Einde van het stenen tijdperk – De Frans-Nederlandse filmexpeditie
De eerste dag varen we via de Oba naar de Miwamon, maar door pech aan de buitenboordmotoren komen we niet verder dan een paar uur varen van Kepi. De tweede dag voert onze tocht ons voorspoedig over de Wildemanrivier, een mooie brede, heldere stroom met een diepdonkere kleur, waarin de bomen, die op de met gras begroeide oevers staan, haarscherp weerspiegeld worden. Iedereen geniet van het mooie weer, luierend in de schaduw van de afdakjes, alleen het geluid van de buitenboordmotoren dat zich mengt met de bosgeluiden. Plotseling bereiken we een punt waar de rivier lijkt op te houden. Een brede dam van losgeslagen drijvend oevergras en waterlelies verspert ons de doorgang. De dragers klimmen op de dam om er een opening in te hakken en mede dank zij de extra paardenkrachten van de Castor kunnen we er na enige tijd doorheen varen. We passeren de Kali Soewa en de Becking rivier. Iedere avond vinden we een goede bivakplaats op een van de oevers. We varen door het gebied dat wordt bewoond door de Citaks. Kort geleden zijn die in de buurt van Kepi tijdens een bezoek door een vijandige stam aangevallen en moesten daar ruim 70 doden achterlaten. Zelfs de huisjongen van de pastoor zou voor en na de mis een handje bij deze slachtpartij hebben geholpen. Wij zijn dus gewaarschuwd dat ze ons tijdens de doortocht door hun gebied misschien minder vriendelijk zullen bejegenen. De Iongh vaart dan ook angstvallig midden op de rivier, gewapend met revolver en karabijn voor het geval dat. …! Maar al bij het openkappen van de drijvende dam worden we door hen geholpen en ter hoogte van hun dorpen omringen ze ons in een ommezien met enige tientallen prauwen. Druk roepend bieden ze ons langszij allerlei waar te koop aan. Om een mogelijke wraakoefening te voorkomen heeft het Bestuur hen na de moordpartij het bezit van wapens verboden. Toch zie ik op de bodems van de prauwen pijlen en bogen liggen, maar ik doe alsof ik niets merk. Er wordt vooral door de dragers wat extra voedsel gekocht. Kotanon bemachtigt een lelijk kipje dat hij blijkbaar als talisman op reis mee wil nemen. Als de handelaren wat té opdringerig worden laten we de buitenboordmotoren iets harder draaien, zodat we ons heel rustig een uitweg uit de ons omringende ‘vloot’ weten te banen. Van enige agressie merken we weinig.
Op de vierde dag draaien we de Eilandenrivier op en leggen aan bij een mooi zandstrandje. Wanneer ik zoals gewoonlijk even de omgeving ga verkennen, doemt er plotseling uit het achterliggende oerwoud een witte gedaante op. In een flits besef ik dat dit de door de bisschop vergeefs gezochte pater Van der Velden moet zijn. In een keurig wit overhemd komt hij me tegemoet. Het is een wat onwezenlijke situatie. Hij is niet minder verrast dan wij nu hij ineens wordt geconfronteerd met zo’n invasie in zijn tijdelijk toevluchtsoord. We vertellen hem dat we zijn teleurgestelde bisschop, die naar hem op zoek was, vandaag nog zijn tegengekomen. Aangezien De Iongh en ik de eerste Nederlanders zijn die hij na zijn vlucht ontmoet, moeten we de rest van de avond naar zijn verhaal luisteren. Het komt er op neer dat deze jonge levenslustige pater met zijn directe en joviale benadering van de medemens, of het nu zijn collega’s, nonnen of parochianen zijn, achterdocht en misschien enige afgunst heeft gewekt bij sommige collega’s, en met name bij pastoor Boelaars. Die is als een moderne inquisiteur bij inheemse leraren en anderen informatie gaan inwinnen over zijn gedrag en over een mogelijke relatie met een Papoea-onderwijzeres op een van de missiescholen. De betreffende onderwijzeres, die zelfs had overwogen in het klooster in te treden, werd op haar beurt door de nonnen onder handen genomen en met een zekere wellust ondervraagd over haar relatie met Van der Velden. Kortom, het gedrag van bepaalde collega’s en in feite van de hele missiegemeenschap, had tot gevolg dat niet alleen Van der Velden de toog aan de kapstok wilde hangen, maar dat ook het meisje zich afvroeg wat er nu van haar moest worden. Deze ontwikkelingen leidden er toe dat de verguisde pastoor en het bedreigde Papoea-onderwijzeresje in dit onbestuurd gebied in elkaars armen werden gedreven. Zij zijn nu van plan om samen in Nieuw-Guinea een nieuw leven te beginnen, maar eerst moeten ze uit de invloedssfeer van de missie in Zuid-Nieuw-Guinea weg zien te komen.
Als we de volgende morgen vroeg vertrekken worden we uitgezwaaid door Van der Velden die, nog steeds in onberispelijk wit overhemd, als een eenzame figuur op het strandje achterblijft en een heel onzekere toekomst tegemoet gaat. We wensen hem veel sterkte. Read more
Einde van het stenen tijdperk – Nawoord
Nol Hermans en ik gingen, evenals een redelijk aantal van onze collega’s, aan het eind van ons vierjarig contract met een studieopdracht van het Gouvernement naar Nederland, om na een afgeronde universitaire opleiding onze prille carrière bij het binnenlands bestuur van Nieuw-Guinea te vervolgen. Dat was althans de bedoeling, maar voordat de studies goed en wel waren voltooid was Nieuw-Guinea in handen van Indonesië gevallen.
Voor ons betekende dit dus het einde van die carrière, maar er was voldoende alternatieve werkgelegenheid. Met de beëindiging van het koloniale tijdperk kwamen we eigenlijk vrij automatisch in de sfeer van de wereldwijd beginnende ontwikkelingssamenwerking terecht, waarin we ons verder konden ontplooien. Het was weliswaar heel spijtig dat we niet meer aan de opbouw van dit prachtige woeste land konden werken en niet langer een bijdrage konden leveren aan de ontwikkeling van de Papua.
Voor de Papua waren de gevolgen echter veel ernstiger. In 1962 werd Nieuw-Guinea aan de Verenigde Naties overgedragen. In een radiotoespraak wenste Minister-president De Quay de bevolking Gods zegen toe! De Papua kreeg de schijngarantie dat hij zich in 1969 alsnog in een referendum zou mogen uitspreken voor zelfstandigheid of definitieve aansluiting bij Indonesië. Begin 1963 droegen de Verenigde Naties het land over aan Indonesië en stond de Papua aan het begin van een lange periode van bloedige onderdrukking door een neokoloniale mogendheid, werd hij een derderangs burger in zijn eigen land. Indonesische ambtenaren en vaak arme immigranten vanuit het overbevolkte Java en van andere eilanden verdrongen de lokale bevolking uit hun functies en van hun gronden. In de loop der jaren zijn naar schatting meer dan 100.000 Papua’s door het Indonesische leger en de politie vermoord.
Indonesische en internationale bedrijven hebben zich als aasgieren gestort op de bossen en bodemschatten. Door het wegsluizen van de inkomsten die daarmee werden verkregen, werd de bevolking op grote schaal bestolen. Het is dan ook begrijpelijk dat de Papua zich door Nederland in de steek gelaten voelde. Nederland zwichtte echter voor de toenemende internationale en met name Amerikaanse druk. De Papua werd opgeofferd teneinde het gevaar van toenemende communistische invloed in Azië en Indonesië te bezweren.
En wat valt er dan nog over het Sterrengebergte te melden?
Na mijn vertrek in oktober 1959 werd de bestuurspost Sibil nog bemand door achtereenvolgens de collega’s Dasselaar, Born en Laumans. De laatste werd in augustus 1961 vervangen door de eerste Papua bestuursassistent, Wamafma die op zijn beurt met het politiedetachement in september 1962, vooruitlopend op de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië, werd teruggetrokken waarmee de post in feite was opgeheven. Met een bezoek van bestuursambtenaar J.W. Kroon van 11 tot 14 januari 1963 werd die situatie geformaliseerd door de afsluiting en opruiming van de administratie.
De komst van de Rooms-katholieke missie in de Sibil in september 1959 was voor de zendelingen van de UFM een reden om naar een andere regio als werkterrein om te zien. Zoals ze tegenover mij al te kennen hadden gegeven, dachten zij erover om een post in de Kiwirok te openen. In de loop van 1960 maakten zij een paar verkenningstochten daarheen. De missie, die de activiteiten van de zending aan de noordkant van de centrale waterscheiding met argusogen volgde, was er alles aan gelegen om zich ook aan die noordkant te vestigen. In februari 1961 reisde Pater S. Hylkema o.f.m. via de Sibil naar de Ok Bi en Ok Baab om in een zijdal van de Ok Bi, Abmisibil genaamd, een post te openen. De zendelingen hadden in de Kiwirok vrij snel een vliegveldje aangelegd en vertrokken op 1 februari 1961 met hun hele hebben en houden uit de Sibil via een MAF luchtbrug om zich daar definitief te vestigen.
Pater Mous o.f.m. was de eerste missionaris die na ‘kwartiermaker’ Van de Pavert op de post Sibil was gestationeerd. Mous bezocht in de loop van 1961 nog éénmaal de Kiwirok om te onderzoeken of er nog een geschikt terrein voor vliegveldaanleg was, maar uiteindelijk besloot de missie, mede door de toenemende druk van de UFM, om van vestiging aldaar af te zien en de er al geplaatste voorloper (lokale kwartiermaker) terug te trekken.
Hylkema had een moeizame start in Abmisibil. Hij trok drie maanden door het gebied op zoek naar een geschikte plaats voor de aanleg van een vliegveld en toen duurde het nog tot 1 maart 1963 eer er een proeflanding met een klein vliegtuig kon plaatsvinden en hij uit zijn nogal geïsoleerde positie was verlost. De missievlieger, Pater Vergouwen, die bij de bevoorrading van de buitenposten zo’n belangrijke rol speelde, verongelukte op 27 april 1963 met zijn vliegtuig (Tango Hotel) tijdens een vlucht naar de Sibilvallei.
De missie ontplooide de gebruikelijke activiteiten zoals de bouw van een missiestatie en een kerk en de opening van dorpsschooltjes. In de loop van 1961 waren er in de Sibil al 1 gesubsidieerde (Mabielabol) en 4 ongesubsidieerde schooltjes (Kigonmedip, Lewengbon, Banoemdol en Bilomien). Dit lijkt nogal voortvarend, maar het absenteïsme was vaak vrij hoog omdat men onvoldoende voedsel had en/of in de tuinen moest werken en in ieder geval ook nog niet gewend was aan de routine van dagelijks schoolbezoek. Hoe het zij, de jeugd vormde de primaire doelgroep voor de kerstening want met de oudere ‘heidenen’ voorzag men niet direct veel succes te zullen boeken. En zo werden dan al op 1 juli 1962 de eerste 23 schoolkinderen gedoopt. Eind 1962 was het kerkje op Mabielabol gereed. Toen Hylkema in mei 1969 uit het Sterrengebergte vertrok beheerde de missie in Ok Sibil en Bi-Baap een zestal door de regering erkende dorpsscholen. In de Kiwirok beheerde de UFM één erkende dorpsschool. Na pater Mous waren in de Sibilvallei o.a. nog de missionarissen Frankenmolen, De Gier, Koot, Zwartjes en Van Dijk geplaatst. Read more
De werkvloer van het Koninkrijk. Over de samenwerking van Nederland met de Nederlandse Antillen en Aruba. Inhoudsopgave
In 1654 wordt door de vergadering van de Heren XIX, het bestuur van de West-Indische Compagnie, verzucht dat het behouden van Curaçao een te grote last betekent voor de Compagnie. De banden met Nederland blijven. Eeuwen later, in 1998, verschijnt een bundel opstellen Breekbare banden en in 2001 luidt de titel van een departementaal gedenkboek Knellende Koninkrijksbanden. In De werkvloer van het Koninkrijk wordt verslag gedaan van de samenwerking tussen Nederland en de ‘warme delen’ van het Koninkrijk in de periode dat min of meer vanzelfsprekend werd overeengekomen dat de Nederlandse Antillen en Aruba deel uit blijven maken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Het eerder dominerende dekolonisatie perspectief van aanstaande onafhankelijkheid is daarmee van de baan. De teneur van de samenwerking in Koninkrijksverband verandert en wordt meer en meer aangestuurd onder het adagium ‘blijvend, niet vrijblijvend’. De geldstroom uit Nederland naar de Nederlandse Antillen en Aruba valt als ontwikkelingshulp niet te legitimeren en heeft averechtse gevolgen. De formeel verankerde gelijkwaardigheid van de partners manifesteert zich in de praktijk van de verhoudingen steeds vaker in een spagaat van ongelijkheid waarvan Nederland de maat bepaalt.
Toch is Nederland niet bij machte te voorkomen dat een ‘sociale kwestie’ op Curaçao onstaat die ‘overloopt’ naar ‘Antillen-gemeenten’ in Nederland. De moraal van het Koninkrijk is niet zo helder als voorheen. Wat zal het Koninkrijk voor de Caribische landen nog kunnen betekenen wanneer grenzen vervagen en Nederland steeds meer deel uitmaakt van Euroland?
Het boek De werkvloer van het Koninkrijk (Rozenberg Publishers, 2002) nu online:
De werkvloer van het Koninkrijk I: Inleiding
De werkvloer van het Koninkrijk II: Kernbegrippen
De werkvloer van het Koninkrijk III: Spagaat van ongelijkheid
De werkvloer van het Koninkrijk IV – Ontsporing van de samenwerking
De werkvloer van het Koninkrijk V – Formaat van de samenwerking
De werkvloer van het Koninkrijk VI – De vertegenwoordigheid van Nederland
De werkvloer van het Koninkrijk VII – Een doekje voor het bloeden
De werkvloer van het Koninkrijk VIII – De moraal van het koninkrijk
De werkvloer van het Koninkrijk IX – Edward Heerenveen – Epiloog
Plus: Video Antilliaans verhaal – Aflevering 1
Lammert de Jong (1942 – 2024) studeerde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam waar hij promoveerde. De titel van zijn proefschrift was Bestuur en publiek. Vanaf 1985-1998 was hij gedurende tal van jarenwerkzaam als Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen. Daarvoor werkte hij als wetenschappelijk medewerker bestuurskunde in Lusaka, Zambia (1972-1976). In de volksrepubliek Benin was hij directeur (veldleider) van de Ontwikkelingsorganisaties Stichting Nederlandse Vrijwilligers (1980-1984). Als adviseur Koninkrijksrelaties bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hij 2000 zijn ambtelijke loopbaan afgesloten. Read more
De werkvloer van het Koninkrijk I. Inleiding
Toen ik in 1984 solliciteerde naar de functie van Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen had ik een groot deel van de voorafgaande tien jaren als ontwikkelingswerker in Afrika doorgebracht, in Zambia en de volksrepubliek Benin. Nederland was in die tijd een klein en ver land en van het Koninkrijk der Nederlanden kon ik mij geen voorstelling maken. Integendeel, ik wist niet veel meer van de Nederlandse Antillen en Aruba dan dat er zwarte mensen woonden die Nederlands spraken. Ook de steelbands waren mij niet onbekend. The Golden Rock Steelband had ooit ook het Friese dorp Lemmer, waar ik opgroeide, aangedaan en had er toen heel wat bekijks gehad. Ter gelegenheid van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 bracht ik met buitenlandse collega’s in Lusaka, Zambia, een toast uit. Mij werd toen gevraagd waarom voor de ‘Dutch West Indies’ nog geen datum voor onafhankelijkheid was afgesproken. Wist ik veel. Breekbare en knellende Koninkrijksbanden waren toen nog geen gangbare begrippen. Wat het Koninkrijk precies voorstelde was mij onbekend, het was onvoltooid verleden koloniale tijd en het had iets met Koninginnedag te maken, ook op de Antillen zouden ze weten wat werd bedoeld met ‘m’n vlaggetje, m’n hoedje en m’n toeter’. Vaag herinner ik me de sonore stem van het Cineac journaal bij gelegenheid van een koninklijk bezoek aan de West. Kortom, ik had er geen benul van waar ik terecht zou komen. Toen er in 1984 werd geadverteerd voor de functie van Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen, schreef ik een brief. Dat heb ik geweten.[i]
Vijftien jaar later wil ik mijn ervaringen op de werkvloer van het Koninkrijk kwijt. Dat plan ontstond al snel.[ii] Vooral in het begin was het een erg boeiende tijd. Mijn verbeelding werd geprikkeld door de ontwikkelingshulp die Nederland aan deze eilanden verstrekte. Wat was de ratio van de stroom geld vanuit Nederland naar de zo welvarende Antillen in verhouding tot de internationale ontwikkelingssamenwerking, tot de hulp aan arme landen en groepen? Ook raakte ik gefascineerd door de sterke betrokkenheid van de Antillen bij Nederland, op tal van terreinen. Antillianen in Willemstad vieren in december Sinterklaas, Antillianen in Brooklyn, New York, doen dat ook.[iii] En ondertussen wordt er in de Antillen onophoudelijk gekankerd op Nederland. Vooral in de bestuurlijke en ambtelijke circuits, maar ook in de media viel over Nederland weinig goeds te beluisteren. In Afrika had ik dat niet meegemaakt. Nederlandse bezoekers aan de Antillen vroegen zich vaak af wat er aan de hand was, vroegen dat aan mij. Nederland was immers royaal met de portemonnee, Antillianen hadden vrije toegang tot Nederland, maakten gebruik van de onderwijsinstellingen daar, hadden recht op Nederlandse studiefinanciering, huisvesting, op algemene bijstand en wat dies meer zij. Tel uit je winst. En toch maar kankeren. Eerst viel dat nog wel als postkoloniale folklore af te doen maar later werd het voor mij een complex vraagstuk met vele facetten.
In de periode dat ik in Willemstad gedetacheerd was en later in Den Haag werkte, waren de opeenvolgende bewindspersonen voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken de ministers De Koning, Hirsch Ballin, Voorhoeve en laatstelijk staatssecretaris De Vries, deze als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Elk met zijn eigen persona, stijl en vaak ook met een eigen beleid ten aanzien van de Caribische landen van het Koninkrijk. De bewindvoering van deze verschillende bestuurders vormde geen aaneengesloten en consistent geheel. Hirsch Ballin maakte een principiële omslag door nadrukkelijk het Antilliaanse beleid op tal van terreinen aan de orde te stellen. Ook de tijden veranderden. Curaçao geraakte in een financieel-economisch dal. Aruba deed het economisch veel beter. Criminaliteit, drugs en begrotingstekorten begonnen het nieuws over de Antillen te domineren. Antil-lianen kwamen in grote getale naar Nederland. Een aantal van de jongeren raakte daar in problemen en veroorzaakte zoveel moeilijkheden dat zij bekend werden als probleemgroep. Onder andere daardoor veranderden in de loop der tijd de wederzijdse sentimenten en de onderlinge verhoudingen. Read more
De werkvloer van het Koninkrijk II – Kernbegrippen
In 1645 wordt door de vergadering van de Heren XIX, het bestuur van de West-Indische Compagnie verzucht dat het behouden van Curaçao een te grote last betekent voor de Compagnie. Het zou veel voordeliger voor de Compagnie zijn om Curaçao te verlaten “maar (…) werd daaraan toegevoegd, dat dit niet bereikt zou kunnen worden zonder toestemming van de Staten-Generaal”.[i] Ruim 250 jaar later adviseert Koentze, kapitein der Mariniers in West Indië, om Curaçao en de onderhorigheden (“door ons niet productief te maken”) van de hand te doen. Met de daardoor vrijkomende middelen zou Suriname tot bloei kunnen worden gebracht, “hetwelk (…) zeer productief zal zijn en wel niet minder dan Java”.[ii] Het is anders, heel anders gelopen. Suriname is een onafhankelijk land geworden dat niet zeer productief is, de Antillen en Aruba zijn als autonome landen deel geworden en gebleven van het Koninkrijk der Nederlanden. Maar de stemmen om de eilanden van de hand te doen zijn nog steeds niet verstomd, zij het dat tegenwoordig daarvoor een ander vocabulaire wordt gebruikt.
Tegenwoordig (2002) wordt in de media in Nederland meer aandacht geschonken aan de Nederlandse Antillen en Aruba dan eerder het geval is geweest. Toch is over die landen van het Koninkrijk en over de verhouding van Nederland met die landen maar weinig bekend. Hirsch Ballin constateerde toen hij minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken was dat op de school van zijn kinderen weinig of geen aandacht voor de overzeese rijksdelen bestond. Hij kwam toen met de Nederlandse Onderwijstelevisie overeen daar wat aan te doen. In vlot tempo werd in 1993 een onderwijstelevisie project Antillen/Aruba gerealiseerd en in de programmering van de NOT opgenomen. Read more
De Werkvloer van het Koninkrijk III – Spagaat van ongelijkheid
Sinds het begin van de jaren ’90 zijn de verhoudingen binnen het Koninkrijk moeizaam geworden.[i] De bon ton van voorgaande jaren is verstomd. Aan Nederlandse zijde is sprake van een toenemend bewustzijn medeverantwoordelijk te zijn voor Antilliaanse en Arubaanse zaken. Als gevolg hiervan neemt de bemoeienis toe terwijl in de overzeese landen als reactie hierop de autonomie steeds sterker wordt benadrukt. Nederland zou in de Antilliaanse visie de autonomie van de Caribische landen, zoals die statutair is vastgelegd, onvoldoende respecteren. Anderzijds hebben vanuit Nederlandse optiek de Nederlandse Antillen en Aruba hun zaken niet goed op orde. Met name onderwijs, rechtshandhaving en behoorlijk bestuur worden door Nederland hoog op de agenda geplaatst. Daarnaast zijn de overheidsfinanciën van de Nederlandse Antillen ernstig in het ongerede geraakt. De Nederlandse Antillen raken aan het einde van de jaren ’90 in toenemende mate financieel afhankelijk van Nederland. Met Aruba lijkt dat anders te liggen, afspraken zijn gemaakt om tot een afbouw van de financiële relatie met Nederland te komen. Na de eeuwwisseling blijkt ook Aruba de overheidsfinanciën niet op orde te hebben. Read more