Stapelen en doorpakken ~ Gemengd gezelschap
No comments yetVan leren jas tot colbert, van spijkerbroek tot joggingbroek en nette pantalon. Van wijd vallende bloesjes en sluiers tot sexy spaghettibandjes. Geen enkele geïnterviewde student gaat hetzelfde gekleed. Zo gevarieerd als hun outfits zijn, zo verschillend blijken ook hun levens en schoolcarrières. Toch zijn er grove lijnen en een aantal patronen te ontdekken.
We hebben gesproken met een kersverse hbo-er van 19, maar ook met een nét afgestudeerde academicus van 27. Zij zijn tevens de jongste en oudste geïnterviewden. De grootste overeenkomst tussen alle twintig is dat hun ouders in Marokko zijn geboren, ze in Amsterdam aan een hbo of universiteit studeren én dat ze zich allemaal moslim noemen. Verder zijn ze allemaal ongehuwd. Eén student woont samen met zijn vriendin.
Eerste kennismaking
De studierichting van de twintig geïnterviewde studenten laat een duidelijke variatie zien, maar enkele studies springen eruit. Populaire richtingen zijn (sociaal) juridische (4) en economische studies (6). Verder zien vier studenten zich wel voor de klas staan. Opvallend is dat veel studenten vrijwilligerswerk doen. Daarnaast hebben ze vaak een betaalde bijbaan. Grofweg de helft van de studenten is een doorstromer; vaak begonnen ze met de mavo en stootten ze door naar hogere niveaus.
De meisjes wonen thuis bij hun ouders, uitgezonderd één die met haar broer samenwoont. Vier van de acht jongens hebben een eigen onderkomen. Eén van hen woont bij een getrouwde zus in. De meesten komen uit een groot gezin: veertien van de geïnterviewde studenten komen uit gezinnen met meer dan drie kinderen. Verder is het opvallend dat veel geïnterviewden nogal wat dingen hebben meegemaakt in de privé sfeer: van twee studenten zijn de ouders gescheiden, vier hebben hun vader of moeder verloren, van één is een broertje verongelukt en één is opgegroeid met een zwaar gehandicapte broer. Zes van de geïnterviewden hebben een gezinslid dat in aanraking is geweest met politie en/of justitie.
Alle geïnterviewde studenten zijn weliswaar moslim én hebben een Marokkaanse achtergrond, maar voor de meesten speelde die identiteit lange tijd nauwelijks een rol. Ook al beantwoordden ze de vraag ‘Waar kom je vandaan?’ met de naam van een streek of stad in Marokko waar in de praktijk vaak alleen de ouders zijn geboren. Als basisschoolleerling speelden ze met de (autochtone) buurtkinderen en waren ze helemaal niet bezig met eventuele verschillen. Ook de juffen en meesters op de basisschool besteedden hier nauwelijks aandacht aan. Behalve dat sommigen achteraf denken dat ze een lager advies voor het voortgezet onderwijs kregen omdat ze ‘toch maar’ Marokkanen zijn.
Twee van de mannelijke geïnterviewden kregen op latere leeftijd, zo rond hun twintigste, wel een identiteitscrisis. Beiden vertrokken daarom een tijdje naar Marokko. Eén van de meiden kreeg ook behoefte aan existentiële duiding, ging zich toeleggen op de islam en werd een praktiserende moslima. Hun religieuze achtergrond speelde bij de schoolcarrière geen al te grote rol. Behalve dat iedereen desgevraagd erkent of uit zichzelf vertelt dat het één van de basisbeginselen in de islam is om ‘kennis te vergroten’.
Maar vanuit religie waren er geen factoren die de doorslag gaven daadwerkelijk die stap te zetten of een bepaalde richting op het hbo of de universiteit te kiezen. Ook is het niet het geval dat ze voorbeeldfiguren binnen de islam hebben – in de zin van een invloedrijke imam die hen een hart onder de riem heeft gestoken of studerende geloofsgenoten die ze bij de moskee ontmoetten. Ze lieten zich door hun geloof ook niet weerhouden van bepaalde keuzes, al gaven sommige meiden wel aan dat het vak stewardess niet helemaal te rijmen zou zijn met hun religieuze regels. Van de twaalf meisjes dragen drie een hoofddoek. Geen van de geïnterviewde studentes ervaren of ervoeren vanuit thuis pressie om die te dragen. Eerder het tegenovergestelde. Vaders lijken zich er juist zorgen over te maken dat hun dochters door het dragen van een hoofddoek hun kansen op de arbeidsmarkt verkleinen. De stem van de moeders klinkt niet in deze kwesties. Wel gingen sommige moeders een hoofddoek dragen toen één van hun dochters (niet per se de geïnterviewde studente) daartoe besloot.
Hun ouders
Acht studenten zijn in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Sihem op driejarige leeftijd, Hafid en Saïd waren vijf en Loubna zeven jaar. De andere vier waren nog een baby van soms een paar maanden. De rest is in Nederland geboren en de meesten kennen het land van hun ouders vooral uit verhalen en van vakantie.
Inzoomend op de ouders van deze studenten, springen onmiddellijk enkele aspecten in het oog. Zo zijn bijna alle ouders uitgehuwelijkt. Toen de moeders in het huwelijksbootje stapten, waren ze jonger dan hun dochters nu. En op de leeftijd van de mannelijke geïnterviewden was hun vader al in zijn eentje naar het buitenland vertrokken op zoek naar werk.
Vrijwel zonder uitzondering willen de ouders graag dat hun kroost een geschikte partner vindt – en zien ze zichzelf met plezier in de rol van opa en oma. Maar haast lijken ze hier over het algemeen niet mee te hebben. De ouders hameren er vaker op dat het nergens voor nodig is om jong te trouwen en al helemaal niet tijdens de studie. Dit vertellen ze zowel hun dochters als zonen.
Vooral de moeders hameren er bij hun dochters op hoe belangrijk het is om een diploma te hebben en (financieel) onafhankelijk te zijn. Een veelgehoorde slogan van de moeders is: ‘Je diploma is je eerste man’. Maar ook de moeder van Hafid pepert haar zoon iets soortgelijks in, alleen dan omgekeerd: ‘Je diploma is je eerste vrouw’. De moeder van Achmed (die zelf vwo heeft gedaan in Marokko maar niet verder kon studeren) dreigt met: ‘Je bent m’n kind niet meer als jij je school niet afmaakt’.
Opvallend is dat de geïnterviewden vrij weinig weten van het opleidingsniveau of arbeidsverleden van hun ouders. Vaak begint de gezinsgeschiedschrijving op het moment dat vader uit Marokko wegging. Veel geïnterviewden zijn dan ook snel geneigd om de vraag over het opleidingsniveau van hun ouders te beantwoorden met ‘niks’. Regelmatig met de toevoeging ‘natuurlijk’, alsof dat het meest voor de hand liggend antwoord is.
Maar zodra we specifiek vragen of hun vaders kunnen lezen en schrijven, blijken die dat meestal wel te kunnen. Dat hebben ze vaak op de koranschool en een enkele keer op een ‘gewone’ lagere school geleerd. Eén van de vaders heeft universiteit gedaan in Frankrijk. Van een ander moet de vader haast wel meer gestudeerd hebben, maar heeft zijn dochter geen idee. Ze weet alleen dat hij leraar is geweest in Marokko.
Een kwart van de vaders werkt nog. De rest is arbeidsongeschikt geraakt of met (vervroegd) pensioen. Ze hadden (of hebben) verschillende banen, variërend van: bij de bloemenveiling in Aalsmeer, in de vroegere koekjesfabriek bij het Leidseplein, een tapijtenhandeltje op de zwarte markt of een eigen architectenbureau. De meeste moeders zijn analfabeet. Een paar geïnterviewde studenten lijken zich plaatsvervangend te schamen voor het feit dat vader wél en moeder níet naar school is gegaan. Soms horen we opmerkingen als ‘om het stereotype maar even te bevestigen’.
Van vier geïnterviewden hebben de moeders in de schoolbanken gezeten. Het hoogste niveau van één van hen zou te vergelijken zijn met vwo. De geïnterviewden omschrijven de situatie van hun moeder als ‘gewoon (een brave) huisvrouw’. Eén moeder werkt in een revalidatiecentrum sinds haar jongste kind naar school gaat. De moeders worden wèl geroemd om hun ‘algemene ontwikkeling’. Regelmatig komen de dochters (de zonen vertellen niet zoveel over hun moeders) met verhalen over dat hun moeders zo goed op de hoogte zijn van wat er op het journaal is geweest. Vaak kregen die moeders pas recentelijk – bijvoorbeeld door cursussen voor oudkomers – de Nederlandse taal onder de knie. Sommige vaders legden zich na hun pensioen ook (meer) toe op het Nederlands. In een enkel geval ging een Berberse vader zelfs Arabisch leren. Hierover was bij zowel de zonen als dochters alom trots merkbaar. Over de taal die onderling thuis wordt gesproken, is meer te lezen in het volgende hoofdstuk onder het kopje ‘Snel Nederlands leren’.
Doordat de ouders het Nederlands vaak niet tot in de finesse machtig waren, was het de normaalste zaak van de wereld dat hun kinderen formulieren voor ze invulden en vertaalden tijdens doktersbezoeken. Vaak is dat de taak van het oudste kind, maar om verschillende redenen werden ‘onze’ studenten er voor ingezet, ook al zijn ze in veel gevallen niet de oudste. De meesten zien hier met name de voordelen van: het maakte ze al op jonge leeftijd wijs en ze kregen verantwoordelijkheidsgevoel met de paplepel ingegoten. Wel plaatsten sommige ouders ze ten onrechte op een (intellectueel) voetstuk. Zoals één van de studenten lachend vertelt: ‘Dan kregen we een brief van de belasting waar ik niets van snapte. Maar als ik dat dan zei, dan riep mijn vader: ‘Hoezo niet! Jij gaat toch naar school?’ Maar ja, ik studeer geen belastingrecht.’
Dynamische opvoeding
De sfeer thuis omschrijven ze zonder uitzondering als ‘gezellig’. Iedereen spreekt van een hechte band. Als we vragen dit te concretiseren, dan komen ze aan met voorbeelden als: ‘We staan altijd voor elkaar klaar’ of: ‘We zien elkaar vaak’. Een aantal meiden geeft aan dat ze niet zonder heimwee of sterk gevoel van gemis een dag zonder hun ouders kunnen. Ook de jongens die op zichzelf wonen zien hun familie wekelijks, zo niet dagelijks. Eén vrouwelijke student vond het thuis te druk worden nadat haar vader hertrouwde en opnieuw een gezin ging stichten. Daarom trok ze bij haar oudste broer in. Maar ook zij ziet haar gezinsleden heel geregeld, bijvoorbeeld bij het avondeten.
In een paar gevallen hebben of hadden de ouders (een tijdje) geen contact met één van hun zonen. Zoals in het geval van Latifa en Aïcha. Bij de (jongere) broertjes van Aïcha is het goed gekomen, bij de oudere broer van Latifa niet. Die gebruikte verdovende middelen en heeft vastgezeten in verband met drugs. Zij noemt hem een ‘grote crimineel’. Maar over het algemeen ging en gaat het er volgens de geïnterviewden thuis harmonieus aan toe.
Pas na aanhoudend doorvragen geven ze mondjesmaat toe dat het soms inderdaad best lastig is of was om ‘strenge’ ouders te hebben. Het meest concrete voorbeeld hiervan is dat deze meiden over het algemeen niet mee mochten op schoolkamp (uitgezonderd Latifa, al had zij naar eigen zeggen een strenge vader, maar werd ze niet ‘islamitisch’ opgevoed). Daar werd voorzichtig strijd over gevoerd. Maar ze lieten het niet hoog oplopen. Over het algemeen maken de studenten geen ruzie met hun ouders over culturele tradities of religieuze regels. De meiden benadrukken dat ze begrijpen waarom hun ouders vinden wat ze vinden en dat ze zich daar liever bij neerleggen dan dat ze de sfeer verzieken. Wel vinden de geïnterviewden dat hun ouders in de loop der tijd zijn veranderd en hun mening hebben bijgesteld over bijvoorbeeld schoolfeestjes of alleen op vakantie gaan. Daar zijn ze voor hun jongere broers of zussen blij om, maar af en toe bekent een student hier toch wel de nodige frustraties aan te hebben overgehouden. Dit geldt overigens niet alleen voor de meiden, ook één van de jongens (de eerstgeboren zoon in het gezin) vertelt dat hij niet in zijn eentje op vakantie mocht, terwijl zijn jongere broertje daar wel toestemming voor kreeg. Pas na bemiddeling van zijn zus kreeg hij groen licht.
Ook sommige van de geïnterviewde jongens zijn redelijk kort gehouden. Opvallend is dat, terwijl de meiden zeggen dat hun strenge opvoeding karakteristiek islamitisch is, de jongens hun straffe ouderlijke hand juist níet typisch Marokkaans noemen. Zo vertelt Achmed dat hij ‘100% Marokkaans’ is opgevoed, maar dat hij nooit lang buiten mocht spelen. ‘Ik ben veel strenger opgevoed dan andere Marokkanen.’ Het is een wijdverbreid idee dat Marokkaanse jongens hun gang zouden mogen gaan en nauwelijks zouden worden teruggefloten door hun opvoeders (Werdmölder, 2005). Dit blijkt ook uit de woorden van de geïnterviewde mannelijke studenten. Tenminste: als het gaat over ándere Marokkanen. Bij hen was het duidelijk ‘anders’. De geïnterviewde studentes vertellen ook dat hun broers of broertjes zich aan dezelfde regels moe(s)ten houden.
Opmerkelijk is verder dat de geïnterviewde studenten over het algemeen niet zozeer moedwillig breken met normen en waarden, maar dat ze wel de grenzen van het traditioneel toegestane opzoeken en die soms met voeten treden. Niet dat ze hun ouders tegen zich in het harnas willen jagen, want de meesten zijn erg gericht op het bewaren van de lieve vrede. Toch weken enkele studenten zich los van bepaalde gebruiken en gewoonten omdat ze hun eigen ontwikkeling het belangrijkst vinden. Zo is er één meisje dat twee jaar op kamers heeft gewoond, een ander heeft een half jaar stage gelopen (in Marokko), de volgende is van plan naar Amerika te gaan voor stage, twee van de meiden zijn voor vrijwilligersproject naar Israël en Palestina geweest en weer een ander is in haar eentje op reis gegaan. Eén van de jongens woont ongetrouwd samen. Volgens hem wordt dit getolereerd omdat zijn familie er al aan gewend is dat hij een buitenbeentje is. De meiden kregen het naar eigen zeggen met goede argumentatie voor elkaar. Vaak voegen ze aan hun betoog toe dat de onderneming belangrijk was voor hun toekomst of goed staat op hun cv. Hier blijken de ouders gevoelig voor. Eén meid vat samen: ‘Kinderen moeten hun ouders in sommige dingen opvoeden. Als je kunt uitleggen waaróm je iets wilt, dan zijn ze heus wel redelijk. En soms moeten ze er gewoon even aan wennen. Daar moeten wij ons niet door laten ontmoedigen.’
Over het algemeen zijn er weinig anderen die zich op wat voor manier dan ook actief met de opvoeding bemoeiden of die een stempel drukten op de vorming van onze studenten. Hier en daar speelde een tante of (autochtone) buurvrouw een stimulerende rol. Bijvoorbeeld bij Naima die alleen door haar moeder is opgevoed en die ‘oma Ria’ had die voelde als ‘tweede moeder’ en het gezin met raad en daad bijstond. En Latifa had een buurvrouw die hielp met huiswerk op de middelbare school.
Samenvatting
De meeste geïnterviewde studenten zijn in Nederland geboren of op zeer jonge leeftijd in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Ze zijn gemiddeld 23 jaar. Van geen van zijn beide ouders analfabeet. Vaak kunnen de moeders niet lezen en schrijven, maar de vaders wel. De meeste vaders zijn nú met pensioen of arbeidsongeschikt geraakt. Bijna alle studentes wonen nog thuis, maar vier van de acht mannelijke studenten wonen op zichzelf.
Ze waren vroeg zelfstandig doordat ze hun ouders van jongs af aan met allerlei belangrijke dingen moesten helpen. Ze zijn over het algemeen redelijk ‘streng’ opgevoed, zowel de jongens als de meisjes. Hun jeugd speelde zich niet in het publieke domein af, maar onder toeziend ouderlijk oog thuis.
De ouders benadrukken dat het nergens voor nodig is om jong te trouwen en al helemaal niet tijdens de studie. Dit zeggen ze zowel tegen hun dochters als tegen hun zonen. Vaders maken zich druk over de eventueel verminderde kansen op de arbeidsmarkt als dochters besluiten een hoofddoek te gaan dragen. Alle geïnterviewde studenten noemen zich moslim, maar hun religieuze achtergrond speelt geen al te grote rol in hun studiecarrière.
Behalve dat iedereen desgevraagd erkent of uit zichzelf vertelt dat het één van de basisbeginselen in de islam is om ‘kennis te vergroten’. Opvallend is verder dat een aantal van deze twintig (merendeel meiden) wel eens breekt met verwachtingspatronen of tradities en soms onorthodoxe keuzes maakt. Naar eigen zeggen krijgen ze dit zonder familiebreuk voor mekaar omdat zij hun ouders met argumenten kunnen overtuigen dat iets nuttig is voor hun persoonlijke ontwikkeling. Ze weten slim en strategisch te laveren tussen de normen en waarden van hun ouders en eigen perspectieven. Hieruit spreekt dat ze hun kansen willen pakken en in soms ook zelf creëren. Zelfredzaamheid is een woord dat wel van toepassing is op deze studenten.
LITERATUUR
Akers, R.L. (1998) Social learning and social structure. A general theory of crime and deviance. Boston: Northeastern University Press.
Babellowski, M. & de Boer, R. (2007) Voortgezet onderwijs in beeld. De leerlingen en hun resultaten in het Amsterdamse VO. Almere: Babellowski Onderwijsonderzoek.
Blom, M., Oudhof, J., Bijl, R.V. & Bakker, B.F.M (2005) Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Den Haag: CBS/WODC.
Buitelaar, M. (red.) (2007) Uit en thuis in Marokko; antropologische schetsen. Amsterdam: Bulaaq.
Buijs, F.J., Demant, F. & Hamdy, A. (2006) Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: University Press.
Crok, S., Slot, J. & Janssen, M. (2006) De Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam, Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S).
Van Gelder, P.J. & Sijtsma, J.H. (1988) Horse, coke en kansen. Sociale risico’s en kansen onder Surinaamse en Marokkaanse harddrugsgebruikers in Amsterdam. II Marokkaanse harddruggebruikers. Amsterdam: Selecta Offset.
Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005) De positie van allochtone vrouwen. In: Jaarrapport integratie 2005. Den Haag: SCP/WODC/CBS:166-188.
Gottfredson, M.R. & Hirschi, T. (1990) A general theory of crime. Stanford, CA: Stanford University Press.
Herweijer, L. (2006) Op weg naar een hogeronderwijsdiploma. In: Investeren in vermogen. Sociaal en Cultureel Rapport 2006. Den Haag SCP: 21-51.
Karsten, S., Roeleveld, J., Ledoux G., Felix C. & Elshof, D. (2002) Schoolkeuze in een multi-etnische omgeving. Amsterdam. SCO-Kohnstamm Instituut.
Korf, D.J., Yesilgöz, B,. Nabben, T. & Wouters, M. (2007) Van vasten tot feesten. Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims. Utrecht/Rotterdam: Forum/Ger Guijs.
Nabben, T., Yeşilgöz, B. & Korf, D.J. (2006) Van Allah tot Prada. Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken. Utrecht: Forum.
Odé, A. (2007) Afgestudeerde allochtonen op de arbeidsmarkt. Regioplan Nieuwszijde, nr. 12: 10-11.
Portes, A. & Rumbout, G. (1996) Immigrant America. A portrait. Berkeley: University of California Press.
Rubin, L. (1976) Worlds of Pain: Life in the Working-Class Family. New York: Basic Books.
Sutherland, E.H. (1947) Principles of Criminology. Philadelphia: Lippincott.
You May Also Like
Comments
Leave a Reply