Beleving van de werkstraf in de buurt door jeugdigen ~ Buurt en omgeving
No comments yetBuurt en omgeving
Bij verschillende werkstraffen in de buurt zijn de jongeren herkenbaar aan de kleding die zij moeten dragen. Maar betekent dit nu ook dat zij hierdoor herkend worden als jongeren die een taakstraf uitvoeren? Hoe denken de jongeren hier zelf over? (onderzoeksvraag 7) Welke reacties krijgen de jongeren van buurtbewoners en vindt er interactie plaats tussen de jongeren en de bewoners? (onderzoeksvraag 5). In dit hoofdstuk worden deze vragen belicht aan de hand van wat taakstrafcoördinatoren, werkmeesters en jongeren hierover hebben verteld, en verder ingekleurd op basis van veldobservaties en informele gesprekken met onder andere winkeliers, publiek en buurtbewoners. Meer toegespitst belichten we de relatie tussen herkenbaarheid tijdens het uitoefenen van de werkstraf en de omgang met en eventuele reacties vanuit de buurt (bewoners, leeftijdsgenoten). Heeft dit invloed op het gedrag van de jongeren tijdens het uitvoeren van een werkstraf? Draagt de mate van herkenbaarheid en mogelijke angst voor stigmatisering hieraan bij? Welke beeldvorming bestaat er rond de werkstrafprojecten? Hoe is de sfeer in de omgang tussen jongeren en bewoners en (andere) mensen uit hun omgeving?
Buurt, herkenbaarheid en interactie volgens coördinatoren en werkmeesters
In Apeldoorn is het Kringloopcentrum alom bekend. Op de inlevertijden (doordeweeks en zaterdags) komen inwoners hun inboedel langs brengen en dan is het ook flink druk. De kans is volgens de coördinator groot dat de taakgestrafte jongeren bekenden tegen komen zoals docenten, buren en ouders van vrienden. Leeftijdsgenoten zullen ze niet snel zien hier. Taakgestrafte jongeren zorgen ‘s morgens voor de inname van goederen en komen zo in contact met de klanten. Klanten reageren positief, maar zij zijn meestal niet op de hoogte van het feit dat jongeren er hun taakstraf uitvoeren. De jongeren hebben wel werkkleding van het Kringloopcentrum aan, maar zijn volgens de coördinator en werkmeester daardoor niet als taakgestrafte herkenbaar. Klanten kunnen net zo goed denken dat deze jongeren hier op zaterdag een bijbaantje hebben. De werkmeester communiceert dan ook niet naar klanten toe dat de jongeren hier een taakstraf volbrengen. Als er ooit naar wordt gevraagd, vertelt de werkmeester dat ze bezig zijn met een ‘project’.
Veel inwoners van Roosendaal zijn inmiddels bekend met het al jarenlang draaiende project Buitengewoon Schoon. Behalve de begeleiding en aansturing van de jongerengroep heeft de werkmeester ook veel contacten op straat met inwoners, winkelpubliek en winkeliers. Maar de gesprekken gaan lang niet altijd over de jongeren. En als het toch gebeurt, dan waakt de werkmeester ervoor dat daar met respect over wordt gesproken. Ook al zeggen sommige bewoners hun bedenkingen te hebben bij dit soort straffen. Het project is uitsluitend op zaterdag in het centrum en rond de markt. Een tijdstip dat het publiek in groten getale weekendboodschappen komt doen. De winkeliers zijn tevreden over de inspanningen van de schoonmaakploeg. De waardering is over het algemeen hoog. Zelfs in het drukke weekend ziet Roosendaal er schoon uit.
De jongeren vinden het motiverend als ze complimenten krijgen voor hun inzet. Maar al sinds de start van het project is de herkenbaarheid, door het verplicht dragen van een werkhesje, een heikel punt bij de jongeren. Vooral Marokkaanse en Turkse jongeren zeggen hier grote moeite mee te hebben. Dit wetende ziet de werkmeester er daarom streng op toe dat de jas aan én dicht geritst blijft. Het is dan ook bijkans onmogelijk om de hesjes uit te trekken. De jongeren zijn het meest beducht voor vrienden, kennissen en leeftijdsgenoten die in de stad hun pad kruisen.
In Maastricht (Werkstraffen in de Buurt) worden de buurtbewoners niet geïnformeerd, maar blijken ze toch vaak op de hoogte te zijn van de werkstraffen. Omdat de buurt doorgaans actief en betrokken is, vormt dit geen beletsel voor het werk. Jongeren krijgen veel complimenten van bewoners en van de werkcoaches. De kans is ook hier aanwezig dat jongeren bekenden en leeftijdsgenoten tegenkomen. Maar de coördinator en de werkcoach zijn erop gespitst dat ze niet in conflict komen met eventuele rivalen.
De buurtreacties bij Vegen Escamp in Den Haag zijn verdeeld en het gedrag van bewoners is meer onvoorspelbaar. Soms wordt een nare opmerking gemaakt, maar ook van voorbij scooterende vrienden krijgen de jongens blikken of opmerkingen. Ze zijn erg herkenbaar aan het werk als taakgestrafte. Maar de jongeren krijgen ook complimenten en soms te drinken aangeboden van meelevende bewoners.
In Roermond werd het stationsproject tijdens ons onderzoek afgeblazen en moesten we op het allerlaatste moment uitwijken naar het Bosproject. In het laatste project dragen de jongeren geen verplichte werkkleding, maar dat was wel het geval bij het stationsproject. En daar waren de jongeren met hun blauwe hesje (geel en oranje zijn alleen voor het spoorwegpersoneel) goed herkenbaar. Volgens de werkmeester van het stationsproject deden sommige jongeren moeite om niet op te vallen of wilden zij zich distantiëren van de groep door hun hesjes zoveel mogelijk te verdoezelen of zelfs uit te trekken. De werkmeester trad hier meteen tegen op door een waarschuwing te geven, en een gele kaart na herhaaldelijke pogingen. Dat de werkmeester ook in een hesje rondliep, verzachte de pijn enigszins. Hoewel de buurt niet geïnformeerd was, wisten inwoners en winkeliers in en rond het stationsgebied meestal toch hoe de vork in de steel zat. Een deel toonde sympathie door bijvoorbeeld frisdrank te schenken bij hoge temperaturen. Ook hier waren de jongeren er meestal van overtuigd dat de buurt op de hoogte was van hun werkstraf. Maar in de praktijk werden ze ook vaak als NS-personeel gezien.
Ook in Eindhoven draaien er diverse individuele projecten waar werkgestrafte jongeren in opvallende hesjes rondlopen in buurtcentra en sportscholen. Omwonenden zijn vaak op de hoogte dat de projecten binnen het kader van een werkstraf vallen, maar er is weinig interactie met de buurt. De werkmeester is erop alert als er (bekende) leeftijdsgenoten langslopen die willen ‘chillen’ met hun gestrafte ‘vrienden’. Individuele projecten zijn volgens de taakstrafcoördinator een probaat alternatief om ‘uitvallers’ te plaatsen die vanwege conflicten elders in groepsprojecten niet meer zijn te handhaven. Maar ook om zo veel mogelijk afleiding te vermijden. Bovendien vallen ze tijdens het schoonmaken in een dierenpark minder snel op, omdat buitenstaanders het als een vakantiebaantje interpreteren.
Ofschoon eerlijkheid en transparantie bij de individuele projecten in Zwolle bij de coördinator voorop staat, hebben sommige patiënten en bewoners er zichtbaar problemen mee dat ze door jongeren met een werkstraf worden geconfronteerd. Dit kan nadelig uitpakken voor de jongeren. Zo herinnert een coördinator zich een voorval op een kinderdagverblijf waar veel meiden werden geplaatst. Ze draaiden keukendienst, ruimden op en kwamen op die manier ook in contact met de kinderen. De meiden met een werkstraf vonden dat geweldig! Ze leefden op en hun zorgzame kant kwam naar buiten. Tot de ouderraad erachter kwam dat ‘jonge, criminele meiden’ voor hun kinderen zorgden. Dit betekende het einde van het project. Hieruit is lering getrokken en wordt de aanwezigheid van deze jongeren in een ziekenhuis niet meteen aan de grote klok gehangen. De herkenbaarheid van jongeren leidt, in tegenstelling tot de buitenprojecten, tot minder spanningen omdat ze overeenkomstig met het personeel eenzelfde uniform dragen. In de werkpraktijk krijgen jongeren meermaals complimenten van patiënten. Er is waardering voor de werkverrichtingen (halen van een glas water, schoonmaken van de kamer, etc.).
Observaties: beeldvorming en wederzijdse omgangssfeer
Uit het voorgaande blijkt de beeldvorming over de groepsgerichte projectaanpak in de buurt, winkelcentrum of stationsgebied een soort publiek geheim te zijn. Ofschoon er weinig ruchtbaarheid aan wordt gegeven, blijken veel inwoners, buurtbewoners of winkeliers in de omgeving toch op de hoogte te zijn van een project. Dit komt mede door het feit dat sommige projecten al geruime tijd op vaste tijdstippen en plaatsen draaien. In de individuele projecten, die vaak buiten het publieke zicht zijn, weet vooral het personeel van de werkstraffen. Jongeren voelen op deze locaties een grotere geborgenheid, aangezien de spanning rond herkenbaarheid hier aanzienlijk minder is.
In tabel 9.1 zijn op basis van (participerende) observatie – met gebruikmaking van de observatielijst in de bijlage – de beeldvorming en omgangssfeer schematisch en per project weergegeven. We zien dat groepsgerichte en individuele projecten verschillend uitpakken voor de omgangssfeer tussen jongeren en (buurt)bewoners of tussen jongeren en personeel c.q. patiënten.
Tijdens de observaties ogen de jongeren in de individuele projecten vaak ontspannen. Hoewel introvert gedrag voorkomt, zijn ze actiever, vriendelijker en meer empatisch jegens andere mensen met wie ze samenwerken of die ze moeten verzorgen. Wie zich ‘veilig’ waant en minder ‘bekeken’ voelt, kan meer zichzelf zijn en is minder snel geneigd om de confrontatie te zoeken. Hier is ook weinig reden voor aangezien de rol van de patiënten (ziekenhuis) bewoners (bejaardenhuis) en personeel eveneens vriendelijk en ontspannen is.
De crux bij de omgangssfeer binnen de groepsgerichte projecten ligt in het feit hoe groot jongeren de kans achten dat zij iemand (bekenden, vrienden, etc.) tegen het lijf lopen waarbij ze zich ongemakkelijk voelen. Hoe zichtbaarder en herkenbaarder (door middel van speciale kleding) een jongere en/of hoe dichter in de buurt wonend waar het project plaatsvindt, hoe kwetsbaarder en meer gespannen zij zich gaan voelen. Het daarmee samenhangende introverte en passieve gedrag staat haaks op het bravouregedrag. Wie stil is valt immers minder op. Hier lijkt het heersende gedrag van jongeren te zijn: “ik hou me een beetje gedeisd omdat ik al genoeg opval in die jas.” Opvallend gedrag trekt nog meer de aandacht.
Aan de schandpaal
Al een paar keer is het mij [TN] opgevallen dat één jongen nogal afwijkt in de groep. Hij is stil, lacht niet en houdt zoveel mogelijk afstand. Als de jongens tijdens de rookpauze van de werkmeester op een bankje een peukie mogen roken, kiest hij er juist voor om in de bus te gaan zitten. Alleen. Na de middagpauze besluit ik hem eens uit te horen, als we door de werkmeester als koppel worden ingedeeld. In tegenstelling tot de andere jongens weet ik nog bijna niks van hem. Behalve dat hij in het gezelschap al snel de ‘stille’ wordt genoemd. Blossen kreeg hij op de wangen, toen een knul van 14 jaar vanochtend in de auto voor de vuist weg vroeg hoeveel uur taakstraf hij eigenlijk had? Toen hij daar niet op wilde antwoorden vroeg de knul vervolgens wat hij dan had gedaan. “Niks”, zei hij ongemakkelijk. “Dus jij gaat op je vrije dag voor de lol op de markt prikken”, antwoordde de knul gevat. “Gaat je niks aan”, antwoordde ‘de stille’ bits. De toon was gezet. Vanaf dat moment heb ik hem niet meer kunnen betrappen op een gesprek. Hoe kort ook. Nu we samen optrekken met een zak, een stok en een sleutel om de prullenbak te openen, probeer ik hem wat uit te horen.
Ongemakkelijk voelt hij zich op straat. En bekeken. Bang dat bekenden hem opmerken, nafluiten, uitlachen, in zijn hemd zetten of nog erger. Op sommige momenten zou hij het liefst op willen lossen. Hij vertelde dat hij zo net nog opeens naar de andere kant van de straat schoot, toen hij dacht dat hij in de verte een bekende aan zag komen. De uitbrander van de werkmeester dat hij op de rechter stoephelft moet schoonmaken en niet op de linker waar al een ander koppel loopt, nam hij maar even voor lief. Hij woont als enige van de groep in Roosendaal en weet dat zijn halve familie, die nog niet op de hoogte is van zijn werkstraf, uitgerekend naar het winkelgebied trekt waar hij loopt. In een jas, met een grote zak, handschoenen aan en kistjes zo groot als klompen. Opeens begrijp ik zijn stuurse gedrag en zijn onverwachte manoeuvres. Ik stel voor als hij weer een bekende ziet, dat ik dan op die persoon af zou lopen om hem om de tuin te leiden. Als dat niet helpt schakel ik over naar plan B en trek ik onder het motto ‘mission invisible‘ snel een vuilniszak over zijn hoofd. Hij moet er zowaar een beetje om lachen. (Veldnotitie)
Jongeren schatten de kans op herkenbaarheid in het Kringloopproject (Apeldoorn) lager in dan in andere groepsprojecten. Hoewel sommigen vinden dat ‘heel Apeldoorn’ hier komt, zijn de klanten vaak niet op de hoogte. Bovendien kunnen jongeren op redelijk onzichtbare wijze in het Kringloopcentrum werken. De sfeer oogt ontspannen en de contacten met bezoekers zijn vriendelijk. Sommige jongeren lijken zelfs te vergeten dat ze een werkstraf hebben. Nieuwsgierige bezoekers die ernaar vissen, horen van de werkmeester of van de jongere zelf dat ze actief zijn in een ‘project’. Wat niet weet, wat niet deert, is het motto.
Het andere uiterste zien we bij het Vegen Escamp project (Den Haag) en het Buitengewoon Schoon project (Roosendaal). Vooral de jongeren die hier dicht in de buurt veel leeftijdsgenoten kennen of straatcontacten hebben, voelen zich kwetsbaar en reageren soms verbeten. Dit gevoel wordt versterkt door het ‘nutteloze’ werk dat ze moeten verrichten.
Ik [JD] ben de enige meid in het bonte gezelschap van stoere jongens uit Den Haag. De hesjes en prikkers worden uitgedeeld. Ik doe een zak om de vuilnisring. De jongens snappen niet waarom ik vrijwillig met een hesje en bijbehorende prikker loop en vragen grappend of mijn gewerkte uren niet onder hen verdeeld kunnen worden. Samen met de werkmeester gaan we op pad, gewapend met een kruiwagen waar de volle vuilniszakken in kunnen. De gedachte aan de hele dag vuil rapen, tovert geen goed humeur tevoorschijn. Ondanks de werkoutfit lopen ze er allen nog steeds stoer bij. Een familielid van één van de jongens loopt langs de groep en de blik in haar ogen verraadt de schrik. Ongemakkelijk groeten ze elkaar waarna de jongen droog opmerkt: “morgen weet de hele familie het”. Aangezien er weinig vuil op straat ligt, zijn we al snel verwikkeld in een wedstrijdje ‘wie ziet als eerste het blikje liggen’. Diegene heeft namelijk ‘buit’ en dit verdrijft een deel van de verveling, die onvermijdelijk toeslaat. Als jagers speuren we met onze ogen de velden af naar dat ene prulletje. We kijken driekwart van de dag naar de grond. Met moeite krijg ik halverwege de dag mijn tweede vuilniszak vol. Een euforisch gevoel overvalt me. (Veldnotitie)
Rol en beleving in de buurt en omgeving
We hebben in dit hoofdstuk tot nu toe de visie van coördinatoren en werkmeesters belicht en op basis van (participerende) observatie de houding en het gedrag van jongeren in werkprojecten beschreven. Er zijn duidelijke verschillen in de omgangssfeer en tussen individuele en groepsprojecten. Maar wat vinden de jongeren er zelf van?
Jongeren met een werkstraf in individuele projecten (Zwolle en Eindhoven) gaan er niet onder gebukt als het personeel en andere jongeren met een bijbaan weten waarom ze er tijdelijk werken. Door de bekendheid met het fenomeen werkstraf verloopt de sociale omgang meestal soepel. Er zijn geen rare blikken of opmerkingen. Negatieve reacties zijn een uitzondering. Het is over het algemeen taboe om te vragen wat iemand precies op zijn kerfstok heeft. Er wordt hooguit wel een keer gevist, maar zelden doorgevraagd. Jongeren met een werkstraf vinden het prettig dat ze te midden van andere jongeren werken met een bijbaan. Hierdoor krijgen ze het gevoel dat ze als eenling of uitzondering ‘oplossen’ in de organisatie. Het verschaft ze tevens een goed alibi wanneer er nieuwsgierige vragen komen uit de groep (patiënten, bejaarden, etc.) die niet op de hoogte is. Ze hebben dan zogenaamd een bijbaan of lopen er stage. En als het hen echt te heet onder de voeten wordt, kunnen ze altijd nog weglopen.
Jongeren in het Kringloopproject (Apeldoorn) kunnen niet zo goed inschatten in hoeverre bezoekers op de hoogte zijn van hun werkstraf. Hun vermoeden is dat een deel van de vaste klanten wel op de hoogte is. Want soms werken er alleen maar ouderen en dan weer een hele groep jongeren, die om de zoveel weken weer anders is. Toch blijft het diffuus omdat het ook weer niet overduidelijk te zien is wie ze zijn. Ze krijgen weinig rotopmerkingen naar het hoofd geslingerd, alhoewel een jongen vertelde dat hij werd uitgelachen door twee jonge mannen. En wat deert het om gewoon te vertellen dat je stage loopt, een bijbaan of een vakantiebaan in de zomer hebt? Toch is het niet geheel uitgesloten dat jongeren herkend worden en kleur moeten bekennen omdat een smoes geen uitkomst meer biedt. Sommigen zeggen daar ontspannen onder te blijven. Anderen zeggen het niet zo tof te vinden als zoiets zou gebeuren. Een meisje (011, 14 jaar) zegt dat ze met haar werkkleding meteen door de mand zou vallen, omdat ze er normaal altijd tip top verzorgd uitziet.
Trots laat ze mij [JD] haar geavanceerde telefoon zien met partypics. Op de foto’s zie ik een jonge dame van 20 met feestende vriendinnen en een sigaret in de hand. Voor me aan tafel zie ik een meisje van 14. “Die lelijke hesjes en enorme werkschoenen! Mijn vrienden lachen me keihard uit.” Ze probeert iets van haar verschijning te compenseren met lagen make-up en perfect verzorgd haar, die ze, met tegenzin, in een knot moet doen op het werk. (Veldnotitie)
Jongeren werkzaam in groepsgebonden werkstrafprojecten in het publieke domein ervaren de meeste spanning in de interactie met buurtbewoners. Zij zijn het meest ambivalent. Het werk is – in tegenstelling tot het geïsoleerde Bosproject en het geïndividualiseerde werk in zieken- en bejaardenhuizen of de manege – niet altijd aan het oog onttrokken van de buurt. Ze lopen kortom meer kans om in de kijker te staan. Bijvoorbeeld een jongen (015, 17 jaar) uit Roosendaal vindt het moeilijk om in het centrum schoon te moeten maken. Het is dan wel niet in zijn buurt, maar uit ervaring weet hij dat buurtbewoners en kennissen in het weekend als hij moet werken vaak naar het centrum gaan voor speciale boodschappen.
Slechts een enkeling zegt dat het hem niks kan schelen als hij opvalt. Zo zegt een jongen (005, 16 jaar) met een werkstraf in Maastricht er geen problemen mee te hebben dat hij wordt herkend. Veel bewoners reageren immers goed en weten dat hij in dezelfde buurt geboren en getogen is. Hij kan nu ook laten zien dat hij de werkstraf uitvoert.
De meeste jongeren zeggen het toch wel prettig te vinden dat de coördinator rekening probeert te houden in welk gebied de tewerkplaatsing is. Dat ze soms ook nog complimenten van passanten krijgen, sterkt hen in de mening dat het allemaal veel erger had gekund. Een jongen (024, 17 jaar) die in Roosendaal ‘proppenprikker’ is, is blij dat hij het niet direct in zijn eigen woonbuurt hoeft te doen; die opvallende jas neemt hij daarom gewoon op de koop toe.
De problematiek van herkenbaarheid en de soms onvriendelijke interactie met buurtbewoners, is het meest pregnant in Den Haag (Vegen Escamp). De verhalen van de jongeren sluiten aan op de bevindingen van de coördinator en werkmeester. Een jongen (017, 17 jaar) zei aanvankelijk weinig problemen te hebben met het verplicht dragen van een gekleurd hesje, maar als we hem gaan interviewen, vraagt hij wel of het uit mag. Hij heeft er geen problemen mee het hesje te dragen tijdens het werk, maar vindt het overbodig tijdens ons interview op een bankje in de buurt. De jongen (018, 17 jaar) die zijn nicht ziet tijdens het prikken, bekent dat hij dit niet zo tof vindt. Hij weet zeker dat morgen de hele familie weet dat hij een werkstraf heeft. Daarentegen vindt hij dat je ook deze straf maar moet accepteren. Ofschoon de jongeren, net als in de andere projecten, vriendelijke opmerkingen krijgen over hun schoonmaakactiviteiten, tonen ze zich het meest gevoelig voor de reacties van vrienden. Ze zijn enerzijds beducht voor stigmatisering, omdat je al snel als een buurtcrimineel wordt gezien. Anderzijds blijken de jongeren meer dan elders gevoelig te zijn voor reputatieschade. Iedereen weet waarom je daar staat. Dat je goed zichtbaar bent voor passerende auto’s, scooters en voorbijgangers is pijnlijk. Vooral als je de naam hebt stoer te zijn. Ze kijken je raar aan, lachen je uit, of je krijgt schampere opmerkingen naar je hoofd geslingerd. Dat gaat je, aldus een jongen, zeker niet in je koude kleren zitten.
Conclusies
In geen enkel onderzocht project wordt de buurt er (actief) over geïnformeerd. De reacties van bewoners en voorbijgangers zijn verschillend. Jongeren en werkmeesters vertellen soms eerlijk dat het werk deel uitmaakt van een werkstrafproject. Maar over het algemeen wordt er terughoudend gereageerd op de omgeving. De mentaliteit en visie van de werkmeester bepaalt vaak welke informatie hij over het project kwijt wil. Zij laten zich leiden door vragen als: welke voor- en nadelen heeft het als mensen het weten? Op welke wijze kunnen jongeren zo optimaal mogelijk functioneren tijdens de werkstraf en hoe blijft het uitvalspercentage zo laag mogelijk? De specifieke werkplek en de locatie zijn vaak leidend voor de strategie die wordt gevolgd. De praktijk leert dat patiënten in een ziekenhuis doorgaans niet willen weten dat ‘jonge criminelen’ hun eten koken of bed reinigen. Dit illustreert het dilemma waar coördinatoren soms mee worden geconfronteerd.
Aan de ene kant streeft de Raad voor de Kinderbescherming naar transparantie en eerlijkheid, anderzijds moet ook zorgvuldig worden omgegaan met de privacy van de jongeren op een werkplek, vrij van oordelen. De coördinatoren en werkmeesters moeten hier tussendoor laveren. Wanneer vertel je iets wel of juist niet? En zijn de jongeren daarbij gebaat? Er zijn projecten waar de buurt op de hoogte is en jongeren hier aanvankelijk nog tegen aanhikken. Maar de praktijk wijst uit dat ze vaak ontdooien als er door buurtbewoners en anderen complimenten worden gegeven zodat jongeren ook niet telkens defensief hoeven te reageren. Dit laat onverlet dat negatieve reacties bij jongeren en (buurt)bewoners niet altijd zijn te voorkomen. Dit is een samenspel van factoren. Houden jongeren zich aan de afspraak om vriendelijk, beleefd en fatsoenlijk te blijven tegenover klanten en patiënten? Ze zijn per slot van rekening ook het visitekaartje van het bedrijf. Daarnaast zeggen werkmeesters ook in de bres te springen voor jongeren die tijdens de uitoefening van de werkstraf door omstanders worden geprovoceerd.
Jongeren die tewerkgesteld worden in openbare groepsprojecten, worden in wisselende mate als werkgestraften herkend. Dat hangt niet zozeer af van de communicatie met buurtbewoners, want die vindt slechts sporadisch plaats, maar door de herkenbaarheid door de hesjes die zij verplicht zijn te dragen. Vooral bewoners in de omgeving van een locatie zijn op de hoogte, mede door de routine van een project op een vast tijdstip of dagdeel.
De herkenbaarheid in de buurt door hun verplichte werkkleding, maar ook door prikstokken, vuilniszakken en dergelijke die zij gebruiken, roept niet alleen schaamte op. Er zijn ook jongeren die zich zo bekeken voelen, dat zij zich aan de schandpaal genageld voelen.
Sommige jongeren zijn bang dat ze als ‘buurtcrimineel’ worden gestigmatiseerd, of door het ‘suffe werk’ juist bij hun vrienden reputatieschade zullen oplopen. Door de bank genomen blijken vooral allochtone jongeren moeite te hebben met het dragen van ‘shabby’ werkkleding. Die staat in schril contrast met hun zorgvuldig met logokleding gekoesterde identiteit. Alsof je in je pyjama verplicht naar een club moet en dat de rest van je leven nog te horen krijgt van je vrienden. Vooral stadse jongens voelen zich dubbel gepakt. Herkenbaarheid is één, maar ook nog in een ‘vies kostuum’ is zo mogelijk nog slechter voor je coolness en credibility. Want als geen ander weten ze hoe vergankelijk reputaties kunnen zijn. Bij de individuele projecten denken bewoners en omstanders sneller dan bij groepsprojecten dat jongeren er werken in het kader van een stage of als bijbaan. Een klein deel van de jongeren probeert bij groepsprojecten minder herkenbaar te zijn door zich te ontdoen van hun hesjes of zich te distantiëren van de groep; alsof ze er niet bijhoren. Werkmeesters treden hier streng tegen op met een waarschuwing of gele kaart.
LITERATUUR
Agar, M.H. (1980) The professional stranger. An informal introduction to Ethnography. Orlando: Academic Press.
Aldridge, J., & Cross, S. (2008). Young people Today. News Media, Policy and Youth Justice. Journal of children and media, 2(3), 203-218.
Ausubel, D.P. (1955). Relationships between Shame and guilt in the Socializing Process. Psychological Review, 62(5), 378-390.
Becker, H.S. (1963) Outsiders. Studies in the sociology of deviance. The Free Press: New York.
Bianchi, H. (1971) Stigmatisering. Deventer: Kluwer.
Braithwaite, J. (1989) Crime, Shame and Reintegration. Melbourne: Cambridge University Press.
Braithwaite, J. (2000). Shame and criminal justice. Canadian Journal of Criminology, 42(3), 281-298.
Decorte, T. & Zaitch, D. (2009) Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
Doek, J. (2008). Juvenile Justice: International Rights and Standards. In R. Loeber, N.W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve (eds.) Tomorrow’s Criminals. The development of Child Delinquency and Effective Interventions. (pp. 229-246) Surrey/Burlington: Ashgate.
Dijk, J.J.M. van, Sagel-Grande, H.I. & Toornvliet, L.G. (2006) Actuele criminologie. Den Haag: SDU Uitgevers.
Fetterman, D.M. (1998) Ethnography: Step by Step. Thousand Oaks, CA: Sage.
Gemert, F. van (1998) Ieder voor zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens. Amsterdam: Het Spinhuis.
Glaser, B.G. & Strauss, A. L. (2008, 1st edition 1967) The discovery of grounded theory. Strategies for qualitative research. Chicago: Aldine Publishing Company.
Glaser, B. G. (1992) Basics of Grounded Theory Analysis: emergence vs forcing. Mill Valley, Ca.: Sociology Press.
Goffman, E. (1971) Relations in public. Microstudies of the public order. London: Penquin Press.
Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1990). A General Theory of Crime. Standford: Stanford University Press.
Hinds, L., & Daly, K. (2001) The War on Sex Offenders: Community Notification in Perspective. The Australian en New Zealand Journal of Criminology, 34(3), 256-276.
Hirschi, T. (1969) Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press.
Imkamp, F. (2002). Werken met taakgestraften. Ervaringen van projectbegeleiders. Ars Aequi Libri.
Jong, J.D. de (2007) Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse jongens. Amsterdam: Aksant.
Katz, J. (1988) Seductions of Crime. Moral and Sensual Attractions in Doing Evil. New York: Basic Books.
Koster, F., Goudriaan, H., & Schans, C. van der (2009). Shame and Punishment: An International Comparative Study on the Effects of Religious Affiliation and Religiosity on Attitudes to Offending. European Journal of Criminology, 6 (6), 481-495.
Kugler, K., & Jones, W.H. (1992). On Conceptualizing and Assessing Guilt. Journal of personality and Social Psychology, 62(2), 318-327.
Laan, A. M. van der, Vervoorn, L., Schans, C. A. van der, & Bogaerts, S. (2008) Ik zit vast – een exploratieve studie naar emotionele verwerking van justitiële vrijheidsbeneming door jongeren. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Lünnemann, K. (2005). Werkstraffen: succes verzekerd? Succes- en faalfactoren bij werkstraffen van meerderjarigen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Miedema, S. (2002) Onderzoek nader onderzocht. Een vergelijkende analyse van etnografisch onderzoek naar de relatie tussen etniciteit, groepsvorming en delinquentie bij jongens. Tijdschrift voor Criminologie, 44(2), 150-161.
Mulbregt, J.M.L., van (2000). Het betere werk. Verwachtingen en ervaringen met betrekking tot het strafkarakter van een werkstraf. Boom Juridische uitgevers.
Noaks, L. & Wincup, W. (2004) Criminological research. Understanding qualitative methods. London: Sage.
Pawson, R. (2002). Does Megan’s Law Work? A theory-driven systematic review. ESRC UK Centre for Evidence Based Policy and Practice: Working paper 8, University of London.
Pawson, R. (2006) Reviewing outer contexts: naming & shaming. In: Evidence-based policy, pp. 151-166. London: Sage.
Presser, L., & Gunnison, E. (1999). Strange Bedfellows: Is Sex Offender Notification a Form of Community Justice? Crime Delinquency, 45(3), 299-315.
Ronken, C., & Lincoln, R. (2001). Deborah’s Law: The Effects of Naming and Shaming on Sex Offenders in Australia. The Australian en New Zealand Journal of Criminology, 34(3), 235-255.
Rose, T. (1994) Black noise: rap music and black culture in contemporary America. New England: Weslyan University Press.
San, M. van (1998) Stelen en steken. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis.
Sansone, L. (1992) Schitteren in de schaduw. Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981-1990. Amsterdam, Het Spinhuis.
Staring, R. & Swaaningen, R. van (2009) Naar een kwalitatieve criminologie. De relatie tussen theorie, onderzoeksvragen en methode. In: Decorte, T. & Zaitch, D. (eds.) Kwalitatieve methoden en technieken in de criminologie. Leuven/Den Haag: Acco.
Tangey, J.P. (1990). Assessing Individual Differences in Proneness to Shame and Guilt: Development of the Self-Conscious Affect and Attribution Inventory. Journal of personality and Social Psychology, 59(1), 102-111.
Terpstra, J. (1996) Over families, piraten en beunen. Achterstand en subcultuur in een Nederlandse nieuwbouwwijk. Sociologische Gids, 43(3): 204-224.
Terpstra, J. (1997) Jeugdsubcultuur en de reproductie van maatschappelijke achterstand. Sociologische Gids, 44(3): 205-229.
Wicker, F.W., Payne, G.C., & Morgan R.D. (1983). Participant Descriptions of guilt and Shame. Motivation and Emotion, 7 (1), 25-39.
Wing-Cheong C. (2003). A review of the Corrective Work Order in Singapore. The British Criminology Conference: Selected Proceedings. Volume 5. Papers from the British Society of Criminology Conference, Keele, July 2002.
Zandbergen, A. (1996). Shaming in a Dutch diversion project. European Journal on Criminal Policy and Research, 4(4), 95-112.
You May Also Like
Comments
Leave a Reply