Mijn generatie, tien jaar later. Generatiebesef, jeugdervaringen en levenslopen in Nederland

ester

Verder niets, er zijn alleen nog een paar dingen
die ik houd omdat geen mens er iets aan heeft
dat zijn mijn goede jeugdherinneringen
die neem je mee zolang je verder leeft

– Boudewijn de Groot

“Mijn generatie liet zich meer leiden door kerk en politiek en werd daardoor minder zelfstandig”, “In mijn generatie was er voor vrouwen geen pensioen en moest je ophouden met werken als je trouwde”, “In mijn generatie kon het niet op, er was werk genoeg en overal kreeg je subsidie voor”, “Mijn generatie heeft het moeilijk gehad om aan de slag te komen”, “Wat mijn generatie typeert is die enorme vrijheid die we hadden. Je mocht alles onderzoeken”. Dit zijn uitspraken van mensen uit verschillende generaties. Uitspraken die voor velen herkenbaar zijn. Ze suggereren dat personen uit een zelfde generatie gemeenschappelijke ervaringen hebben. Veelal gaat het om ervaringen uit de jeugdjaren die een blijvende indruk achterlaten en een stempel drukken op een generatie. Ervaringen die de lotgevallen van een generatie ook na de jeugdperiode tekenen.

Inhoudsopgave
Inleiding
1. Theorie over generaties
2. Jeugdjaren van generaties
3. Onderzoek naar generaties
4 .Onderwijs
5. Arbeid
6. Cultuur
7. Politiek
8. Toekomst
Epiloog
Literatuur

Mijn generatie, tien jaar later verscheen in 2008 bij Rozenberg Publishers. ISBN 978 90 361 0099 1

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Inleiding

esterVerder niets, er zijn alleen nog een paar dingen
die ik houd omdat geen mens er iets aan heeft
dat zijn mijn goede jeugdherinneringen
die neem je mee zolang je verder leeft

Boudewijn de Groot

“Mijn generatie liet zich meer leiden door kerk en politiek en werd daardoor minder zelfstandig”, “In mijn generatie was er voor vrouwen geen pensioen en moest je ophouden met werken als je trouwde”, “In mijn generatie kon het niet op, er was werk genoeg en overal kreeg je subsi­die voor”, “Mijn generatie heeft het moeilijk gehad om aan de slag te ko­men”, “Wat mijn generatie typeert is die enorme vrijheid die we hadden. Je mocht alles onderzoeken”. Dit zijn uitspraken van mensen uit verschil­lende generaties. Uitspraken die voor velen herkenbaar zijn. Ze suggere­ren dat personen uit een zelfde generatie gemeenschappelijke ervaringen hebben. Veelal gaat het om ervaringen uit de jeugdjaren die een blijvende indruk achterlaten en een stempel drukken op een generatie. Ervaringen die de lotgevallen van een generatie ook na de jeugdperiode tekenen.

De media verklaren opvattingen en gedragingen van bepaalde groepen vaak uit generatielidmaatschap. Ze putten zich uit in het bedenken van rake generatiestereotyperingen. Een willekeurige greep: de ‘generatie van nix’ (De Volkskrant en De Groene Amsterdammer), de ‘generatie van genieters’ (HP/De Tijd), de ‘meerkeuze generatie’ (NRC Handelsblad), de ‘betalende generatie’, de ‘generatie fantastisch’ (De Standaard), de ‘Mammoetgeneratie’ (Intermediair), de ‘grenzeloze generatie’ (HP/De Tijd), de ‘stille generatie’ (Elsevier), de ‘anti-nix generatie’ (De Groene Amsterdammer), de ‘achterbank generatie’ (De Volkskrant), de ‘XTC ge­neratie’ (Nieuwe Revu), de ‘laconieke generatie’ (De Volkskrant), de ‘op­timistische generatie’, de ‘weg-van-de-waanzinnige-werkelijkheid-genera­tie’ (Adformatie), de ‘hapsnap-generatie’ en de ‘schnabbelgeneratie’ (HP/ De Tijd), de ‘generatie nuchter’ (Elsevier) en de ‘eliminatiegeneratie’, de ‘schokvaste generatie’ en de ‘ouderloze generatie’ (De Volkskrant).

Deze labeling wordt vaak opgediend met een dun cultuursociologisch sausje (vgl. Pijffers, 1993; Popcorn, 1991; Popcorn & Marygold, 1996). Soms worden daarbij hele decennia verdicht tot één uniek sociaal, cultu­reel en politiek klimaat, zoals de zompige, saaie en zelfgenoegzame jaren vijftig, de experimentele jaren zestig (‘the Gay Sixties’), of de een diepgaande reflectie op de feiten. Het zijn speculaties die niettemin een gevoel van herkenning oproepen, makkelijk weg lezen, kundig in de markt gezet worden, en lekker in het gehoor liggen. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Theorie over generaties

esterNotre progression sociale
repose essentiellement sur la mort
Auguste Comte

1.1 Inleiding
Het begrip ‘generatie’ is allerminst eenduidig. In het vorige hoofdstuk is beschreven welke keur aan ‘nieuwe’ generaties de media de afgelopen decennia hebben ontdekt. Generaties verwijzen dan meestal naar een spraakmakende leefstijl van een vaak jonge leeftijdsgroep. In het dagelijks spraakgebruik wordt weer iets anders bedoeld. Generaties krijgen dan dikwijls een genealogische betekenis: een geleding binnen een verwantschapshiërarchie.

Grootouders, ouders en hun kinderen worden bijvoorbeeld opgevat als drie opeenvolgende generaties. In het verlengde hiervan wordt het begrip ingevuld als levensfase in de levensloop van individuen. Tijdens de levensloop behoort men achtereenvolgens tot de jongste generatie, tot de ‘jongeren’ of ‘jeugd’, tot de volwassen generatie en tot de generatie van ouderen. Ook in de sociologie zijn deze generatieopvattingen herkenbaar. In moderne generatietheorieën wordt echter weer een ander generatiebegrip gebruikt. Een generatie wordt dan opgevat als een groep mensen die in dezelfde historisch-maatschappelijke omstandigheden is opgegroeid en daardoor gemeenschappelijke kenmerken heeft. Een dergelijk generatiebegrip hanteren wij ook in dit boek.

Uitgangspunt in moderne generatietheorieën is dat de levensloop blijvend beïnvloed wordt door historische gebeurtenissen en ervaringen die mensen meemaakten in de periode waarin ze opgroeiden, de zogeheten ‘formatieve periode’. Er is sprake van generatievorming wanneer geboortecohorten onder verschillende historische omstandigheden opgroeien en zich daardoor onderscheiden van vroegere en latere cohorten. Eind jaren twintig van de vorige eeuw was het Karl Mannheim (1893-1947) die als één van de eersten deze sociologische invulling aan het generatiebegrip gaf en een systematische generatietheorie ontwikkelde. Ook negentiendeeeuwse denkers hebben zich met het generatiebegrip bezig gehouden, maar van een sociologische benadering van dit begrip en een systematische theorieontwikkeling was bij de meesten van hen nog geen sprake.

Na Mannheim hebben verschillende sociale wetenschappers zijn generatietheorie verder uitgewerkt en toegepast in onderzoek. In Nederland is dat vooral de socioloog Henk Becker geweest. Volgens Becker is er de afgelopen eeuw in Nederland een vijftal generaties te onderscheiden: de vooroorlogse, de stille, de protest-, de verloren en de pragmatische generatie. We komen later in dit hoofdstuk nog terug op deze indeling. Mannheim is de grondlegger van de moderne generatietheorie. In paragraaf 1.2 bespreken we eerst de ideeën van Mannheims voorgangers. Zijn theorie zelf komt in paragraaf 1.3 aan bod. In paragraaf 1.4 worden kanttekeningen geplaatst bij de algemene uitgangspunten in de sociologische theorievorming over generaties, waaronder de typologie van Becker. Vervolgens schetsen we in paragraaf 1.5 de generatie-indeling die we in dit boek hanteren. Daarna stellen we in paragraaf 1.6 de vraag in hoeverre het generatiebegrip nog relevant is in dit laatmoderne tijdperk waarin culturele grenzen tussen (leeftijds-) groepen eroderen. In de concluderende paragraaf 1.7 willen we aantonen waarom ons onderzoek in theoretisch opzicht interessant is en hoe we met kritiekpunten op generatiemodellenomgaan. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Jeugdjaren van generaties

esterVerloren is hij, want te laat
geboren voor de mei en de muziek
voor punk was hij te jong
voor house te oud, te ziek
Serge van Duijnhoven

2.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk gaven we aan dat we in dit boek een generatie definiëren als een groep personen die in hun jeugdjaren onder dezelfde politieke, economische en sociaal-culturele omstandigheden zijn opgegroeid en hierdoor zeer waarschijnlijk vergelijkbare lotgevallen beleven.

We zagen dat de grondlegger van de generatiesociologie, Karl Mannheim, in zo’n geval spreekt van een generatielocatie. Eén van onze respondenten: “Ik behoor tot de oudste generatie, ben in de Eerste Wereldoorlog geboren, heb de crisisjaren meegemaakt en toen de Tweede Wereldoorlog, daarna de wederopbouw… Alleen de jaren zestig en begin zeventig waren voor mij florissant” (1996: man, 80 jaar, ex-bouwkundig medewerker). Generaties worden pas daadwerkelijke generaties als de leden zich bewust zijn hun jeugdervaringen met leeftijdsgenoten te delen. Mannheim spreekt in dit verband van een generatiesamenhang. Sommige respondenten voelen dat goed aan: “Ik denk dat iedere generatie zijn eigen kansen heeft, gebonden aan de tijd waarin men leeft. Bepaalde zaken zijn niet te vergelijken, omdat men in een totaal andere tijd leeft, met andere problemen, normen en waarden, maar ook met andere ontwikkelingsmogelijkheden en kansen” (1996: vrouw, 43 jaar, hoofd voorziening voor verstandelijk gehandicapten). “Ik ben voor de oorlog geboren en heb daardoor een heel andere mentaliteit dan de huidige jongeren” (1996: vrouw, 67 jaar, ex-secretaresse).

In dit hoofdstuk kijken we naar de generatielocatie van de oorlogs-, babyboom, oudste en jongste keuzegeneratie. Paragraaf 2.2 presenteert de grenzen van de generatielocaties van deze generaties. We zullen die tamelijk flexibel hanteren. In de volgende paragrafen (paragraaf 2.3 tot en met 2.6) wordt een beschrijving gegeven van de belangrijkste maatschappelijke gebeurtenissen die zich in de jeugdjaren van elk van de generaties hebben afgespeeld. We reconstrueren deze gebeurtenissen aan de hand van een drieluik: politieke ontwikkelingen, sociaal-economische ontwikkelingen en sociaal-culturele ontwikkelingen. Op deze manier proberen we de maatschappelijke context van de formatieve periode van de drie generaties systematisch in beeld te brengen. Deze reconstructie moet ons helpen om de wijze waarop onze respondenten refereren aan hun jeugdjaren en de doorwerking daarvan op hun verdere levensloop, te kunnen duiden.

Sinds ons eerste generatieonderzoek in 1996 is er veel veranderd in Nederland, zowel in politiek, economisch als in sociaal-cultureel opzicht. De ontwikkelingen die we toen voor de jongste keuzegeneratie schetsten zetten zich in de jaren erna versterkt en in veelal gunstige zin voort. Totdat in 2001 het tij op allerlei fronten keert: de wereld is na “nine-eleven” dezelfde niet meer. Zal deze ommekeer alle generaties in gelijke mate raken, of juist voor de jongere cohorten extra betekenis krijgen? Of zijn de veranderingen wellicht zodanig dat de basis voor de vorming van een nieuwe generatie gelegd wordt? Omdat het nieuwe millennium op een veelheid van domeinen stevige veranderingen met zich meebrengt, waarvan de effecten zeker nog niet helemaal te voorspellen zijn, besteden we daar in paragraaf 2.7 apart aandacht aan. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Onderzoek naar generaties

esterEs ist überhaupt ein Fehlbegriff, den die meisten Forscher begehen,
zu meinen, ein wirkliches Generationsproblem gebe es nur dann,
wenn man eine Generationsrhythmik mit ein für allemal
fixierbaren zeitlichen Intervallen aufzuweisen imstande ist
Karl Mannheim

3.1 Inleiding
Onderzoek doen naar generaties is minder eenvoudig dan het lijkt. Vooral als onderzoekers willen vaststellen of het ritme van sociale en culturele veranderingen samenvalt met het wisselen der generaties, wacht een behoorlijke taak. Simpel samengevat is het grootste onderzoeksprobleem dat nieuwe generaties elke dag geboren kunnen zijn en worden. Wie vormen er een generatie, waar begint deze en waar houdt het op? Horen de kinderen die nu geboren worden ook bij de huidige generatie jongeren of zullen zij zich in de toekomst als een volledig andere generatie aftekenen? Dergelijke vragen maken duidelijk dat het zeker niet bij voorbaat vaststaat welke geboortejaargangen onder één generatie te scharen zijn, wat voor deze generatie het onderscheidend kenmerk is ten opzichte van voorgaande en volgende generaties en hoe bestendig of veranderbaar dit kenmerk is door de tijd. Laat staan dat onmiddellijk duidelijk is dat sommige generaties ook simultaan de initiators en dragers zijn voor nieuwe sociale en culturele trends. De kunst van het onderzoek doen naar generaties bestaat uit het identificeren van geboortecohorten die ook werkelijk als generaties te benoemen zijn. De generatieonderzoeker speurt naar generaties die zich met het voortschrijden van de tijd systematisch en blijvend onderscheiden, bijvoorbeeld in hun levenskansen of waarden oriëntaties, los van de veroudering van de leden van zo’n generatie of van al dan niet ingrijpende maatschappelijke gebeurtenissen die zich in de loop der tijd zullen voordoen en op alle generaties invloed hebben. Dit wordt ook wel het uiteenrafelen van respectievelijk cohort-, leeftijd- en periode-effecten genoemd. Dit uiteenrafelen is niet eenvoudig en stelt de onderzoeker voor een zogeheten identificatieprobleem. In dit hoofdstuk gaan we kort in op dit probleem en maken we duidelijk hoe wij hiermee zijn omgegaan. We zullen daarbij ook aandacht besteden aan de ervaring lid te zijn van een generatie, ook wel het generatiebesef genoemd.

In paragraaf 3.2 wordt het methodologische kernprobleem bij het generatieonderzoek nader toegelicht: de ontrafeling van leeftijd, periode en cohort. In paragraaf 3.3 beschrijven we de thema’s die in onze studie centraal staan. Daarna presenteren we de details van onze onderzoeksgroep die we op verschillende tijdstippen ondervraagd hebben: 1996, 1999, 2006 en 2007. Vervolgens komt in paragraaf 3.4 de betekenis van het inzoomen op het generatiebesef aan de orde. Daar laten we ook zien hoe het gesteld is met het generatiebesef in Nederland. Zoals Mannheim al aangaf wordt generatievorming pas realiteit generatiesamenhang) wanneer zich bij generatieleden een duidelijk generatiebesef vormt. Rekenen Nederlanders zichzelf tien jaar na onze eerste meting in 1996 nog steeds tot een generatie? Kunnen we dezelfde conclusies trekken als in 1996 toen een grote meerderheid zich tot een generatie rekende? Is het misschien afgezwakt of is het juist sterker geworden, bijvoorbeeld als gevolg van sociaal-economische en/of politieke turbulenties? In paragraaf 3.5, tot slot, gaan we specifieker in op de manier waarop Nederlanders hun generatie typeren. Welke trefwoorden gebruiken ze daarbij? Verwijzen ze in die trefwoorden naar maatschappelijke gebeurtenissen uit hun jeugdjaren zoals Mannheim dat voorspelt? Welke gebeurtenissen zijn dat dan? Dezelfde als we in Hoofdstuk 2 bespraken? Komen de bevindingen overeen met die uit 1996 en kunnen we dus spreken van een bestendig generatie-effect? Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share

Mijn generatie, tien jaar later ~ Onderwijs

esterWe don’t need no education
We don’t need no thought control
No dark sarcasm in the classroom
Teachers leave those kids alone
Pink Floyd

4.1 Inleiding
De afgelopen jaren heeft het onderwijs in het middelpunt van de media-aandacht gestaan. Vooral de debatten tussen voor- en tegenstanders van het zogenaamde ‘nieuwe leren’ liepen hoog op.[i] Op Internet valt volop over deze discussie te lezen.[ii] Begin 2008 worden de hevige debatten nog eens gevoed door het rapport Tijd voor Onderwijs van de Commissie Dijsselbloem (TK, 2008). De media berichten uitvoerig over dit rapport waarin de onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia worden onderzocht en kondigen zonder aarzelen het einde van de grote onder­wijshervormingen aan. Al deze aandacht is begrijpelijk gelet op het be­lang van het onderwijsdomein. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren hun fulltime opleiding beëindigen neemt sinds de jaren zestig gestaag toe (CBS, 2007a).[iii] Het onderwijs is het domein bij uitstek waarin jonge­ren veel tijd met andere jongeren doorbrengen en de mogelijkheid heb­ben hun eigen subculturele voorkeuren en leefstijlen te ontwikkelen. De verlenging van de schoolloopbaan valt samen met een verlenging van de jeugdfase. ‘Jong’ verwijst niet meer alleen naar een leeftijdsgroep of naar een overgangsstadium tussen kindertijd en volwassenheid, maar verwijst vooral naar een levensfase waarin het normaal is te experimenteren met een eigen identiteit, eigen opvattingen en stijlvoorkeuren. Vanaf het begin van de twintigste eeuw, maar zeker sinds de jaren vijftig ervaren steeds grotere groepen jongeren een dergelijke jeugdige periode in hun leven. Jong zijn is een status op zichzelf geworden die onder andere door het steeds langere onderwijs is gecreëerd. Ironisch bijna, want dat onderwijs roept bij elke generatie opnieuw dat ‘de nieuwe jongeren zo moeilijk en niet meer grijpbaar zijn’. Al in 1968 introduceerde Kenneth Keniston het begrip ‘postadolescenten’: personen die in psychisch en fysiek opzicht vol­wassen en vaak ook niet meer van hun ouders afhankelijk zijn, maar die hun toekomst zo lang mogelijk open willen houden zonder volwassen rol­len op zich te nemen (bijvoorbeeld die van werknemer, partner of ouder). Postadolescenten zouden voor het eerst herkend zijn in de babyboomge­neratie en in veelvoud onder de keuzegeneratie voorkomen.

Verlenging van jeugd- en schoolfase hebben het onderwijsdomein tot een zeer centraal domein in juist de formatieve periode van generaties ge­maakt. Niet in de laatste plaats omdat gevolgde opleidingen in toenemen­de mate kansen zijn gaan bepalen, niet alleen op het gebied van arbeid en inkomen, maar ook in relatie tot de vrijetijdsbesteding, de vriendenkring en keuze van een partner. Opleiding is in plaats van erfelijke positie de basis voor de vorming van nieuwe statusgroepen (Ganzeboom, 1996).

Hoe is het de generaties na 1996 vergaan in het onderwijsdomein? Allereerst zal dat voor een belangrijk deel beïnvloed zijn door mogelijkheden die door het onderwijsbeleid geboden worden. Zeker op de nog jongste keuzegeneratie zijn overheidsmaatregelen van de afgelopen tien jaar waarschijnlijk van direct effect geweest. We gaan dan ook eerst in paragraaf 4.2 in op beleidsontwikkelingen. Kort vatten we samen wat we tot 1996 als ingrijpendste onderwijsveranderingen voor de verschillende generaties waarnamen, daarna gaat alle aandacht uit naar beleidsveranderingen sinds 1996. Vervolgens kijken we naar bestaande trendgegevens. In paragraaf 4.3 bezien we feitelijke verschuivingen in opleidingsniveaus, terwijl in paragraaf 4.4 en 4.5 respectievelijk ontwikkelingen in onderwijskansen en segregatie centraal staan. Daarna staat in paragraaf 4.6 de beleving van onze generaties zelf weer centraal: hoe is de situatie voor de huidige generatie? Welke kansen dichten generaties zichzelf en elkaar toe in het onderwijsdomein? Zijn hun opvattingen vergelijkbaar met hun beleving in 1996? Paragraaf 4.7 bevat de belangrijkste conclusies. Read more

image_pdfimage_print
Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Like us on Facebook

  • Archives