De opsplitsing van het Bredero-concern, 1986-2005
No comments yetInleiding
De opsplitsing van het Bredero-concern beschrijven na de vorige hoofdstukken is niet eenvoudig(i). In de hoofdstukken 1 en 2, die zijn geschreven door Bettina van Santen en Hans Buiter, is de ontwikkeling geschetst tussen circa 1915 en 1986 van het ambachtelijk ingestelde bouwbedrijf van de familie Bredero naar een mondiaal opererend concern. Interessant is om te zien wat de historicus Buiter aan materiaal heeft aangetroffen en wat de bewindvoerders bij aanvang van de surseance vonden. De schrijver Bredero (1585-1618), die in verband met de situatie in het Bredero-concern vaak is geciteerd, was een echte Amsterdammer. Zoals u hiervoor hebt kunnen lezen, ligt de basis van het Bredero-concern, met als moedermaatschappij de topholding Verenigde Bedrijven Bredero N.V. (VBB), in Utrecht. De zinspreuk van de dichtende schoenmakerszoon Gerbrant Adriaenszoon Bredero was: “Het kan verkeren”(ii).
Inderdaad, alles is aan verandering onderhevig. Dat geldt zeker ook voor een onderneming. Voor een ondernemer is een onderneming geen rustig bezit, zoals ook in het geval van de Utrechtse VBB is gebleken in de vorige hoofdstukken. Het Bredero-concern is altijd economisch en sociaal sterk met Utrecht verbonden gebleven, ook in de periode van wereldwijde activiteiten. Wie aan het Utrechtse Bredero denkt, legt meestal direct een verbinding met Hoog Catharijne, door het Bredero-concern ontwikkeld, gebouwd en geëxploiteerd. Hoog Catharijne(iii) was destijds een toonbeeld van moderne stadsvernieuwing, dat een brug sloeg tussen de oude middeleeuwse Utrechtse binnenstad en de overkant van de Catharijnesingel. “Wethouder Harteveld zal de geschiedenis ingaan als de gedurfde politicus die met de bouw van Hoog Catharijne van het saaie, provinciale Utrecht een wervelende stad maakte”, schreef Taco Slagter in het Utrechts Nieuwsblad van 23 februari 2005 ter gelegenheid van het overlijden van de heer Harteveld, “de politieke vader van HC”(iv). Overigens was en is tot op de dag van vandaag niet iedereen ingenomen met deze vorm van stadsvernieuwing(v).
In 1962 had de Utrechtse gemeenteraad besloten om het verkeersplan van de Duitser Feuchtinger, dat onder meer inhield het dempen van alle stadsbuitengrachten, te omarmen hoewel daartegen toen al de nodige oppositie bestond.
Door ingrijpen in 1970 van onder meer minister Klompé, mede op voorstel van de Provincie Utrecht, bleef er slechts een klein deel van het oorspronkelijke dempingsplan over. Uitsluitend een deel van de Weerd- singel en de Catharijnesingel zou worden gedempt. Daardoor kon de bouw van Hoog Catharijne in de huidige staat worden gerealiseerd. Het hoofdkantoor van Bredero bleef overigens gehuisvest aan de Kromme Nieuwegracht in deels eeuwenoude gebouwen vlakbij de Dom. Daar speelde ook een gedeelte van de laatste acte van het concern. Toen de fi nanciële problemen van Bredero destijds bekend werden, geloofde vrijwel niemand dat deze uiteindelijk zouden leiden tot het einde van het vermaarde concern. Dat was ook nog het geval toen het net als VBB beursgenoteerde zusterbedrijf Bredero Vast Goed N.V. (Breevast) zich genoodzaakt zag om in oktober 1986 surseance van betaling te vragen. Toch zou, naar later bleek, de surseance van Breevast het einde van het Bredero-concern inluiden. Na een zorgvuldige opbouw gedurende een aantal decennia van een groot aantal bedrijven met uiteenlopende activiteiten, die direct of indirect met projectontwikkeling en bouw te maken hadden, ontstond in 1986 een crisis in het Bredero-concern die uiteindelijk geleid heeft tot een opsplitsing van het concern met verkoop van alle Bredero-bedrijven en liquidatie van de overblijvende restanten van de Bredero-boedel.
Inderdaad, het kan verkeren.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de situatie vlak voor de surseance van VBB, de periode van de surseance van 29 juni 1987 tot 9 september 1987, het faillissement van VBB daarna, dat duurde tot 28 juni 1989, en de vereffening van de Bredero-boedel in de besloten vennootschap B.V. Vereffenaar VBB. Daarbij heb ik, als oud-curator van VBB en thans nog lid van de directie van B.V. Vereffenaar VBB, uitsluitend gebruik willen maken van de openbare crediteuren verslagen, die vanaf 1987 periodiek zijn uitgebracht en andere, voor iedereen toegankelijke informatiebronnen, hier en daar geïllustreerd met een persoonlijke waarneming. In die crediteurenverslagen zijn de curatoren ingegaan op aan de orde zijnde juridisch en fi nancieel-economisch vaak boeiende vraagstukken. Deze bundel leent zich niet voor een gedetailleerde behandeling hiervan, gelet op de opzet van de serie Recht te Utrecht. Daarom zal in dit hoofdstuk in kort bestek uitsluitend een globaal beeld worden gegeven van een aantal aspecten, waaronder enkele juridische, van de laatste fase van het Bredero-concern, met enkele persoonlijke kant tekeningen.
In het zicht van de surseance van betaling
Aan het einde van 1986 bestond het Bredero-concern uit vier divisies. Breevast was ondergebracht in de divisie Vastgoed, die zich bezighield met projectontwikkeling en consulting. De divisie Fabricage bestond uit ondernemingen die zich bezig hielden met de productie van bouwmaterialen en de handel daarin. Onder de divisie Uitvoering vielen de bouw- en in stallatiebedrijven. Ten slotte was er de divisie Pijpbekleding. Daarvan maakten deel uit Bredero Price en een aantal andere buitenlandse dochters en deelnemingen. Deze divisie bekleedde onder meer wereldwijd pijpleidingen gelegen op de zeebodem(vi).
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw stond de vastgoedsector in Nederland onder grote druk. Ook Breevast kwam in geldnood en dit had intern gevolgen voor het concern, waarvan Breevast deel uitmaakte. VBB was volgens zijn jaarverslag niet alleen voor 36,7% aandeelhouder, maar ook de enige statutair bestuurder van Breevast. Bovendien hadden VBB en Breevast dezelfde commissarissen. Breevast was één van de gezichtsbepalende bedrijven van Bredero. Toen de rechtbank Utrecht op 15 oktober 1986 aan Breevast op zijn eigen verzoek voorlopige surseance van betaling verleende, had dit dan ook onmiddellijk grote gevolgen voor het Bredero-concern. Als bewindvoerders werden mr. F.B. Keulen en mr. A.L. Leuftink van het Utrechtse advocatenkantoor Van Benthem & Keulen aangesteld en mr. T.W. Mertens als rechtercommissaris.
Door de surseance van Breevast kwamen de ondernemingen van het Bredero-concern, verenigd in de beide beursfondsen Breevast en VBB, in een glazen huis terecht. Publicitair zijn beursfondsen toch al kwetsbaar. Bij een surseance wordt dat alleen maar erger. Al eerder was dat gebleken bij Ogem en later bleek dit nog het geval bij deconfitures van een opvallend aantal andere beursfondsen, waaronder DAF, Fokker, HCS en Ceteco. Onder meer door het verspreiden van persberichten trachtte de raad van bestuur het publiek gerust te stellen en daarmee ook de medewerkers, de aandeelhouders, leveranciers, opdrachtgevers en andere direct-belanghebbenden. Op 14 oktober 1986 circuleerden volgens Bredero-medewerkers enkele versies voor een persbericht op het Bredero-hoofdkantoor. Hoe zorgwekkend was de situatie in het bedrijf en welk bericht zou, zonder de waarheid geweld aan te doen, enerzijds voldoende openheid verschaffen aan belanghebbenden en anderzijds paniek voorkomen? Na een heftig intern debat deelde de raad van bestuur het volgende mee(vii): “Gezien de ontwikkelingen van Bredero Vastgoed NV (Breevast) zal onze onderneming ten laste van het jaarresultaat over 1986 een aanzienlijke afboeking op haar belang in Breevast moeten doen. Wij bereiden thans de verkoop voor van enige belangen met een zodanig boekwinst, dat het op Breevast ontstane verlies kan worden gecompenseerd. Deze verkopen hebben tevens het doel om het vreemd vermogen terug te brengen, een ruime liquiditeitspositie te bereiken en de rentelasten te verminderen. Er wordt derhalve naar gestreefd om ultimo 1986 over een sterkere balansverhouding te beschikken dan het jaar daarvoor. De bij de publicatie van de halfjaarcijfers 1986 uitgesproken verwachting, dat over het tweede halfjaar een klein positief resultaat zal worden bereikt, kan in belangrijke mate worden beïnvloed door het welslagen van bovenbedoelde transacties en de herstructurering van Breevast. De werkzaamheden van Verenigde Bedrijven Bredero NV en haar werkmaatschappijen zullen ongestoord voortgang kunnen vinden.”
Een week later volgde opnieuw een persbericht: “Tussen Verenigde Bedrijven Bredero en Bredero Vastgoed NV (Breevast) en verschillende dochter-maatschappijen en/of deelnemingen bestaan rekening-courantrelaties die verband houden met gezamenlijke projectactiviteiten. Als saldo van het totaal van deze rekening-courantrelaties hebben wij per 14 oktober 1986 een vordering op Breevast van ƒ 30.000.000,- en niet, zoals in sommige media abusievelijk vermeld, een bedrag van ƒ 60.000.000,-. Verenigde Bedrijven Bredero heeft zich tegenover de bewindvoerders van Breevast in principe bereid verklaard om deze vordering om te wisselen in aandelen Breevast, indien ook de overige crediteuren bereid zijn om op evenredige wijze in de financiële herstructurering van Breevast te participeren.
Deze herstructurering zou, naar wij vertrouwen, de continuïteit van Breevast kunnen verzekeren, waarmee het belang van alle crediteuren het beste kan worden gediend.”
Op 20 november 1986 volgde een derde persbericht, waarin de raad van bestuur van het concern voor het eerst aankondigde dat door aanzienlijke verliezen bij Bredero een herstructurering noodzakelijk was. Daarbij ging de raad van bestuur nog uit van een verlies over 1986 van 60 miljoen gulden, terwijl er in 1985 nog een winst was van 9,4 miljoen gulden. De gevolgen in de markt bleven niet uit. Crediteuren en leveranciers wilden meteen betaald worden, terwijl Bredero geen geld had. Op het hoofdkantoor werd in kaart gebracht waar in het concern nog geld vandaan kon komen om aan lopende verplichtingen te voldoen. Enkele concernonderdelen beschikten nog over liquide middelen, andere konden worden verkocht. Enkele directeuren van werkmaatschappijen zagen deze exercitie van de raad van bestuur met groot ongenoegen aan. De op zichzelf goed presterende werkmaatschappijen hadden al geruime tijd last ondervonden van de voortdurende negatieve publiciteit rond VBB en Breevast. Nu kwamen zij door de inzamelingsactie van de raad van bestuur ook zelf direct in liquiditeitsproblemen. Daarbij was ook het commentaar op de overheadkosten van de raad van bestuur en het hoofdkantoor niet van de lucht. Het hoofdkantoor van het Bredero-concern aan de Kromme Nieuwegracht mocht er inderdaad zijn en de raad van bestuur kon bij het leiden van het concern gebruikmaken van een uitgebreide, goed opgeleide staf. Zo had VBB onder meer afdelingen voor public relations en perszaken, voor marktonderzoek, een medische dienst en een documentatieafdeling, een afdeling juridische zaken en personeel en organisatie, een afdeling assurantiën (Brerisk B.V.), een pensioenafdeling, een centraal laboratorium, een informatiebureau (Nordined B.V.) en nog vele andere afdelingen. Achter het hoofdkantoor waren garages en tachtig parkeerplaatsen. Bredero had een eigen wagenpark en een aantal vaste chauffeurs in dienst die op afroep beschikbaar waren. Bredero had jarenlang een in alle opzichten uitstekende reputatie gehad. Geldgebrek zag men dan ook als een regelrechte schande in het ooit zo zelfverzekerde concern. In deze voor Bredero dus ongekende tijd van liquiditeitskrapte ontstond een toenemende druk vanuit de werkmaatschappijen op de raad van bestuur om te snoeien in de kosten op holdingniveau, met name van het hoofdkantoor. Het besef van de noodzaak van kostenbesparing was overigens ook aan de gracht in Utrecht volledig doorgedrongen. In het voorjaar van 1986 gaf de raad van bestuur organisatieadviesbureau Horringa & De Koning opdracht om een herstructurering door te voeren in het concern, onder meer gericht op meer autonomie van de werkmaatschappijen en een drastische beperking van de overheadkosten. Het was daarbij de bedoeling om de personeelsbezetting van de aan het hoofdkantoor verbonden diensten en de vastgoedsector terug te brengen van 140 naar 40 personen. Voor het eerst werd daarbij zelfs gesproken over collectief gedwongen ontslag. Daarbij kon de raad van bestuur niet buiten schot blijven.
De raad van commissarissen van Bredero, die toen bestond uit A.G. van den Bos(viii), president, mr. A. Spruit, J. Lanser, drs. G. van Schaik en ir. W.A. de Jong, besloot onder meer op advies van Horringa & De Koning om de raad van bestuur van Bredero in te krimpen. De raad van bestuur bestond toen nog uit vijf leden. Dat zouden er drie moeten worden, te weten ing. P. de Bruijn en J.H. Vermeulen R.A. en een nieuw aan te zoeken president, zoals de voorzitter van de raad van bestuur bij Bredero werd genoemd. Dat werd later ir. F.E. Mathijsen Gerst, die van Hoogovens in IJmuiden kwam. Overeengekomen werd dat de overige leden van de raad van bestuur, ir. A. Feddes, ing. J. in ’t Veld en ir. L.M.A. Zaat per 1 januari 1987 en ir. H. van Veen medio april 1986 zouden terugtreden. Dit alles werd eind 1986 wereldkundig gemaakt. Daarbij sprak de raad van bestuur de verwachting uit dat de netto-omzet van de geconsolideerde bedrijven in 1987 ongeveer 5% hoger zou zijn dan in 1986 en dat een positief resultaat bereikt zou kunnen worden.
Naar later bleek verminderde in die periode door aanhoudende verliezen het eigen vermogen van VBB in 1986 echter van 168 miljoen tot 53 miljoen gulden. Een half jaar later constateerde de raad van bestuur dat het verwachte resultaat over dat jaar in plaats van 2 miljoen gulden positief op waardering als going concern zou omslaan in een verlies van 13 miljoen gulden. Eind 1986 echter werden nog steeds positieve verwachtingen uitgesproken.
Desondanks was bij de financiers het alarm afgegaan. Vanaf de oprichting van de houdstermaatschappij VBB in 1962 was de Algemene Bank Nederland (ABN) de huisbankier. De Amsterdam Rotterdam Bank (AMRO) was huisbankier van Breevast. De ABN was tevens de leider van het bankenconsortium, dat de aandelen- en obligatie-emissies van VBB had geregeld. Het consortium bestond naast de ABN uit Banque Paribas Nederland (Paribas), Credit Lyonnais Banque Nederland (CLBN), de Nationale Investeringsbank (NIB) en Christiana Banque Luxembourg (Christiana). Na het aantreden in 1977 van de heer Feddes als president van de raad van bestuur van Bredero was hij het aanspreekpunt voor de contacten met de ABN. Namens de bank was mr. P.J. Kalff accountmanager op raad van bestuursniveau tot mei 1987. De heer Kalff werd toen opgevolgd door mr. L.D. de Bièvre. Vrijwel alle activa van het Bredero-concern waren als zekerheid aan de banken overgedragen. De heer Groenink trad op voor de AMRO Bank.
Met de externe accountant van het Bredero-concern, Dijker & Doornbos, vond frequent overleg plaats. Vanaf 23 oktober 1986 kon Bredero rekenen op de bijzondere aandacht van de afdeling Bedrijfskundig Advies en Bijzondere Kredieten (BBK) van de ABN. Deze belangstelling vormt voor de meeste ondernemers een schrikbeeld. Het team van BBK bestond uit ir. G.H. de Muinck Keizer, drs. M.M. Verbeek, drs. Bothof en mr. E.H. Ludwig.
Dit team reisde regelmatig af naar de Kromme Nieuwegracht om poolshoogte te nemen en instructies te geven. Op 28 november 1986 verhoogde de ABN op verzoek van Bredero de rekening-courant faciliteiten met 29,5 miljoen gulden. Daarbij gaf Bredero, voor zoveel nog mogelijk, aan de banken aanvullende zekerheden. In die tijd ging men ook door met het verkopen van activa van het concern. Bredero verkocht onder meer zijn pakket aandelen in Bredero Properties Plc. voor 46,9 miljoen gulden. Het bankenconsortium stond erop dat de opbrengst in zijn geheel in mindering zou worden gebracht op de bestaande kredietfaciliteiten wegens vrijgave van de verpanding van het betreffende aandelenpakket. Eind 1986 werd ook Redland (RBB) met o.a. de dakpannenfabrieken in Montfoort, Susteren en Weert en werden deelnemingen in Zweden, Noorwegen, België, Frankrijk en Spanje verkocht voor 99 miljoen gulden aan medeaandeelhouder Redland. Met behulp van deze instroom aan liquide middelen van bijna 150 miljoen gulden (waarvan circa 50 miljoen aan boekwinst) waren aan het einde van 1986 de liquiditeitspositie en de balansverhoudingen aangepast aan de noodzakelijke Breevast-voorzieningen.
In de eerste maanden van 1987 hebben VBB en het bankenconsortium met elkaar gesproken over nog een aanvullend krediet in rekening-courant van 45 miljoen. In dezelfde periode deed ook McKinsey in opdracht van de banken onderzoek bij Bredero. McKinsey bracht in april advies uit. De conclusie was dat Bredero als groep verenigde bedrijven geen toekomst meer had. Het concern zou moeten worden gesplitst in twee onderdelen: één groep met wat genoemd werd ‘witte’, gezonde vennootschappen en één groep met ‘zwarte’, niet levensvatbaar geachte vennootschappen. Een dergelijke opsplitsing was in die tijd een veel gebruikte methode om de nog gezonde, in concernverband met elkaar verbonden, bedrijven te laten overleven. De levensvatbare bedrijven werden gescheiden van de bedrijven met financiële moeilijkheden. Men sprak toen nog niet zozeer van de tegenwoordig zo vaak gebruikte term “doorstart” maar over een uitvaart of ziekenhuisconstructie. Gezonde witte bedrijven vlogen uit of zakten door. De winkeldochters bleven achter in het sterfhuis om daar hun naderend definitief einde af te wachten.
Zoals in de bouw niet ongebruikelijk was, was ook het hoofdkantoor van Bredero ’s morgens al vroeg bezet, maar was het aan het einde van de middag geheel verlaten. In het voorjaar van 1987 ging echter gedurende een periode het licht op het hoofdkantoor niet meer uit.
Vertegenwoordigers van McKinsey werkten dag en nacht door aan de uitvaart. De selectie van Bredero-bedrijven in uitverkorenen en verworpenen ging met emoties van de betrokken Bredero-medewerkers gepaard, maar het McKinsey-team had geen tijd te verliezen en selecteerde met klinisch oog. Aldus kon eind april 1987 het concern worden opgesplitst in twee groepen met elk een afzonderlijke krediet- en garantiefaciliteit. De gezonde bedrijven werden apart gezet en samengevoegd als groep binnen het Bredero-concern: de zogenoemde Geldens Groep. De naam van de groep zou een toevallige coïncidentie zijn: bij de uitvoering van de Bredero opdracht was namens McKinsey de gezaghebbende Max Geldens de eerste man(ix).
Een van de Bredero-werkmaatschappijen had toevallig dezelfde naam als de leider van het onderzoeksteam. Aldus werd met het oog op de aanstaande uitvaart een subholding opgericht met de naam Geldens Groep B.V. Daarin werden ondergebracht de veertien Bredero-bedrijven van de Geldens Groep met ongeveer 1900 werknemers. Over de oprichting van de Geldens Groep en de uitvaart van de Geldens-bedrijven uit het Bredero-concern volgt hierna meer informatie.
Met het optuigen van de Geldens-constructie stond vast dat het einde van het Bredero-concern in de samenstelling van dat moment in zicht was. Nadat Breevast in surseance was gekomen, was duidelijk geworden dat de synergie van de bedrijven van de drie andere divisies niet optimaal was, althans niet langer optimaal benut kon worden. In elk geval waren de kosten van het instandhouden van het concern aanzienlijk hoger dan de baten. Dat was na bezuinigingen op het hoofdkantoor met inkrimping van het personeelsbestand nog steeds het geval. Medio 1987 werd duidelijk dat door het voortdurende gebrek aan liquide middelen zonder surseance van betaling geen duurzame oplossing mogelijk was. De verliezen van VBB zelf en de niet-Geldens-bedrijven liepen steeds verder op. Vanaf april 1987 was de financiële man van de raad van bestuur, de heer Vermeulen, wegens verschil van inzicht met de voorzitter van de raad van bestuur, Mathijsen Gerst, niet meer actief. Al weken waren er vrijwel dagelijks in de pers berichten over de financiële problemen bij Bredero, hetgeen de onderneming steeds verder dreigde te verlammen. De na de surseance in de persoon van mr. M.J.C. van Galen nieuw aangetreden directie van Breevast en de bewindvoerders hadden beslag gelegd op de aandelen van de Geldens-bedrijven, nadat VBB afspraken met Breevast niet langer nakwam. De beurskoers van de aandelen Bredero ging naar een dieptepunt. Zo was het Bredero-concern aan de rand van de afgrond terecht gekomen. Wat al langer in de lucht hing werd werkelijkheid. Bredero was genoodzaakt om aan de rechtbank uitstel van betaling te vragen(x).
De verlening van de surseance van betaling
Bij de indiening van het surseanceverzoek werd Bredero bijgestaan door mr. G.H. Hesselink en mr. B. ten Doesschate van het Utrechtse advocatenkantoor Star Busmann en Hooft Graafland.
In de regel verleent de rechtbank een surseance van betaling direct na de indiening van het verzoekschrift. Dat is een voorlopige beslissing. De surseance kan pas definitief worden verleend nadat de rechtbank enkele maanden later de crediteuren heeft gehoord. Nog voordat Bredero echter het surseanceverzoek had ingediend, was de rechtbank in actie gekomen, gelet op de aanhoudende geruchtenstroom en voorinformatie van de door Bredero ingeschakelde advocaten, hetgeen bij dergelijke omvangrijke zaken gebruikelijk is. Vanwege de omvang van de te verwachten werkzaamheden had de rechtbank zich voorgenomen om drie bewindvoerders te benoemen. In dat kader werden in de laatste week van juni 1987 drie kandidaten in het diepste geheim gepolst door de rechtbank of zij bereid en in staat waren om een dergelijke benoeming te aanvaarden. Ook werd nagegaan of er geen sprake was van tegenstrijdigheid van belangen. De regie bij het vaststellen van de data voor het indienen van het verzoekschrift en respectievelijk de verlening van surseance luisterde nauw, onder meer vanwege de handel in aandelen op de Amsterdamse Effectenbeurs, die tijdelijk stilgelegd zou moeten worden. Op donderdag 25 juni liet de rechtbank de drie kandidaten weten dat de surseance van betaling zou worden uitgesproken op maandag 29 juni. Daarbij werd hun verzocht om agenda’s te schonen en andere voorzorgsmaatregelen te nemen. In elk geval dienden zij op zaterdagmorgen 27 juni om 08.00 uur aanwezig te zijn in Hotel-Restaurant Jan Tabak te Bussum voor een eerste kennismaking met de raad van bestuur en ook met elkaar. De bewindvoerders hadden elkaar nooit eerder gezien. Zij kenden elkaar alleen van naam. De bespreking was in meerdere opzichten interessant. Ingevolge de Faillissementswet is het de taak van een bewindvoerder om samen met de directie in surseance het beheer over het bedrijf te voeren. Een bewindvoerder kan in het algemeen pas aan de slag nadat hij is benoemd door de rechtbank. Van een formele benoeming was er op die zaterdag echter nog geen sprake. Omdat Bredero met zijn advocaten en de rechtbank hadden voorzien dat direct na de surseanceverlening zo veel werk op bewindvoerders af zou komen dat zij nauwelijks tijd zouden hebben om aan het echte werk toe te komen en om zich verantwoord een eerste indruk te kunnen vormen omtrent de moeilijkheden waarin het concern verkeerde en welke noodmaatregelen onmiddellijk dienden te worden genomen, had de rechtbank gekozen voor deze opzet.
Vandaar op die zomerse zaterdagochtend die bijeenkomst van de drie bewindvoerders: Pim Küh, registeraccountant bij Moret Ernst & Young in Den Haag, Allard Voûte, advocaat bij Loeff Claeys Verbeke in Amsterdam, en de schrijver van dit hoofdstuk, advocaat bij Wijn & Stael in Utrecht. Er brak een periode aan waarin zij maandenlang nagenoeg fulltime met elkaar moesten samenwerken. Bij die eerste ontmoeting was namens Bredero de heer Mathijsen Gerst aanwezig. Hij werd vergezeld door mr. P. van den Hoek, advocaat bij Stibbe in Amsterdam, die ervoor had gezorgd dat de drie aanstaande bewindvoerders enkele decimeters lectuur mee naar huis konden nemen. Aan de heer Mathijsen Gerst was te merken dat hij een moeilijke tijd achter de rug had. Nu was hij duidelijk opgelucht dat de onderneming na het verlenen van de surseance wettelijk beschermd werd tegen crediteuren en dat hij hulp zou krijgen van drie bewindvoerders. De rol van de bewindvoerder heeft echter een dubbele lading.
Enerzijds ziet hij kritisch toe op de bedrijfsvoering ten behoeve van de schuldeisers, anderzijds staat hij naast de directie, bij de poging om het bedrijf te redden. Deze dubbelrol bracht de heer Van den Hoek tot de dubbelzinnige waarschuwing aan het adres van zijn cliënt dat bewindvoerders “niet je vrienden zijn”, toen de heer Mathijsen Gerst al te openhartig leek te worden.
Tenslotte werd afgesproken dat de dag daarna, op zondagavond, directie en bewindvoerders opnieuw bij elkaar zouden komen. Dat gebeurde in Utrecht. Daarbij was ook aanwezig de heer Mertens(xi), de beoogd rechter-commissaris, die al als zodanig was benoemd in de surseance van Breevast. Nadat de bewindvoerders het weekend hadden kunnen besteden aan het doorwerken van de omvangrijke dossiers, werden de eerste bevindingen uitgewisseld en werden werkafspraken gemaakt voor de komende dagen. Maandagmorgen brak de hel los. De surseance van VBB bleek voor velen toch nog onverwacht te zijn gekomen. De bewindvoerders kwamen de eerste dagen nauwelijks toe aan inhoudelijke werkzaamheden. Iedereen die enig belang had in Bredero, en natuurlijk ook de pers, wilde weten wat de bewindvoerders van plan waren. Het duurde enige tijd voordat de bewindvoerders de zaak onder controle hadden. Zij namen hun intrek in het hoofdkantoor van Bredero en gingen aan de slag.
De periode van de surseance van betaling
Wat troffen de bewindvoerders aan op die bewuste maandagmorgen?
Bij de aanvang van de surseance had het Bredero-concern in binnen- en buitenland nog ongeveer 3600 medewerkers. Bij de holding VBB waren 500 personeelsleden in dienst, inclusief ruim 150 medewerkers op het hoofdkantoor in Utrecht, op het centraal laboratorium, in het automatiseringsbedrijf en in de Nederlandse vastgoedsector. Er was een goed functionerende centrale ondernemingsraad, maar deze had gelet op de elkaar snel opvolgende adviesaanvragen van de raad van bestuur bij de aanvang van de surseance een behoorlijke achterstand opgelopen. Verder kregen de bewindvoerders te maken met de Stichting Pensioenfonds Beambten Bredero en de al snel opgerichte Belangenvereniging Personeelsleden Bredero.
Het hoofdkantoor van Bredero was, door de aanwezigheid van een groot aantal op diverse terreinen hoog gekwalificeerde medewerkers, zijn locatie en inrichting, indrukwekkend van de zolder tot de middeleeuwse kelders. De verstandhouding tussen de raad van bestuur en een aantal directeuren van werkmaatschappijen was, zoals gezegd, niet optimaal. Men dacht op de werkvloer anders over de toegevoegde waarde van het hoofdkantoor en de daaraan gerelateerde kosten dan in de raad van bestuur. Wat er ook van zij, de leiding van het Bredero-concern had in al die jaren, vanaf de periode dat dr. J. de Vries president was, duidelijk belang gehecht aan een representatief onderkomen. Het hoofdkantoor was gevestigd in gebouwen aan de Kromme Nieuwe gracht, naast de oude “winterkerk” van de Remonstranten, die tegenwoordig voor feesten en partijen dienst doet als “Ottone”, en grensde aan de Jeruzalemstraat. De gebouwen worden tegenwoordig gebruikt door het Instituut Geschiedenis van de Universiteit Utrecht.
Een aantal van de medewerkers van het hoofdkantoor trad de bewindvoerders aanvankelijk minder vriendelijk tegemoet dan enkele dagen daarvoor de president van het concern in Jan Tabak. De sfeer was gespannen en er was merkbaar een afwachtende houding tegenover de drie nieuwkomers. Al snel bleek dat deze opstelling had te maken met de situatie in de raad van bestuur zelf. Zoals gezegd was een half jaar daarvoor de meerderheid van de raad van bestuur teruggetreden. De heer Mathijsen Gerst was pas in januari 1987 aangetreden als nieuwe president. Hij werd, komend van Hoogovens en daardoor zonder noemenswaardige ervaring of naam in de bouw, door de harde kern van de oudere Bredero-medewerkers met langdurige dienst verbanden gezien als een buitenstaander, meer als bankier, althans in de eerste plaats als vertegenwoordiger van de banken. In elk geval werd hij niet gezien als bouwer en aannemer. De voorganger van de heer Feddes, dr. J. de Vries, was in 1977 op 67-jarige leeftijd teruggetreden. Werd de heer Feddes al vaak geconfronteerd met het beeld van zijn voorganger, de heer Mathijsen Gerst kwam in een bijzonder moeilijke positie terecht. In de korte tijd dat hij in functie was gedurende de hectische maanden voor de surseance, heeft hij nauwelijks de kans gekregen om zich in te werken en om het bedrijf te leren kennen. Met de oud-leden van de raad van bestuur was er geen contact.
Verschillende adviesbureaus waren dagelijks in het hoofdkantoor aanwezig geweest tot de eerste dagen van de surseance. Bij het besluit tot vertrek van de heer Feddes was zijn opvolger nog niet bekend. De heer Vermeulen van de raad van bestuur was bij de aanvang van de surseance, zoals hiervoor beschreven, niet in functie vanwege een verschil van inzicht met de twee overige leden van de raad van bestuur. Overigens is een niet-optimaal functionerende directie voor bewindvoerders in een surseance geen uitzonderlijke zaak. Dus ook in dat opzicht was er voor de bewindvoerders genoeg te doen. Al na een korte tijd kregen zij de volledige en loyale steun van de Bredero-medewerkers. Enkelen van hen hebben bij de jarenlange periode van boedelbereddering de curatoren op een deskundige en doeltreffende wijze geholpen. Daarbij noem ik met name mevrouw I.S. van der Velden. Als geen ander wist zij de weg te vinden in de vele omvangrijke Bredero-dossiers. Ondanks haar ernstige ziekte later heeft zij tot haar dood op 14 april 1994 met grote inzet en betrokkenheid samen met de curatoren gewerkt aan de afwikkeling van de Brederoboedel.
Ook mag drs. P.M.G. Baas hier niet onvermeld blijven. De heer Baas heeft als controller vanaf de aanvang van de surseance een wezenlijke bijdrage geleverd bij de afwikkeling van de boedel. Nog steeds is hij op afroep beschikbaar voor de directie van B.V. Vereffenaar VBB. Zie over de rol van deze vennootschap hierna. Verder wil ik ook noemen de heer G. van Dijk, drs. P.J. Dijksterhuis en mr. N. Wijnstok. Ten slotte noem ik heer drs. R. Meijer. Bij de aanvang van de surseance was de heer Meijer ambtelijk secretaris van de Centrale Ondernemingsraad en voorzitter van de ondernemingsraad van het hoofdkantoor. Gedurende het faillissement bleef hij als centraal aanspreekpunt de belangen behartigen van de oud-medewerkers van Bredero.
Hij schreef destijds samen met de bonden de sociaal plannen voordat de surseance inging en hij was degene die het initiatief nam voor de oprichting van De Belangen vereniging Personeel Bredero op 10 februari 1988. Nog steeds is de heer Meijer, als representant van de oud-Bredero-medewerkers, lid van de raad van commissarissen van de B.V. Vereffenaar VBB.
Een van de belangrijkste gebeurtenissen direct na het ingaan van de surseance was de enkele maanden voorafgaand aan de surseance voorbereide uitvaart van de Geldens Groep. Het uitvaren van de Geldens-bedrijven uit het Bredero-concern ofwel de juridische ontvlechting, had niet eerder kunnen plaatsvinden vanwege het beslag dat de bewindvoerders van Breevast hadden gelegd op de aandelen van de Geldens-vennootschappen. Na de surseance werd dit beslag opgeheven. De uitvaartconstructie hield in dat een stichting een laag gekapitaliseerde vennootschap met de naam Geldens Park Holding B.V. had opgericht. Deze holding kocht van VBB de aandelen van Geldens Groep B.V. De koopprijs was gelijkgesteld aan de koopprijs die Geldens Groep B.V. te zijner tijd zou opbrengen of als sprake zou zijn van verkoop van afzonderlijke bedrijven, de koopprijs van die bedrijven. De constructie is schematisch weergegeven in bijlage 4. Het was de bedoeling dat de koopprijs in de eerste plaats zou toekomen aan het bankenconsortium. Dit consortium had in november 1986 de aandelen van de Geldens Groep B.V. en van de daaronder gegroepeerde werkmaatschappijen namelijk als aanvullende zekerheid verworven. Na april 1987 dienden deze aandelen nog als zekerheid voor de totale schuld van het Bredero-concern (inclusief die van de niet-Geldens Bedrijven) jegens het bankenconsortium.
De opzet was dat de betreffende stichting een van Bredero onafhankelijk bestuur zou hebben. De bestuursleden zouden worden benoemd door het bankenconsortium. Het moest in de markt volkomen duidelijk zijn dat de Geldens Groep juridisch geheel losstond van de beladen failliete Bredero-boedel. Het enige belang dat de boedel nog zou hebben na de uitvaart was een economisch belang, namelijk een zo hoog mogelijke uiteindelijke opbrengst van de Geldens-bedrijven ten behoeve van de crediteuren van Bredero.
De bewindvoerders zaten met het probleem dat zij in de eerste week van de surseance nog nauwelijks de tijd hadden gehad om de uitvaartconstructie in al haar consequenties goed te bestuderen, terwijl de uitvaart een definitief karakter had en het einde van het Bredero-concern zou betekenen. Bovendien wilden zij de mogelijkheid openhouden om de compensabele fiscale verliezen van het concern optimaal te benutten. Daarom hebben zij aangedrongen op enig uitstel van de uitvaart en gezocht naar een minder rigoureuze beëindiging en ontmanteling van het concern. Dat was volgens de bewindvoerders mogelijk door de Geldens Groep slechts gedeeltelijk los te koppelen, bijvoorbeeld met een certificeringsconstructie, en de groep aldus wel juridisch binnen het Bredero-concern te houden. De noodzaak echter om ter voorkoming van verdere schade de gezonde Bredero-bedrijven zo spoedig mogelijk volledig los te maken van de nagenoeg failliete boedel, bleek voor de overige betrokkenen, die al maanden met de zaak bezig waren geweest, geen enkel punt van discussie meer. De bewindvoerders kregen een vastberaden eensgezind front tegenover zich. Niet alleen zou het bankenconsortium onder leiding van de ABN het krediet van de Geldens Groep opzeggen; ook voor de heer Mathijsen Gerst, die zowel lid was van de raad van bestuur van Bredero als van de Geldens Groep, was ieder verder uitstel onacceptabel.
De Nederlandse Credietverzekering Maatschappij (NCM), waarbij destijds de meeste crediteuren in de bouw waren verzekerd voor incassorisico en wiens medewerking in het faillissement van een bouwconcern vrijwel onmisbaar is, zou het leverancierskrediet voor de Geldens-bedrijven uitsluitend in dekking nemen na de uitvaart. Bovendien drong ook rechter-commissaris Mertens er bij de bewindvoerders met klem op aan mee te werken aan de uitvaart. Hoewel een rechter-commissaris in een surseance ingevolge de Faillissementswet uitsluitend een adviserende rol heeft tegenover bewindvoerders, bestond de indruk bij de bewindvoerders dat de rechter-commissaris zijn rol in deze anders zag. Tenslotte kwam er ook druk op de bewindvoerders van de werknemers van de Geldens-bedrijven. Zij vreesden immers dat zij hun baan zouden kwijtraken, als de uitvaart niet op korte termijn door zou gaan.
Op de dag waarop de uitvaart was vastgesteld, vond er een bijeenkomst plaats op de bovenste verdieping van het hoofdkantoor van de ABN aan de Vijzelstraat te Amsterdam. Alle hoofdrolspelers en hun advocaten waren daarbij aanwezig. Het bleef niet bij het uitwisselen van beleefdheden. De gemoederen raakten meer en meer verhit, maar in de loop van de avond konden de contracten worden getekend. Daarmee was het lot van het Bredero-concern definitief bezegeld en op termijn het einde een feit. De bewindvoerders bleef als taak het percentage van de uitkering aan crediteuren te optimaliseren. Zij waren bij de aanvang van de surseance met meer ambitie aan hun taak begonnen. Bij de uitvaart van de Geldens Groep was nog niet duidelijk dat er met enige creativiteit voor de crediteuren nog veel te bereiken zou zijn.
Na de uitvaart van de Geldens Groep berustte de uiteindelijke zeggenschap van de groep bij het bestuur van de stichting die de aandelen van de groep hield. Voorzitter daarvan was een onafhankelijke derde. De eerste voorzitter was ir. F. Montijn, oud-president-directeur van Shell Nederland. De overige bestuursleden waren de heer Hamminga, oud-directeur van de ABN, en de heer Voûte, namens de bewindvoerders. De heer Mathijsen Gerst bleef statutair bestuurder van de Geldens Groep. VBB en de bewindvoerders hadden bij de uitvaart nog wel kunnen bedingen dat bij een voorgenomen verkoop van een Geldens-bedrijf gedurende twee maanden door hen toestemming kon worden geweigerd. Op deze wijze hielden zij de mogelijkheid open om zelf met een bieder met een hoger bod te komen.
De uitvaart van de Geldens-bedrijven had grote gevolgen voor het achterblijvende Bredero-concern. De Geldens-bedrijven hadden krediet- en garantiefaciliteiten van in totaal 93 miljoen gulden en waren overigens schuldenvrij. Bredero bleef achter met een enorme schuldenlast en met bedrijven of restanten daarvan die zelfstandig niet zouden kunnen voortbestaan. Na de uitvaart van de Geldens-bedrijven raakte het hoofdkantoor van het Bredero-concern al snel ontvolkt. De Geldens Groep nam zijn intrek in Bunnik in een pand waar eerder al de Bredero-dochteronderneming Bredero International en de Bouw- en Installatiedivisie waren gehuisvest.
Bewindvoerders maakten plannen voor verdere inkrimping van het personeelsbestand en een verhuizing naar een kleinere locatie. Het hoofdkantoor van het Bredero-concern te Utrecht werd te koop gezet en het afbouwteam verhuisde naar wat destijds ook wel genoemd werd de poortwoning van Bredero, aan het Hieronymusplantsoen 12 te Utrecht bij de ingang van de parkeerplaats aan de Maliesingel. Later deelde het afbouwteam dit pand, na een verdere inkrimping met het pas opgezette bureau van de Utrechtse Orde van Advocaten. Toen ook deze ruimte te groot was geworden voor Bredero en de behoefte van de Utrechtse Orde van Advocaten aan ruimte toenam, verhuisde het afbouwteam opnieuw en nu voor de laatste keer naar de overkant van de Maliesingel, waar een kamer werd gehuurd in het kantoor van een van de bewindvoerders. Na de buitengewone vergadering van aandeelhouders van 13 juli 1987 trad de heer Mathijsen Gerst terug als statutair bestuurder van VBB. De heer Vermeulen trad nu ook formeel terug als bestuurder, zodat uitsluitend de heer De Bruijn nog in functie bleef. De raad van commissarissen bleef aan, met uitzondering van de heer Spruit. Hij gaf er de voorkeur aan om terug te treden.
Al kort na de aanvang van de surseance bleek dat het Bredero-concern als geheel niet te redden zou zijn. Zonder de Geldens-bedrijven zou het concern als reddeloos verloren moeten worden beschouwd. De bewindvoerders hebben niet alleen de verhaalsmogelijkheden van crediteuren optimaal veilig proberen te stellen. Dat is immers hun primaire taak. Ook hebben zij het oude Bredero-concern proberen te redden, mogelijk in afgeslankte vorm. Het liep anders. Door de surseance van Breevast in 1986 moest de divisie Vastgoed al worden afgebouwd en moesten de consultingbedrijven, die voor Breevast werkten, worden geliquideerd. Om tot een reorganisatie in concernverband te komen was tijd nodig en vooral geld. Het Bredero-concern beschikte tijdens de surseance over onvoldoende financiële middelen om aan de lopende verplichtingen te kunnen voldoen en geen enkele financier was bereid om nog geld ter beschikking te stellen voor het hele onopgesplitste concern. Voor het geval zich zo’n situatie voordoet in de surseance, schrijft de Faillissementswet voor dat de bewindvoerders verplicht zijn om de rechtbank te vragen om de surseance in te trekken. Door het ontbreken van voldoende krediet was het gedurende de surseance noodzakelijk om zo spoedig mogelijk voor de niet Geldens-bedrijven een oplossing te vinden. Maatregelen moesten worden getroffen om verliesposten kwijt te raken.
De Valk, De Waal Paal en Bredero Management Services gingen failliet. Hetzelfde gold voor Flexibouw. Met de verkoop van kleinere bedrijven werd enige vermindering van liquiditeitsdruk bereikt. De aandelen van Heiwerken Rietveld, Servika Technisch Beheer en het zusterbedrijf in België, Le Pieux S.A., van de Blokkenfabrieken in de Verenigde Staten en van Beheerkantoor Scheveningen werden verkocht. Desondanks leverde dit op korte termijn onvoldoende mogelijkheden op om de surseance verantwoord te kunnen voortzetten. In alle zaken was de rechtbank Utrecht bevoegd omdat de statutaire zetel van de betreffende vennootschappen in het arrondissement Utrecht was gelegen. De rechtbank benoemde steeds op praktische gronden één van de Bredero-curatoren als curator in het faillissement van de dochter-vennootschap. Alleen De Waal Paal was gevestigd in het arrondissement Amsterdam. In dat faillissement werd dan ook prompt door de rechtbank aldaar een advocaat uit Amsterdam, mr. J.M.F. Dingemans van Houthoff, benoemd. Er bleek tussen de beide boedels nogal wat stof ter discussie te bestaan
Op 7 september 1987 brachten de bewindvoerders hun eerste openbaar verslag uit. Daarin constateerden zij dat de toestand van de boedel van VBB “deplorabel” was en dat handhaving van de surseance ingevolge de Wet niet langer mogelijk was. Met instemming van de raad van bestuur en de raad van commissarissen van VBB was daarom besloten om de rechtbank Utrecht te verzoeken om de surseance in te trekken en het faillissement van VBB uit te spreken. Op 9 september 1987 heeft de rechtbank het faillissement uitgesproken. De bewindvoerders werden benoemd als curator en mr. Mertens werd ook in het faillissement benoemd als rechter-commissaris.
Het faillissement van VBB
Nadat de levensvatbare Bredero-bedrijven waren losgekoppeld van de failliete boedel en duidelijk was geworden dat Bredero als concern niet langer was te handhaven, konden curatoren een aanvang maken met de vereffening van de overgebleven boedelbestanddelen. Het is, zoals hiervoor uiteengezet, in de eerste plaats de taak van de curatoren om ervoor te zorgen dat de crediteuren optimaal verhaal kan worden geboden. De afwikkeling van de uitvaart van de Geldens-bedrijven en de vereffening van de Bredero-boedel bleken wat dit laatste betreft na verloop van tijd tot een verrassend resultaat te leiden. Het kan verkeren.
Na de uitvaart van de Geldens-bedrijven en de rigoureuze inkrimping van het hoofdkantoor, hadden de bewindvoerders een slagvaardig afbouwteam gevormd, dat niet schuwde om niet altijd conventionele methoden van boedelbereddering te hanteren. De bewindvoerders, later curatoren, waren inmiddels goed op elkaar ingespeeld en hadden aan een half woord genoeg.
Bijeenkomsten van de curatoren met hun medewerkers mochten meestal niet de naam van vergadering dragen. Het was bijna altijd een combinatie van telefoneren, brieven dicteren en staande de bijeenkomst huiswerk afmaken. Ook de opstelling van de pragmatisch ingestelde rechter-commissaris Mertens wierp zijn vruchten af. De rechter-commissaris was voor de curatoren altijd bereikbaar en als het beter uitkwam, ging hij zelf even langs in het Bredero-kantoortje. Een en ander heeft er achteraf bezien ongetwijfeld toe bijgedragen dat het resultaat voor de crediteuren in een faillissementssituatie opmerkelijk genoemd kan worden. Hoewel de preferente schuldeisers al vrij kort na het faillissement en later de concurrente schuldeisers in delen volledig uit de boedel konden worden betaald, was door de complexiteit van de boedel een lange periode van boedelbereddering nodig. Bij de uitgave van deze bundel, meer dan 15 jaar na de faillietverklaring van VBB, is de boedelbereddering nagenoeg voltooid. Over deze periode valt veel te zeggen, maar ik beperk me, gelet op de opzet van deze bundel, hierna in de laatste paragraaf tot nog enkele andere vermeldenswaardige aangelegenheden.
Tijdens het faillissement hebben de curatoren nog geprobeerd om, ondanks de uitvaart van de Geldens-groep, de fiscale verliezen van het Bredero-concern, voorzover deze niet met de Geldens-groep waren afgestaan, alsnog te gelde te maken. Daarvoor diende het faillissement van VBB te eindigen in een akkoord met de crediteuren van VBB. De crediteuren is een zogenoemd liquidatieakkoord aangeboden. De Faillissementswet biedt de mogelijkheid voor een dergelijk akkoord, waarvan in de praktijk echter hoogst zelden gebruik wordt gemaakt. Het houdt in dat het faillissement van een vennootschap eindigt, doordat de activa ter beschikking wordt gesteld aan de schuldeisers. Voor de liquidatie van de activa werd een nieuwe vennootschap gecreëerd: B.V. Vereffenaar VBB. Aangezien een dergelijk akkoord niet meer kan worden aangeboden als de schuldvorderingen in het faillissement zijn geverifieerd op de verificatie-vergadering, diende de deponering van het akkoord plaats te vinden vóór of uiterlijk tijdens die vergadering. Wat hield dit akkoord precies in? In feite deed VBB dus afstand van alle activa ten behoeve van haar crediteuren. In plaats van een vordering op VBB kregen de crediteuren een vordering van gelijke grootte op B.V.
Vereffenaar VBB, een van de dochtervennootschappen van VBB. Vereffenaar verkreeg op zijn beurt alle activa van VBB om deze te verkopen. Als de crediteuren dit aanbod zouden accepteren, zou het faillissement van VBB eindigen. De curatoren zouden na het faillissement de directie voeren over B.V. Vereffenaar VBB terwijl de raad van commissarissen de rol zou hebben die de rechter-commissaris ingevolge de Faillissementswet gedurende een faillissement vervult.
Materiële voordelen waren er voor de concurrente crediteuren nauwelijks, maar er waren de nodige bijkomende andere voordelen, waarover in de verschillende faillissementsverslagen gedetailleerd is gerapporteerd. De verificatievergadering was aanvankelijk door de rechtbank vastgesteld op 21 maart 1989, maar deze werd op het laatste moment uitgesteld. In die tijd had de Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam een onderzoek gelast naar het beleid en de gang van zaken bij VBB en was het wachten nog op het eindrapport van de onderzoekers. Zie hierover in de laatste paragraaf. De verificatievergadering heeft uiteindelijk plaatsgevonden op verschillende dagen in mei en juni 1989. Op 9 juni is het liquidatieakkoord door de ingevolge de wet vereiste meerderheid van de schuldeisers geaccepteerd. De zittingsdagen waarop de verificatie van de schuldvorderingen en de stemming van de crediteuren plaatsvonden onderleiding van rechter-commissaris Mertens, verliepen voor de boedel en de crediteuren uiteindelijk optimaal. Nagenoeg alle geschilpunten met de verschillende crediteuren konden worden opgelost.
De volledige tekst van het liquidatieakkoord is als bijlage bij dit hoofdstuk gevoegd. Nadat het akkoord was aangenomen door de crediteuren, diende de rechtbank dit nog te homologeren, dat wil zeggen goed te keuren. Voordat de rechtbank kan beslissen moet de rechter-commissaris advies uitbrengen. Dit advies van de rechter-commissaris, dat de ondertitel droeg “Het kan verkeren”, is integraal in deze bundel opgenomen.
Na de homologatie van het akkoord was het faillissement van VBB dus definitief geëindigd. De curatoren hebben tegenover de rechtbank rekening en verantwoording afgelegd omtrent de bereddering van de boedel tot dat moment. In overleg met de rechter-commissaris heeft TRN Groep/Nederlandse Accountants Maatschap de Tombe de boeken over de faillissementsperiode gecontroleerd en rapport uitgebracht aan de directie van B.V. Vereffenaar VBB en de rechter-commissaris. Conform het akkoord zouden de curatoren het bestuur vormen van de besloten vennootschap, B.V. Vereffenaar VBB, die de vereffening van de Bredero-boedel verder zou afwikkelen. Omdat op de nieuwe situatie niet meer de Faillissementswet van toepassing was, diende zoals hiervoor beschreven ook een andere toezichthoudende instantie te worden ingesteld en wel in de vorm van een raad van commissarissen, bestaande uit vertegenwoordigers van de belangrijkste crediteuren. Als commissaris werden aldus benoemd mr. H.E.G.P. van Rootselaar, voorzitter, mr. M.J.C. van Galen, drs. R. Meijer en mr. H. de Ruiter. De heer Van Rootselaar is destijds aangewezen door Deutsche Grundbesitz-Anlagegesellschaft, de heer Van Galen door Breevast, de heer Meijer door de Belangenvereniging Personeel Bredero en de heer De Ruijter door de Twentsche Trust-Maatschappij N.V. Zie de tekst van het akkoord.
De periode van B.V. Vereffenaar VBB
Over de boedelbereddering en de liquidatieactiviteiten vanaf 1987 tot heden valt, zoals ik al eerder heb geschreven, het nodige te zeggen, maar daarop gedetailleerd ingaan voert in de opzet van deze bundel te ver. Een aantal bijzondere onderwerpen komt in de volgende paragraaf aan de orde. Vanaf 1989 is de afwikkeling van de Bredero-boedel in de eerste jaren vrij vlot verlopen. Inmiddels is vrijwel alle activa te gelde gemaakt en hebben na de preferente ook de concurrente crediteuren in gedeelten, afhankelijk van het beschikbare boedelactief, hun gehele vordering betaald gekregen. In enkele lastige dossiers betreffende de activiteiten van Bredero destijds in onder meer Irak, Iran en Algerije kon na verloop van tijd een regeling worden getroffen. Daardoor konden in de laatste jaren ook de achtergestelde crediteuren voor 95% worden betaald. B.V. Vereffenaar VBB heeft nu nog onder meer belangen in Nigeria en Schotland. Het kan nog wel even duren voordat ook de laatste restanten van de Bredero-boedel zullen zijn verzilverd. De kosten van de boedelvereffening zijn inmiddels drastisch teruggelopen. De directie van Vereffenaar komt eens per jaar samen met de raad van commissarissen, waarvan de samenstelling vanaf 1989 ongewijzigd is gebleven, voor het vaststellen van de jaarrekening.
De afwikkeling van de Bredero-boedel
Hieronder volgt, zoals aangekondigd, in vogelvlucht een aantal hoofdzaken uit de periode van de zogeheten boedelbereddering. Voor een gedetailleerde opsomming van de feiten wordt verwezen naar de crediteurenverslagen.
Hoofdkantoor
De verkoop van het hoofdkantoor met 2600 m2 verhuurbare ruimte en 80 parkeerplaatsen vond in december 1987 plaats aan de Coöperatieve Vereniging van Bondsspaarbanken W.A. Lege oplevering was pas mogelijk nadat de curatoren door middel van een kort geding een laatste bewoner hadden gedwongen om tot ontruiming over te gaan. Inmiddels is er weer een nieuwe eigenaar. Het voormalige hoofdkantoor van Bredero is in gebruik bij de Universiteit Utrecht.
Geldens Groep
In september 1987 maakte de Geldens Groep bekend dat over het eerste half jaar 1987 een winst van 2 miljoen gulden was behaald en dat verwacht werd dat de winst over het gehele boekjaar 1987 zou uitkomen op 4 miljoen gulden. De directie van de Geldens Groep, die was gevestigd te Bunnik, werd gevoerd door de heer Mathijsen Gerst, daarbij bijgestaan door een kleine staf. Uiteindelijk bedroeg de omzet in 1987 circa 440 miljoen gulden en werd een winst behaald van 6,9 miljoen gulden, waarover, gezien de bestaande compensabele verliezen, geen vennootschapsbelasting verschuldigd was. Het eigen vermogen van de Geldens Groep kwam ultimo 1987 uit op ruim 43 miljoen gulden. In 1988 zijn de bestuursleden Montijn en Hamminga teruggetreden en is mr. P. van Dijke, oud-commissaris der Koningin in de provincie Utrecht, voorzitter van het stichtingsbestuur geworden.
Toen het stichtingsbestuur daarvoor de tijd rijp achtte, werden de Geldens-bedrijven aan de hoogstbiedende verkocht. De aandelen van de bouw- en installatiebedrijven van de Geldens Groep werden verkocht aan BAM Holding N.V., destijds gevestigd in Zeist en tegenwoordig in Bunnik. De productie- en handelsondernemingen werden verkocht aan RWK Nederland N.V. te Vuren, een onderdeel van het Duitse concern Rheinisch-Westfalische Kalkwerke A.G. De totale opbrengst van de beide transacties voor VBB bedroeg circa 50 miljoen. Bovendien kon VBB zijn schulden aan beide groepen bedrijven afdoen tegen een percentage van circa 20%, waarmee het passief van de failliete Bredero-boedel aanzienlijk afnam. Het voordeel dat deze transactie de Bredero-boedel opleverde door opbrengst in cash en een substantiële afname van de passiva was dan ook groot. De eindconclusie inzake de constructie van de Geldens Groep kan zijn dat deze voldaan heeft aan de doelstellingen. De werkgelegenheid voor circa 2000 Bredero-medewerkers kon worden gehandhaafd en de verkoop, nadat de bedrijven zich verder hadden kunnen ontwikkelen na de uitvaart, kon plaatsvinden tegen een veel hogere prijs dan wanneer direct na de surseance vanuit VBB de bedrijven verkocht hadden moeten worden. Nadeel was wel dat geen gebruik kon worden gemaakt van de grote fiscale verliezen.
Breevast
Met de directie en bewindvoerders van Breevast hebben de curatoren van VBB regelmatig overleg gepleegd over een groot aantal geschilpunten tussen de beide boedels. Dat er zoveel geschilpunten waren, lag voor de hand. Breevast was tot de surseancedatum bestuurd door VBB, die niet slechts de enig directeur was, maar die ook alle stafdiensten verzorgde. De leden van de raad van commissarissen van VBB vervulden dezelfde functie bij Breevast. Verder verzorgden dochterondernemingen van VBB de beoordeling en de begeleiding van projecten van Breevast en de verhuur-, onderhouds- en administratiewerkzaamheden van door Breevast verworven onroerende zaken. Veel van de onroerende zaken, die Breevast bezat, waren verkocht aan Breevast door VBB. Zolang Breevast en Bredero tot hetzelfde concern behoorden, werd alles eenvoudig binnenskamers opgelost. Dat veranderde natuurlijk door de surseance van Breevast. De directie en de bewindvoerders van Breevast stelden VBB aansprakelijk voor het tekort van Breevast, dat minimaal 200 miljoen gulden bedroeg. Aan deze aansprakelijkstelling legde Breevast ten grondslag wanbeleid van VBB op een aantal specifieke punten, waaronder de verkoop door VBB van een gebouw in Hannover aan Breevast voor een prijs die naar de mening van Breevast ver boven de marktwaarde lag. Enkele grotere schuldeisers van Breevast hadden zich ook rechtstreeks met vorderingen tot VBB gewend. Ook het administratiekantoor van Breevast had een vordering bij VBB ingediend. Het was de curatoren al spoedig duidelijk dat er voldoende stof was om te komen tot heftige debatten tussen beide partijen en mogelijk ellenlange procedures. Dat laatste was echter voorshands niet aan de orde. De curatoren van VBB en de directie en bewindvoerders bleven on speaking terms. Uiteindelijk kon er tussen de boedels van VBB en Breevast geschikt worden, nadat de finale onderhandelingen tot diep in de nacht hadden plaatsgevonden ten kantore van de beide bewindvoerders. Breevast, sinds 1963 actief op het gebied van ontwikkeling, realisering en exploitatie van vastgoed in binnen- en buitenland, overleefde de surseance door een akkoord met haar crediteuren en aandeelhouders te realiseren(xii). Daarmee eindigde de surseance en kon Breevast N.V. aan een nieuwe toekomst werken.
Bredero International
Bij de afwikkeling van de Bredero-boedel speelde ook Bredero International B.V. (“BI”) een belangrijke rol. BI realiseerde grote bouwprojecten in het buitenland, waaronder Iran, Irak, Algerije, de Nederlandse Antillen en Nigeria, maar verkeerde sinds mei 1987 in een impasse door een gebrek aan liquide middelen. Daarom dienden de bewindvoerders van VBB aan dit probleem bij de aanvang van de surseance de hoogste prioriteit te geven. Na moeizame onderhandelingen met de ABN en de Nederlandse Credietverzekering Maatschappij NCM, die optrad namens de Nederlandse Staat ter zake van het landen- en debiteurenrisico, kon een verdere financiering van circa 60 miljoen gulden worden bereikt voor BI. Daardoor ontstond de mogelijkheid om een scholenproject in Algerije en het Sheraton Hotel in Nigeria af te bouwen. Bij niet-reguliere voltooiing van de werken zou de terugkeer van tientallen Bredero-medewerkers in het buitenland naar Nederland in gevaar komen. Bovendien zouden door het afmaken van de projecten door de betreffende opdrachtgevers garanties tot zeer aanzienlijke bedragen niet worden ingeroepen en werd verhaal in de toekomst voorkomen. Tenslotte werden door de nieuwe financiering aanzienlijke vorderingen van buitenlandse opdrachtgevers afgewend. Voor deze voortgezette financiering heeft VBB een additionele garantie aan ABN afgegeven van 1,9 miljoen gulden. Vereffenaar en (inmiddels) ABN AMRO hebben nog steeds een dispuut met elkaar over de afwikkeling van deze garantie.
Pijpbekleding-divisie
Een ander project waar bewindvoerders door aanhoudende grote verliezen genoodzaakt waren om zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden, was de pijpbekleding-divisie. De verzwakking van de garantiekracht van VBB en de aantasting van de kredietwaardigheid door de verstrekking van zeer omvangrijke zekerheden eind 1986, leidden in januari 1987 tot intrekking van een belangrijk krediet dat door Manufacturers Hannover Trust was verstrekt aan Bredero Price Inc. Om de continuering van deze financiering mogelijk te maken, is in april 1987 een Amerikaanse vennootschap Pipecoating Inc. opgericht, waaronder de twee bestaande Amerikaanse Pipe-coating-vennootschappen Bredero Price Inc. en Surfcoat Inc. werden gegroepeerd en, via een Panamese vennootschap, alle overige buitenlandse pijpbekleding-belangen van Bredero. Alle Amerikaanse activa en de Amerikaanse en overige buitenlandse aandelen, werden gelijktijdig in april 1987 in zekerheid gegeven aan ABN Houston, Manufacturers Hannover Trust en de M-Bank, die ten tijde van de surseance USD 20 miljoen te vorderen hadden. Verder was in april 1987 de netto-opbrengst van de verkoop van aandelen van de Amerikaanse Blokkenfabrieken (ruim USD 2 miljoen) verpand aan deze banken. Bij die gelegenheid werd ook een project-financiering verstrekt voor een kortlopend werk in Turkije.
Door het uitblijven van grote orders voor de pijpbekleding-groep waren de verliezen in juni 1987 zelfs nog groter dan verwacht. Bij de aanvang van de surseance was de door de externe accountant gecontroleerde jaarrekening 1986 van de pijpbekleding-divisie nog niet beschikbaar. De pijpbekleding-belangen waren zeer gedifferentieerd, qua werkzaamheden maar ook qua locaties en verspreid over de hele wereld. Daardoor was de wijze van verkoop (in delen of als geheel) niet eenvoudig. De bewindvoerders besloten daarom in overleg met de raad van bestuur van VBB om de voorgenomen verkoop pas te laten plaatsvinden na een gedegen onderzoek over de beste wijze waarop een en ander zou moeten plaatsvinden. Daartoe gaven zij opdracht aan Simmons & Company International in Houston, een investment banking firm en industrieel adviseur, die gespecialiseerd was in de advisering van toeleveranciers van de olieverwerkende industrie, zowel binnen als buiten de Verenigde Staten van Amerika. De uiteindelijke verkoop van de pijpbekleding-divisie aan Joep van den Nieuwenhuizen is een verhaal apart. De heer Van den Nieuwenhuizen was destijds als koper van bedrijven in financiële moeilijkheden geen onbekende van de Nederlandse curatoren en bewindvoerders. De onderhandelingen duurden weliswaar bijna een etmaal, maar toen was er ook overeenstemming. Allard Voûte heeft deze transactie van destijds op geheel eigen wijze, zoals van hem bekend, beschreven(xiii). De pijpbekleding-divisie werd aldus verkocht aan een derde.
Empeo
Empeo was destijds de bekende projectontwikkelingsmaatschappij van het Bredero-concern. Generaties Utrechtse studenten, met name afkomstig uit bepaalde huizen van het Utrechts studentencorps, hebben destijds baantjes gehad bij Empeo. Het bedrijf Empeo hield kantoor in Hoog Catharijne. Bij de surseance van VBB troffen de bewindvoerders een kantoor aan, dat overhaast leek te zijn verlaten en waar zichtbaar al enige tijd geleden alle activiteiten waren gestaakt. Er was toen overigens nog één project in Houten dat door Ruysdael II B.V. eind september 1987 zou moeten worden afgenomen. De partners in deze vennootschap waren FGH en Breevast. De betrokken partijen hebben de zaak geschikt en Empeo hield op te bestaan.
België
In België bezat VBB 100% van de Belgische vennootschap, Bredero Vastbezit Breevast N.V., die 50% eigenaar was van een Belgische vennootschap op het gebied van aanneming, projectontwikkeling en ingenieursactiviteiten. Deze vennootschappen waren steeds winstgevend geweest en konden later voor een aantrekkelijk bedrag worden verkocht.
Duitsland
In Duitsland had VBB een subholding, waartoe voornamelijk projectontwikkelings- maatschappijen hoorden. Een van deze maatschappijen had een tot 2005 lopende verplichting ter zake van een sale and leaseback betreffende een kantoorgebouw in Hannover. Deze verplichting, die ten tijde van de surseance werd begroot op DM 50 miljoen, dateerde van 1974. VBB had daarvoor een garantie afgegeven. Hannover lag destijds in een uithoek van de Duitse Bondsrepubliek, dichtbij de grens met Oost-Duitsland. Hannover kwam tot bloei na de val van het IJzeren Gordijn en de Berlijnse muur in 1989. De betreffende garantie bracht VBB jaarlijks een verlies van vijf miljoen gulden. Het verhaal gaat dat bij de nieuwjaarsbijeenkomst van VBB jaarlijks het glas werd geheven met de verzuchting dat eerst het verlies van vijf miljoen gulden in Duitsland in dat jaar verdiend moest worden(xiv).
Overige landen
Verder had het Bredero-concern nog werkmaatschappijen in de Verenigde Staten, Canada en Maleisië, die werkzaam waren op het gebied van projectontwikkeling. Al deze werkmaatschappijen hebben kort voor of tijdens de surseance hun activiteiten beëindigd.
Sociaal Plannen
Ten tijde van de surseance waren nog 3600 medewerkers werkzaam in het Bredero-concern. Uiteindelijk zijn er vrijwel geen gedwongen ontslagen gevallen. Van de 500 medewerkers die rechtstreeks in dienst waren van VBB was meer dan de helft in dienst van één van de bedrijven van de Geldens Groep. De overige medewerkers konden bij het afstoten van bedrijfsonderdelen vaak in dienst treden van de overnemende partij. Vóór de surseance was een groot aantal bovenwettelijke afvloeiingsregelingen met werknemers overeengekomen in verschillende sociaal plannen. Zo was er een Sociaal Plan I van 31 maart 1987 en een Sociaal Plan II van 17 juni 1987. De betrokken werknemersorganisaties waren: de Industriebond FNV, de Bouw- en Houtbond FNV, de Industrie- en Voedingsbond CNV, de Hout- en Bouwbond CNV, N.C.H.P. en de Unie B.L.H.P. Destijds was het in de literatuur en jurisprudentie voor juristen de vraag welke rangorde dergelijke vorderingen van werknemers in een faillissementssituatie zouden hebben. De curatoren hebben in deze advies gevraagd aan de Nijmeegse hoogleraren prof. mr. W.C.L. van der Grinten en prof. mr. S.C.J.J. Kortmann. Na het uitbrengen van het advies hebben curatoren na overleg met de vakorganisaties, de belangenvereniging en de rechter-commissaris besloten om de vorderingen van de werknemers te erkennen als concurrente vordering en om niet te wachten op een uitspraak over dit onderwerp van de Hoge Raad, die verwacht werd. De Hoge Raad besliste op 12 januari 1990 in die zaak, het faillissement van Papierfabrieken Van Gelder & Zonen N.V. te Amsterdam, dat vorderingen uit sociaal plannen in een faillissementssituatie niet voor verificatie in aanmerking komen(xv).
Pensioenfonds
De curatoren hebben zowel met het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Beambten Bredero (SPBB) als met de Verzekeringskamer en Nationale-Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V., waarbij de pensioenrechten waren herverzekerd, overleg gevoerd over het veiligstellen van de pensioenrechten van de Bredero- medewerkers. Over enige geschilpunten met betrekking tot bijvoorbeeld de affinanciering van tijdsevenredige rechten en de toedeling van door SPBB gegenereerde overrente en technisch resultaat is tussen partijen in 1991 een definitieve oplossing in der minne bereikt.
Enquête
Op 12 oktober 1987 heeft de Stichting Administratiekantoor (Stichting AK) van aandelen VBB de Ondernemingskamer van het Gerechtshof in Amsterdam om een enquête verzocht inzake VBB, nadat de Stichting AK van Breevast, dat dezelfde bestuurssamenstelling had als dat van VBB, dit ook al op 11 september 1987 had gedaan inzake Breevast. Het bestuur van de beide administratiekantoren bestond destijds uit mr. E. Bloembergen, voorzitter, mr. J.G.A. Baron Sirtema van Grovestin(xvi), secretaris, mr. J. Dijkshoorn en dr. E.M.Th.N. Jaspers. Het Hof heeft beide verzoekschriften vervroegd behandeld op 12 november 1987.
Ondertussen had ook de procureur-generaal bij het Hof zich bij het verzoek aangesloten. Op 7 januari 1988 deed het Hof uitspraak en wees het verzoek toe. Tot enquêteurs werden benoemd prof. mr. W.C.L. van der Grinten, voorzitter, ir. C.J. Louw en G. Timmer R.A. Op 15 maart 1989 hebben de enquêteurs hun eindrapport gedeponeerd. De kosten van hun onderzoek bedroegen 125.000 gulden. Vervolgens hebben de procureur-generaal en de Stichting AK het Hof verzocht om vast te stellen dat sprake was van wanbeleid. De Ondernemingskamer heeft op 7 december 1989 uitspraak gedaan en wanbeleid vastgesteld ter zake van de jaarrekeningen over de jaren 1984 en 1985 en de emissieprospectus van november 1985. Daarvoor hadden curatoren al in hun vierde openbaar crediteurenverslag aangekondigd dat zij in geval van wanbeleid zouden streven naar een schikking met de aansprakelijk te stellen personen en daarbij te denken aan een verdeling van de netto-opbrengst van 1/3 voor de concurrente crediteuren, 1/3 voor de achtergestelde crediteuren en 1/3 voor de aandeelhouders. Na geruime tijd en langdurige onderhandelingen kon ook dit dossier, net als vrijwel alle andere Bredero-dossiers in het faillissement, worden gesloten met een regeling in der minne zonder rechtsmaatregelen.
Bankenconsortium
De curatoren konden in 1989 met het bankenconsortium uiteindelijk een regeling treffen omtrent een geschil over door het consortium verworven zekerheden in de periode voor de surseance. Voordat deze oplossing mogelijk was, heeft er een uitvoerige feitenuitwisseling tussen partijen plaatsgevonden. Op verzoek van curatoren stelde drs. J.L. Dijksterhuis van Bredero in september 1987 een rapport op met een samenvatting van feiten en gebeurtenissen aangaande de relatie tussen VBB enerzijds en de ABN Bank en het bankenconsortium anderzijds in de periode augustus 1986 tot en met mei 1987. Vervolgens reageerden de banken op 20 januari 1988 met een “Historisch overzicht juli 1986 – juni 1987”. Curatoren hebben advies ingewonnen bij prof. mr. S.C.J.J. Kortmann. De regeling hield in dat het bankenconsortium een niet terug te vorderen boedelbijdrage aan VBB heeft verstrekt van 13 miljoen gulden. Vaststaat dat deze regeling mede tot stand kon worden gebracht omdat de banken inzake de feiten volledige openheid van zaken hebben gegeven en er steeds volledig open overleg heeft kunnen plaatsvinden met de vertegenwoordigers van de ABN AMRO Bank, na de zorgvuldige opsomming van de feiten in het rapport van de heer Dijksterhuis.
VBB
Na het terugtreden als president van de heer Mathijsen Gerst op 13 juli 1987 was de heer De Bruijn nog enige tijd statutair bestuurder. Later volgde jhr. C.G. von Weiler hem op. Nadat het faillissement VBB door het liquidatieakkoord was geëindigd, is mevrouw I.S. van der Velden enige tijd statutair bestuurder van VBB geweest. Op 14 oktober 1996 heeft de AvA van VBB het besluit genomen om de vennootschap te ontbinden. Daarbij is aan de aandeelhouders nog een uitkering gedaan. De definitieve beëindiging van de liquidatie van VBB N.V. loopt parallel met de liquidatie van de Bredero-boedel in B.V. Vereffenaar VBB.
Het kan verkeren
Bij de aanvang van het faillissement bleef de liquiditeitspositie van de boedel nog geruime tijd slecht. Ten tijde van het eerste crediteurenverslag van curatoren was het vermogen van VBB 194 miljoen gulden negatief en was er een verlies van 247 miljoen gulden. De vermogenssituatie van de boedel tussen 1988 tot en met 2003 ziet er als volgt uit:
(in miljoenen guldens)
Hieruit blijkt dat de boedel zich pas in positieve zin ontwikkelde vanaf oktober 1988. Overigens werd er aanvankelijk in de loop van het faillissement bij curatoren nog een groot aantal nieuwe vorderingen ingediend, waardoor in 1988 het totaalbedrag van de schulden van VBB opliep tot bijna 1 miljard gulden. Een groot gedeelte van deze vorderingen bleek later geheel of ten dele ongegrond. Een aantal geschilpunten kon met de betreffende crediteur worden opgelost zonder rechtsmaatregelen. Overigens zijn de door curatoren vanaf 1987 tot heden aangespannen procedures op één hand te tellen.
Stellig is ook een groot voordeel geweest dat de boedelbestanddelen konden worden uitgewonnen op een moment waarop de te verwachten opbrengt het hoogst was. Meestal moeten curatoren onder grote tijdsdruk activa uit de boedel verkopen, hetgeen ten koste van het resultaat kan gaan. De verkoop van de Belgische belangen, van de Geldens Groep en van de meeste andere activa vond niet onder tijdsdruk plaats met alle positieve gevolgen van dien. Bovendien was het mogelijk om al kort na de faillietverklaring van VBB een voor de boedel gunstig akkoord te bereiken inzake de beëindiging van een jaarlijks vele miljoenen verlies creërend, langlopend huurcontract in Duitsland. Dat was buiten het faillissement, ondanks herhaalde pogingen van VBB, niet gelukt. Ook kon, zoals hiervoor beschreven, een regeling worden getroffen met het bankenconsortium in verband met de gang van zaken die had geleid tot de verstrekking van zekerheden aan het consortium kort voor het faillissement. Verder heeft het voortdurend intensief blijven volgen van de zaken die betrekking hadden op de projecten van Bredero International B.V. in verschillende werelddelen merkbaar een positief effect gehad op de stand van de boedel. Dat laatste geldt ook voor het totstandkomen van het faillissementsakkoord in 1989 en het verloop van de verificatievergadering. Door het optreden van de rechter-commissaris ter zitting en de verschillende schorsingen, in samenhang met de aanwezigheid van een groot aantal crediteuren, kon de juiste omvang van de verschillende schuldvorderingen in samenspraak met betrokkenen worden vastgesteld.
Al deze feiten en omstandigheden leidden er uiteindelijk toe dat langzaamaan de berichten omtrent de toestand van de boedel en het te verwachten uitkeringspercentage gunstiger werden. Zo kon begin 1991 al een uitkeringspercentage voor de concurrente crediteuren in het vooruitzicht worden gesteld van omstreeks 90%. Pas enkele jaren later echter konden uitkeringen worden gedaan tot 90 en uiteindelijk tot 100%. Inmiddels konden ook de achtergestelde schulden vrijwel geheel worden voldaan. Aanvankelijk bleven nog een aantal jaren zeer aanzienlijke claims boven de boedel hangen. Daardoor heeft de vereffening uiteindelijk toch nog meer tijd gekost dan aanvankelijk gedacht, maar het einde lijkt nu werkelijk in zicht.
Achteraf bezien kunnen belangrijke oorzaken van de financiële moeilijkheden van het Bredero-concern als volgt worden samengevat(xvii).
Er waren aanzienlijke, aanhoudende verliezen op de exploitatie van vastgoedprojecten in Duitsland omdat VBB in 1973 een huurgarantie had afgegeven die van kracht was tot 2005 voor een kantoorgebouw in Hannover. Het zag er niet naar uit dat aan deze garantie, die jaarlijks miljoenen guldens kostte, vroegtijdig een einde zou komen. Daarom begon elk nieuw jaar voor Bredero steevast met een aanzienlijk verlies. Juist die noodlottige situatie werd in 1986 ABN voor het eerst gewaar en dit veroorzaakte een breuk in het vertrouwen met VBB. Verder waren er de internationale bouwprojecten van Bredero International in onder meer Algerije, Irak, Iran, Algerije en Nigeria, die in toenemende mate negatief uitvielen. VBB had als moeder-maatschappij daarvoor garanties afgegeven en werd daarop aangesproken. Ook waren er door het uitblijven van opdrachten, terwijl de aanzienlijke vaste kosten doorliepen, grote verliezen in de wereldwijd opererende pijpbekleding-divisie van Bredero Price.
Tenslotte bracht in oktober 1986 de surseance van Breevast VBB veel negatieve publiciteit en onrust bij de relaties van VBB en had deze direct gevolg voor de beursnotering. Met het uiteindelijke uitkeringspercentage is vaak de vraag gesteld of het faillissement van VBB niet te voorkomen zou zijn geweest. Een kort antwoord is op deze vraag niet te geven. Alle direct-betrokkenen zullen wel hun eigen gedachten hierover hebben. Zeker is dat velen het nog steeds betreuren dat vrijwel alle ondernemingen van de verenigde bedrijven van het oorspronkelijke Bredero-concern elders zijn ondergebracht en een andere eigenaar hebben gekregen. Vreugdevol blijft dat veruit de meeste bedrijven nog steeds bestaan. Voor Utrecht ging echter een internationaal concern verloren: het proces van de vereniging van de Bredero-bedrijven naar de ontvlechting en vereffening hebt u in deze drie hoofdstukken kunnen lezen.
Ten slotte
Regelmatig blijkt dat het faillissement van VBB met name oud-Bredero-medewerkers nog steeds bezighoudt. Het Bredero-concern was in de regio Utrecht één van de grootste ondernemingen met sociaal-economisch, maar ook maatschappelijk en cultureel een belangrijke positie, zoals ook uit de vorige hoofdstukken moge blijken. In de bloeiperiode maakte Bredero wereldwijd naam met onder meer de bouwactiviteiten van Bredero International in niet de gemakkelijkste landen en de internationaal opererende pijpbekleding-divisie. Het Bredero-concern kon beschikken over zeer gekwalificeerde medewerkers die zich bijzonder betrokken voelden bij “hun” bedrijf. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel direct-betrokkenen nog steeds met gemengde gevoelens terugkijken op het faillissement van VBB en de ontvlechting van het Bredero-concern. Hierna komen twee van hen, die Bredero hebben gekend in de bloeiperiode en die de neergang hebben mee gemaakt, aan het woord voor een nabeschouwing.
NOTEN
i. Veel dank ben ik verschuldigd aan Pim Küh en Allard Voûte, collega-curatoren, niet alleen voor de plezierige samenwerking vanaf 1987, maar ook voor het kritisch meelezen van deze bijdrage. Hetzelfde geldt voor Piet Baas. Hij heeft niet alleen kritisch meegelezen, maar, als beheerder en coördinator van het omvangrijke Bredero-archief, mij bovendien van veel relevante informatie voorzien. Ten slotte ben ik ook de heer dr. ir. A. Feddes dankbaar voor de nuttige informatie die hij mij gaf betreffende de periode kort voor de surseance van betaling.
ii. Zie hierna ook bijlage 2: Advies van de rechter-commissaris van 20 juni 1989 omtrent het aangeboden akkoord.
iii. Voor juristen is Hoog Catharijne de naamgever van het belangrijke arrest van de Hoge Raad van 22 december 1995, NJ 1996, 300. De vraag deed zich voor in hoeverre Breevast en De Friesch Groningsche Hypotheekbank N.V. de koper van Hoog Catharijne, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, bepaalde informatie hadden moeten verstrekken, mede gelet op wat de verkoper aan onderzoeksinspanningen van de koper mocht verwachten.
iv. Utrechts Nieuwsblad 23 februari 2005, p. 13. Slagter schrijft ook: “Vanaf de eerste dag van zijn wethouderschap was Harteveld bij de besluitvorming betrokken. Zijn stedenbouwkundige interesse en opvattingen over stadvernieuwing sloten naadloos aan bij de ambities van college en raad. Utrecht stelde als vierde stad van het land weinig voor en was toe aan ingrijpende veranderingen die vooral een economische impuls moesten geven. Harteveld zag de komst van Hoog Catharijne als een staartje van de naoorlogse wederopbouw van Nederland. Met de inzichten van die tijd moesten monumentale panden, zoals het in de Jugendstil opgetrokken gebouw ‘De Utrecht’ aan het Leidsche Veer, plaatsmaken voor veel beton en glas”.
v. Zie Hans Buiter, De wording van het winkelhart van Nederland, Historische Reeks Utrecht 18; Martijn Blekendaal, Historisch Nieuwsblad, september 2003, p. 20 e.v.
vi. Zie hierna ook bijlage 3: Bezittingen van het Bredero-concern in 1987.
vii. Dit persbericht en alle andere hierna genoemde persberichten zijn te vinden in het Bredero-archief, dat is opgeslagen in het Rijksarchief te Utrecht.
viii. De heer Van den Bos, oud-voorzitter van de raad van bestuur van AKZO, was in die tijd ook commissaris bij de ABN.
ix. “Max Geldens begon zijn loopbaan in 1961 bij McKinsey & Company in New York. Hij speelde een belangrijke rol bij de uitbreiding van McKinsey naar Europa en is nauw betrokken geweest bij het opzetten van vestigingen in Londen, Genève, Amsterdam, Kopenhagen en Brussel. Hij was Managing Director van het kantoor te Amsterdam en leidde in die rol McKinsey Benelux van 1971 tot 1987. Op 11 juli 1989 overleed Max Geldens op 57-jarige leeftijd. Max Geldens had een grote belangstelling voor maatschappelijke ontwikkeling en zette zich op creatieve wijze in voor talloze vraagstukken op dit terrein. Een aantal van zijn vrienden die het initiatief tot oprichting van de stichting hebben genomen, heeft daarmee het gedachtegoed van Max Geldens willen eren en een voortgaande belangstelling voor maatschappelijke vernieuwing willen stimuleren”. Bron: www.maxgeldens.nl
x. Op een voorstel van de directie van Breevast om in de surseance van VBB dezelfde bewindvoerders te benoemen als de bewindvoerders van Breevast, ging de Utrechtse rechtbank vanwege te verwachten tegenstrijdigheid van belangen niet in. Wel werd, zoals hierna moge blijken, dezelfde rechter-commissaris benoemd.
xi. Mr. Tonn Willem Mertens (1921 – 2003).
xii. Rechtbank Utrecht (mrs. Van Esch, Jansen Schoonhoven, Mertens) 9 augustus 1989, NJ 1990, 399.
xiii. A. Voûte, in: Recht op eigen wijze, Bredero failliet of niet?, p. 100 e.v.; uitgave Loyens & Loeff 2003, “Voor mijn ware maatje Hella en voor mijn cliënten die mij in staat stelden deze wonderlijke samenleving te leren kennen”.
xiv. Zie ook hiervoor de bijdrage van H. Buiter.
xv. HR 12 januari 1990, NJ 1990, 662, m. nt. Van Schilfgaarde.
xvi. Hof Amsterdam (Ondernemingskamer) 7 december 1989, NJ 1990, 242; W.J. Slagter, TVVS 1990 nr. 90/4 p. 98 e.v.
xvii. Zie ook de analyse van H. Buiter in het vorige hoofdstuk.
Bijlage 1 Het crediteurenakkoord van 7 juni 1989 – Bijlage volgt
Bijlage 2 Advies van de rechter-commissaris van 20 juni 1989 omtrent het aangeboden akkoord – Bijlage volgt
Bijlage 3 Bezittingen van het Bredero-concern in 1987
I. Terreinen en Bedrijfsgebouwen
– Grond en opstallen Bredero Beton B.V.
– Gipsbouw B.V. en gedeelte grond VBB.
– Grond Gipsbouw.
– Grond VBB. Ex Demka.
– Grond en opstallen VelopA, Leiderdorp.
– Grond en opstallen De Meern.
– Grond en opstallen Urbibouw.
– Hannover, Bauabschnitt I/Baulos I.
– Kromme Nieuwe Gracht & Hieronymusplantsoen.
– Utrecht, Verbreding kanaal.
– De Meern, Bedrijfsgebouwen Servica.
– De Meern, Sporthal.
– De Meern, Opstallen de Werf.
– De Meern, Grondwerf Bredero Bouw.
– Grond ex. Oosthoek.
II. Woningen
– Drempt, Braambergseweg 16A.
– Zeist, Bothalaan 2A en 2B.
– IJsselstein, H. de Manlaan 9.
– Utrecht, Tolsteegplantsoen 39 I.
– Stationsstraat 60 en Mendelsohnstraat 16.
– Nieuwegein, Hesselaan 17.
– Utrecht, Stationsstraat 84.
– Utrecht, Stationsstraat 30.
– Utrecht, Kapteynlaan 109.
– Utrecht, Moreelsepark 24.
– Utrecht, Nolenstraat 15.
– Spijkenisse, Oranjelaan 17.
– De Meern, Strijkviertel 44 en 46.
III. Actieve deelnemingen
– Geldens B.V.
– Geldens Groep B.V.
– Wacowi Holding B.V.
– De Waal Funderingen B.V.
– Bredero International B.V.
– B.V. Industrie- en Handelsmij Trio.
– Eurafricaine Bredero S.A.R.L.
– Bredero Construction S.A.
– B.V. Mij. voor projectontwikkeling Empeo.
– Bredero Vast Bezit “Breevast” N.V.
– Anlagefonds Hannover Listertor K.G.
– B.V. Vereffenaar VBB (v.h.t.m. Wildschut).
– Ecodur Development Compamy.
– Comprimo B.V.
– Bredero Nigeria Ltd.
– Dutch Hotel and Casino Dev. Corp. N.V.
– S.A. Chapsol.
– Oostplein B.V.
– Stadsherstel Den Haag en Omgeving N.V.
– Hunterston Development Company.
– Flexibouw B.V.
– De Waalpaal B.V.
– Afschr. Herw. onr. goed. Waalpaal.
– T.B.O.C. B.V.
– N.V. Schoonjans.
– B.V. Kleiwarenindustrie “de Valk”.
– Bredero Management Services B.V.
– Jachthaven Wolderwijd B.V.
IV. Inactieve deelnemingen
– Bredero International I B.V.
– Bredero International II B.V.
– Bredero International III B.V.
– Bredero Construction Ldt. (Cyprus).
– Urbiser B.V.
– Mecon Gouda B.V.
– Stad en Park B.V.
– G.E.M. N.V.
– Bouwmij. Hollandia
– De Drie Klokken B.V.
– De Wit Funderingstechnieken N.V.
– Meconi B.V.
– H. Rietveld Heibedrijf B.V.
– Hei- en Verhuurmij. IJssel B.V.
– Nederlandse Durisol B.V.
– Grond-, Hei- en Exploitatiemij. Merwede.
– Crane Rental B.V.
– B.V. Samenw. Baksteenindustrien S.B.I.
– B.V. IJsselheuvel.
– Bouwmaterialen Bredero N.V.
– Kleiwarenindustrie Swalmen B.V.
– Immacon B.V.
– Urbiplan B.V.
– Fresco B.V.
– Hollith Grondstoffenmij. B.V.
– Duriver B.V.
– Bredero Amerca, Inc.
– Bredero Finance N.V.
– Conc. Voorz. Bredero Americ, Inc.
– Bredero California, Inc.
– Bedero Consulting New York. Ltd.
– Bredero Price Texas. Inc.
– Bredero Consulting Dallas. Inc.
– Bredero Consulting Los Angeles.
– Bredero Consulting Ltd. (Toronto).
– Bredero Management Services Ltd. Toronto.
– Bredero Pipecoating B.V.
– Conc. Voorz. Bredero Pipecoating B.V.
– Afschrijving Herwaardering Pijpequipment
– Iticon A.G.
– Bredero Vast Goed N.V. Duitsland.
– Khaniran B.V.
– Mecon N.V.
V. Deelnemingen in liquidatie
– Elco N.V
VI. Deelnemingen in surseance
– Bredero Vastgoed N.V.
VII. Verkochte deelnemingen
– Bredero Bouw B.V.
– Urbibouw B.V.
– Ubeto B.V.
– ITB Installatietechniek B.V.
– Bredero Energy Systems B.V.
– Van Harn’s Holding B.V.
– Afschr. Herw. onr. goed. Van Harn.
– Bredero Beton B.V.
– B.V. de Meteoor.
– De Oude IJssel Bouwconstructies B.V.
– Gipsbouw B.V.
– Kemper Beton B.V.
– Oosthoek en Zoon B.V.
– VelopA B.V.
– Stelcon International B.V.
– Stelcon A.G.
– Stelcon N.V.
– Ingenieursbureau Nordined B.V.
– Servica Technisch Beheer B.V.
– Servica Belgium N.V
– Heiwerken J. Rietveld B.V.
– S.A. Les Pieux de Waal Palen N.V.
– Sondex N.V.
– Breman Sdn. Bhd.
– Vibro B.V.
– Perfora B.V.
– Empeo inzake Breevast Brussel.
– I.S.H.O.P. N.V.
– I.T.H. N.V.
– I.G.O.P.E.X. N.V.
– I.P.E.O. N.V.
– N.V. I.C.A.S.A.
– Bredero Deutschland GmbH
– Bredero Projekt GmbH.
– Bauunternehmung Hubert Iven GmbH.
– Bredero Bau GmbH.
– Bredero Haustechnik GmbH.
– City Raschplatz GmbH.
– Patricia Verwaltung GmbH.
– Conc. Voorz. Bredero Deutschland GmbH.
– Alwajh Bredero L.L.C.
– Beheerskantoor Scheveningen B.V.
– Verwaltung Baulos I, Hannover.
– Verwaltung Hochkreuzhaus, Bonn.
– Alte Celler Heerstr. Grundbesitz GmbH.
– Bredero Price Inc.
– H.B.B. Holding.
– Nucon Engineering and Contracting B.V.
– Benucon B.V.
– Energie Leaseplan B.V.
– Spirotech B.V.
– Bredero Price International B.V.
– Bredero Price International Inc.
– British Pipe Coaters Ltd.
– Bredero Properties Ltd.
– Effektendeel Bredero Properties Ltd (UK).
– Brerisk Assurantiën B.V.
– Betonmortelfabriek Utrecht (BEFU) B.V.
– COBU Utrecht B.V.
– Walter Wright Hong Kong Ltd.
– Conc. Voorz. Walter Wright Hong Kong Ltd.
– Walter Wright Singapore Pte. Ltd.
– Ned. Fin.Mij. voor Ontwikkelingslanden N.V.
– Redland Bredero B.V.
– R.B. Susteren B.V.
– R.B. Verkoopkantoor B.V.
– R.B. Montfoort B.V.
– R.B. Baksteen B.V.
Bijlage 4 De Geldens-constructie
Bijlage 5 De Geldens-bedrijven
De bouw- en installatiebedrijven van VBB, die zijn overgenomen door BAM Holding N.V., destijds te Zeist, thans te Bunnik.
– Bredero Bouw B.V., Bunnik.
– Urbibouw B.V., Nieuwegein.
– Ubeto B.V., Nieuwegein.
– ITB Installatietechniek B.V., Bunnik.
– Bredero Energy Systems B.V., Bunnik.
– Van Hern Verwarming & Airconditioning B.V., Veenendaal.
De ondernemingen van VBB, werkzaam in de productie van en handel in bouwmaterialen, die zijn overgenomen door RWK Nederland N.V., een onderdeel van het Duitse concern Rheinisch-Westfälische Kalkwerke A.G.
– Bredero Beton B.V., Maarsen.
– Oosthoek en Zoon B.V., Zoeterwoude.
– B.V. De Meteoor, Rheden.
– De Oude IJssel Bouwkonstrukties B.V., Ter Borg.
– VelopA B.V., Leiderdorp.
– Stelcon N.V., Brussel.
– Kemper Beton B.V., Tilburg.
– Stelcon International B.V., Utrecht.
– Gipsbouw B.V., Utrecht.
– Gibouw B.V., Utrecht
Comments
Leave a Reply