Zo zijn onze manieren ~ Visies op multiculturaliteit in Nederland ~ Inhoudsopgave

Geen multicultureel drama of naief multiculturalisme maar een realistisch optimistische kijk op multiculturaliteit in Nederland. Vanuit persoonlijke ervaringen of op basis van eigen onderzoek geven de auteurs van deze serie stof tot nadenken over wat ieders bijdrage kan zijn aan een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan en mag komen.
Deze serie artikelen roept ons op de moed te hebben om de Nederlandse samenleving te beschouwen als ‘onder voortdurende constructie’. De auteurs laten zien dat (voor-)oordelen en rigide uitgangsposities niet leiden tot het vaak bezongen ideaal van integratie, maar juist bijdragen tot een verdergaande polarisatie en onbegrip. Iedereen die gelooft in radicale zelfkritiek en respectvolle kritiek van andersdenkenden moet deze serie lezen. Rozenberg Publishers – 2007 – ISBN 978 90 5170 862 2

Inhoudsopgave
Francio Guadeloupe, Vincent de Rooij – Inleiding

Deel I – Het verleden: De wortels van het nu

Lammert de Jong – Tegen de autochtone klippen op
Gloria Wekker – Een Nederlands Fotoboek … Momenten in de multiculturele samenleving
Maria van Enckevort – When Coming Home is no longer a Home-Coming
Brada Kwasi Koorndijk – Multiculturaliteit in Nederland: gevangen in een web van definities
Vincent de Rooij – Multiculturaliteit en meertaligheid: Een kritische beschouwing van het Dutch-only vertoog
Thijl Sunier – What’s in a name?

Deel II – Het heden: Een kritische beoordeling

Feia Tol – De inburgeringscursus: Eenheid of verdeeldheid?
Lucia Lindner – Inburgeren in Ghanees transnationalisme
Yiufai Chow – Multiculturele schizophrenie: ‘Jij bent anders, jij bent Chinees’
Mattijs van de Port – De Islam bestaat niet
Francio Guadeloupe – De zon van multiculturaliteit: Accepteren van wie we zijn
Irene Stengs – Intercultureel intermezzo

Deel III – De toekomst: Bakens van hoop

Pien van Langen – Een smeltkroes in het verpleeghuis
Chantal Gill’ard – We zijn allemaal verschillend en dat blijft
Daan Beekers – Verwante vreemden: Jonge moslims in een ontkerkelijkte samenleving
Erna Kerkhof – Berichten uit Niksland
Jeroen de Kloet – Een pleidooi voor multiculturele vervuiling
Yolanda van Ede – Doggy hondjes
Peter Geschiere – Nawoord

Over de auteurs




Zo zijn onze manieren ~ Inleiding

Inleiding
Dit boek wil op een kritische en onbevangen wijze kijken naar multiculturaliteit in Nederland. U leest het goed: multiculturaliteit, en niet multiculturalisme. Het –isme in multiculturalisme geeft aan dat het gaat om een ideologische stroming en dit boek wil niet de kritiekloze vertolker zijn van een specifiek politiek-maatschappelijk ideaal. De bijdragen in dit boek zijn bedoeld als kritische reflecties op de multiculturele staat waarin Nederland zich bevindt: die multiculturele conditie benoemen we hier met de term multiculturaliteit. Multiculturaliteit is geen politiek-maatschappelijk ideaal; het is een gegeven, een realiteit waarmee we ons moeten verhouden. En dat is precies wat de auteurs van dit boek doen: sommigen laten zien hoe moeilijk we het hebben met multiculturaliteit en wat de redenen daarvoor zijn; anderen zetten uiteen hoe mede-Nederlanders van verschillende afkomst door moeilijkheden heen elkaar leren kennen en waarderen en met elkaar tot nieuwe gedeelde praktijken komen; maar ook wordt duidelijk dat multiculturaliteit cultuurverschillen kan opleveren die niet of nauwelijks te overbruggen zijn en mogelijk kunnen leiden tot een nieuwe verzuiling van de samenleving. Dit boek geeft dus geen pasklaar antwoord op de problemen die onze multiculturele samenleving stelt; integendeel, de algemene strekking van de essays in dit boek is dat pasklare of eenduidige antwoorden op onze problemen niet bestaan. Het gemak waarmee vele politici spreken over integratie, Nederlandse identiteit, en eenduidige loyaliteit daaraan, is misleidend en gevaarlijk omdat het medeverantwoordelijk kan zijn voor processen die velen onder diezelfde politici willen stoppen: uitsluiting, xenofobie, politiek extremisme.

‘Zo zijn onze manieren…’ roept de vraag op over wiens manieren het in dit boek gaat. Natuurlijk klinkt in deze regel uit het bekende kinderliedje door dat dit ‘onze’ slaat op de mensen die het voor het zeggen hebben. In multicultureel Nederland zijn dat de witte Nederlanders die ieder die anders is dan zij simpelweg meedelen: dit is hoe wij het doen, als je mee wilt doen moet je doen zoals wij. Maar er is ook een meer subversieve lezing van het ‘onze’ mogelijk. Al die ‘andere’ Nederlanders kunnen immers ook zeggen: ‘zo zijn onze manieren…’.

Ook zij kunnen hun voorwaarden stellen aan de manier waarop wij met z’n allen, Nederlanders van allerhande komaf, met elkaar omgaan. Als iedereen gehoord wil worden en serieus genomen wil worden –en dat is toch waar het in een democratische, open samenleving om draait- moet dat ‘onze’ dus op alle Nederlanders slaan. Als dat zo is komt het integratiebetoog dat uitgaat van een denken waarin minderheden zich dienen te assimileren aan de dominante meerderheid, op losse schroeven te staan. Als we iedereen erbij willen houden zullen we ook naar iedereen moeten willen en kunnen luisteren, contact maken en conflicten aan durven gaan in een inter-culturele dialoog die kan, maar niet hoeft te leiden tot nieuwe manieren van denken en handelen. In plaats van veilig terug te vallen op starre gepolariseerde posities, roepen wij daarom alle Nederlanders op om de moed te hebben het contact en daarmee ook de discussie met anderen aan te gaan.

De auteurs van dit boek hebben de uitdaging opgepakt om buiten de tegenwoordig als veilig geldende grenzen van het assimilatiedenken te treden en hun mening te geven over multicultureel Nederland. Onder de auteurs bevinden zich wetenschappelijke onderzoekers, activisten, studenten, onafhankelijke intellectuelen, docenten, consultants, artiesten, en web chatters: een ratjetoe van mensen met verschillende politieke overtuigingen die niet onverschillig willen toezien hoe grote groepen in onze samenleving lijden door uitsluiting en discriminatie op basis van uiterlijke kenmerken, geslacht, seksuele geaardheid, religie, of klasse. ‘Wij’, de verzameling auteurs van dit boek vormen tezamen een kritische club, een collectief zonder ideologisch zwaartepunt of gedeelde dogma’s, een veelkleurige, multi-religieuze/multi-atheïstische verzameling van mensen die zeggen wat zij belangrijk achten, een nederige club ook die accepteert dat Nederlanderschap geen vaststaand gegeven is maar voor iedereen anders, voor elk van ons meervoudig en veranderlijk kan en mag zijn.

Het zal daarom ook niet verrassend zijn dat de bijdragen aan dit boek een radicale afwijzing inhouden van het denken in starre groepscategorieën (autochtoon versus allochtoon), het benoemen van individuen met behulp van categoriale labels (Nederlander, Marokkaan, Turk, Antilliaan et cetera), en het ‘weg’verklaren van sociale problemen door ‘raciale’, of culturele factoren. Beweren dat ‘Marokkaanse’ jongens crimineler en gewelddadiger zijn dan ‘Nederlandse’ jongeren omdat ‘Marokkaanse’ jongeren van huis uit gesocialiseerd zijn in de zogenaamde Riffijnse cultuur van wantrouwen en verdediging van eer en bezit door fysiek geweld, ontslaat ons van de plicht te onderzoeken of de verklaring niet mede of grotendeels kan liggen in sociaal-psychologische gevolgen van discriminatie, stigmatisering in het onderwijs, en negatieve stereotypering in de media. De culturele of raciale kaart trekken is aantrekkelijk voor de dominante groep omdat daarmee de schuld van de problemen bij de geëessentialiseerde raciale of culturele ander kan worden gelegd. Het is veel moeilijker om te doen aan zelfonderzoek, te kijken wat de eigen rol is bij het instandhouden van ongelijkheid en uitsluiting en mensen te zien als individuen in plaats van representanten van één specifieke sociaal-culturele groep met stereotype kenmerken. Om tot een groter onderling begrip en waardering te komen moeten we leren de granulariteit van ieder mens, elke sociale groep of sociale gebeurtenis te zien en te verkennen. Een politiek van granulariteit, van nuance, vergt moed en verbeeldingskracht: moed om vertrouwde overtuigingen te herzien en verbeeldingskracht om onszelf en anderen opnieuw uit te vinden. De essays in dit boek getuigen van die moed en verbeeldingskracht.

We hebben ervoor gekozen dit boek te verdelen in drie secties. In het eerste deel, Het verleden: De wortels van het nu, kijken auteurs naar hoe problemen in het heden geworteld zijn in een historische context. In het tweede deel, Het heden: Een kritische beoordeling, hebben we bijdragen opgenomen waarin een groep, verschijnsel of situatie die emblematisch is voor de huidige multiculturele conditie van Nederland aan kritische reflectie wordt onderworpen. De auteurs in het laatste deel van het boek, De toekomst: Bakens van hoop, laten ons zien dat er ook positieve verhalen verteld kunnen worden over verschil, diversiteit, maar ook hybridisering die een belofte voor de toekomst inhouden.

In de eerste sectie van het boek presenteren Lammert de Jong, Gloria Wekker, Maria van Enckevort, Kwasi Koorndijk, Vincent de Rooij, en Thijl Sunier beelden van de Nederlandse samenleving die afwijken van conventionele manieren waarop zij voorgesteld wordt. Nederland, zo stelt Lammert de Jong, lijdt aan een allochtonencomplex en discrimineert. Niet-westerse immigranten en hun kinderen worden nooit echte Nederlanders maar worden blijvend als ‘allochtonen’ geclassificeerd. Integratieproblemen worden geweten aan cultuurverschil terwijl men de ogen sluit voor allerlei vormen van discriminatie en uitsluiting waarmee immigranten en hun kinderen te maken krijgen. Als Nederland immigranten als volwaardige burgers wil opnemen, zal het zichzelf opnieuw moeten uitvinden als ‘land van nieuwkomers’ waarin ook in de praktijk dezelfde rechten en plichten hebben als alle andere Nederlanders.

Evenals de Jong, vraagt Gloria Wekker aandacht voor de instandhouding van het beeld van Nederland als tolerante, gastvrije en inherent anti-racistische samenleving. Het koloniale verleden wordt uit de nationale herinnering weggepoetst en daarmee kan men voorbijgaan aan het probleem dat het oude koloniale discours van gelegitimeerde ongelijkheid nog steeds een rol speelt in het Nederland van nu. Volgens Wekker moet Nederland zich eindelijk eerlijk rekenschap geven van wat er in het verleden is gebeurd om op die manier hedendaagse discoursen en praktijken van racisme te herkennen. De wijze waarop Surinaamse Nederlanders en anderen met herkomst buiten Nederland tegemoet worden getreden als zij weigeren mee te gaan in het kleur- en machtsontwijkend vertoog, laat zien dat het koloniale verleden nog steeds doorwerkt in het heden. Nieuwkomers echter die volop meedoen met het onderschrijven van een gekuiste versie van het Nederlandse verleden en de lof zingen van Nederland als bastion van liberale waarden mogen rekenen op een warm onthaal.

Maria van Enckevort’s essay kan gelezen worden als ondersteuning van Wekker’s visie, ook al lijkt zij te schrijven over een totaal verschillend onderwerp. Van Enckevort heeft het over hoe zij zich een tweederangs burger voelde omdat zij afkomstig was Limburg. Toen zij in Amsterdam ging studeren zorgde ze ervoor zo snel mogelijk haar Limburgse accent kwijt te raken om maar niet als ‘boerentrut’ gezien te worden. Je zou kunnen zeggen dat hier een geval van interne kolonisering beschreven wordt als je die term om puur pragmatisch redenen op mag rekken.

Kwasi Koorndijk’s bijdrage Multiculturaliteit in Nederland: Gevangen in een web van definities gaat dieper in op het probleem van meertaligheid in de multiculturele samenleving. Koorndijk bekritiseert de ideologie van de taalkundig homogene natie staat en het daaraan gekoppelde taalbeleid. Nederlandse beleidsmakers zijn verantwoordelijk voor een gestage erosie en uiteindelijke vernietiging van minderheidstalen en de culturen die onlosmakelijk met die talen zijn verbonden. Met het verdwijnen van deze talen wordt ook de vitaliteit van etnische gemeenschappen zoals de Surinaams Nederlandse aangetast. Volgens Koorndijk bestaat de samenleving uit verschillende etnische gemeenschappen die van de overheid uit respect verdienen. Als dat niet gebeurt, zal de samenleving daar als geheel uiteindelijk economisch onder lijden omdat leden van minderheidsgroepen, wiens talige en culturele erfgoed verloren is gegaan, moeite hebben een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij.

Vincent de Rooij belicht een ander aspect van meertaligheid. Zijn essay probeert duidelijk te maken waarom in debatten over de multiculturele samenleving en integratie in het bijzonder altijd maar weer wordt gehamerd op het leren van Nederlands. Er zijn natuurlijk uitstekende praktische redenen waarom nieuwkomers Nederlands dienen te leren. Maar er zijn ook redenen, vaak verborgen, die puur ideologisch gemotiveerd zijn en slechts het belang dienen van een beperkte groep in de samenleving. Het is in dit verband interessant te signaleren dat in de praktijk veel te weinig gedaan wordt om niet-Nederlandssprekenden Nederlands te laten verwerven op een snelle, efficiënte, en praktijkgerichte wijze. De kunstmatige wijze waarop nieuwkomers Nederlands krijgen aangeboden, staat veraf van en ontkent de praktijk waarin nieuwe vormen van Nederlands ontstaan die onder grote groepen binnen de samenleving de gesproken norm zullen worden, of dat al zijn. In plaats van die nieuwe hybride vormen van Nederlands te zien als een bedreiging voor de Nederlandse taal en identiteit, is het vruchtbaarder deze te waarderen als het geslaagde product van wederzijdse integratie.

In zijn fascinerende bijdrage What’s in a name? laat Thijl Sunier zien hoe ongemakkelijk of vreemd het kan zijn om van buitenaf een etiket opgeplakt te krijgen zonder daarom gevraagd te hebben. Sunier’s overgrootvader emigreerde vanuit Zwitserland naar Nederland. Sunier wist van zijn Zwitserse afkomst, ging met familie ook vaak in Zwitserland op vakantie maar beschouwde zich als Nederlander. Totdat hij 10 jaar geleden tot de ontdekking kwam dat er meer aan de hand was. We verklappen niet meer want dat zou de kracht en spanning van zijn essay tenietdoen. Interessant is dat Sunier’s persoonlijke verhaal toont hoe belangrijk het is zelf de macht en vrijheid te hebben om je identiteit op eigen wijze vorm te geven in plaats dat anderen jou een eendimensionale starre identiteit opleggen, zoals voor velen in multicultureel Nederland het geval is.  

In het tweede deel van het boek, Een ontmoeting met het heden: Een kritische beoordeling, ligt het gemeenschappelijke van de bijdragen in een kritische maar tegelijk invoelende kijk op het nu. In De inburgeringscursus: Eenheid of verdeeldheid? betoogt Feia Tol op overtuigende wijze dat de huidige investeringen in inburgeringsprogramma’s averechtse effecten kunnen hebben. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in een oriëntaliserende aanpak waarin het positieve met Nederland en het negatieve met de cultuur en het land van herkomst wordt geassocieerd. Dit veroorzaakt begrijpelijkerwijs fricties en irritaties die kunnen leiden tot verdere vervreemding tussen nieuwkomers en ‘autochtonen’. Tol is niet tegen inburgeringsprogramma’s maar betoogt dat deze zich zouden moeten richten op wat volgens haar essentieel is: het bevorderen van mogelijkheden om nieuwkomers te laten participeren als gelijken in het sociale en economische verkeer.

Het thema inburgering krijgt een geheel nieuwe, en waarschijnlijk voor velen onverwachte, invulling in het essay van Lucia Lindner. In Inburgeren in Ghanees transnationalisme gunt Lindner ons een blik op een groep immigranten die spectaculair afwezig zijn in de berichtgeving van problemen onder ‘allochtonen’. Die afwezigheid kan natuurlijk te maken hebben met hun kleine aantal, blinde vlekken bij onderzoekers, of het negeren van problemen die er wellicht wel zijn onder Ghanezen in Nederland. Maar Lindner geeft een andere verklaring. In Lindner’s beschrijving kunnen we Ghanezen met hun sterke geloof in de bijbel en in hard werken zien en begrijpen als Weberiaanse Protestanten (of misschien beter Pentecostals). Dat is de reden voor hun onzichtbaarheid. Ghanezen willen niet afhankelijk zijn van overheidssteun, zij willen geld verdienen en hun God prijzen. Hun identiteit lijkt gebaseerd op de bijbel en hard werken. Deze Ghanese identiteit is een transnationale identiteit waarop onze zorgen om Nederlanderschap en Nederlandse identiteit geen vat hebben. Net als duurbetaalde expats in dienst van transnationale ondernemingen doppen zij hun eigen boontjes maar leveren tegelijk een bijdrage aan de de integratie van Nederland in de internationale gemeenschap. Het is in dat opzicht jammer dat vele Ghanezen hun heil inmiddels elders zoeken omdat Nederlandse regel- en wetgeving hun pragmatische deelname aan de Nederlandse samenleving in de weg staat.

Yiufai Chow’s bijdrage Jij bent anders, jij bent Chinees is een interessant vervolg op de essays van Tol en Lindner. Waar een oriëntaliserende modus die bestaat uit het contrasteren van identiteiten wordt toegepast in inburgeringscursussen, en zonder twijfel ook elders in de Nederlandse samenleving, daar herinnert Yiufai Chow ons eraan dat het project van oriëntalisering nooit ‘af’ is. Er is altijd een rest: die groepen die niet voldoen aan de logica van het oriëntalisme die eist dat ‘autochtoon’ goed is en ‘allochtoon’ niet-goed. De presentie van het residu samen met de behoefte om de werkelijkheid en de logica van het oriëntalisme met elkaar te laten overeenstemmen, maakt dat de groepen die buiten deze logica vallen een speciale status toebedeeld krijgen. Deze groepen worden in een soort cultureel limbo geplaatst: ze zijn noch echte nieuwkomers noch echte gevestigde Nederlanders. Ze worden verbeeld als nieuwkomers van een bijzonder slag, en in die hoedanigheid worden zij gebruikt om structurele discriminatie te legitimeren. Eén zo’n groep, laat Yiufai Chow op overtuigende wijze zien, zijn Chinese Nederlanders. Binnen het dominante vertoog over integratie dat stoelt op een ideologie van assimilatie, zijn Chinese Nederlanders het voorwerp van een paradoxale redenering. Zij worden ten voorbeeld gesteld als ‘modelallochtonen’ met een modelcultuur: hun als typisch Chinees veronderstelde culturele waarden worden als verklaring aangevoerd voor hun positieve arbeidsethos waardoor zij geen financiële last voor de samenleving zijn. Paradoxaal genoeg worden zij welhaast vereerd omdat zij vasthouden aan zogenaamde traditioneel-Chinese culturele waarden, terwijl andere ‘allochtonen’ juist worden verguisd omdat zij zouden vasthouden aan hún cultuur. Om dit positieve beeld van Chinese Nederlanders mogelijk te maken laat men bewust of onbewust buiten beschouwing dat onder Chinese Nederlanders discriminatie op basis van seksuele geaardheid, gender, en ‘ras’ wijd verbreid is.

In de essays van Mattijs van de Port, Francio Guadeloupe en Irene Stengs gaat het, zij het op heel verschillende manieren, over waarachtigheid. Van de Port’s bijdrage De Islam bestaat niet is een vlammend betoog tegen essentialisering en homogenisering. Interessant in zijn betoog is dat hij niet alleen aandacht schenkt aan wat buitenstaanders, niet-moslims, als de ware Islam beschouwen maar ook aan het zoeken van jonge moslims naar een authentieke, waarachtige Islam. Hij situeert deze zoektocht in de context van het hedendaagse medialandschap met zijn onophoudelijke stroom van uitgeselecteerde beelden die alleen nog naar zichzelf en niet meer naar de werkelijkheid lijken te verwijzen. Dat creëert niet alleen de condities voor essentialisering maar creëert ook het verlangen naar waarachtigheid en authenticitiet.

In Francio Guadeloupe’s bijdrage gaat het om een andere vorm van waarachtigheid. Zijn levendige beschrijving van de heftige en confronterende stijl van contact tussen urbane jongeren en begeleiders, waarvan Guadeloupe er één is, laat zien dat deze jongeren de essentialisering en homogenisering die zo typerend is voor het sociale verkeer ‘voorbij zijn’, overstegen hebben. Deze jongeren met sterk uiteenlopende etnische en culturele achtergronden gebruiken classificerende termen maar weten deze ook buitenspel te zetten om zo conflict en verschil tussen hen en de begeleiders maar ook tussen hen onderling om te vormen tot eenheid en solidariteit. De waarachtigheid ligt hier in het gedeelde gevoel in staat te zijn de ander als gelijke te herkennen en te erkennen.

Irene Stengs’ Intercultureel intermezzo confronteert ons met verschil, verschil tussen haar en haar Pakistaanse buren dat uiteindelijk niet overbrugd kan worden. Dat zou in het beschreven geval alleen kunnen door het deels opgeven van sterk gevoelde eigen overtuigingen en dat is hier uitgesloten omdat daarmee het als authentiek ervaren zelf opgegeven zou moeten worden. Het verschil waarover Stengs schrijft betreft opvattingen over man-vrouw verhoudingen. Dit verschil kan niet onder de mat worden geveegd: het vraagt om confrontatie, er moet doorheen gewerkt worden. Dat geeft grote problemen omdat het van ons vraagt welke opvatting over man-vrouwrelaties superieur is. Het is belangrijk dat velen van ons dagelijks geconfronteerd worden met verwante problemen en daarin een positie moeten innemen. Stengs’ persoonlijke verhaal vertelt hoe zij en haar gezin zich engageerden met haar Pakistaanse buren wiens opvattingen over genderverhoudingen, vrouwenmishandeling, en vaderlijke bijdrage in de zorg voor kinderen, voor haar onacceptabel waren. Uiteindelijk kreeg Stengs te horen, niet zo zeer met woorden als wel door middel van ijzige stilte, dat zij zich met haar eigen zaken moest bemoeien. Stengs’ verhaal roept als belangrijkste vraag op of en in hoeverre we een ethiek van strategische tolerantie tegenover elkaar moeten cultiveren als een eerste stap in het creëren van een manier om als verschillende Nederlanders samen te leven.  

De laatste sectie van het boek De toekomst: Bakens van hoop vertelt de verhalen van de onvolprezen helden uit de dagelijkse interculturele praktijk die erin slagen nieuwe manieren van samenleven vorm te geven. Pien van Langen maakt ons deel van haar veldwerkervaringen in verzorgingstehuizen waarin het personeel voornamelijk bestaat uit nieuwkomers die zorg geven aan de slachtoffers van onze zorgeloosheid en veronachtzaming: de vele ouderen in onze samenleving die de laatste jaren van hun leven zelden of nooit bezoek krijgen van familie. Van Langen beschrijft hoe verzorgers en bewoners van deze tehuizen hybride sociaal-culturele praktijken van samenleven tot stand brengen, en zo de samenleving als geheel laten zien hoe mensen in staat zijn samen te leven met en door verschillen heen.

Chantal Gill’ard’s essay We zijn allemaal verschillend en dat blijft vertelt het verhaal van verschillende nationale sociale bewegingen die samen het project Companies Care opgezet hebben om bedrijven en overheidsdiensten ertoe te bewegen meer diversiteit te creëren in lagere en hogere echelons van hun organisatie: een betere mix dus van mensen met verschillende etnische afkomst, sexe, leeftijd, geaardheid, en lichamelijke vermogens. Op basis van persoonlijke overtuiging en verworven inzicht eindigt Gill’ard haar essay met het uitspreken van de hoop dat het moment komt waarop zij als ze haar vijfjarige zoontje moet uitleggen wat haar baan inhoudt, hem niet hoeft te zeggen dat hij leeft in een maatschappij waarin een systematisch onderscheid tussen personen op basis van huidskleur, lichamelijke vermogens, leeftijd, of seksuele geaardheid alledaagse praktijk is. 

Daan Beekers’ Verwante vreemden: jonge moslims in een ontkerkelijkte samenleving expliciteert wat impliciet blijft in Gill’ard’s essay over het belang van het aanvaarden van pluraliteit, namelijk dat overeenkomsten tussen groepen onzichtbaar blijven door het dominante discours over de multiculturele samenleving. Processen van cultuurverandering en –vernieuwing produceren onder de zo uiteenlopende Nederlanders een gemeenschappelijk uitgangspunt dat overeenstemt met de een hedendaagse Westerse opvatting van individualiteit. Beekers’ essay bespreekt de keuzes van jonge moslims niet in termen van wat ook wel de competitie tussen Prada en Allah is gedoopt. Zijn betoog heeft een politieke dimensie en is een kritiek op de overtuiging dat Islam in Nederland een anachronistisch verschijnsel is. In Beeker’s analyse worden we geconfronteerd met Islamitische liberalen die in veel opzichten lijken op Christelijke liberalen en die een groeiende groep vormen onder vrome moslims in Nederland.

In Berichten uit Niksland beschrijft Erna Kerkhof de sociale dynamiek van multiculturaliteit in een Rotterdamse nieuwbouwwijk. Brandpunt van aandacht in haar bijdrage is een basisschool die door het hanteren van aparte wachtlijsten voor autochtone en allochtone leerlingen een schoolpopulatie heeft die de bevolkingssamenstelling buiten school weerspiegelt. Onderscheidingen op basis van etnische, religieuze of culturele achtergrond lijken voor de leerlingen van deze school veel minder beladen, minder duidelijk en relevant, dan voor hun ouders. De omgang tussen leerlingen wordt vooral bepaald door gedeelde sociaal-economische achtergrond en opleidingsniveau van de ouders. Zoals we al zagen in het essay van Langen, leidt ook hier intensief contact in het dagelijks leven ertoe dat mensen van verschillende culturele achtergronden dichter tot elkaar komen.

In zijn essay met de uitdagende titel Een pleidooi voor multiculturele vervuiling betoogt Jeroen de Kloet dat het krampachtig zoeken naar pure identiteiten en culturen heilloos en gevaarlijk is. Het besef dat alle uitingen van cultuur altijd ‘vervuild’ zijn door invloeden van buitenaf kan ons bevrijden van cultureel essentialisme met zijn kunstmatige categorieën die het debat over de multiculturele samenleving belasten. Het begrip ‘vervuiling’ krijgt hiermee bij de Kloet dus een interessante onverwacht positieve lading. De Kloet laat zien dat multiculturele vervuiling volop gaande is, vooral in uitingen van populaire jongerencultuur, en constateert dat het goed is.

Het laatste essay, Doggy Hondjes van Yolanda van Ede, is een echte mind boggler. Het toont ons een radicaal liberalisme dat hedendaagse versies van seculier en religieus liberalisme maar ook van communitarisme met zijn modieuze denken over ‘ras’, etniciteit, gender, seksualiteit, en klasse deconstrueert. Het essay is in meerdere opzichten een open hyperbolische uitnodiging aan ons, de zo verschillende Nederlanders, kritische erfgenamen te zijn van alle ons omringende culturele uitingen. In lijn met deze uitnodiging stellen wij dat multiculturaliteit in een samenleving waarin ieder tot zijn recht kan en mag komen, van ons de bereidheid vergt een politiek te cultiveren van granulariteit, zowel voor de persoonlijke binnenwereld als ook voor de wereld buiten het eigen ik.




Tegen de autochtone klippen op

New York/Amsterdam, oktober 2007

I also noticed that strangers may live here, but on your conditions, your standards, your codes, your history, your enlightenment, and your ethics. You, who once was so versatile in how relative everything was, who knew how to survive surrounded by frenetic bombastic countries, are yourself becoming more and more snugly fixated on what you have and what you are, in stead of re-imagining strangers into a new community of wholeness. Charity you do, yes, lots of it. But you can only deal with us, the Third World, as charity and never as equals because you deeply believe: what you are, you have achieved by your hardworking selves, and what we are, is because we keep on lazily failing ourselves. (Antjie Krog, 2006) [1]

Démasqué
De confrontatie met niet-westerse nieuwkomers op het eigen terrein van de Nederlandse natie heeft geleid tot een démasqué van het tolerante Nederlandse ego van de Gouden Eeuw en het grenzeloze multinationale karakter van de Nederlandse handelsgeest. Het kosmopolitische aureool waarmee Nederland omgeven was heeft zijn glans verloren en veel van wat Nederland als klein land zo groot maakte staat thans ter discussie.

De verbeelding van Nederland, van wat Nederland is, van wat Nederland is geweest, wortelt diep. In de schilderijen van Rembrandt van Rijn, Rembrandt’s verbeelding dus, zou te zien zijn dat hij vrijzinnig en tolerant was.[2] Het immigrantenkarakter van de Dutch society in de Gouden Eeuw is door Jonathan Israël geboekstaafd.[3] Buitenlandse zeelui werkten in de havens en op de schepen. In het Amsterdam van de jaren 1650 trouwden meer buitenlandse mannen dan nieuwkomers afkomstig uit Republiek. Meer dan 40 procent van de zeelieden in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie kwam in de jaren 1650 uit het buitenland. De steden in Holland en Zeeland wedijverden om de Hugenoten uit Frankrijk, hun geld en vaardigheden. Hugenoten maakten 7 procent van de bevolking van de grootste steden uit.[4]

Jan Marijnissen stelt, en hij niet alleen, dat hier een traditie van tolerantie is die teruggaat tot de zeventiende eeuw en die te maken heeft met onze handelsgeest: ‘Het is een misvatting te denken dat Nederlanders in essentie racistisch zijn en discrimineren.’(cursief; ldj)[5] Ook Paul Scheffer heeft vertrouwen: ‘De meeste mensen hebben in beginsel niets tegen de aanwezigheid van migranten in Nederland en willen vreedzaam met hen samenleven.’(cursief; ldj)[6] Wordt met dit in beginsel en in essentie bemanteld dat het in de praktijk anders uitpakt? De kwestie van het Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali werd in de buitenlandse pers geboekstaafd als ‘a victory for intolerance in Holland’. Haar boek ‘The Caged Virgin’ werd in New York geadverteerd met een melodramatische verwijzing naar ‘now abandoned by her adoptive country.’ De Nederlandse minister-president sprak van imagoschade.[7] De vrees het historische kapitaal van een tolerante natie te verliezen is terecht, maar er is veel meer aan de hand. Jan Latten oreert dat Nederland zwanger is van segregatie en benadrukt dat normen, óók die over segregatie, kunnen veranderen, óók in Nederland.[8] De beeldvorming van de nieuwkomers wordt bewust gederailleerd om een overtrokken Nederlands cultuurbegrip te consolideren. Het gedrag van populistische politici biedt rugdekking aan sluimerend xenofoob gedrag; inderdaad, het wordt daardoor gelegitimeerd. De Nederlandse politiek schrikt er voor terug vreemdelingenhaat en racisme aan de kaak te stellen.[9] Het buitenland kijkt verbijsterd toe; Nederland lijkt een bange, kleinburgerlijke natie.[10] Het poldergepruttel van de Nederlandse natiestaat over vreemde (-lingen) zaken is niet van deze tijd.

Contrasten met migratie naar de VS en binnen het Caribische gebied plaatsen Nederlandse praktijken in een vergelijkend perspectief waardoor hun betekenis duidelijker wordt. Daarmee wordt niet gezegd dat het in de VS of Caraïben zoveel beter –of zoveel slechter- voor migranten is geregeld. De verschillen in grootte van deze landen, historische achtergronden, omvang en geschiedenis van deze migratie staan een vergelijkende waardebepaling in de weg. Wat met deze contrastwerking wél wordt beoogd is Nederlandse praktijken tegen het licht te houden om het autochtone navelstaren scherp in beeld te brengen.

Het démasqué betreft de volgende zaken. Nederland is niet zo tolerant als het zich verbeeldde toen het thuis met niet-westerse immigranten te maken kreeg. Nederland heeft een allochtonencomplex en discrimineert maar wil dat niet weten. Culturele eigenwaardigheden van nieuwkomers worden als torenhoge integratiedrempels opgeworpen en zij worden ertoe veroordeeld om te allen tijde vreemdeling, of ‘allochtoon’ te blijven. Het integratieprobleem wordt verwoord in culturele termen terwijl discriminatie op de arbeidsmarkt, de hypotheekmarkt en apartheid in het onderwijs niet als zodanig wordt benoemd maar wordt gehuld in termen van het hebben van een ‘kleurtje’ of van een ‘verkeerde achternaam’. Integratie via de werkvloer is in het verleden gehinderd door de verlammende beschaving van de Nederlandse verzorgingstaat. Door de vrijheid van onderwijs worden kinderen op witte en zwarte scholen uitgeselecteerd; nota bene, zwarte scholen zijn achterstandsscholen. Etnische concentraties in woonbuurt en stemgedrag worden als bedreigend ervaren. Het moment lijkt aangebroken om in Nederland een ‘civil rights’ beweging te mobiliseren.

Hollandse Nieuwe [11]
Over de nieuwe Nederlanders, de Hollandse Nieuwe, wordt woeste taal uitgeslagen die de verstandhouding over en weer ontregelt. Met grote regelmaat moeten criminele Antilliaanse jongeren, kut-Marokkanen, kakkerlakken, geitenneukers, achterlijke moslims, levensgevaarlijke islamieten en zwarte scholen het in de media opnemen tegen Nederlandse waarden en normen. De welwillende betrokkenheid bij de multiculturele samenleving van weleer is vervangen door radicale standpunten over de bedreiging van grote groepen onaangepaste migranten in de Nederlandse steden. Opmerkingen als ‘er zijn ook goede Antillianen’ zijn in bepaalde kringen verdacht en politiek absoluut niet correct.[12] Mensen zouden het op straat unheimisch (sic) vinden; daarom moet daar Nederlands worden gesproken. Eerste-en-tweede-generatie-niet-westerse allochtonen worden in dreigende statistieken op elkaar gestapeld. Om de breuk met het vertrouwde zelfbeeld te legitimeren wordt de nieuwe werkelijkheid welbewust in meeslepende taal verwoord; een multicultureel drama wordt bedacht. Suggestieve en gratuite beelden van migranten die een hoogontwikkeld Nederland niets te bieden hebben worden aangedragen om dit drama te bevestigen.[13]

Integratie op de wieken van de multiculturele samenleving mag niet meer; het begrip multiculturele samenleving is in Nederland afgeserveerd. Daarmee zouden we onze cultuur te kort doen, onze eigenwaarde onderschatten en ons besef van de grootsheid van onze geschiedenis wegspoelen. Hoezo? Enige kritische zelfreflectie ten aanzien van opgeblazen Nederlandse eigenwaarden kan echt geen kwaad. Is Nederland werkelijk het beste land van de wereld? [14] En trouwens, waarom zou een Nederlandse multiculturele samenleving een weg-met-ons-Nederland moeten impliceren? In de VS wordt de nieuwkomer het beeld van the American people met veel getoeter en nationalistisch ritueel – met de hand op het hart- aan het verstand gebracht. Daar worden diversiteit en multicultureel als positieve kenmerken van de samenleving beschouwd. De VS immigratiewet van 1990 kent een diversity programma (met minimale vereisten), ook wel lottery genoemd, voor ingezetenen van landen die ondervertegenwoordigd zijn in de migratie stroom naar de VS. Mensen zonder familierelaties in de VS krijgen hiermee ook een kans te immigreren. Erkenning van land van herkomst en etnische diversiteit blijkt het sterke appèl van the American people niet in de weg te staan; integendeel, dit appèl is veel sterker dan het voorheen zo tevreden sudderende Hollandse poldergevoel. In de VS wordt immigratie ervaren als een Amerikaans belang terwijl in Nederland het samenleven met vreemdelingen een multicultureel drama veroorzaakt, althans zo verbeelden we ons dat. Aan de culturele verschillen tussen Nederlanders van de eigen stam gaan we dan voorbij. Wie in Nederland van de bijstand moet rond komen leeft in een totaal andere (armoede) cultuur dan de bevolking van de Amsterdamse grachtengordel of Wassenaar. Ook het leven van de alleenstaande, de nieuwe hoeksteen van de samenleving,[15] ziet er heel anders uit dan dat van de tweeverdieners met kinderen in de crèche. Daarentegen wordt het samenleven van Ons Nederlanders met mensen die van elders komen, met mensen met een andere huidskleur, een andere taal, en met een andere religie als een drama voorgesteld.

De multiculturele samenleving heeft het afgelegd in de competitie tussen culturen, namelijk welke de beste is, misschien niet aller tijden, maar wel zeker nu: de onze![16] En deze wordt bedreigd. Sommigen achten een nieuwe godsdienstoorlog onvermijdelijk.[17] De oorlog in Irak, terreur en de dreiging van terreur – niet óf Nederland daar ook mee te maken krijgt; maar: wanneer?- heeft vanzelfsprekende zekerheden van onze cultuur diep geraakt. De schok van fundamentalistische terreur heeft het denken over eigen welvaart, veiligheid, legitimiteit van geweld en uitbesteding van marteling, godsdienstige verdraagzaamheid en respect voor religieus gedrag doen kantelen. Er wordt gesproken van een keerpunt in de vaderlandse geschiedenis.[18] Tegen die achtergrond wordt de Nederlandse integratieproblematiek vele malen uitvergroot. Het een staat niet los van het ander. Door de terroristische dreiging wordt de toch al niet zo sterke positie van de nieuwkomer in de Nederlandse samenleving verder verzwakt.

Nog maar kort geleden was ondenkbaar dat onze welvaart zou kunnen worden bedreigd. Onmiddellijk na 9/11 schreef Kaplan: ‘Luxe heeft bescherming nodig. Hoe welvarender een gemeenschap, hoe meer zij bereid zal zijn omwille van het behoud van haar materiele welvaart morele compromissen te sluiten (…) Hoe groter de economische macht, des te groter de militaire macht die nodig is om die te beschermen, vooral vanwege de jaloezie en wrok die een dergelijke economische macht oproept.’[19] De mateloze welvaart van het Westen is verdiend en Moslims moeten niet kniezen over hun Ottomaans en Moors verval. De stoppen dreigen door te slaan. Onze Westerse levensstijl, roept, ja eist nu openlijk om bescherming, indien nodig met geweld. Het fluisterende geweten over andermans ellende in een wereld van verschil, moet nu echt het zwijgen worden opgelegd. Dat wat eerder als slordige rafels van een exuberante Westerse consumptiecultuur werd ervaren, wordt onder tafel weggemoffeld.

Onbehagen met de erosie van de eigen Nederlandse samenleving wordt gemixt met niet-westerse migratie, met vreemde religie en cultuur, kwetsbare welvaart, en nu dus óók met de dreiging van terreur. Pim Fortuyn was hierin onovertroffen, maar sinds zijn dramatisch verscheiden hebben andere mixers dit populistische handwerk overgenomen. Deze mix moet worden gecorrigeerd; de migrant en zijn positie in de Nederlandse samenleving moet scherp worden onderscheiden van zowel Nederlandse complexen als van fundamentalistische terreur.

Allochtonencomplex
Een immigrant in Nederland wordt geen echte Nederlander; hij, zij en hun kinderen worden levenslang als allochtoon geclassificeerd. In Nederland zijn veel meer allochtonen dan immigranten. Elders in de wereld kent men geen allochtonen, daar worden immigranten geteld. Het Nederlandse demografische landschap van immigranten en allochtonen is in vergelijking met het Caribische gebied en de VS nogal vlak. Op de Caribische eilanden is migratie altijd al een ‘way of life’ geweest, van levensbelang zowel voor het individu, de familie als voor de eilandelijke economieën. Daar wordt zó veel gemigreerd dat naast de roots (waar ben je geboren?) ook de routes (welk traject heb je achter de rug?) de persoonlijke identiteit helpen bepalen.[20] En in de VS wordt immigratie al eeuwenlang wettelijk gereguleerd, onder andere met het oog op de behoefte van de Amerikaanse economie. Toch, er zijn daar ook miljoenen illegale immigranten die in sommige staten hun lot absoluut niet zeker zijn. In 2006 heeft parlementaire actie om deze illegalen, voornamelijk Latino’s, te legaliseren in enkele staten tegenreacties opgeroepen in de vorm van willekeurige controles door lagere overheden waardoor veel vaker dan voorheen illegalen aan de immigratie dienst worden gemeld, worden vastgezet en uitgezet. (On-)gegronde geruchten over raids op illegalen jaagt mensen van de werkplaats en kinderen worden abrupt van school gehaald.[21] [22] In 2006 wordt het aantal illegalen op 11 á 12 miljoen geschat. New York telt ca 0,5 miljoen ‘undocumented people’. Daarvoor geldt als bestuurlijke leefregel: blijf met je handen van onze illegalen af: ‘They are America’.[23]

In zijn nieuwjaarsrede van 2005 sprak de gezaghebber van het eilandgebied Sint Maarten, Nederlandse Antillen, Koninkrijk der Nederlanden, de bevolking aan met ‘born to be here !’ en reageerde daarmee op de born here aanhangers, onder andere in de Kamer van Koophandel en in het bestuur van de Haven, die vinden dat de locals het voor het zeggen moeten hebben. Maar wie zijn de locals? Sommigen op Sint Maarten houden vol dat echte locals mensen van de derde generatie zijn, dus wier overgrootouders op Sint Maarten arriveerden. Maar de statistiek (zowel op het Franse deel als op het Nederlands-Antilliaanse eilandgebied) rekent de born here als local. Dit betekent dat kinderen van nieuwkomers uit verre herkomstlanden zoals Hongkong-China net zo goed local zijn als zij waarvan de moeder en grootmoeder op het eiland geboren zijn.[24] Bij de verkiezingen op Sint Maarten in januari 2006 bleek dat slechts een kwart van de ruim 18.000 stemgerechtigde kiezers op Sint Maarten is geboren; de helft is elders in de Nederlandse Antillen geboren.

In de jaren 1990 prijst New York zich gelukkig met verrassend hoge immigratie cijfers. Rond de eeuwwisseling is ruim 40 procent van de inwoners in het buitenland geboren, dat was 35 procent in 1998; 28 procent in 1990; en in 1970 slechts (!) 18 procent.[25] Niet sinds 1910 is het aandeel in het buitenland geboren inwoners zo hoog geweest. Wanneer immigranten en hun in de VS geboren kinderen bij elkaar worden opgeteld, maken zij 60 procent van de bevolking van NYC uit. In Nederlandse optiek betekent dit dat 6 van de 10 New Yorkers allochtoon is. Zonder deze migratie zou de bevolking van NYC zijn gekrompen. Voor het eerst in 2005 vormen de blanken, dat wil zeggen de non-Hispanic whites, in het electoraat van New York een minderheid van 48 procent. In 1989 was dat nog een meerderheid van 56 procent. De meest voorkomende naam in het kiesregister is nu Rodriguez.[26] Ketchup op tafel is door salsa vervangen. Onder leiding van burgemeester Bloomberg bereid New York zich planmatig voor op een forse toekomstige bevolkingsuitbreiding: nieuwkomers wel te verstaan.

Vergelijk dit met de situatie in het Nederlandse deel van het Koninkrijk waar in Nederland geboren kinderen waarvan ten minste één van de ouders een nieuwkomer is, tot hun laatste ademtocht als allochtoon worden bijgeteld in grimmige statistieken die de teloorgang van Nederland suggereren. Bijvoorbeeld, een in Nederland geboren man van 50 jaar, met een Curaçaose moeder die 60 jaar geleden met een Nederlandse pletter uit Curaçao naar Nederland is gekomen, blijft tot aan zijn dood een niet-westerse allochtoon. Uit oogpunt van de doelstelling van een minderhedenbeleid was deze classificatie indertijd goedbedoeld, maar zij is nu stigmatiserend en een sta-in-de-weg van Nederlands burgerschap. De VS kent geen allochtonen categorie. Daar is het gebruikelijk om met gepaste eigenwaarde ook het land van herkomst van US-citizens te memoreren: Polish-American, Chinese-American, etc. Op het censusformulier mag betrokkene zelf zijn etnische categorie, desnoods meerdere, kiezen, inclusief ‘none of the above’.

In Nederlandse media, nieuwsbulletins en populaire literatuur worden allochtoon statistieken geprostitueerd om de aandacht van een wijfelend publiek te trekken. Bij voorbeeld, de Integratiekaart 2006 van het Centraal Bureau voor de Statistiek laat zien dat bijna één of de vijf inwoners (19.5 procent) van Nederland allochtoon is.[27] Maar het werkelijke percentage immigranten uit niet-westerse landen is 6.2 procent van de totale Nederlandse bevolking; dat was 10 jaar eerder 4.8 procent.[28] In deze categorie tellen eeuwenlange medelanders zoals Surinamers en Antilliaanse Nederlanders als allochtonen mee. In de twee grootste regios, Amsterdam and Rotterdam, is de allochtoon ratio veel hoger, 38 procent in de regio Amsterdam and 30 procent in de Rotterdamse regio.[29] [30] Maar het aandeel van de eerste generatie niet-westerse mmigranten in deze steden schommelt rond 20% en neemt af.[31] Dit gebruik van allochtoon statistieken draagt bij aan de beeldvorming van een overweldigend cohort vreemdelingen in de blanke boezem van de Nederlandse natie, een Allochstan als het ware. Ook onze ‘eigen’ Ian Buruma spreek hier een woordje mee in zijn boek Murder in Amsterdam over de moord op Theo van Gogh:
In 1999, 45 percent of the population (of Amsterdam) was of foreign origin. If projections are right, this will be 52 percent in 2015. And the majority will be Muslim.[32]

Hoeveel generaties ‘of foreign origin’ heeft Buruma op het oog? Westerse en niet-westerse worden op één hoop gegooid. Hij maakt geen onderscheid tussen de uiteenlopende ‘grades and shades’ van gelovige Moslims. Specificatie van deze cijfers geeft een ander beeld: in 1999 wordt 31 procent van de Amsterdams bevolking geclassificeerd als niet-westerse allochtoon; voor 2015 valt de prognose iets hoger uit, 32 procent. Het aandeel niet-westerse allochtonen in de Amsterdamse regio was in 1999 22 procent; voor 2015 wordt dit geprognosticeerd op 24 procent.[33] Nergens is een prognose te vinden dat in 2015 de meerderheid van de Amsterdammers van vreemde origine Moslim is. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek kan worden afgeleid dat van de Amsterdamse allochtoon bevolking, dus eerste en tweede generatie samengenomen, maximaal 1/3 maar meer waarschijnlijk iets meer dan ¼ Moslim zal zijn. Buruma’s presentatie roept willens en wetens een beeld op dat steden in Nederland worden bevolkt door grote groepen vreemde(-lingen) Moslims. Voor Wilders c.s. is dit beeld een afgodsbeeld waarmee hij rondgaat om aanhangers te werven. Wilders waarschuwt voor een ‘tsunami van islamisering’ van Nederkand: ‘Moslims zullen de Nederlandse samenleving overspoelen en criminaliteit en overlast veroorzaken, ook op het platteland. Hun intolerante en gewelddadige cultuur zal de Nederlandse samenleving raken ‘in het hart’, in onze identiteit’.[34] Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) schat dat in 2050 ca 9 procent van de Nederlandse bevolking Moslim is: ‘echt geen tsunami te bekennen’ kopt de Volkskrant in oktober 2007.[35]

Deze beeldvorming van de Nederlandse samenleving kaatst terug op de positie van immigranten. Zij worden nu allereerst als Moslim gezien.[36] Terroristische aanvallen in de Verenigde Staten (9/11) en Europa (Londen en Madrid) hebben anti-immigratie sentimenten aangewakkerd en ‘ons soort mensen’ van een rechte rug voorzien. Andrew Wheatcroft’s Infidels traceert de geschiedenis van maledicta, woorden en beelden die haat en nijd uitdrukken, over en weer, tussen Christendom en Islam.[37] Door 9/11 en de daarop volgende ‘war on terror’ is de ambivalentie tegenover de Islamitische wereld versterkt. Volgens Wheatcroft hebben deze gebeurtenissen als katalysator gewerkt van een bestaande en diepgewortelde angst. Anderzijds zindert Bruce Bawer’s While Europe slept van maledicta die van de haat van de Islamitische wereld tegenover het Westen getuigen. Bawer’s vooringenomen beeld wordt door hem bevestigd met observaties als: ‘the rage in the eye of many Muslim men at the sight of the ultimate spectacle of dis-honor –a Dutch woman bicycling to work.’ [38] Hij meent dat degenen die zijn spoor van maledicta niet zien, waaronder the Dutch, met open ogen slapen. Bawer spreekt van Europa’s Weimar moment. Ook Ayaan Hirsi Ali strooit met maledicta. Zij meldt in the New York Times: ‘Our Dutch Moslims hardly speak any (Dutch), or take the trouble to speak Dutch. The second generation that does, seems to have learned only insults and terrible words to throw at people.’[39] Sinds 9/11 hebben veel Moslims in Nederland ervaren dat hun status is veranderd. Zij worden niet langer gezien als buren, collega’s op het werk, mede-studenten, passanten op straat of allochtonen (sic), maar allereerst als Moslims, en worden als zodanig geïndentificeerd met Islamitisch wangedrag, waar en wanneer dan ook in de lange conflictueuze geschiedenis van Christendom, het Westen en Islam. De maledicta van weleer vinden een eigentijdse tegenhanger in het Nederlands immigratie- en integratiejargon van onder andere de heer Wilders en mevrouw Ayaan Hirsi Ali; het kan verkeren.

Ook in de verkiezing van volksvertegenwoordigers is het allochtonencomplex doorgedrongen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2006 heeft allochtoon Nederland massaal Partij van de Arbeid gestemd. Sommigen hebben toen gewaarschuwd voor deze politieke concentratie van de allochtone stem; het zou Nederland kunnen splijten in een westers-niet-westerse tegenstelling; in een etnisch eilandenrijk.[40] Meer dan honderd jaar geleden stemden de Gereformeerde kleyne luyden allemaal op de Anti Revolutionaire Partij (ARP). Het bracht de Gereformeerde mannenbroeders in de politiek, de Vrije Universiteit en het bijzonder onderwijs; dat waren emancipatoire reuzenstappen. In die tijd winkelden de Gereformeerden bij slagers en bakkers van hun kerk. Waarom wordt thans een krachtige allochtone stem cultureel beladen met een niet-westers etiket en splijtend erfgoed? Het erfgoed van de gereformeerde mannenbroeders is in de laatste decennia van de 20ste eeuw vrijwel rimpelloos geïmplodeerd toen ook de kleyne luyden zich ontwikkelden tot vrije individuen, welvarend, calculerend en modern.[41] Vitale etnische of levensbeschouwelijke tekenen van maatschappelijk en politiek leven zijn niet per sé maatschappelijk desintegrerende splijtzwammen; integendeel, zij kunnen nieuwkomers helpen aan maatschappelijk kapitaal om een opstap te maken in een inburgeringtraject.

Allochtonen emigreren omdat ze het Nederlandse allochtonencomplex beu zijn. Ira Kip, geboren in Amstelveen, met Arubaans/Surinaamse ouders, getogen in Amsterdam, 25 jaar, vertrekt in december 2005 naar New York; ze wil niet langer in eigen land als allochtoon worden behandeld. In april 2006 werd ze toegelaten tot de regie opleiding voor Master of Fine Arts van de New School for Drama. Buitenlandse expats, werkzaam bij internationale instellingen en bedrijven in Nederland, klagen steen en been over de Nederlandse bureaucratie, wachtlijsten en het groeiende wantrouwen tegenover vreemdelingen. Oud-politici signaleren dat de Nederlandse assertiviteit en openheid heeft plaatsgemaakt voor vertwijfeling en treurnis om het ‘verwaarloosde nationalisme’ en de ‘verloren identiteit’.[42] Ondertussen mijden buitenlandse studenten het land waar tussen 1626-1650 aan de universiteit van Leiden meer allochtonen dan autochtonen studeerden.[43] Dit laatste wordt vermeld in The Dutch Republic. Its Rise, Greatness, and Fall; maar dat was toen, lang geleden, toen Nederland nog groot was.[44]

Civil rights
Het vertrouwde Nederlandse mooi weer beeld blijkt niet in staat de veranderingen in eigen land en de omringende wereld te integreren in een vernieuwde imagined community.[45] Nederland is overrompeld en verstard door een buitenwereld die niet buiten te houden is. De eens zo krachtige verbeelding van kerk en natiestaat werkt niet meer nu Nederland is geseculariseerd en handel en wandel geen grenzen meer kennen. Immigranten zijn van deze buitenwereld een tastbaar fenomeen. De erfdragers van een rijke Nederlandse beschaving reageren in een opgeblazen idioom van Nederlandse waarden en normen. Deze moeten aan de man worden gebracht in een moreel Esperanto dat ook voor nieuwkomers verstaanbaar moet zijn.[46] Deze oproep klinkt schril -voor wie het horen wil- in een allochtonenwereld van zwarte scholen en discriminatie, naar huidskleur en herkomst, versterkt door angst voor de Islam en niet-westerse etniciteit. Bovendien kent het Nederlandse welbehagen een ongemakkelijke tegenhanger in de welbekende wereld van verschil. Dag in dag uit wordt de Nederlander, zowel ick van Duytschen bloet als die van de inburgering, geconfronteerd met een buitenwereld waar Nederlandse waarden er niet toe doen.

Wat zijn de Nederlandse ambities? Moet de nieuwkomer naar onze maat worden gesneden, dat wil zeggen geassimileerd? Of worden culturele diversiteit, etnische identiteit, meervoudig burgerschap erkend als positieve waarden? Dat laatste is een veeleisend traject; het gaat niet vanzelf. De eis van culturele integratie legt de nadruk op de achterstand van de allochtoon ten opzichte van de Nederlandse samenleving. Dit probleem heeft ook een achterkant, namelijk de ongeschiktheid, de onwil en het ongemak van Nederland om de Hollandse Nieuwe te integreren. Politiek, ambtenarij en media opereren met stigmatiserende begrippen als zwart, allochtoon en autochtoon.[47] Immigranten krijgen in Nederland te maken met een allochtonencomplex; uitsluiting en discriminatie; blokkades op de arbeidsmarkt; segregatie in het onderwijs; een gedoogcultuur voor de één en Rita regels voor de ander. Dat in andere Europese landen nieuwkomers eveneens in een lastig – mogelijk zelfs nog moeilijker- integratie parcours zitten is verhelderend, maar doet niets af aan het wel en wee van Hollandse Nieuwe.[48]

Jazeker, Nederland moet de nieuwkomer eisen stellen: zich houden aan de wet en de daarin verankerde waarden; kennis van de taal; en sociaal-economische zelfredzaamheid. Maar daarnaast moet Nederland de immigranten de gelegenheid geven te kúnnen integreren. Daartoe moet Nederland zichzelf weer uitvinden, nu als een land van nieuwkomers. Wanneer nieuwkomers voortdurend worden blootgesteld aan het ongemak van de Nederlandse samenleving hen als volwaardige burgers te integreren, loopt hun integratie faliekant van de rails. De uitdaging aan de nieuwkomer om een Modern Nederlands Peil te bereiken is vals wanneer hij of zij in het dagelijkse leven niet gelijkwaardig wordt behandeld.[49] De Hollandse Nieuwe moet ervaren dat hij burger is in een land waar de rechten van de mens – zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens- voor iedereen gelden én in de praktijk worden gebracht. Dat zou het keurmerk van de Nederlandse natie moeten zijn. Dit keurmerk is een opgave, zowel voor de Nederlandse natie-staat als voor de nieuwkomers. Deze opgave is universeel en kan zodoende mensen verenigen die eerder door landsgrenzen, etniciteit, welvaart, ras, taal, én door de tamboer van Nederlandse waarden en normen gescheiden waren. In deze opgave zal Nederland zich kunnen hervinden als een klein land dat (weer) groot wil zijn, inderdaad ‘het beste land van de wereld.’ Dat betekent werk aan de winkel, tegen de autochtone klippen op.

* Dit artikel was een voorschot op: Being Dutch, more or less. Publicatie, voorjaar 2008. Verschenen in 2010 bij Rozenberg Publishers ISBN 978 90 3610 210 0

Met dank aan Sjoerd Zanen, Hans van de Vijver en Jaap Huizinga (overleden) voor de kritische begeleiding van deze tekst.

Noten
[1] Krog, Antjie, “I speak, holding up your heart…”. Cosmopolitanism, Forgiveness and Leaning toward. Groningen, 24e Van der Leeuw Lezing, 3 November 2006
[2] Gerda Hoekveld-Meijer, De God van Rembrandt. Besproken in Trouw, 9 januari 2006.
[3] Jonathan I. Israël, The Dutch Republic. Its Rise, Greatness, and Fall 1477 – 1806. Oxford: Oxford University Press, 1998. Paperback edition with corrections.
[4] Jonathan I. Israël (1998), pp. 623-628.
[5] Jan Marijnissen. In: Guido Derksen, Hotspot Holland. Gesprekken over de multi-etnische staat van Nederland, p. 38. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas, 2005.
[6] Paul Scheffer. In : Marcel ten Hooven, (ed.), De lege tolerantie. Over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland, p. 112. Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2002 (Tweede, herziene druk).
[7] Naar aanleiding van het optreden van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie inzake het Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali toonde de minister-president zich verontrust over de imagoschade van Nederland in het buitenland: Het beeld dat er geknaagd wordt aan onze tolerantie, dat je hier niet vrijuit kunt spreken en dat we unfair zijn tegenover mensen, bevalt mij totaal niet. Trouw, 20 mei 2006.
[8] Jan Latten, Zwanger van segregatie. Een toekomst van sociale en ruimtelijke segregatie? Amsterdam: Vossiuspers UvA, 2005.
[9] Een onderzoek in opdracht van het ministerie van Defensie, brengt een overwegend negatieve houding van militairen ten opzichte van de multiculturele samenleving aan het licht. De onderzoekers noemen de resultaten zorgwekkend. Staatssecretaris Van der Knaap van Defensie vraagt zich af of deze conclusies wel kloppen; hij heeft een heel ander beeld. Volkskrant, Conclusie studie discriminatie in leger betwijfeld, 20 juni 2006.
[10] Interview van Stella van Rijn met Harry Starren, Intercultureel kruisbestuiven in training. De Baak geeft trainingen op Curacao. Coaching, december 2004
[11] Onder de benaming ‘Hollandse Nieuwe’ wordt de programmering van Cosmic Theater, Amsterdam, geadverteerd. Cosmic is de ontmoetingsplaats voor cultureel diverse podiumkunsten in Nederland. Cosmic staat bekend als allochtonen theater.
[12] Interview met Marco Pastors. De raad is potsierlijk en amateuristisch. Trouw, 16 januari 2006.
[13] Bijvoorbeeld, Paul Scheffer in een interview met Marcel ten Hooven: ‘In hoeverre heeft degene die in een bootje zijn leven riskeert om het Europese vasteland te bereiken, iets te bieden dat voldoet aan onze behoefte aan een computerdeskundige?” In: Marcel ten Hooven (red.) (2002), p. 114.
[14] Han van der Horst vraagt zich af: ‘wat mag je in de eenentwintigste eeuw van een Nederlandse burger verwachten.’ Hij benadrukt het organiseren van de diversiteit ‘in jezelf en in de samenleving’ waar de ‘zwarte vlaggen van de tegenstander voor wijken’, pp. 152-157. In: Het beste land van de wereld. Waar komen onze normen en waarden vandaan? Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2005.
[15] Eveline Brandt, ‘Alleenstaande wordt de nieuwe ‘hoeksteen’. Trouw, 14 februari 2006.
[16] Chris Rutenfrans, ‘Onze cultuur is de beste’, pp. 20-28.In: Jaffe Vink en Chris Rutenfrans (eds.), De terugkeer van de geschiedenis. Letter en Geest. Amsterdam: Trouw/Uitgeverij Augustus, 2005.
[17] Matthias Smalbrugge (2005), ‘Er komt een nieuwe godsdienstoorlog’, pp. 302-313. In: Jaffe Vink en Chris Rutenfrans (2005).
[18] Karel van Wolferen & Jan Sampiemon, Een Keerpunt in de Vaderlandse Geschiedenis. Amsterdam: Meulenhoff, 2005. En: Karel van Wolferen, de ondergang van een wereldorde. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Contact, 2003.
[19] Robert Kaplan (15 september 2001), vertaald ‘De terugkeer van de geschiedenis’. In: De terugkeer van de geschiedenis (2005), pp. 46-50.
[20] Francio Guadeloupe, Chanting down the New Jerusalem. The politics of Belonging on Saint Martin and Sint Martin. Academisch Proefschrift. Amsterdam: Rozenberg Publishers, 2005.
[21] Immigrants panicked by rumors of raids. The New York Times, 29 april 2006.
[22] Stop the raids. The New York Times, 4 oktober 2007.
[23] They are America. Hoofdartikel in The New York Times, 2 mei 2006.
[24] Francio Guadelope (2005), p. 52.  
[25] Arun Peter Lobo, U.S. Diversity Visas are attracting Africa’s Best and Brightest. Population Reference Bureau, 7 February 2006. En: Joseph J. Salvo & Arun Peter Lobo, Immigration and the Remaking of New York: 1970 –1998, p. 11. In: Journal of Immigrant & Refugee Services, Vol. 1 (1) 2002.
[26] San Roberts, ‘N.Y.’s Ever Changing Electorate: Next, the White Minority’, New York Times, 13 september 2005.
[27] Centraal Bureau voor de Statistiek, Integratiekaart 2006. Cahier 2006-8. Tabel 2.1.
[28] SCP (2005), p. 27.
[29] Centraal Bureau voor de Statistiek, Allochtonen in Nederland 2004. Den Haag, 2004.
[30] Volgens een andere bron is in 2006 1 op de 3 inwoners van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag niet-westers allochtoon. In: Sociaal en Cultureel Planbureau, Interventies voor integratie. Het tegengaan van etnische concentratie en het bevorderen van interetnisch contact, p. 36. Den Haag, 2007.
[31] Centraal Bureau voor de Statistiek, WEBMAGAZINE, Helft van de jeugd in grote steden niet-westers allochtoon. 31 juli 2006. Dat wil niet zeggen dat in de toekomst niet-westerse allochtonen in de grote steden in de meerderheid zijn. Ook niet-westerse allochtonen verhuizen steeds vaker vanuit de grote stad naar een aangrenzende gemeente.
[32] Buruma, Ian, Murder in Amsterdam. The Death of Theo van Gogh and the Limits of Tolerance, p. 23. New York: The Penguin Press, 2006
[33]Centraal Bureau voor de Statistiek, Regionale prognose kerncijfers:2005-2025.
[34] Wilders bang voor tsunami van islamisering. Volkskrant, 6 oktober 2006.
[35] Echt geen tsunami te bekennen. Demografen zien nergens in hun modellen dat Moslims West-Europa zullen overvleugelen. Volkskrant, 6 oktober 2007
[36] Stefano Allievi, How & Why “Immigrants” became “Muslims”. In: ISIM Review no. 18, p. 37. International Institute for the study of Islam in the modern world, Autumn 2006
[37] Wheatcroft, Andrew, Infidels. A History of the Conflict Between Christendom and the Islam. New York: Random House Publishing Group, 2005.
[38] Bawer, Bruce, While Europe slept. How Radical Islam is destroying the West from within, p. 34. New York: Doubleday, 2006.
[39] Enter the Dutch ‘Infidel’, Faithful to Herself. Q. &. A. Ayaan Hirsi Ali. In: The New York Times, 4 februari 2007.
[40] Paul Scheffer, De sputterende emancipatiemachine. NRC, 18 maart 2006.
[41] A. Amelink, De Gereformeerden. Amsterdam: Bakker, 2001.
[42] Opgave Nederland is om één samenleving te blijven. Volkskrant, 4 april 2006.
[43] Student uit het buitenland blijft weg. Volkskrant, 24 maart 2006.
[44] Jonathan I. Israël (1998).
[45] Benedict Anderson, Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism. London / New York: Verso, 1990.
[46] Paul Cliteur , p. 179. In: Guido Derksen, Hutspot Holland. Gesprekken over de multi-etnische staat van Nederland. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas, 2005.
[47] Afshin Ellian, Sociale cohesie en islamitisch terrorisme, p. Leiden: Rede, 18 april 2006.
[48] Ruud Koopmans, Cultuur maakt wel verschil, beste WRR. In: NRC, oktober 2007. Naar aanleiding van het WRR rapport: ‘Identificatie met Nederland’. Amsterdam: University Press of Amsterdam, september 2007. En: Koopmans, Ruud, Paul Statham, Marco Giugni and Florence Passy, Contested Citizenship. Immigration and Cultural Diversity in Europe. Minneapolis / London: University of Minnesota Press, 2005.
[49] Brink, Gabriël van den, Culturele Contrasten. Het verhaal van de migranten in Rotterdam. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2006.




Een Nederlands Fotoboek ~ Momenten in de multiculturele samenleving.

Voor Kwame Nimako[i]

I. Artis, 1954
In ons familiefotoboek zit een serie kiekjes van een bezoek dat het gezin Wekker aan Artis bracht. Het moet in de zomer van 1954 geweest zijn. Artis is onze buur, want we wonen op een bovenwoning in de oude Joodse buurt, op de Plantage Kerklaan. Eind 1951 migreerden we vanuit Suriname. Mijn vader, die hoofd van de recherche in Paramaribo is, wil in Nederland rechten studeren.

Oom Erwin en tante Nita uit Paramaribo zijn die zomer voor zaken in Nederland en ter gelegenheid daarvan vindt het uitje naar Artis plaats. Tante Nita heeft, met haar pas aangeschafte toestel, de zwart-wit foto’s genomen. Het is een zomerse dag, getuige onze lichte kleren en hier en daar valt zonlicht op de hoge bomen, die Artis omzomen. Onze ouders zijn niet te zien op de foto’s, alleen wij, vijf kinderen. Mijn oudste broer is 11, ik ben 4 jaar oud. De twee jongens dragen broeken tot op hun knie en de drie meisjes, van wie ik de jongste ben, hebben geruite plooirokjes en witte sokjes aan. Wij hebben pijpenkrullen en mijn moeder heeft elke morgen een uur werk aan het oliën en het in de krul draaien van ons haar. Het ergert haar verschrikkelijk als onbekenden ons willen aanraken; met name onze gezichten en ons haar nodigen daar kennelijk onweerstaanbaar toe uit. Regelmatig wordt er geroepen dat we “net poppen” zijn.

Op een van de foto’s staan wij in een kringetje rondom een ezeltje. Vooral de jongste kinderen hebben een uitdrukking van verrukking op hun gezicht. Op de volgende foto zit ik vóór mijn zus Dulci op de ezel, allebei met een stralende lach, die bij haar het fietsenrek in haar mond blootlegt.
Maar wat die foto uniek maakt is dat een deel van de omgeving is meegenomen. Misschien wilde tante Nita iets vastleggen van de vreugde die het moment uitstraalt. Want aan de randen van de foto is te zien dat een menigte witte mensen zich om ons heen heeft verzameld: mannen maar vooral vrouwen, aan wie nog de naoorloogse sfeer van armoede en troosteloosheid kleeft. Maar voor even is de zon doorgebroken: terwijl wij naar het ezeltje kijken, kijken zij naar ons, met evenveel verrukking en overgave.
Zwart, of bruin(-tje) zoals het toen nog heette, is leuk als het klein en schattig is. Ook onder een aantal andere omstandigheden is zwart leuk. Als het amusant is en zich voegt in stereotype beelden; als het atletisch is, maar met weinig tekst en zekere geen kritische tekst; mooi en exotisch mag ook, graag zelfs. Maar meestal is zwart niet leuk en zeker niet als het zelfbewust is.

II. Polderen, 2005-2006.
Iets van die verrukking voor het vreemde, het exotische, was nog steeds waar te nemen in debatten of berichtgeving waarin het tweede kamerlid voorde VVD Ayaan Hirsi Ali een rol speelde. Dat was niet het enige vertoog dat circuleerde met betrekking tot Hirsi Ali, maar het was wel constant en invloedrijk sinds zij haar opwachting maakte op het Nederlandse politieke toneel. Hirsi Ali werd opgeroepen als een mooie, intelligente, welsprekende Afrikaanse prinses. Hoewel het haar als prinses aan niets ontbrak, was zij zo nobel dat zij eigenhandig het feminisme ten behoeve van minder bedeelde Islamitische vrouwen uitvond en in haar eentje ter hand nam. Het was een grote schande dat nog nooit iemand zich over de problemen van deze vrouwen had uitgelaten, zo heette het, en ook Ayaan zelf droeg niet weinig bij aan deze indruk. Als ze al eens iemand citeerde waren dat steevast witte mannen, Voltaire, Bernard Lewis, Bolkestein (Moors 2005), niet direct degenen aan wie het feminisme schatplichtig was, maar ja, een kniesoor die daarop lette. Hirsi Ali was een geleerde, een een- en- twintigste eeuwse incarnatie van Voltaire. In dit vertoog was zij een mengeling van een koninklijk zwart fotomodel, voorzien van een allercharmantst accent, en een geleerde, kortom een buitengewoon aantrekkelijk object van adoratie, een symbolisch “ons-soort–mensen”.

In brede kring ontstond een quasi-verliefdheid op, een vorm van hysterie rond het spektakel Hirsi Ali. Degenen die haar bewonderden om haar moedige standpunten beschouwden haar woorden en geschriften als manna. Weldra openbaarden zich echter ook allerlei excessieve, geseksualiseerde vormen van fascinatie met haar. Zoals bell hooks beschrijft, is er een Westerse fascinatie met zwarte mensen, die gerepresenteerd worden als primitief, wild, seksueel vrij en een betere relatie met het eigen lichaam onderhoudend (hooks 1992). Oeroude Nederlandse waarden als nuchterheid en gematigdheid werden overboord gegooid, zoals wanneer mannelijke journalisten bij elkaar informeerden of degene die Hirsi Ali het laatst geinterviewd had, ook al verliefd op haar geworden was. Als verleid door een sirene, scheepten mannen maar ook vrouwen, waaronder spraakmakende feministen, zich in om meegevoerd te worden naar de onbekende, maar mooie verten die Hirsi Ali hen voortoverde, naar dat land waar zij wel wilden wonen. Weliswaar was dat land ingrijpend veranderd in bevolkingssamen- stelling, maar Ayaan had de geruststellende boodschap dat zíj niet hoefden te veranderen, dat moesten de migranten doen.

Minstens zo sterk was de afkeer die ze bij anderen opriep; deze categorie had geen goed woord over voor haar overtuigingen en standpunten. Zij meenden, om een scala van redenen, dat Hirsi Ali de zaak van de multiculturele samenleving van de regen in de drup hielp. Wat zij met elkaar deelden was de opvatting dat je met zulke pleitbezorgers geen tegenstanders meer nodig had. Ook aan deze kant waren er excessen. Een jonge Amsterdamse Moslim ging ver over de schreef in zijn haat en afkeer van Ayaan. On-Nederlands werd dat genoemd, maar net als bij de ongeremde passie, was ook hier, zeker in de details, sprake van een polderversie. Niet alleen Theo van Gogh was op de fiets, ook Mohammed B. had dat vervoermiddel gekozen.

Hirsi Ali riep zoveel passie op bij zowel voor – als tegenstanders, dat het pas na enige tijd duidelijk werd dat zij de Nederlandse samenleving spleet langs etnische lijnen. Als een waterscheiding liep de sym- and antipathie door Nederland heen. Terwijl zij de heldin was van veel spraakmakende witte opiniemakers, moesten zwarten en migranten, toch haar doelgroep, niets van haar weten[ii]. En in beide gevallen gold dat overwegend voor zowel mannen als vrouwen. Het moet uitdrukkelijk gezegd dat een enkeling zich onttrok aan deze grove indeling, maar voor de inzichten van degenen die zich kritisch over Hirsi Ali’s opvattingen en uitspraken uitlieten bestond uiterst geringe publieke belangstelling. Ze kwamen eenvoudigweg nauwelijks aan het woord. Hoe kunnen we deze betekenisvolle verdeling van sym- en antipathieën begrijpen en wat vertelt dat ons over het cultureel imaginaire, de fantasieën en onbewuste begeertes in de Nederlandse multiculturele samenleving?

III. De kabel, 1996.
In de zomer van 1996 vond het Europese voetbalkampioenschap in Engeland plaats en speelde Edgar Davids zich vooral in de kijker omdat hij bondscoach Hiddink ervan beschuldigde “zijn kop in de reet van witte spelers te steken”. Davids werd onmiddellijk uit de selectie verwijderd en dat was nog maar het begin van zijn ellende en die van andere zwarte spelers, die er ook maar enigszins blijk van gaven niet kleurenblind te zijn. In dezelfde tijd presenteerden de media ons de term “de kabel”, waarin zwarte spelers als Davids, Seedorf, Bogarde en Kluivert zich bundelden, daarmee hun identificatie als Surinaamse spelers met elkaar en met Suriname uitdrukkend. Dat hebben ze geweten!

Tot vandaag spreken commentatoren in de media smalend over de voetbalkwaliteiten, maar vooral over de karakters van deze vier heren. Als een van de leden van de kabel zichzelf weer eens in de voet geschoten heeft, wat helaas nogal eens gebeurt, wordt jubelend en met hoorngeschal een nieuwe jachtronde op dit wild geopend. De kabel kan collectief geen goed meer doen en ook hun verdiensten voor het Nederlands elftal in het verleden worden dienovereenkomstig herschreven. Afgaande op de schier onuitputtelijke reeks varianten van afwijzing, belediging of kleinering in de media, komt hier een ander onderdeel van het imaginaire, een diepgewortelde afkeer van de kabel, aan de oppervlakte. Het is een afkeer die betekenisvol is, méér dan persoonlijk en incidenteel is en die juist omdat het om voetbal gaat, wat zoveel passie opwekt en waarin ‘we’ immers allemaal aandeelhouders zijn, met zoveel ongeremdheid naar buiten komt. Dit gezelschap opiniemakers, weer overwegend witte mannen, krijgt onevenredige gelegenheid hun problematische, historisch gewortelde meningen uit te dragen. Het is tenenkrommend naar vertegenwoordigers van het genre te luisteren wanneer ze de kabel weer eens over de hekel halen.

In zwarte kring geniet de kabel juist grote populariteit, ondanks hun misstappen. Waar men zich, getuige discussies op Surinaamse websites, wél aan ergert, en dat geldt dan met name vrouwen, is het feit dat ‘de jongens’ vrijwel allemaal witte partners gekozen hebben, alsof zwarte vrouwen niet goed genoeg zijn.

Beide vertogen, het hijgerige Cinderella-verhaal over Ayaan Hirsi Ali en de “bad boy” – representatie van de kabel zijn ingebed in een eeuwenoud verhaal, dat onderdeel uitmaakt van het Nederlandse culturele archief en dat zich steeds opnieuw presenteert, voorzien van een eigentijds jasje.

IV. Cordon sanitaire
In Nederlandse discussies en debatten over de multiculturele samenleving is er een cordon sanitaire gelegd om het koloniale verleden (Wekker 2001). Er bestaat een brede consensus dat de twee maatschappelijke formaties, de koloniale orde en de huidige multi-etnische samenleving, niets met elkaar te maken hebben en volledig los van elkaar staan. Datgene wat niet gezegd kan worden, het Nederlandse koloniale verleden en het bijbehorende culturele archief, blijft juist door zijn onzegbaarheid formaties en discoursen van “ras” in het heden beïnvloeden. Dat cordon sanitaire beschermt geducht tegen het binnenlaten van zelfbeelden, die in strijd zijn met de gekoesterde representatie van Nederland als tolerant, gastvrij en inherent anti-racistisch (Wekker 2001).

De gegenderde en geseksualiseerde ideeën over gekoloniseerde mannen en vrouwen in de overzeese gebieden van het Nederlandse koloniale rijk, vertonen overeenkomsten met de discursieve régimes, waaraan zwarte mannen en vrouwen nu nog steeds blootgesteld zijn. Terwijl witte mannen zich naar hartelust verlustigden aan en zich aantrekkelijke zwarte vrouwen letterlijk toeëigenden, werden zwarte mannen tot zwart seksueel gevaar gemaakt. Zwarte mannen en vrouwen, die zich niet bij de onmenselijkheid van het systeem wensten neer te leggen en in verzet kwamen, werden gecriminaliseerd, streng gestraft, soms gedood.

Het lijkt een te grote stap van toen naar nu. Toch zet ik hem. We zijn met ons allen onderdeel van een samenleving waarin het koloniale archief nooit tegen het licht gehouden en verwerkt is, waarin van de ene dag op de andere de koloniale meesters ontwikkelingssamenwerkers werden, waarin bij acclamatie afgesproken is dat “wij” niet racistisch zijn, waarin premier Balkenende zonder enig besef van ongepastheid, de goede, oude tijd van het VOC-verleden kan aanroepen ter bestrijding van de huidige Jan Salie tijdgeest. Zijn onverholen imperialistische nostalgie werd niet uitgewist door zijn verontschuldigingen achteraf. Het gaat immers om de (onbewuste) inhoud van zijn bewustzijn en hoe deze “premier van alle Nederlanders”, zonder het zelfs te weten, grote groepen mensen schoffeert. Het is op zijn minst van belang te onderkennen dat het culturele geheugen van voormalig gekoloniseerde bevolkingsgroepen (en dat van zoveel andere groepen “nieuwe Nederlanders”) een andere inhoud heeft dan dat van de dominante groep. Belangrijker nog is het om onder ogen te zien dat er geen enkele reden is, behalve luie zelffelicitatie, om aan te nemen dat het racisme als systeem, als algemene manier van in de wereld staan, op miraculeuze wijze aan Nederland voorbij gegaan zou zijn.

VDe regels van het samenleven
De kabel is zo onstuimig geweest om regel 1 voor zwarten en migranten van het “multiculturele” samenleven in Nederland te overtreden. Het meest verbreide vertoog in “verlichte” kringen in Nederland om over de Ander te spreken is nog steeds een kleur- en machtsontwijkend vertoog (Frankenberg 1993). Het bon mot van Toni Morrison over de omgang met kleur in geciviliseerde kringen in de V.S., namelijk dat men ook niet met de gebochelde over zijn bult praat, is evenzeer van toepassing op hoe men in beschaafd Nederland het liefst met dat verschil omgaat (Morrison 1992). Een betreurenswaardigheid, waar we het maar niet over moeten hebben. Dit dominante vertoog roept een werkelijkheid op alsof het er niet toe zou doen welke kleur iemand heeft en vanzelfsprekend ontkent het racisme. Dit “beschaafde” vertoog is in toenemende mate in botsing gekomen met een ander, een nieuw realistisch vertoog (Prins 2000), waarin juist wel gepropageerd wordt om onaangename `waarheden’ over het multiculturele samenleven en met name over Moslims bij hun naam te noemen.

De prestatie die in het kleur- en machtsblinde vertoog van zwarten en migranten gevraagd wordt is om mee te gaan in de collectieve ontkenning van het toekennen van betekenis aan kleur- en machtsverschil. De kabel weigerde mee te gaan in deze ontkenning, terwijl Hirsi Ali zich juist tot een vertolker van het nieuw realistische vertoog maakte en Islamieten eigenhandig de oren waste over hun achterlijkheid.

De kabel gaf er blijk van er een eigen, tegendraadse blik op na te houden, dat wil zeggen de wereld vanuit een meervoudig perspectief te bekijken, waarin ook plaats is voor identificatie met Suriname. Ze droegen hun succes nota bene aan Suriname op. In de volksmond heet dat: een te grote bek hebben. Dat was tegen het dominante, zere been. Wie haalt het in zijn kop om, als je met pijn en moeite toegelaten bent tot het keurcorps van Nederlandse voetballers, zijn voorkeur uit te spreken voor dat ontwikkelingslandje waar we ooit iets – maar wat? – mee te maken hadden? De Nederlandse behoefte aan een eenduidige aanhankelijkheids- en nationaliteitsverklaring van de zwarte spelers kwam ook weer duidelijk naar voren toen de spelers met Surinaamse roots, na het behalen van het Europese kampioenschap in de zomer van 2007, een feestje vierden met de Surinaamse vlag.

Ayaan Hirsi Ali was in dat opzicht een veel gemakkelijker object om collectief de liefde aan te verklaren. Zij kon niet beschuldigd worden van een meervoudig perspectief. Integendeel, zij heeft herhaaldelijk te kennen gegeven dat het enige wat erop zit als migrant is om je aan te passen aan de Nederlandse samenleving en niet in de premoderniteit te blijven steken (Hirsi Ali, 2002). Hirsi Ali doet uitspraken waarover iemand van de dominante etnische groep zich nog eens op het hoofd zou krabben. Zij plaatst zich kritiekloos binnen een Westers vertoog, dat de Verlichting verheerlijkt en rept nooit over wat diezelfde Verlichting in termen van slavenhandel, slavernij en Orientalisme mogelijk heeft gemaakt.

Willen we werkelijk uit de doodlopende steeg raken waarin we verkeren met betrekking tot de Nederlandse multiculturele samenleving, dan is er aardig wat werk aan de winkel. Maar behalve het hoognodige reparatiewerk in het hier en nu, is het ook zaak het cultureel imaginaire onder de loep te leggen. Het is hoognodig aan vernieuwing toe.

Noten
[i] Met dank aan Kwame Nimako voor ons gesprek op een bankje in de zon in Evanston, Illinois, april 2006, waarin we de wereld in het algemeen en Nederland in het bijzonder doornamen. Uiteraard ben ik alleen verantwoordelijk voor dit essay.
[ii] Nu, in oktober 2007, na de affaire rond de bekostiging van Hirsi Alis’s beveiliging, is dat beeld, met name aan haar supporterskant, rigoureus gekanteld. Een analyse van die ommekeer is zeer de moeite waard, – is de weigering om voor haar beveiliging buiten Nederland “op te draaien” de klassieke reactie van de verworpen minnaar, – “na haar vertrek uit Nederland, heeft ze nooit meer iets van zich laten horen”-, maar valt buiten het kader van dit essay.

Referenties
Frankenberg, Ruth, White Women, Race Matters: The Social Construction of Whiteness. Minneapolis: University of Minnesota Press, 1993.
Hirsi Ali, Ayaan, De Zoontjesfabriek. Over Vrouwen, Islam en Integratie. Amsterdam: Augustus, 2002.
hooks, bell. Black Looks. Race and Representation. Boston: South End Press, 1992.
Moors, Annelies, ‘Submission’, ISIM Review, 2005, 15: 8-9.
Morrison, Toni. Playing in the Dark. Whiteness and the literary Imagination. Cambridge/London: Harvard University Press, 1992.
Prins, Baukje, Voorbij de onschuld: Het debat over de multiculturele samenleving. Amsterdam: Uitg. Van Gennep, 2000.
Wekker, Gloria, “Van monocultuur naar caleidoscoop. De noodzaak van diversiteit in het zorgcurriculum.” In: Tijdschrift voor Humanistiek. Speciaal nummer over Diversiteit, jrg. 2, nr. 6, juli 2001. pp. 26-33.

 




When Coming Home is no longer a Home-Coming

Life can only be understood backwards, but it must be lived forwards.
Søren Kierkegaard, Journals

Geboren en getogen in de provincie Limburg moest ik Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) leren spreken tijdens mijn kleutertijd. Degenen die het Limburgse accent nooit konden kwijtraken zouden levenslang worden beoordeeld – of is het veroordeeld? – als lijdende aan een “boerse afwijking”. Alsof beschaafd en accent niet samengaan, of erger nog elkander zouden uitsluiten? Een opvatting waarmee mijn Antilliaanse partner, en met hem vele andere nieuwkomers in de Nederlandse samenleving, wordt gekonfronteerd als gevraagd wordt “Bent U al lang in Nederland? Waar hebt U zo goed Nederlands leren spreken?”

In de jaren zestig, tijdens mijn eerste poging tot studeren aan de toen nog Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, ben ik mijn Limburgse accent snel kwijtgeraakt. Afkomstig uit een agragrische gemeenschap, met als zogenaamde verdienste de eerste studente te zijn aan een niet-katholieke universiteit in het zondige Amsterdam van de provo’s, wenste ik elke associatie met mijn afkomst als ‘boerentrut’ te vermijden. Verblijf in het buitenland en functionele meertaligheid hebben het accent nog verder verwaterd zodat niemand meer horen kan waar ik vandaan kom als ik Nederlands spreek. “Je kunt echt niet horen dat je uit Limburg komt” wordt verondersteld een kompliment te zijn. Waar hebt U zo’n ‘Beschaafd’ Nederlands leren spreken?

Nu ik – tegen de zestig – terugblik merk ik echter dat mijn Limburgse roots sterker zijn dan de Nederlandse nationaliteit. Dit is mede beinvloed door het feit dat ik bijna de helft van mijn leven in s’Nederlands Overzeesche Gebiedsdelen heb doorgebracht. Het Engels is mijn eerste taal geworden en als ik Nederlands spreek en schrijf (iets wat ik nog zelden doe) maak ik me steeds meer schuldig aan germanismen en anglicismen. Desondanks had ik moeite om op het Net te lezen dat Wilders zoveel stemmen had verkregen in Limburg omdat hij “ein vaan us” zou zijn. Die moeite had te maken, niet alleen met de manier van schrijven [ien van ôs, zou ik geschreven hebben], maar meer nog met het feit dat ik niet langer weet wie bedoeld wordt met “us / ôs”.

Sinds vijfentwintig jaar is Sint Maarten home. Ik woon en werk hier in de sector onderwijs. Ik stem en betaal belasting (ja, dat doet men hier ook!). Betrokkenheid bij het gebeuren in de gemeenschap is bepalend om een gevoel van thuis te hebben; zowel voor mezelf als voor de gemeenschap. In het begin leek dit thuisgevoel bepaald te worden door de keuze tussen een tropical paradise or an icebox – wat niet moeilijk was. Ik herinner me mijn eerste bezoek aan Nederland en de woorden van De Génestet:

O land van mest en mist, van vuilen, kouden regen,
Doorsijperd stukske grond, vol killen dauw en damp,
Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen,
Vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp!

Bij terugkeer op St. Maarten voelde de omarming van de warme wind bij het afdalen van de vliegtuigtrap als een verwelkoming. You are home. Now you can relax. Tegenwoordig is dit anders – zowel physiek als emotioneel. Nu Hare Majesteit de nieuwe Princess Juliana Airport heeft geopend moet men wachten tot buiten het gebouw voordat de hitte, het lawaai en de verkeers-opstopping toeslaan. En aankomst op Schiphol herinnert me nu aan de woorden van Lasana Sekou – St. Maarten’s poeet par excellence in zijn gedicht double dutch. immigration at schip hole:

What was it now?
the sniffing, german shepherd. on leash search
that should have forewarned

like a boot
a cross. a gun. a vessel.

first on line. w/ everybody. equal like
then separate

Eenmaal buiten Schiphol, op het perron, in de trein en in de bus krijg ik het gevoel in een vreemd land te zijn. Mijn oor heeft moeite met het ritme, de klank en de tongval totdat ik me realiseer dat het ABN niet meer is. Het Algemeen Beschaafd Nederlands is dood. Lange Leve het Algemeen Nederlands. En het Limburgse dialect is verheven tot streektaal volgens ‘The European Charter for Regional or Minority Languages’. Op weg naar Noord Limburg, alwaar ik mijn twee-en-negentig-jarige moeder ga bezoeken in een ouden-van-dagen-tehuis – pardon, tegenwoordig heet dat een verzorgingstehuis – wordt ik gekonfronteerd met allochtone Nederlanders van Noord-Afrikaanse afkomst die Nederlands spreken met een Zuid-Nederlands accent. Behoren zij tot “us / ôs= us” or “them”? Uiterlijk lijken ze op mijn zoon. Oh, ik wist niet dat je kinderen had. Opnieuw realiseer ik me dat een kwart eeuw in een andere kultuur – hoewel nog steeds onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden – heeft geleid tot een verandering in paradigma’s. Half-broers en half-zusters bestaan in Sint Maarten niet. Trouwens welke helft zou in aanmerking behoren te komen en welke niet? Stiefmoeders evenmin. De zoon van mijn man is mijn zoon. Ik heb hem niet gebaard maar wel opgevoed. I am not his bloodmother but his othermother. De grens tussen ‘ons’ en ‘zij’ is vervaagd en het is mogelijk om meerdere identiteiten tegelijkertijd op te eisen.

Mijn moeder vertelt me dat het ouderlijk huis is afgebroken. Ik moet denken aan mijn jongste zusje, die twee jaar oud was toen we verhuisden van Horst naar Sevenum. Iedereen ging naar school, maar zij bleef thuis met mijn moeder en voelde zich ontheemd. Dit is nit thoes, dit is hőfke. Twaalf jaar later verliet ik het ouderlijk huis en sindsdien wordt ik gekonfronteerd met de vraag: Waar is thuis? Waar begint het en waar eindigt het? Ver weg van thuis kan men zichzelf opnieuw uitvinden totdat het duidelijk wordt dat het nooit mogelijk is om volledig met het verleden te breken.

Lang voordat het Limburgse een deel werd van het Koninkrijk der Nederlanden, in 1839, was St. Maarten – als onderdeel van Curaçao en onderhorigheden – een deel der Nederlanden en haar koloniale bezittingen. Mijn voorouders, afhankelijk van de tijdsperiode, waren respectievelijk onderhorig aan België, Frankrijk, Duitsland en Spanje. Na Bismarck’s KulturKampf (1871) verlieten vele katholieke ordes Duitsland en weken uit naar Limburg. Voor de Tweede Wereldoorlog was het merendeel van het onderwijs in Limburg in handen van Duitse paters en nonnen. (Op St. Maarten waren dit Nederlandse nonnen.) Mijn ouders, evenals mijn na-oorlogse generatie, zijn het product van een zekere Deutsche Bildung. Het was makkelijker, en voor de hand liggender, om Goethe en Heine van buiten te leren dan Vondel en Hooft. (Opeens schiet de naam van Vader Cats me te binnen maar behalve Ich weiß nicht, was soll es bedeuten, daß ich so traurig bin, kan ik me niets herinneren: es kommt mir nichts in dem Sinn). Waar begint thuis en waar eindigt het? Ubi bene, ibi patria. Dit zou betekenen dat plaats ondergeschikt is aan het gevoel ergens thuis te horen. In Nederland heb ik dit gevoel nooit kunnen lokaliseren. Evenmin in Limburg. Polarisatie was altijd troef, weliswaar verhuld door de sluier van verzuiling. Natuurlijk mocht je anders zijn. Nederland heeft zich eeuwenlang beroemd op haar tolerantie, zij het repressief, liberaal of vooruitstrevend. Maar het anders zijn was altijd een keuze tegen “Doe maar gewoon want dan doe je al gek genoeg!”

In het Caribische Gebied en op St. Maarten, waar ik niet gedwongen wordt te kiezen – of / of – maar waar het mogelijk is om en / en te zijn, bestaat dit gevoel van thuishoren wel. Ik ben tegelijkertijd insider en outsider. Grenzen vervagen en er lijkt niet langer een verschil te zijn tussen de keuze, het gekozene en de keuzemaakster. Gisteren en morgen; hier en daar; voor en na zijn met elkaar verbonden. Instemmend met Deleuze heb ik hier geleerd dat ik mezelf niet tegenkom in de buitenwereld, maar dat ik de ander vind in mezelf. Mijn Limburgse roots onderstrepen de toevalligheid van grenzen en nationaliteit, taal en identiteit, en, hoe het allerkleinste verschil in accent een reden kan zijn om de ander buiten te sluiten.

Binnen het Koninkrijk der Nederlanden heeft het centrum eeuwenlang gelegen aan gene zijde van de Atlantic, aan de grens met Europa. De periferie was een soort achtergesteld adoptiekind dat moest worden opgevoed volgens het beeld en gelijkenis van Europa / Nederland. De tijd is aangebroken om deze volgorde te doorbreken. Als zogenaamde multiculturele samenleving kunnen de Lage Landen leren van de Overzeese gebiedsdelen waar vermenging van kulturen de basis der samen=leving is. Deze vermenging of creolization leert ons dat roots vervangen kunnen worden door wings.




Multiculturaliteit in Nederland ~ gevangen in een web van definities

De sociaal-economische achterstand van minderheden houdt verband met de hang naar de eigen taal en cultuur en die belemmert een succesvolle integratie in de Nederlandse samenleving. Dit is toch wel het beeld dat vooral overheidspublicaties oproepen (zie bijvoorbeeld Schnabel et al. 2005). Tegenover dat beeld stel ik dat de Nederlandse samenleving juist gebaat is bij vitale (deel)gemeenschappen waar eigenheid zo maximaal mogelijk moet kunnen worden beleefd.

Zoals het menselijk lichaam de eigenschap bezit aan het eigen lichaam vreemde organen soms af te stoten zo ook vergaat het in mijn beleving de intrede van nieuwe burgers in een ontvangende samenleving. En hoe bedreigender de transfusie van ‘nieuw bloed’ wordt voorgesteld in de media des te groter de weerstand zal zijn van de recipiërende partij. En de Nederlandse gemeenschap maakt hierop geen uitzondering.

Zo gauw het aantal toegelaten nieuwkomers als groot en overlastig ervaren wordt, komt het beleid onder druk te staan van de publieke opinie. De politiek legt de druk vervolgens terug bij de nieuwbakken Nederlanders. Integratie is dan het wondermiddel om de kwaliteit van de Nederlandse samenleving te verzekeren. Tegelijkertijd wordt remigratie ofwel terugkeer[i] aangemoedigd. Dus behoud, maar dan zo Nederlands mogelijk zijn(integratie), terwijl de achterdeur wordt opengezet naar het land van herkomst (Rijkschroef et al 2003: 21,22).

Zolang de verblijfsduur van verschillende groepen migranten in de jaren 60 (Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten) en 70 (Surinaamse en Antilliaanse rijksgenoten) van de vorige eeuw onzeker blijft, is er sprake van ad hocerig beleid. De Molukse treinkaping is echter een keerpunt in deze ad hoc benadering, want de oorzaken hiervan – onvervuld Moluks onafhankelijk-heidsstreven gevoegd bij uitsluitingsmechanismen op de arbeidsmarkt,gevoelens van miskenning, en opgedrongen minder-waardigheid – konden een voedingsbodem zijn voor erupties bij andere groepen (Van Thijn 2006).

Kenmerkend voor de jaren zeventig en de periode daarna is dan ook de gerichtheid op ‘integratie met behoud van identiteit’ ofwel het categoriale beleid. Hierbij moet in aanhaling van Penninx het begrip integratie, afgaande op het gebruik ervan, worden uitgelegd als ‘inpassing’ in maatschappelijke verbanden (Penninx aangehaald in Rijkschroef et al:23). In het verlengde hiervan is er de vertaalslag met nationale, beleidsmatige aandacht voor onderwijs in de ‘eigen taal’ aan buitenlandse kinderen (Turken en Marokkanen). Al blijft het beleid terughoudend bij het aanprijzen van eigenheid in het onderwijs en gericht op remigratie. Rijkschroef et al laten wat de beleidsmakers betreft, geen verband zien tussen de sociaal-culturele en de sociaal-economische positie van de nieuwe ingezetenen – rijksgenoten en arbeidsmigranten(Rijkschroef et al:27). Dus het cultureel anders zijn en de verbetering van de maatschappelijke positie van het individu sluiten elkaar hier niet uit.

Vanaf 1980 tot aan ’90 is er geen sprake meer van een kris-kras policy; wel van een door het ministerie van Binnenlandse Zaken gecoördineerd beleid. Gegeven het feit dat minderheden zich blijvend zullen vestigen in Nederland spreekt de overheid nu van de multiculturele samenleving, waarbij emancipatie van minderheden betekent bestrijding van achterstanden (Rijkschroef et al:40). Het idee is dat behoud van de eigen identiteit niet bepaald haaks staat op het ontstaan van achterstanden. Integendeel leeft de gedachte dat het Onderwijs in de Eigen Taal en Cultuur (OETC) de verwerving van het Nederlands kan bevorderen (Rijkschroef et al:29).

In het volgende tijdvak tot aan 2000 wordt emancipatie vervangen door integratie, ingegeven door geconstateerde leerachterstanden, terwijl onder vooral lager opgeleide allochtonen sprake is van stijgende werkloosheid. Van groepsgericht verandert het beleid van vroegere beleidsperioden in een individugerichte aanpak, met het oog dus op het bestrijden van leerachterstanden die aan de basis zouden liggen van sociaal-economische achterstanden die weer tot gevolg hadden dat vooral de oude stadswijken het toneel werden van vervuiling en criminele overlast (Rijkschroef et al:37-41). Opvallend is een wijziging van de wet op het primair onderwijs. Hierbij verandert ook het OETC in Onderwijs in Allochtone Levende Talen (Staatsblad 1998) met nieuwe taalgroepen, zoals Sranantongo en Hindi in de startblokken.

De periode na 2000 staat in het teken van het debat over de multiculturele samenleving. Paul Scheffer, Lotty Eldering, Mohamed el Achkar en Pim Fortuin, om enkele voorbeelden te noemen laten van zich horen. Voor de een (Scheffer) is de multiculturele samenleving een drama, een bedreiging voor de maatschappelijke vrede, gelet op een kansloze etnische onderklasse. Deze ontstaat door slechte leerprestaties die weer voortvloeien uit een slechte beheersing van het Nederlands. De ander (Eldering) stort zich juist op de falende rol van het Onderwijs bij de positieverbetering van allochtonen. Zo is er geen oog voor het specialistisch benaderen van het Nederlands als tweede taal. Overigens is bij Eldering, in tegenstelling tot Scheffer, wel een functie voor de eigen taal weggelegd, maar dan buitenschools.

Van een geheel andere orde is de visie van El Achkar die spreekt van de Dutch dream, waarbij allochtonen met verschillende identiteiten en kwaliteiten op zak, zoeken naar nieuwe economische aanknopingspunten: internationale internet startups, landoverschrijdende bedrijven en transnationale communities. Hieruit blijkt dat je somber kunt kijken zoals Scheffer doet of vanuit de nieuwe situatie een andere blik kunt werpen op de nieuwe burgers (El Achbar). Je kunt ook je blik werpen op het functioneren van de overheid in de trant van Eldering.

Met Pim Fortuin en Rita Verdonk krijgt de Nederlandse identiteit tot genoegen van velen nu een stem en forum. Met name Fortuin zet hierbij de Joods-Christelijke en humanistische cultuur af tegen de Islamitische en komt tot de conclusie dat de Islam een achterlijke cultuur is. ‘De islam is achterlijk, ik zeg het maar, het is gewoon een achterlijke cultuur’(zie de Volkskrant, 9 februari 2002). Fortuin roemt vervolgens het huidige staatsrechtelijke systeem (kerk en staat zijn gescheiden), de sexeverhoudingen, de ouder-kind relatie, alle verworvenheden van de westerse moderniteit en de trots van de Nederlanders. Verengt Fortuin in dit verband het debat tot de tegenstelling Westen-Islam, anders wordt het als hij criminaliteit toeschrijft aan Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. De criminaliteit in Nederland wordt dan gezien als on-Nederlands.

De literatuur wordt beheerst door het volgende beeld:
– lage onderwijsprestaties hangen nauw samen met het
– lage sociaal-economische milieu dat weer bepaald wordt door het opleidingsniveau van de ouders die dan gebrekkig Nederlands spreken wat weer ongunstig afstraalt op hun kroost. Allochtonen worden het meest in verband gebracht met lagere sociaal-economische mileus, dus is de kans dat zij automatisch leerachterstanden op-bouwen aanzienlijk groot (Schnabel et al:49-54).

Sedert de introductie van het begrip multiculturaliteit als beleidsvraagstuk, nu zeven en dertig jaar geleden (vanaf 1970; zie voorgaande), hebben de debatten zich hoofdzakelijk toegespitst op de rol van taal in de Nederlandse samenleving.

Al in de middeleeuwen (1300) zijn er pleidooien van bijvoorbeeld Dante Alighieri voor herwaardering van de eigen volkstaal (in Dante’s geval Italiaans) ten opzichte van het toen hoger sociaal prestigieuze Latijn. Hier lijkt de basis te zijn gelegd voor de eentalige natiestaat (linguïstisch nationalisme) dat zijn hoogtepunt bereikte in de negentiende eeuw na de val van Napoleon Bonaparte (1769-1821). Onderdrukte nationale gevoelens staken toen ongebreideld de kop op (Leerssen 1999:62).
Paradoxaal genoeg, pretendeerde dit nationalisme een eenduidige universalistische ideologie aan de basis te hebben. In de praktijk echter kwamen internationaal gevoelens los van het zich willen onderscheiden onder één staatsverband (Duitsland en Italië) en liefst op grond van vooral één dominante (streek)taal (:64).
Dit middelpuntzoekend nationalisme in termen van Van der Hoeven en Reinsma had als tegenhanger het middelpuntvliedend nationalisme (1969:153). Hierbij wilden volkeren juist los van het grotere verband. Griekenland, België en de Spaanse koloniën in Amerika zijn hier succesvoorbeelden van de door strijd verworven natiestaten (Jansens 1970:128-130).
De vorming van natiestaten met één dominante nationale taal heeft geleid tot het verdwijnen van vele talen. Dit proces van taal- en bijgevolg cultuurdood gaat tot op de dag van vandaag door. [ii],[iii]

In Samenhang taal en samenleving, een artikel geschreven in verband met het 5-jarige bestaan van de Amsterdamse stichting Opo-oso Opo Sranan(tongo), werd betoogd dat het wurgen van een taal, zoals het Sranan in Nederland, eerst het culturele systeem ontregelt met verstrekkende gevolgen voor de kwaliteit van de Nederlandse samenleving. Door het beleidsmatig opleggen van culturele waarden uit de westerse samenleving –individugerichtheid, materialisme, zelfredzaamheid wordt geweld gedaan aan de interne logica van de niet-westerse culturele systemen.

Pinto onderscheidt twee soorten cultuur. De ene variant werkt hij uit in wat hij noemt het Fijnmazige cultuurmodel (F-culturen), terwijl de andere variant tot uiting komt in het Grofmazige model. In de F-culturen is het een afgeleide waarde om ook voor de eigen ouders te zorgen. Het volgende voorbeeld is haast stereotiep voor Surinaams-Nederlandse man-vrouwrela- ties: “Ja, maar waarom moet je dat op je nemen John; ik bedoel de geldzorg van je moeder?” Zo begon een quasi-conflict tussen de Nederlandse Linda en haar Surinaamse vriend John. Ze voegde eraan toe: “Ze kan toch een uitkering aanvragen?“ Als ‘zorg voor elkaar’ moet wijken voor ‘zelfredzaamheid’, — overigens intern logisch binnen het culturele systeem van de G-culturen — dan leidt dat tot interferenties[iv] van de ene (G-) in de ande- re cultuur (F-). Maar er is een ander probleem. De Nederlandse samenleving als buitenring[v] is uiterst instabiel. Er is haast niets waardevols of het is doorgeschoten: individualisme, materialisme, meningsuiting, marktwerking, … De samenleving is bovendien toe aan onthaasting, wordt vaak aangegeven. Mede hierdoor komen de binnenringen (migrantengemeenschappen) die het al moeilijk hebben met de bevrediging van de behoeften en daarbij behorende gedragingen van de G-aangepaste buitenring – individualistisch, materialistisch,op tempo (gehaast), assertief en confronterend, in het gedrang. Daar komt overheen de internationale ring met als belangrijkste kenmerken ‘globalisering’ en marktwerking.

Een belangrijke uitdaging voor de komende periode is hoe de balans te (her)vinden in de Nederlandse samenleving. Uit- gangspunt zou zeker moeten zijn die te toetsen aan de issues van de Franse revolutie:‘Vrijheid’, ‘gelijkheid’ en ‘broeder- schap’, leuzes waarop later de democratische rechtstaat werd gegrondvest. En met name het principe broederschap verdient hier meer dan voorheen aandacht.

De toetsing van de samenleving aan de beginselen van de Revolutie, zou het wellicht vergemakkelijken te reflecteren op de individu-(G) en groepsgerichtheid(F) van de samenleving. Hiertoe moeten eerst eeuwenoude vanzelfsprekendheden overstegen worden. Deze assumpties die goeddeels versterkt zijn door het idee van de natiestaat en die vervolgens eigen visies op de werkelijkheid ontwikkelden, zullen eerst onder druk moeten komen te staan. Immers het zijn deze visies die de dominante realiteit hielpen definiëren: de sociaal-economische achterstand van minderheden houdt verband met de hang naar de eigen taal en cultuur en die belemmert een succesvolle participatie en integratie.

De dominante cultuur legitimeert haar positie door haar waarden en normen te institutionaliseren. Hierbij dient het onderwijs als vehikel ter handhaving van de status quo. Volgens Dekker bestaat er een oorspronkelijke, uit de volks- aard voortgekomen volkscultuur. Deze bestaat uit orale overle- veringen: verhalen, liederen, geloofsopvattingen en gebruiken waar de plattelandsbevolking borg voor staat (Dekker in Kroon en Sturm 1999/2000:43).

Het is de cultuur van de hoger ontwikkelde sociale groepen die door haar westerse profiel (G-geaard) de authentieke volkswaarden en normen in een vrije val brengt. Overigens is wat Dekker vaststelt en Dante (acht eeuwen eerder) al aangaf exact dezelfde visie ontvouwd als door Opo-oso Opo Sranan(tongo)[vi]. Bij al deze drie actoren gaat het om de oorspronkelijke (orale) taal die in de houdgreep van een aan de moedertaal vreemde, geschreven taal in de vergetelheid verdwijnt; een geschreven taal doorspekt met materialismen, digitalismen, technologismen, internationalismen en ontbloot van spiritualiteit. Al is bij Dante het Toscaans verheven tot het Italiaans en minacht hij andere Italiaanse taalvarianten.

Handig bespelen tenslotte de politieke elites de multiculturaliteit bij verkiezingen om daarna de factor etniciteit zonder gewetensbezwaren rustig weer in de ban te doen. Zodoende herbevestigen deze dominante groepen hun posities niet alleen, maar zorgen zij voor een exponentieel draagvlak voor moderniteiten en internationalismen.

Een andere uitdaging, wellicht een obstakel op weg naar het hervinden van de balans, is de bewezen onkunde de Neder-landse cultuur eenduidig te vatten. En de veelheid van begrippen – migranten, allochtonen, minderheden, nieuwe Nederlanders aldus Van Thijn 2006 – dekt toch de multidimensionele verscheidenheid aan culturele gemeenschappen niet.

Integratie, tegenwoordig robuuste integratie volgens nog steeds Van Thijn staat gelijk aan segregatie. Robuuste integratie komt neer op: “een aanpassing aan de dominante cultuur of, minder omfloerst gezegd, gedwongen assimilatie” (Van Thijn 2006). En deze integratie krijgt verder vorm in de verharding van het debat. De reactie hierop is vervolgens het zich afwenden van de samenleving (segregatie) of zelfs vertrek uit Nederland. En de fixatie op individuele rechten en plichten verduistert de blik op collectieve mechanismen, het verschil tussen achterstand enerzijds en achterstelling en sociale uitsluiting anderzijds, aldus nog steeds Van Thijn.

Overigens spitsen de reacties op deze ex-staatsman zich toe op het hanteren van een ‘allochtonenquotum’ per wijk. Dit brengt ons terug tot de eigenaardigheid van ontvangende samenlevingen niet-autochtonen te weren. En hoe groter de aantallen medelanders, hoe onbehaaglijker de gevoelens bij autochtonen. In dit verband is het interessant te signaleren dat de autochtone populatie vergrijst en in toenemende mate afhankelijk is van de bevolkingsaanwas van anderen, hetgeen weer meer uitsluitingsmechanismen en zondebokrituelen tot gevolg heeft. Maar tegelijkertijd komen er hoe langer hoe meer verzorgingstehuizen met overwegend autochtone bewoners, verzorgd door personeel dat overwegend allochtoon is. Nu al is in dit domein van de samenleving sprake van een hybride lokale cultuur waarin nieuwe vormen van omgang en begrip tot stand komen (creolisering). Etage 5,fictieve naam voor een verpleeghuisafdeling in Amsterdam geldt hier als toepasselijk voorbeeld (Van Langen P. 2006). Toch zijn hiermee de belemmeringen voor het gemengd wonen niet weggenomen.

Als de acceptatie van een multidimensionele culturele verscheidenheid blijkt te stuiten op de ideologie van de natiestaat, waarin principieel geen plaats is voor de co-existentie van meerderheids- en minderheidstalen dan moet de natiestaat maar gesloopt worden. De sloop houdt in de samenleving onophoudelijk te bediscussiëren en haar vooral te zien en benaderen als een synergie met als natuurlijk uitgangspunt: ‘Eenheid in verscheidenheid’ bestaande uit een diverse autochtone buitenring op bijvoorbeeld stedelijk en dorpsniveau en een groot aantal binnenringen (migrantensamenlevingen). Deze subsystemen behoeven een positieve profilering en vervullen een signaleringsfunctie – ‘wat zou je moeder ervan zeggen?!’, ‘wat geef jij de familie schande!’ – ten behoeve van de eigen gemeenschap en de overige gemeenschappen in het bijzonder. Immers als de misdaad op straat ligt, dan ben je als overheid al te laat, is door Opo-oso Opo Sranan(tongo) al vaker geroepen.

De binnenringen, veelal ook divers, zijn tevens ontvankelijk voor integratie en differentiatie. Elke etnische groep is gebaat bij eigen samenbindende waarden, wil die functioneel zijn voor de samenleving. Dit brengt ons haast terug bij het categoriale tijdperk van de jaren zeventig, zij het dan in een vernieuwde, analytisch onderbouwde sociaal-culturele versie.

Blijft alles echter bij het oude (zie voorgaande) dan zijn (deel)gemeenschappen hoe langer hoe disfunctioneler, waarbij mensen zich aanpassen maar de problemen van de collectieve ziel verwaarloosd worden. Het Afrikaanse segment binnen de Surinaamse gemeenschap bijvoorbeeld is oververtegenwoordigd in gevangenissen en correctieve instellingen, en als zwerfvolk. Dit segment kent ook een steeds groter aantal vaderloze gezinnen, waarvan de kinderen in het onderwijs toenemend leerzorgbehoevend worden. Een vooronderzoek naar de leerprestaties van Afro-Surinaamse leerlingen bracht dit verschijnsel aan het licht (zie TaJKSO 2006). Om maar te zwijgen over de hoge notering voortijdig schooluitval, over mensen die bij de RIAGG terechtkomen en vervolgens in Suriname belanden voor beterschap en ook nog op staatskosten.

Het alternatief voor het zoeken naar een nieuwe balans tussen buitenringen en binnenringen in de Nederlandse samenleving is voortschrijdende individualisering met de verdere sloop van het traditionele gezin en het individu (op mentaal vlak) als bijverschijnsel. Met een hoe langer hoe geringer aantal autochtone inwoners ten opzichte van medelanders in het verschiet zal dat leiden tot veel meer afstotings- en uitsluitingsmechanismen en oeverloze discussies over multiculturaliteit. Dit alles als gevolg van de natiestaat die mensen gevangen houdt in een web van definities opgesteld door dominante elites die slecht overeenstemmen met de ingewikkelde werkelijkheid.

Noten:
[i] de verlening van de staatkundige onafhankelijkheid aan Suriname in 1975 bijvoorbeeld was bedoeld als zo’n aanmoediging. Dit had echter juist een aanzuigende werking.
[ii] ‘Circumstances like the ones described above, or similar to them, have led to the death and disappearance of hundreds of languages over the past 300 years and on an accelerating basis, especially in the past 100 years, above all in America and Australia’ (Wurm 2001:19).
[iii] ‘Hundreds more languages will very likely suffer the same fate in the foreseeable future. According to our estimates, about half (i.e. about 3000) of the approximately 6.000 languages in the world are now endangered to some degree or another’ (Wurm 2001:19).
[iv] wat ook een nodeloze belasting van de openbare voorzieningen is. In het licht van de verarming van de Nederlandse staat is deze kijk op zaken geen onbelangrijke.
[v] Buitenring is een begrip geïntroduceerd in het mission statement van de Amsterdamse opbouwstichting Tata Julius Koenders Sabi Oso, kortweg het Koenders instituut. Migrantensamenlevingen vormen de binnenringen en worden omgeven door het autochtone segment, de buitenring van de Nederlandse samenleving.
[vi] Veel begrippen in de Sranan cultuur die louter bestaan bij gratie van simultane verbale en non-verbale uitingen (variant van een ‘ideophone’) zijn uit het bewustzijn aan het verdwijnen, omdat vooral het reguliere taalonderwijs gericht blijft op de behoeften van de natiestaattalen, bijvoorbeeld het standaard Nederlands. Het Grieks-Latijnse alfabet is daarnaast inadequaat en komt tekort bij het ventileren van belangrijke onderdelen van de cultuur zoals in het verschijnsel ideophone tot uitdrukking komt. Bijvoorbeeld de zin: ‘jouw vader en ik zijn dikke vrienden’ wordt als volgt uitgedrukt: mi nanga yu papa na so un de (letterlijk: jouw vader en ik zo zijn wij), terwijl de arm een v-vorm aanneemt en de duim opwaarts staat gedrukt tegen de wijs- en middelvinger die uitgestoken worden met de rug van de hand richting de aangesprokene. Dus het gebruik van het alfabet alleen tast de taal aan in haar authenticiteit.

Geraadpleegde literatuur:
Alighieri, D. – Pleidooi voor de eigen taal. [De vulgari eloquentia]. Vert. Nauta,L. Groningen: Historische uitgeverij. 2001.
El Achkar, M. – Multi-culti discussie is geen fictie meer. NRC Webpagina’s. 9 januari 2001
http://www.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/010109a.html
Eldering, L. De multiculturele samenleving. Multiculturele ideologie leidt tot uitsluiting. NRC Webpagina’s 6 Maart 2000
http://www.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/000316a.html
Extra, G. & Yagmur, K. Urban – Multilingualism in Europe. Immigrant Minority Languages at Home and School. Tilburg: 2004, p.14-15.
Fortuyn, P – De islamisering van onze cultuur: Nederlandse identiteit als fundament. Karakter Uitgevers ; Speakers Academy Uitgeverij, 2001.
Hoeven, M.B van der & Reinsma, R. – Fundamenten en mijlpalen. Leerboek geschiedenis voor voortgezet onderwijs. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 1969,p.153.
Jansens, J.G.- De spiegel der eeuwen II; Algemene geschiedenis. Groningen: Wolters-Noordhoff nv. 1972, p.128-130.
Kroon, S. & Sturm, J. – Eigen taal: een gebruiksanalyse in een begripshistorische context in taalbeleidsdocumenten met betrekking tot het onderwijs aan allochtone leerlingen in Nederland vanaf 1970, p.22.
Kroon, S. & Sturm, J. – De taal is gansch het volk; een zoektocht naar de oorsprong en het gebruik van een sententia. In Spiegel 17/18 (1999/2000), nr.1/2, p.43.
Langen P. van – De samenleving op etage 5: Nieuwe cultuur in het verpleeghuis. 9 november 2006. http://www.kennislink.nl/web/show?id=159517
Leerssen, J. – Nationaal denken in Europa; een cultuurhistorische schets. Amsterdam: Amsterdam University Press. 1999, p.62,64
Opo-oso Opo Sranan(tongo). – Samenhang en samenleving. Amsterdam: Opo-oso Opo Sranan(tongo). 2002.
Pinto, D. – Interculturele communicatie: Drie stap­penmethode voor het doeltreffend overbruggen en managen van cultuur­verschillen. Groningen: Bohn Stafleu van Loghum bv, 1991, p.30-64.
Poorthuis F. & Wansink H. Interview met Pim Fortuyn. Volkskrant, 9 februari 2002.
Rijkschroef, R. et al. – Onderzoek naar maatschappelijke vraagstukken; Bronnenonderzoek integratiebeleid. Utrecht: Verwey- Jonkerinstituut. April 2003, p.21,22,25,27,29,37-41.
Scheffer,P. – Het multicultulturele drama. NRC Handelsblad, 29 januari 2000.
Schnabel, P. et al.- Jaarrapport Integratie. Den Haag: SCP/WODC/CBS. september 2005, p.49-54.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden; Wet van 5 maart 1998, houdende wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het onderwijs in allochtone levende talen en enkele technische aanpassingen.’s Gravenhage: Sdu Uitgevers, 1998, nr.148.
Stichting JGA Tata Julius Koenders Sabi Oso. Bedrijfsplan in voorbereiding (2004-2010). Amsterdam: TaJKSO, oktober 2004, p.7-14 (niet uitgegeven).
Stichting JGA Tata Julius Koenders Sabi Oso. Notitie begeleidingscommissie; onderdeel onderwijs. Amsterdam: TaJKSO, 10 februari 2006 (niet uitgegeven).
Weblog: Anja Meulenbelt. zaterdag 29 april 2006.
Wurm, S. – Atlas of the world’s languages in danger of disappearing. Parijs: Unesco Publishing. 2001.