Einde van het stenen tijdperk – Voorwoord
Ruim veertig jaar na ons vertrek uit toenmalig Nederlands Nieuw-Guinea, besloten mijn oud-collega en vriend Nol Hermans en ik om onze ervaringen, als bestuursambtenaar in de periode 1954 – 1960 opgedaan in de binnenlanden van Nieuw-Guinea, op papier te zetten.
In het bijzonder wilden wij beschrijven hoe wij het laatste onbestuurde gebied in het centrale bergland, het Sterrengebergte, binnengingen, verkenden en onder bestuur brachten. Hermans maakte de eerste verkenningstochten vanuit het zuiden, had de leiding bij de aanleg van een vliegveldje in de Sibilvallei en bouwde het eerste pioniersbivak. Voor zijn vertrek naar Nederland werkten wij enige tijd samen en maakten wij afwisselend verkenningstochten dieper het bergland in. Tenslotte nam ik de post van hem over en werd de voorbereiding en ondersteuning van de wetenschappelijke expeditie naar het Sterrengebergte, die onder auspiciën van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) in 1959 plaatsvond, één van de hoofdtaken.
Om verschillende redenen bleek het heel moeilijk om de verhalen van Hermans en mij aan elkaar te koppelen, hoewel ze in de tijd wel op elkaar aansluiten. Hermans heeft mij daarom zijn deel overgedragen om te bewerken en in mijn verhaal te voegen. Deze vervlechting van twee verschillende schrijfstijlen was geen eenvoudige opgave. Dat is ook deels de verklaring (niet een excuus) voor het feit dat het verhaal niet altijd even ‘gesmeerd’ verloopt. Om een spannend jongensboek te kunnen zijn zouden nogal wat onderwerpen ingekort, weggelaten of minder formeel beschreven moeten zijn. Ook de dagboekstijl kan afbreuk doen aan de leesbaarheid. Hopelijk kan de lezer er echter begrip voor hebben dat dit het relaas is van twee jonge (begin 20) mannen die onder de meest primitieve omstandigheden zich afwisselend en soms gelijktijdig in de rol van avonturier, ontdekkingsreiziger en ambtenaar thuis moesten voelen. Vanuit die verschillende hoedanigheden wordt hierna via onvermijdelijke genrewisselingen min of meer chronologisch verslag gedaan.
Aansluitend op de expeditie naar het Sterrengebergte vergezelde ik als patrouilleleider de Frans-Nederlandse filmexpeditie van cineast Gaisseau, die voor het eerst in de geschiedenis gedurende zeven maanden over het breedste deel van het eiland van zuid- naar noordkust trok. De documentairefilm ‘Le Ciel et la Boue’ (Tussen Hemel en Moeras) was hiervan het resultaat.
Onze komst naar en verblijf in het oostelijk bergland was niet alleen voor ons een spannend avontuur, voor de bergbewoners betekende onze aanwezigheid het begin van grote veranderingen in hun tot dan toe redelijk geordende bestaan. Wij beschrijven hierna een korte periode uit onze jeugd die we af en toe ook wel als de mooiste tijd van ons leven beschouwen. Diezelfde periode, waaruit wij de beste herinneringen bewaren aan onze contacten met de bewoners van de Sibilvallei en van andere valleien dieper in het bergland, betekende voor al die Papua’s dat ze met een veel grotere wereld dan hun kleine ‘veilige’ wereldje werden geconfronteerd en dat ze uit het stenen tijdperk de ‘moderne’ tijd werden ingetrokken. Het is maar de vraag of de voordelen zoals onderwijs en gezondheidszorg opwegen tegen de nadelen die zij vooral na ons vertrek met de komst van een minder op hun welzijn gericht bewind ondervinden.
Veel dank ben ik verschuldigd aan Maya Ooijens, die met grote toewijding het geheel heeft gelezen en uitvoerig gecorrigeerd op stijl en leesbaarheid. Waardevolle adviezen werden ontvangen van Prof. Dr. J.W. Schoorl en Dr. J.J.A.M. Gorisse. Marjan Groen verzorgde de opmaak van het manuscript.
Voor de illustraties werd geput uit eigen archief en uit het fotoarchief van het KIT (Koninklijk Instituut voor de Tropen). Een aantal kiekjes is afkomstig van een fotorapportage die voormalig bestuursambtenaar Schoorl maakte tijdens de eerste verkenningstocht naar het Sterrengebergte; foto’s gemaakt door de Franse fotograaf Tony Saulnier ontving ik direct van hem of via de andere deelnemer aan de filmexpeditie Gerard Delloye. Voorts ontving ik foto’s van de heren Tissing, Terlaag en Brongersma.
Het einde van het stenen tijdperk – Naar Nieuw-Guinea
Op de dag van vertrek word ik door mijn ouders, broer Arie en een grote groep familieleden op Schiphol uitgezwaaid. Nog even de gebruikelijke foto op de vliegtuigtrap en daar vertrek ik dan voor mijn eerste en tegelijk enorm lange luchtreis van Schiphol naar Hollandia. De viermotorige KLMSuperconstallation PH-LKE ‘Pegasus’ zal ons naar Biak brengen, vanwaar we met ‘De Kroonduif’ zullen doorvliegen naar Hollandia. Die eerste keer met gierende motoren de lucht in is een aparte sensatie. Bij de invallende schemering zien we Nederland als in feestverlichting onder ons verdwijnen.
Na 3½ uur maken we de eerste stop in Rome, waar we uitstappen voor een consumptie in het vliegveldrestaurant. De tweede keer starten is al niet zo nieuw meer. Ook beginnen de dertien kersverse Nieuw-Guinea-gangers al aardig aan elkaar te wennen. Na weer 4½ uur vliegen en enige hazenslaapjes arriveren we de volgende morgen in Caïro, waar we met bussen naar het KLM-hotel worden gebracht voor het ontbijt. Een beetje onwerkelijk om zo kort na vertrek uit het koude Nederland in een warme omgeving, die je vaag herkent van plaatjes die je ooit van Egypte hebt gezien, te worden bediend door onderdanen van President Nasser, die gekleed zijn in lange witte jurken compleet met rode fez.
De tweede dag vliegen we in 8½ uur (met een gemiddelde snelheid van 440 km/uur) door naar Karachi. Een vlucht over eindeloze woestijnen en in het zonlicht zilverachtig schitterende zeeën rond het Arabisch schiereiland. In Karachi overnachten we in het Grand Hotel. Om vier uur worden we alweer gewekt, wat nogal vroeg blijkt als we op het vliegveld een paar uur vertraging krijgen omdat er een bougie moet worden verwisseld. De vette bougie van mijn Mobylette kon ik doorgaans sneller verwisselen! Op het traject richting Rangoon vliegen we eerst over geïrrigeerde akkers aan de Indus en daarna over meer geaccidenteerde delen van India. De passagiers mogen een kijkje nemen in de cockpit, waar gezagvoerder Roos over een en ander tekst en uitleg geeft. Tenslotte strijken we bij zonsondergang over de delta van de Irrawaddy neer in Rangoon. Een vochtige hitte slaat ons tegemoet en we zijn blij dat we na een glas lauwe orange-squash in een rommelig restaurant weer snel kunnen instappen voor het korte stukje naar Bangkok. In een duidelijk rijkere omgeving krijgen we hier een prima diner geserveerd. Ik heb bovendien een leuke ontmoeting met Tony, de vriendin van een oud-klasgenoot van de HBS, Tim Brouwer de Koning die voor haar een pakje heeft meegegeven. Zij leidt als KLM-stewardess lokale dames op tot grond-stewardess.
De derde nacht van onze reis brengen we weer in de lucht door. We landen nog eenmaal in Manilla en op de vierde dag na ons vertrek uit Nederland komen we toch echt aan in Nieuw-Guinea, op het eiland Biak. We zijn de eerste groep die in het comfortabele splinternieuwe gouvernementshotel wordt ondergebracht. Weer eens een nacht in een bed geeft ons een gevoel van grote luxe. De vijfde dag vliegen we al vroeg met een Dakota (DC3) van de Nederlands Nieuw-Guinea Luchtvaartmaatschappij (NNGLM) door naar Hollandia, waar ik op het vliegveld wordt begroet door Jannie Westdorp uit Hellevoetsluis en haar man Wil van Beurden. Zij is de dochter van de familie waarbij ik een jaarlang als officier in pension heb vertoefd, hij werkt in Hollandia als burger bij de Marine inlichtingendienst. Ondanks de lange reis heb ik het gevoel dat de wereld toch niet zo groot is als ik tot nu toe heb gedacht. Read more
Einde van het stenen tijdperk – Mijn eerste standplaats Mindiptana
Zaterdag 21 september 1957 vertrekt de lichter met aan boord de zevenkoppige bemanning, mevrouw Van E..en Pastoor Jötte. Ik reis mee met de poes die ik al vanaf Hollandia bij me heb en een schattig jong hondje dat iemand in Tanah Merah me heeft aangepraat. Voor de zwangere passagiere heeft dokter Bijkerk heel attent een ijzeren ziekenhuisbed op de luiken van de lichter gezet, zodat ze daar op kan rusten. In de loop van de avond bereiken we Getentiri waar de ‘Oranje’, het ‘vlaggenschip’ van gouverneur Van Baal, op ons ligt te wachten voor de verdere reis naar Mindiptana. De gouverneur is met resident Boendermaker en z’n adjudant Van Dop op rondreis in het zuiden en wij mogen delen in de luxe van dit mooie schip. De volgende dag brengen we heel ontspannen aan dek door. Onder ons horen we nu al het vertrouwde rustige gestamp van de motoren, terwijl de kapitein met zijn roerganger het schip voorzichtig over de steeds ondieper wordende rivier stroomopwaarts manoeuvreert. Voor de uitgebreide lunch, bestaande uit een Indische rijsttafel en een flinke hoeveelheid bier, wordt het schip gewoon stilgelegd.
De conversatie, met nogal wat anekdotes uit het oude Indië, wordt vooral gevoerd door Van Baal en kapitein Snellen van Vollenhoven. Er is spontaan een nieuwe anekdote ontstaan op het moment dat wij in het duister met onze lichter om een bocht van de rivier komend door de schijnwerpers van de ‘Oranje’ werden opgemerkt. De gouverneur en zijn gezelschap zagen een bijna surrealistisch tafereel: een nietig scheepje waarvan het dek bijna helemaal in beslag werd genomen door een wit ijzeren ziekenhuisbed met een opvallend zwangere vrouw, die door haar echtgenoot aan de zorgen van zijn jonge aankomend medewerker was toevertrouwd.
Gezien de lage waterstand kan dit comfortabele schip niet doorvaren tot Mindiptana. Het hele gezelschap stapt daarom over op een motorlaunch, een zogenaamde Mappi, van de oliemaatschappij NNGPM om de tocht stroomopwaarts voort te zetten. We kunnen Mindiptana niet in één dag bereiken, dus overnachten we in een dorpje langs de rivier. Als kwartiermaker is Hoofdagent Raaff hier al eerder aangekomen. Hij meende ons in de eenvoudige ‘pasanggrahan’ onder te brengen, maar als Boendermaker ontdekt dat Raaff zichzelf in de leegstaande, veel ruimere onderwijzerswoning heeft ingekwartierd, is een ‘woningruil’ snel geregeld.
Op de vierde dag van onze bootreis arriveren we in Mindiptana, waar we een beetje delen in het eerbetoon waarmee de hoge bezoekers worden ontvangen. Een goede gelegenheid om met een aantal leden van de kleine gemeenschap kennis te maken, zoals de pastoor die hoofd van de missiepost is, de arts die de leiding heeft over het kleine ziekenhuis en de politiecommandant.
De twee laatsten zijn getrouwd. Voorts is daar vertrekkend controleur Hansen en zijn opvolger Van E. die met onze komst dus herenigd is met zijn vrouw. Ik kom te wonen in het vrijgezellenhuis bij landbouwambtenaar Irwin van der Harst en mijn ‘oudere’ collega Dick Dragt. De dag na onze aankomst vertrekt de gouverneur met zijn gevolg weer in alle vroegte.
Dragt zal worden overgeplaatst en draagt de gegevens van het ‘vliegveld’ dat een eindje buiten Mindiptana zal worden aangelegd aan mij over. Dit wordt één van mijn taken Mijn dagelijkse warme maaltijd, een ‘rantang’, kan ik bestellen bij Vitalis, het hoofd RWD (Openbare Werken). Hij is een al wat oudere Indischman die een veel jongere, aantrekkelijke vrouw heeft. Na zijn scheiding is hij met zijn nicht gaan samenleven waardoor hij nu een gezinnetje met vijf kleine koters heeft. Nol Hermans, die voor mij in Mindiptana heeft gewerkt, heeft het stel nog moeten overhalen om te trouwen. Vitalis vond het concubinaat prima, maar zwichtte tenslotte toen Hermans hem uitlegde dat hij eigenlijk ten onrechte kinderbijslag ontving, omdat men had ontdekt dat hij niet voor de wet was getrouwd. Op de dag dat het huwelijk door HPB Schoorl zou worden voltrokken, moest de kantooroppasser er nog op uitgestuurd worden om Vitalis en z’n gezin te gaan halen. Hij bleek zijn trouwdag nu al vergeten te zijn en verscheen tenslotte in zijn werktenue om de formaliteiten te vervullen Mindiptana is een open plek in het bos, gelegen aan de Kao, een bergrivier die in het Australisch deel van Nieuw-Guinea ontspringt. Het aan een zijriviertje, de Mujurivier, gelegen plaatsje Ninati was de oorspronkelijke hoofdplaats van het district Muju. In tegenstelling tot de Kao is de Mujurivier niet bevaarbaar. Daarom heeft men destijds Mindiptana als hoofdplaats verkozen en voor een goede verbinding met Ninati een zogenaamd paardenpad tussen de twee plaatsen aangelegd. Het opvallende van deze verbinding is het grote aantal riviertjes dat via achtendertig bruggen moet worden overgestoken. Op de begroting van de huidige onderafdeling Muju staat wel een bedrag voor onderhoud van de weg, maar geen cent voor onderhoud van de bruggen! Read more
Einde van het stenen tijdperk – Het Sterrengebergte
Voordat ik mijn overplaatsing naar de Sibilvallei ga beschrijven, wil ik eerst ingaan op de aanleiding voor de recente opening van deze bestuurspost in het tot dusver onbestuurde exploratiegebied. Dat was het verzoek dat de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (K.N.A.G.) Professor H.J. Lam in maart 1955 indiende bij de gouverneur van Nederlands Nieuw-Guinea om in te stemmen met een wetenschappelijke expeditie naar een van de weinige nog niet in kaart gebrachte gebieden op deze aarde. Doel was het Sterrengebergte, het meest oostelijk gelegen deel van het centrale bergland van Nederlands Nieuw-Guinea. Ten westen hiervan ligt het gebied rond de Baliemvallei en ten oosten loopt de grens met voormalig Australisch Nieuw-Guinea.
Ter voorbereiding van deze expeditie moest een aanlooproute naar het gebied worden verkend en de mogelijkheid om er een vliegveldje aan te leggen worden onderzocht. Zonder vliegveld zou een expeditie van enige omvang vrijwel onuitvoerbaar zijn. Hiervoor werd de hulp van het gouvernement ingeroepen. De gouverneur droeg de bestuursambtenaar in het Mujugebied, een onderafdeling gelegen ten zuiden van het Sterrengebergte, op om een verkenningstournee naar het gebied te maken.
Enige gegevens over de toegang tot het gebied dateerden van 1939, toen een mijnbouwexpeditie de voet van het centrale bergland had bereikt en bivak had gemaakt in een vallei, die men had genoemd naar de hier stromende Sibilrivier. Deze vallei werd het reisdoel. Het onderafdelingshoofd van de Muju, Pim Schoorl, en zijn assistent Nol Hermans zouden deze eerste tocht naar de Sibil uitvoeren.
De eerste tocht naar het Sterrengebergte
Op 14 november 1955 vertrekt vanuit Mindiptana onder leiding van onder-afdelingshoofd Schoorl een expeditie, waarvan 60 dragers, 16 Papoea politie-mannen, Hermans en pater Putman deel uitmaken, in noordelijke richting. Kort daarvoor is in het bos een weg opengekapt van ongeveer 40 kilometer lengte over de waterscheiding Kamka, die de scheiding vormt tussen de Kaorivier en de Mujurivier. Waterscheidingen zijn vaak belangrijke verbindingsroutes, omdat dan de bergrug gevolgd kan worden zonder steeds te moeten afdalen naar het rivierdal om vervolgens weer naar boven te klimmen. Waterscheidingen hebben dan ook namen.
De weg is aangelegd in de hoop dat men in het gebied ooit met een jeep goederen zal kunnen vervoeren naar het 40 km noordelijker gelegen Waropko, de toekomstige standplaats voor een districtshoofd. Deze Kamkaweg te voet afleggen in de brandende zon, zonder enige schaduw, is een ware kwelling. De lokale bevolking mijdt de weg zoveel mogelijk. Zij lopen liever door het bos. Die ochtend heeft de expeditie geluk want het regent.
De afstand tot het plaatsje Mana, 25 km verderop, wordt in een normaal tempo afgelegd, ook al hebben de dragers een blik met ruim vijftien kilo voedsel op de rug mee te sjouwen. Dat voedsel is een reserve voor het verblijf in het bergland voor het geval dat er onvoldoende lokaal voedsel zoals zoete aardappelen en keladiknollen (taro) voor de dragers en de andere expeditieleden te krijgen zal zijn.
Op dinsdag 15 november 1955 worden over de Kamka de resterende 15 km afgelegd tot het plaatsje Waropko. Dat dorp ligt op een bergtop met een schitterend uitzicht over de bergen die het uiteindelijke doel van de tocht zijn. In Waropko wordt gerust. De familieleden die de dragers tot hiertoe hebben vergezeld nemen nu afscheid van hen. Ze zijn merkbaar onrustig omdat ze weten dat de tocht door onbekend gebied zal gaan. Een gebied waarvan men vermoedt dat er mensen wonen met staarten, mensen die er heel anders uitzien dan zijzelf en waar van alle kanten het gevaar op de loer ligt.
Expeditieleider Schoorl heeft besloten om een kortere route te volgen via de heuvelruggen Die liggen echter haaks op de looprichting. Dat betekent dus voortdurend klimmen naar de heuveltop, waarop meestal een dorp ligt, om vervolgens af te dalen naar de rivier, enzovoort. Meestal kan men op een afstand van niet meer dan een paar kilometer hemelsbreed het volgende dorp op de andere heuveltop zien liggen. Het vergt echter een hele dagmars over smalle dichtbegroeide bospaden, gebruikt door de dorpsbewoners, maar vaak opengehouden door varkens, om er te komen. Deze bospaden lopen zigzaggend naar de rivier, die met behulp van boomstammen of een kano wordt overgestoken, waarna de klim naar de volgende top via een slingerpaadje zich herhaalt.
De regenval in dit gebied is zeer hoog; het regent bijna iedere nacht. De neerslag in het nabijgelegen plaatsje Ninati bedraagt meer dan 6000 mm per jaar, met als gevolg niet alleen de bospaden moeilijk begaanbaar zijn door de modder, maar dat het ook wemelt van de bloedzuigers, die je werkelijk lijken te bespringen om zich aan jouw kostbare bloed te goed te doen. Tijdens looppauzes en ‘s avonds in het bivak is men dan ook druk om dit ongedierte, dat zich meestal vastzet op de benen, met behulp van tabakssap, een brandende sigaret of een paar druppels jenever te verwijderen. Domweg van het lichaam aftrekken veroorzaakt vaak moeilijk te genezen wonden. Het vocht van de bloedzuiger werkt ontstollend waardoor men snel een tropenzweer heeft opgelopen. Read more
Einde van het stenen tijdperk – Mijn tweede standplaats – Sibilvallei
Hermans vindt het wel prettig als hij bericht uit Mindiptana ontvangt dat ik onderweg ben om hem nog enige maanden vóór zijn vertrek naar Nederland gezelschap te houden en daarna zijn taken over te nemen. Zoals gebruikelijk zal ook ik de tocht van Mindiptana naar de Sibilvallei te voet afleggen. Een route die Hermans al vier keer heeft gevolgd en die zo’n 10 tot 12 dagen duurt. Ik vertrek op 23 april 1958.
Een beginnend bestuursambtenaar bezit weinig materiële zaken, dus ik heb maar een paar dragers nodig. Mijn hondje Flap beschikt, gezeten in een mooie gevlochten rotan mand, over een privé-drager. Ik word ook vergezeld door tien man Mobiele Politie onder leiding van Pa II D. Roembiak, die hun collega’s in de Sibil gaan aflossen en door mijn kok Dominicus. Voor het benodigde voedsel voor deze tocht van zo’n 14 dagen moeten voldoende dragers mee, plus enige dragers voor het voedsel van de dragers. Steeds is het de kunst om het aantal dragers voor een tournee te beperken. De eerste dagen zijn de lasten dan misschien wat extra zwaar, maar bij het afnemen van de voedselvoorraden worden die al snel lichter.
Onze karavaan telt tenslotte 68 personen, waarvan 56 dragers, die tegen de middag van de eerste dag via de eerste ‘autoweg’ in aanleg, de Kamkaweg, op pad gaan in noordelijke richting. De bestuursambtenaren die de afgelopen jaren in het Moejoegebied hebben gewerkt en zich o.a. bezighielden met de aanleg van deze weg, koesterden de vrome wens ooit nog eens de eerste 40 kilometer van Mindiptana naar de districtsplaats Woropko comfortabel in een Landrover te kunnen afleggen. Maar voorlopig ligt het opengekapte tracé te blakeren in de zon en moet de zwetende en uitgedroogde reiziger het nog doen met zijn fantasie en de luchtspiegelingen, waarin geen auto opdoemt. Onderweg komen we een stel lieden tegen die op een geïmproviseerde draagbaar een man vervoeren, die bij een uit de hand gelopen ruzie een pijl in zijn oog heeft gekregen. Zij zijn onderweg naar het ziekenhuisje in Mindiptana waar men het slachtoffer hopelijk kan helpen.
De schutter/dader is al door de politie opgepakt en zal in Mindiptana voor de alleensprekend rechter, Controleur Kessler, moeten verschijnen. Een tocht met zo’n grote groep verloopt altijd trager dan je zou willen. De groep beweegt zich als een uitgerekt lint over de smalle bospaadjes. Al gauw bedraagt de afstand tussen de kop en de staart van de stoet in tijd gemeten meer dan een uur.
Het oversteken van de rivieren kost veel tijd. Na enkele dagen arriveren we bij de Kao rivier, maar het water staat te hoog en stroomt te snel om de oversteek te wagen. Dus wordt er tot de volgende morgen gebivakkeerd. Dan moeten de ‘veermannen’ van de twee kleine prauwen die hier liggen flink doorroeien, want de rivier begint door de aanhoudende regens bovenstrooms alweer onrustig te worden. Na twee uur peddelen staat de karavaan aan de overkant.
We passeren de op regelmatige afstand van elkaar gelegen dorpjes; sommige in aanbouw – het bestuur probeert de bevolking voor een betere bereikbaarheid te concentreren – andere vrijwel verlaten en verwaarloosd.
Het eerste dorp dat we aandoen is Komberenga. We vervolgen onze weg via Riabitip naar Koekoeboen. Hier ontmoeten we de lokale cargocult-leider Johannes Bitjap, die tot voor kort in Merauke heeft gewerkt als huisjongen bij Oom Sapi, de Nederlandse veeteeltambtenaar. In Mindiptana meldde hij zich bij Controleur Kessler met de mededeling dat hij het Bestuur kwam overnemen en dat hij in zijn geboortedorp landingsplaatsen ging aanleggen zodat de goederen (cargo) die de voorouders zouden sturen – en die tot nu toe steeds in handen van de blanken waren gevallen – daar met helikopters konden worden afgeleverd. In Melanesië is al eerder sprake geweest van grote Messiaanse bewegingen waaraan serieus aandacht moet worden gegeven omdat ze tot onrust en zelfs opstand onder de bevolking kunnen leiden. Maar gezien de geïsoleerde leefomgeving van Johannes zal hij niet zoveel volgelingen krijgen. Kessler heeft hem dan ook vriendelijk aangehoord, gezegd dat hij het bestuur nog niet aan hem kan overdragen en hem vervolgens naar zijn dorp laten doorreizen. Ik raad hem aan zijn in Merauke verworven kennis praktisch te gebruiken door de dorpelingen te helpen bij het schoonmaken en opknappen van het dorp en bij het verbeteren van de woningen. Zonder wrok over het feit dat we zijn heilsverwachting niet zo serieus nemen, stelt hij twee kamertjes van zijn bivak voor de nacht beschikbaar aan enkele dragers. Niet alle bosbewoners zijn vreemde passanten even goed gezind. Read more
Einde van het stenen tijdperk – De Sterrengebergte expeditie
Op 2 april kan de Twin weer landen en vanaf die dag worden met drie tot zelfs vier vluchten per dag goederen ingevlogen voor de expeditie en het detachement Papoea politieagenten, dat inmiddels tot 20 man is uitgebreid. Ook Hoofdagent Kroon en Commissaris Oosterman, die in Tanah-Merah eerst alle voor de expeditie over zee aangevoerde goederen hebben gesorteerd en overgepakt, arriveren met de Twin. Aan de expeditie nemen zowel wetenschappers uit Nederland als reeds in Nieuw-Guinea werkzame deskundigen (gouvernementsambtenaren) deel. De eerste Nederlandse deelnemer, de botanicus Kalkman, arriveert te voet vanuit Mindiptana. De heer Brongersma, de wetenschappelijk leider van de expeditie komt met een van de vluchten mee. Ook de eerste mariniers worden ingevlogen en kunnen helpen hun eigen bivak af te bouwen. Zij behoren tot een detachement van 20 mannen die naar de Sibil komen zodra hun werkzaamheden voor de aanvoer van goederen zijn afgerond. Zolang de keuken van de expeditie nog niet operationeel is schuiven al deze kwartiermakers bij ons aan tafel aan en zorgen voor de nodige levendigheid in ons tot dan toe vrij rustige bivak.
Op 8 april arriveren de eerste deelnemers die bij het gouvernement werkzaam zijn per Twin. Het zijn Reijnders, de bodemkundige die ons al eerder bezocht in verband met de rupsenplaag, Pouwer de antropoloog, Anceaux de linguïst en de marinearts Tissing. Volgens de planning moeten op de officiële aanvangsdatum van de expeditie, 10 april, nog zeven deelnemers arriveren, maar het weer is te slecht en het veld te nat voor een landing. Pas vier dagen later landt het vliegtuig met aan boord gouvernementsarts Romijn, zoöloog Vervoort, de preparateurs Van Heyningen en Staats, geomorfoloog Verstappen, fysisch antropoloog De Wilde en de botanicus Van Zanten. De expeditie wordt de rest van de maand door tegenvallers achtervolgd. De opvoer stagneert en de helikopters uit het zuiden laten maar op zich wachten. Langzamerhand ontstaat er een wat chagrijnige stemming. De schuld van de slechte organisatie wordt gelegd bij Overste Venema. Enkele expeditieleden maken alvast wat korte trips door het bergland. Pouwer en Anceaux gaan onderzoek doen in Kigonmedip samen met De Wilde. Wim Herberts gaat met Reijnders, Verstappen en Vervoort een paar dagen richting Ok Tsiop. De rest is lijdzaam in afwachting van de nodige uitrusting en de helikopters die tijdens de geplande tochten moeten zorgen voor de opvoer van voedsel en de afvoer van verzameld materiaal. ’s Avonds worden er op Mabielabol brieven geschreven naar huis, rondjes gegeven door diegenen die toevallig nog iets onder de kurk hebben, en er wordt gelezen en gekaart. Brongersma’s favoriete en in deze situatie toepasselijke bezigheid is eindeloos patience spelen met een eeuwige peuk zware shag in zijn mond. Als de Overste pas eind april met de eerste helikopter binnenvliegt wordt hij niet met gejuich maar eerder met sarcastische opmerkingen door de expeditieleden verwelkomd. Dat hij bovendien heeft verzuimd alcoholische versnaperingen mee te brengen wordt hem dubbel kwalijk genomen.
Het vliegveld blijft voortdurend een bron van zorg, want als de helikopters de expeditie niet voldoende vanuit het zuiden kunnen bevoorraden en de Twin door aanhoudend zware regenval te vaak niet kan landen, dreigen er weldra tekorten te ontstaan. Ik ben blij dat ik voor de voedselvoorziening niet afhankelijk ben van de expeditie; de bestuurspost heeft eigen voorraden en wij hebben onze tuinen. De expeditieleden merken al snel dat onze keuken wel eenvoudig is, maar smakelijker dan hun maaltijden uit blik. Zij vinden het een feest om af en toe bij ons aan tafel te worden genodigd. We hebben toch al niet over gebrek aan hun belangstelling te klagen. Vooral ’s avonds vinden zij het bij ons gezelliger dan in hun onderzoekersbivak, dat vooral als slaapbivak dient. In het ‘zilveren huis’, waar de leiding is ondergebracht, is de stemming nooit uitbundig. Venema, technisch leider en een nogal cynisch figuur, die weinig sympathie geniet, heeft zijn organisatievermogen lichtelijk overschat, tot ergernis van wetenschappelijk leider Brongersma. Die krijgt steeds meer problemen met de onderzoekers die hun werkzaamheden niet tijdig kunnen starten en hun plannen telkens moeten bijstellen.
Mijn bange vermoeden dat de strip niet bestand is tegen de aanhoudende regens en de vele landingen in verband met de expeditie wordt bewaarheid. Op een dag komt de Twin na een landing al taxiënd met het linkerwiel muurvast te zitten. In zekere zin heb ik de afgelopen tijd nogal eens moeten spelen met de voor de strip geldende neerslaglimiet, die eerst op 10 mm en later op 20 mm was gesteld. De ervaring leerde dat 20 mm druilregen over een heel etmaal de strip veel drassiger maakt dan 40 of zelfs 60 mm neerslag in een uur die direct afstroomt. Read more