkbare leeftijdsgroepen vergelijkbare percentages (tussen de 1 en 3,5%) naar voren, waarbij ook in buitenlands onderzoek het percentage voor jongens iets hoger ligt dan voor meisjes (Edwards et al., 2006; Svedin & Priebe, 2007).

Voorlopige conclusies zijn:
* Cijfers over jongensprostitutie hebben doorgaans betrekking op zowel minder- als meerderjarige prostitués; er wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd.
* De meeste cijfers hebben betrekking op de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw.
* Er zijn wel indicaties van oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen (met name Marokkanen), maar er zijn geen betrouwbare schattingen van afzonderlijke etnische groepen.
* Er is geen consistente definitie, c.q. operationalisering van het begrip prostitutie. Wel gaat het steeds om seks tegen materiële vergoeding, maar dit loopt uiteen van ruilseks tot en met seks als belangrijkste of enige bron van inkomsten.

1.6 Typologieën van jongensprostitués
In veel publicaties over jongensprostitutie wordt een onderscheid gemaakt naar typen (of vormen van) jongensprostitués. Repetur (2005) deelt hen in in bisnisboys en callboys.
“Bisnisboys werken op straat en in bars en worden vaak gedreven tot prostitutie door dakloosheid, drugsgebruik of psychische, sociale of medische problemen. Callboys werken zelfstandig of via escortbureaus en worden als zelfstandige, zelfbewuste en professioneel werkende ‘sex workers’ gezien.”

Baanbrekend werk is eerder verricht door Van der Poel (1991). Zij onderscheidt vier typen prostitués:
* Pseudo’s (zijn uit op het beroven en chanteren van hun ‘klanten’)
* Scharrelaars (naast dat ze zich prostitueren verdienen zij ook vaak op andere illegale wijze geld)
* Gelegenheidsprostitués (leven naast hun prostitutie leven een normaal bestaan)
* Beroepsprostitués (zien hun werk niet als tijdelijke job en werken veelal samen met andere ‘beroeps’)

Korf et al. (1996) vullen deze indeling op basis van onderzoek onder Roemeense jongensprostitués aan met een vijfde type:
* Noodsprong prostitués (overwegend heteroseksuele jongens voor wie prostitutie vaak fungeert als laatste uitweg om aan geld, onderdak et cetera te komen).

De beroepsprostitués passen duidelijk in de categorie die Repetur (2005) callboys noemt. De andere typen kunnen beschouwd worden als een differentiëring van de bisnisboys van Repetur. De genoemde typen onderscheiden zich vooral met betrekking tot hun motieven en de plaats die prostitutie in het leven van de jongens inneemt. Tussen de prostitués bestaan verschillen in o.a. de hoogte van het inkomen, drugsgebruik, frequentie van de prostitutiecontacten en de seksuele geaardheid.
Op basis van dergelijke kenmerken heeft Weijnen (2006) in zijn afstudeerscriptie vier groepen onderscheiden. Hoewel hij voor andere benamingen kiest, komen deze groepen sterk overeen met de eerdergenoemde typen, respectievelijk de gelukszoekers, gelegenheidsjongens en bisnisjongens van Nabben et al. (2005). Dat is ook niet verwonderlijk, want zijn scriptie is overwegend gebaseerd op literatuurstudie. Weijnen spreekt van professionals – die zijn vergelijkbaar met de beroepsprostitués. Daarnaast noemt hij de gemarginaliseerden, de gelukszoekers en de bijverdieners.
Gezien het feit dat twintig jaar na het onderzoek van Van der Poel – dat plaatsvond in de jaren tachtig van de vorige eeuw – nog steeds, hoewel bij andere specifieke groepen, dezelfde typen aangetroffen werden, is het goed denkbaar dat deze nog steeds bestaan. Tegelijkertijd kunnen we er niet om heen dat de afgelopen jaren veel is veranderd in de prostitutiebranche in het algemeen en die van jongensprostitutie in het bijzonder.
Jongensprostitués werven hun klanten op uiteenlopende manieren: er is straatprostitutie, bar- en caféprostitutie, prostitutie in bordelen of privéclubs, prostitutie via een escortbureau en advertenties en binnen de reguliere homoscene. Daar is op zich weinig nieuws aan. Maar we zien in een stad als Amsterdam wel duidelijke verschuivingen. Zo is het aantal jongensbordelen fors uitgedund, zijn er steeds minder cafés die primair als functie hebben om de contactlegging tussen jongensprostitués en klanten te faciliteren en is weinig meer te merken van straatprostituees op voorheen bekende plekken als het Rembrandtplein en het Centraal Station. Tegelijkertijd biedt internet tal van mogelijkheden om klanten te werven. Bevindingen van eerder onderzoek kunnen we daarom niet zomaar transponeren naar het heden. Dit geldt zeker voor de etnische achtergrond van prostitués. In het volgende hoofdstuk gaan we daar nader op in.

Voorlopige conclusies:
* In de literatuur worden verschillende typen jongensprostitués onderscheiden.
* Het is aannemelijk dat deze typen nog steeds bestaan.
* Tegelijkertijd zijn er duidelijke aanwijzingen dat de manieren waarop jongens contact leggen met klanten de laatste jaren zijn veranderd. Sommige manieren zijn minder dominant geworden, terwijl internet in belangrijke mate nieuwe wegen heeft geopend.
* Onbekend is of minderjarige prostitués in deze typen en vormen van jongensprostitutie voorkomen, c.q. meer of minder geconcentreerd zijn in bepaalde varianten.

1.7 Onderzoeksaanpak
De onderzoeksvragen hebben zowel betrekking op de omvang als op meer inhoudelijke aspecten van de problematiek van seksueel misbruik en prostitutie bij minderjarige jongens. Het lag dus voor de hand om gebruik te maken van een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Het onderzoek naar seksueel misbruik was vooral kwantitatief van aard en bestond voornamelijk uit het vergaren van cijfermateriaal, analyse van databestanden en dossierstudie.
Eerst werd dit deel van het onderzoek gedaan in Amsterdam en Twente. Daarna werden gegevens uit het hele land verzameld en geanalyseerd. Amsterdam en Twente werden gekozen om een beeld te krijgen van zowel een randstedelijke regio, als een meer landelijk gebied. Met deze variatie hoopten we een representatiever beeld te krijgen. Het onderzoek naar jongensprostitutie werd alleen uitgevoerd in deze beide regio’s. Daarbij zijn gesprekken gevoerd met politie, hulpverleners en andere sleutelpersonen, maar vooral werd veel tijd besteed aan veldonderzoek binnen de doelgroep, beginnend met observaties en informele gesprekken en uiteindelijk meer uitgebreide interviews met jongensprostitués.

In de hoofdstukken 3 en 4 wordt dieper ingegaan op de gehanteerde onderzoeksmethoden.

NOTEN
i. Om hun anonimiteit te waarborgen hebben de jongens in dit rapport een pseudoniem gekregen.
ii. Aanvankelijk was het voornemen om een secundaire analyse te doen van de onderzoeksgegevens van beide onderzoeken. Bij nadere beschouwing bleek dit weinig zinvol vanwege het zeer geringe aantal gevallen van seksueel misbruik in deze studies.

LITERATUUR
Allen D.M. (1980) Young Male Prostitutes: A Psychosocial Study. Archives of Sexual Behavior 9(5): 399-426.
Bijleveld C. & Hendriks J. (2007) Gezin en seksueel misbruik. Overdracht van daderschap en slachtofferschap van seksueel misbruik. Tijdschrift voor Criminologie 49(2):123-136.
Bovenkerk F, Komen M. & Yeşilgöz Y. (eds.) (2003) Multiculturaliteit in de strafrechtspleging. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Buijs L., Hekma G. & Duyvendak J.W. (2009) Als ze maar van me afblijven. Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Cusick L. (2002) Youth Prostitution: A Literature Review. Child Abuse Review 11(4): 230-251.
Daalder A. & Essers A. (2003) Seksuele delicten in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):354-368.
Diepenmaat A.C.M., Wal M.F. van der, Cuijpers P. & Hirasing R.A. (2006) Etnische verschillen in ongewenste ervaringen bij Nederlandse adolescenten. TSG Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 83 (3): 51.
Donker A., Kleemans E., Laan P. van der & Nieuwbeerta, P. (2004) Ontwikkelings- en levensloop-criminologie in vogelvlucht. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):322-329.
Edwards J.M., Iritani B.J. & Hallfors D.D. (2006) Prevalence and correlates of exchanging sex for drugs or money among adolescents in the United States. Sexually transmitted infections 82(5): 354-358.
Gelder P. van (1998) Kwetsbaar, kleurig en schaduwrijk. Jongens in de prostitutie: een verschijnsel in meervoud. Amsterdam: Thela Thesis.
Gemert F. van (1991) Noord-Afrikaanse en Turkse homomoordenaars. Justitiële Verkenningen 17(1): 87-106).
GGZ (2006) Cliënten in de ggz 2006. Amersfoort: GGZ Nederland.
Graaf H. de, Meijer S., Poelman J. & Vanwesenbeeck I. (2005) Seks onder je 25e. Utrecht: Rutgers Nisso Groep / Soa Aids Nederland.
Graaf H. de, Höing M., Zaagsma M. & Vanwesenbeeck I. (2007) Tienerseks: vormen van instrumentele seks onder tieners. Utrecht: Rutgers Nisso groep, WODC.
Gurp L. van & Timman S. (eds.) (1998) Kinderporno en kinderprostitutie in Nederland, de stand van zaken. Utrecht: Child Right Worldwide en TransAct.
Hendriks J. (2006) Jeugdige zedendelinquenten: een studie naar subtypen en recidive. Utrecht: Forum Educatief.
Horn J.E. van, Bullens R.A.R., Doreleijers T.A.H. & Jäger M. (2001) Aard en omvang seksueel misbruik en prostitutie minderjarige allochtone jongens, een verkennend onderzoek. Amsterdam: Fora en Vrije Universiteit.
IJzendoorn M.H. van, Prinzie P., Euser E.M., Groeneveld M.G., Brilleslijper-Kater S.N., Noort-van der Linden A.M.T. van, Bakermans-Kranenburg M.J., Juffer F., Mesman J., Klein Velder-man M. & San Martin Beuk M. (2007) Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden, Leiden Attachment Research Program, WODC.
Jong D. J. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Uitgeverij Aksant.
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 159H (Motie van het lid Arib c.s.).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 VI, nr. 163 (Verslag van een algemeen overleg).
Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, Aanhangsel, 1053 (vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden).
Kleijer-Kool L. (2006) Marokkaanse ontkennende verdachten in het kinderstrafproces. Proces (3): 97-105.
Kooistra O. (2006) Jongens huilen niet, seksueel geweld tegen allochtone jongens. Amsterdam: Amsterdams Centrum Buitenlanders.
Korf D.J. (1995) Dutch treat. Formal control and illicit drug use in the Netherlands. Amsterdam: Thesis Publishers.
Korf D.J., Nabben T. & Schreuders M. (1996) Roemeense trekvogels: nieuwkomers in de jongensprostitutie. Amsterdam: Thela-Thesis.
Korf D.J., Deben L., Diemel S., Rensen P. & Riper H. (1999). Een sleutel voor de toekomst. Tel- en consumentenonderzoek onder daklozen in Amsterdam. Amsterdam: Thela Thesis.
Korf D.J., Ginkel P. van & Wouters M. (2004). Je ziet het ze niet aan. Zwerfjongeren in Flevoland. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Korf D.J., Vliet E. van, Knotter J. & Wouters, M. (2005) Tippelen na de zone. Straatprostitutie en verborgen prostitutie in Amsterdam. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Lamers-Winkelman F., Slot N.W., Bijl B. & Vijlbrief A.C. (2006) Scholieren Over Mishandeling, resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Vrije Universiteit en PI Research.
Lampe A. (2002) The prevalence of childhood sexual abuse, physical abuse and emotional neglect in Europe. Zeitschrift fur psychosomatische medizin und psychotherapie 48: 370-380.
Leuw E., Bijleveld C. & Daalder A. (2003) Seksuele delinquenten. Tijdschrift voor Criminologie 45(4):330-337.
Leuw E, Bijl E.V. & Daalder A. (2004) Pedoseksuele delinquentie. Een onderzoek naar prevalentie, toedracht en strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Loeber R. & Farrington D.P. (2004) Verschillende oorzaken van delinquentie tussen etnische en nationale groepen. Tijdschrift voor Criminologie 46(4):330-346.
McMullen R. (1987) Youth prostitution: a balance of power. Journal of Adolescence 10: 35–43.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2005) Antenne 2004. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nabben T., Benschop A. & Korf D.J. (2007) Antenne 2006. Trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.
Nadon S.M, Koverola C. & Schludermann E.H. (1998) Antecedents to Prostitution, Childhood Victimization. Journal of Interpersonal Violence 13(2): 206-221.
Pedersen W. & Hegna K. (2003) Children and adolescents who sell sex: a community study. Social Science & Medicine 56(1): 135-147.
Poel S. van der (1991) In de Bisnis: professionele jongensprostitutie in Amsterdam. Arnhem: Gouda Quint.
Qrius (2005) Jongeren 2005. Het speelveld verandert. Amsterdam: Qrius.
Repetur L., Meinster N., De Kinderen M. & Schakenraad M. (eds.) (2005) Naar een effectieve en samenhangende aanpak van jeugdprostitutie. Utrecht: Transact, Informatiepunt Jeugdprostitutie.
Seng M.J (1989) Child Sexual Abuse and Adolescent Prostitution: A Comparative Analysis. Adolescence 24(95): 665-675.
Silbert M.H. & Pines A.M. (1983) Early Sexual Exploitation as an Influence in Prostitution. Social Work 28(4): 285-289.
Svedin C.G. & Priebe G. (2007) Selling sex in a population-based study of high school seniors in Sweden: Demographic and psychosocial correlates. Archives of sexual behaviour 36(1): 21-32.
Transact (2005) Factsheet jongensprostitutie: feiten en cijfers. Utrecht: TransAct
Weijnen F. (2006) De schaduw bedreigd, een explorerend onderzoek naar de effecten van toezicht op mannelijke prostitués in Amsterdam. Enschede: Universiteit van Twente.
Widom C.S & Ames M.A. (1994) Criminal Consequences of Childhood Sexual Victimization. Child Abu-se and Neglect 18: 303-318.
Wijk A.Ph. van (2005) Juvenile sex offenders and non-sex offenders: a comparative study. Wageningen: Ponsen & Looien.
Wittebrood K. (2004) Van delictmelding tot officiële aangifte: sprake van sociale ongelijkheid? Tijdschrift voor Criminologie 46(1): 56-71.
Wittebrood K. (2006) Slachtoffers van criminaliteit: feiten en achtergronden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.