Ayatollah Khomeini en de wijnschenker
Wie zou kunnen geloven dat de oprichter van de Islamitische Republiek van Iran, Ayatollah Khomeini, het hierna volgende gedicht over de wijn heeft gecomponeerd? In Nederland is Khomeini voornamelijk bekend als een strenge geestelijke die de fundamentalistische islamitische denkbeelden in de wereld heeft verspreid en een fatwa uitvaardigde tegen Salman Rushdie.
Men zou denken dat hij nooit iets te doen zou willen hebben met wijn en drinkbijeenkomsten. Hoe merkwaardig het ook moge klinken, toch is het waar dat de stichter van de Islamitische Republiek gedichten ter verheerlijking van de wijn heeft gemaakt. Een groot aantal van zijn verzamelde gedichten gaat over wijn en dronkenschap.
Dan rijst de vraag waarom een staatsman, en dan nog wel een islamitisch staatshoofd, zulke ogenschijnlijk ‘onislamitische’ gedichten ter verheerlijking van wijn heeft gemaakt. Hoe moeten we deze gedichten interpreteren? Leidde hij een dubbel leven? Of vallen deze gedichten toch te rijmen met een vroom islamitisch leven? Gaat het om echte wijn of moeten we hem symbolisch interpreteren? Om deze vragen te kunnen beantwoorden moeten we eerst ingaan op de positie en betekenis van poëzie in de Perzischtalige wereld.
O, wijnschenker! Schenk mijn beker vol met wijn
Zodat de passie voor de (goede) naam en de angst voor schande
uit mijn ziel wegstromen
Schenk me van die wijn in mijn beker zodat hij mijn ziel vernietigt
zodat hij mijn listen en valstrikken uitschakelt
Schenk me van die wijn die mijn ziel van zijn eigen beperkingen bevrijdt,
die mijn teugels in de hand houdt, die mijn positie onderuithaalt
Schenk me die wijn die in de afzondering van de oneervolle mystieke vagebonden
mijn knieling verwoest, die mijn opstaan platlegt.
In de heilige plaats, in de taveerne waar die knapen zijn met
gezichten als rozen, was je er niet bij (om te zien hoe) Een roos
mij meenam door elke opening, die ik binnenging.
Ik bezoek de bijeenkomst van de oude mystici die in extase zijn
zodat ze misschien
Met wijn de onrijpe gedachten uit mijn ziel kunnen verdrijven.
O jij, boodschapper van die licht-beladen reizigers in de zee der annihilatie
Breng mijn groet en lof aan de heerser over die wateren.
(Want) ik heb dit lied over annihilatie met een bokaal ten einde gebracht:
Draag dit voor aan de oude leidsman van het klooster en
aanschouw de schoonheid van mijn slotvers.
Poëzie in hedendaags Perzië
Voor de sprekers van het Perzisch heeft poëzie een heel andere betekenis dan in veel Europese landen, en vooral in Nederland, waar poëzie normaliter een elitaire en besloten aangelegenheid is. Poëzie in Iran is niet alleen het elegant aan elkaar rijgen van rijmende woorden, maar bepaalt in de eerste plaats de identiteit van Iraniërs. Het is een serieuze zaak en heeft een grote emotionele, sociale, politieke en religieuze waarde. De dichters hebben een welhaast ‘heilige’ positie in de maatschappij en hun graven zijn bedevaartplaatsen die druk bezocht worden door alle lagen van de bevolking. Een enkele blik op de Perzische maatschappij toont het belang van poëzie. Daarom is het ook niet vreemd dat in bijna alle reisgidsen aandacht wordt besteed aan de poëzie en de band van de Perzen met hun klassieke dichters. Bijvoorbeeld, in de serie van Culture Schock; A Guide to Customs and Etiquette, wordt een heel hoofdstuk aan de rol van poëzie in Perzië gewijd. De openingszin is treffend: Poetry has an importance in Iranian society that is probably not replicated in any other country. Of all literary forms, poetry is the most developed and admired. The majority of Iranians, even those with no formal education, show a startling degree of erudition when it comes to classical poetry, and they are often able to quote lengthy passages (…).
Ook Iraniërs zelf benadrukken de rol van de poëzie in het moderne Iran. De Iraanse literator M. Mousavi schrijft: To Iranians, poetry is no mere pastime of gratification of artistic inclinations, but a serious manifestation of their existence; a window through which they contemplate the world. Iranians become acquainted with poetry from the lullabies they are sung in their cradles, and this acquaintance grows throughout their lives. Every Iranian can memorise, recite and appreciate poetry. In sermons and lessons, in wedding speeches and eulogies, at home and in school; poetry is always present. Read more
Shaken, Not Stirred? Drank en de vrouwelijke detective
Er is misschien wel geen literatuurgenre waarin drank zo’n prominente rol speelt als de misdaadroman. Van spionagethriller tot detective – we kunnen allemaal direct voorbeelden bedenken uit dit genre waarin alcoholica, in een of andere vorm, een significant element vormen. Vaak is de vorm van diens alcoholgebruik een onderdeel van het image van de held. James Bond is ondenkbaar zonder zijn martini’s (“shaken, not stirred”). Peter Wimsey’s aristocratische achtergrond wordt mede in beeld gebracht door zijn smaak in port: “We maken de baby toch niet wakker, Bunter?” over de doos vintage port (Cockburn ’96) die meegaat op huwelijksreis (Busmans Honeymoon, 1964 : 37) en zijn onovertroffen wijnkennis in het algemeen. Dankzij die kennis ontmaskert hij bijvoorbeeld een oplichter in het korte verhaal “The Bibulous Business of a Matter of Taste” (Lord Peter Views the Body, 1965 : 160-73). De speurder uit een aantal van Sayers korte verhalen, Montague Egg, is vertegenwoordiger van een drankfirma, en dankzij zijn specialistische kennis op alcoholgebied ontrafelt hij een moord die gepleegd wordt met behulp van het blauwzuur dat zich bovenop lang bewaarde notenlikeur kan vormen (De cyperse kat, 1961 : 65).
Bij ons beeld van Inspector Morse (Colin Dexter) horen de pub en zijn talent om Sergeant Lewis te laten opdraaien voor de kosten van de daar gezamenlijk genuttigde glazen bier. En Maigret natuurlijk; zijn onafscheidelijke pijp, maar ook de glazen bier die hij uit de Brasserie Dauphine laat halen als hij lang op zijn bureau moet blijven, en de bars en cafés die niet weg te denken zijn uit zijn onderzoek. Daar zit hij dan, zoals in Maigret en meublé, met zijn derde glas bier in de hand, en vraagt om een glas witte wijn. De caféhouder vindt het bizar, maar schenkt toch maar in (96). Maigret gaat in dit boek ter wille van het onderzoek in pension, wat goed uitkomt, omdat zijn vrouw een paar dagen weg is. Het valt hem al de tweede dag dat ze weg is op hoe hij ook in deze nieuwe situatie direct vaste gewoonten ontwikkelt: hij drinkt, net als de dag daarvoor, een calvados bij dezelfde bar, alsof dat al een traditie is (8).
Daarmee wordt gerefereerd aan een karakteristieke trek van Maigret, namelijk het haast magische belang dat hij eraan hecht om per geval dat hij onderzoekt dezelfde dagelijkse routines aan te houden. In La folle de Maigret, bijvoorbeeld, stelt zijn vrouw voor om `s avonds nog een ommetje te maken. Hij vindt het best, want hij heeft geen zin om de hele avond thuis te zitten, “en bovendien had hij tijdens een onderzoek de gewoonte – het was haast iets dwangmatigs – om elke dag dezelfde handelingen te herhalen” (74). Dat strekt zich ook uit tot zijn alcoholgebruik. Op het bureau weet iedereen dat. “Ze plaagden hem op de Quai des Orfèvres met dat dwangmatige gedrag. Als hij een onderzoek bijvoorbeeld met calvados begon, ging hij ook met calvados door, zodat je bier-, rode wijn-, en zelfs whisky-onderzoeken had” (Maigret se trompe : 157). Maigret probeert het uit te leggen aan zijn dokter, als hij deze, met enige gêne, een overzicht geeft van zijn niet onaanzienlijke dagelijkse alcoholinname: “Ik kan `t u moeilijk uitleggen…Als ik een van m’n onderzoeken begin met vouvray, bijvoorbeeld omdat ik in een café ben waar dat de specialiteit is, heb ik de neiging om in dat onderzoek met vouvray door te gaan..” En dan wil het dagelijks gebruik nog weleens flink oplopen zolang de zaak duurt, moet Maigret bekennen (Maigret à Vichy : 20-21) Read more
‘Christus in de wijnpers’ – Een bijbels motief in de Duitse middeleeuwen
1. Inleiding
In middeleeuws Duitsland is wijn de drank bij uitstek. De overdadige consumptie ervan wordt geschraagd door een inheemse wijncultuur, die zich over het gehele gebied tot in het noorden naar Denemarken toe uitstrekt. Pas in de late middeleeuwen en de vroege nieuwe tijd verliest deze uitgebreide vinocultuur haar gewicht, door een samenspel van klimatologische, culturele en economische factoren.[i] Vooral de concurrentie van goedkopere en betere buitenlandse wijnen – uit Italië en Frankrijk – en van het in verhouding goedkoper wordende bier, gaf de Duitse wijnbouw de nekslag. Deze moest zich terugtrekken op de nu nog bekende kerngebieden in het zuiden en langs de Rijn en Moezel.
Maar ondanks die gedwongen territoriale en economische terugtocht in Duitsland vanaf de veertiende eeuw, handhaaft de wijn in dat land ook daarna zijn materiële èn culturele positie: als favoriete drank en als religieus symbool. Voor dat laatste stonden door de gehele middeleeuwen heen Bijbel en liturgie garant. Niet alleen had de wijn in vele bijbelpassages een belangrijke allegorische functie – zowel in het Oude als het Nieuwe Testament (‘ik ben de wijnstok’), hij speelde bovendien een cruciale rol in het lijdensverhaal. Christus vermeerderde de wijn op de bruiloft van Kana en met zijn apostelen deelde Hij de beker bij het Laatste Avondmaal. Door die geheiligde handelingen verwierf de wijn een onvervangbare plaats in de liturgie en de kerkelijke kalender en dus in het dagelijks leven: wijn was in potentie het bloed van Christus en de eucharistie was het moment waarop zich het wonder van de transsubstantiatie steeds opnieuw voltrok.
Onder de vele Duitse wijnheiligen neemt Sint Urbanus, (paus Urbanus I; feestdag 25 mei), een bijzondere plaats in, terwijl ook Maria als beschermvrouwe van de wijnbouw, op grond van haar bemiddelende rol in het wijnwonder van Kana, wordt aanbeden. In deze wijncultuur figureert ook het motief van Christus in de wijnpers. Diverse gilden van wijnboeren voerden het beeld in hun vaandel en tijdens processies of andere religieuze manifestaties werd de figuur van de lijdende Christus in de perskuip uitgebeeld.[ii]
We mogen aannemen, dat de wijnpers met balk en schroef, zoals deze op middeleeuwse afbeeldingen verschijnt, pas in de loop van de latere middeleeuwen – te denken valt aan de tijd na 1300 – in Duitsland over het gehele gebied ingevoerd en verspreid is. Dit ondanks het feit dat vanaf de laat-romeinse tijd een pers met schroefmechanisme ook hier in het westen van Europa bekend is.[iii]
De hierna behandelde vraag, hoe het komt dat pas in de latere middeleeuwen de passie van Christus in de beeldende kunst en de literatuur stelselmatig met het motief van Christus in de wijnpers kan samenvallen, komt door die late invoering in een bijzonder licht te staan. Is de aanname van zo’n late invoering juist, dan krijgt de aan het slot van dit artikel geconstateerde omslag in de weergave van het wijnpersmotief – naast een verklaring vanuit de veranderende spiritualiteit – een sterke ondersteuning in de ontwikkeling van de techniek.
2. Een eeuwenoud motief: Christus in de wijnpers
Het motief, waarin een god en een wijnpers centraal staan, is al eeuwenoud: al in de Oud-Egyptische mythologie perst Shesmu, de god van de olie- en wijnpers, de hoofden van de zondaars in een wijnpers uit. De wijn die hieruit stroomt, is een levensreddende drank voor de doden.[iv]
Een soortgelijk motief komen we tegen in de christelijke traditie, in het beeld van Christus in de wijnpers. De oorsprong is uiteraard bijbels: In Jesaja 63, 1-6[v] vertrapt de ik-figuur zijn vijanden, zoals een wijnperser zijn druiven vertrapt. Tot en met de tweede eeuw na Christus las men in deze passage een strafoordeel van de oud-testamentische God, Jahweh, tegen de vijanden van het uitverkoren volk. Daarnaast werd de sprekende figuur typologisch geïnterpreteerd. In zo’n typologische interpretatie kregen oud-testamentische gebeurtenissen voorspellende waarde voor te verwachten heilsfeiten in het Nieuwe Testament. Read more
Montaigne over dronkenschap
Bij het thema “dronkenschap” in de Franse letterkunde van de Renaissance denkt men niet in eerste instantie aan de Essays van Michel de Montaigne (1533-1592), het onderwerp van deze bijdrage. De schrijver die veeleer met dronkenschap geassocieerd wordt, is François Rabelais (1483 (?)-1553). In zijn boeken over de reuzen Gargantua en Pantagruel wordt enorm veel gedronken. Zij bevatten zelfs een heel hoofdstuk met alleen dronkemanspraat, getiteld Les propos des bien ivres. Het Vierde en Vijfde Boek van Rabelais gaan over de wonderbaarlijke reis naar het orakel van de Dive Bouteille, de Goddelijke Fles, waartoe men komt via een Bacchisch inwijdingsritueel. We lezen daar het motto De vin divin on devient: wijn maakt goddelijk. Het schrijven zelf wordt in een adem genoemd met het drinken. Dronkenschap en schrijverschap staan met elkaar in verband, en hiermee verwijst Rabelais expliciet naar de oeroude metafoor die de goddelijke inspiratie van de dichter met dronkenschap vergelijkt en zelfs gelijkstelt. Ook Homerus, Ennius en vele anderen, zo lezen we bij Rabelais, hebben in dronkenschap gedicht. Zelfs het lezen wordt in verband gebracht met drinken; een van de personages zegt op een gegeven moment: “Drink dit hoofdstuk”. En in het Vierde Boek krijgen we de verteltechnisch uiterst interessante situatie, waarin de schrijver/verteller de lezer een boek ter interpretatie aanbiedt; op de band van dit boek staat een rebus, die de lezer moet oplossen, en die blijkt te betekenen: “Kom drinken”; de lezer nu opent het boek, dat twee flessen wijn (rood en wit) blijkt te bevatten.[i]
Het werk van Rabelais geeft aan wat er op het gebied van literatuur en dronkenschap ten tijde van de Renaissance allemaal mogelijk is.[ii] Zoals gezegd, Montaigne wordt niet zo snel met drank en dronkenschap in verband gebracht, en toch heeft hij een heel interessant essay gewijd aan dronkenschap. Ik zal dit onderwerp benaderen via een omtrekkende beweging, vanuit het algemene naar het bijzondere: ik zal eerst trachten het werk van Montaigne in zijn algemeenheid te karakteriseren, vervolgens ingaan op wat hij schrijft over wijn en drinken, om pas in laatste instantie over zijn essay over dronkenschap te spreken te komen..
Montaigne wordt gezien als de uitvinder van het essay als genre. In zijn optiek gaat het om een beschouwende tekst, waarin een vaak willekeurig gekozen onderwerp besproken wordt, dat op een persoonlijke manier behandeld wordt, afhankelijk van de aard van het onderwerp – of de luimen van de schrijver. Hierbij wordt vaak van het ene (deel)onderwerp naar het andere overgesprongen; het onderwerp dat in de titel aangekondigd kan zelfs niet of nauwelijks ter sprake komen. Het Montaignaanse essay is associatief van opzet, en niet opgebouwd is volgens de klassieke regels van de retorica. Zo ontbreekt vaak een inleiding of een conclusie. In Montaignes visie is een essay ook nooit af. De eerste essays worden geschreven vanaf 1571 en gepubliceerd in 1580. En Montaigne blijft tot aan zijn dood in 1592 aan zijn essays werken, of beter: toevoegen.
Dit voortdurend hernemen van zijn essays heeft te maken met de filosofische achtergrond van zijn schrijven: het skepticisme, dat vervat is in zijn lijfspreuk Que sais-je? (“Wat weet ik?”). In zijn essays gaat het weliswaar over een grote verscheidenheid van onderwerpen, maar het hoofdonderwerp is hij zelf, en zijn veranderende mening over de behandelde onderwerpen. Hij probeert door de onderwerpen heen zichzelf te leren kennen (volgens de Socratische stelregel “Ken u zelf”) en een portret van zich zelf te schetsen. Dit is geen statisch portret. Omdat hij zelf voortdurend verandert, en ook de andere onderwerpen aan verandering onderhevig zijn, besluit hij om niet weg te strepen of te corrigeren maar alleen toe te voegen, zodat de tekst de veranderingen van zijn meningen en gevoelens blijft weergeven – hoe tegenstrijdig deze ook zijn.
Voor onze thematiek van dronkenschap is het interessant dat Montaigne dit proces van voordurende verandering in termen van dronkenschap omschrijft: “Ik kan mijn model maar niet laten stilstaan. Hij zwalkt en waggelt in een natuurlijke dronkenschap. Read more
De Drankmachine – l’Assommoir van Émile Zola
L’Aubergiste:
Ça, c’est du vin, non?
On n’en boit pas de cette qualité dans les couvents.
Et je vous garantis
Que ce n’est pas cette année qu’il est venu d’Auxerre.[i]
In het dertiende-eeuwse Jeu de la Feuillée dat door Adam de la Halle geschreven werd om op de marktplaats in Arras te worden opgevoerd, komt een kleurrijke herbergscène voor waarbij veel stadsgenoten ongetwijfeld gevoelens van herkenning hebben beleefd. Er wordt flink geslempt door de alter-ego van de dichter en zijn vrienden waarbij een onnozele, maar corrupte monnik het kind van de rekening wordt. Het spel onder het prieel wordt een zotte bedoening, zoals de dubbelzinnige titel al aangeeft (van de feuilles naar de folie). Zelfs in meer religieus georiënteerde teksten zoals Le Jeu de Saint Nicolas van stadsgenoot Jean Bodel (eind twaalfde eeuw) komen soortgelijke taferelen voor waarbij het dievenvolk zijn buit in de taveerne verdeelt en dan ook een uiterst sappig taaltje uitslaat.
Tijdens de Renaissance wordt de drank ook wel symbool van de inspiratie zoals bij de beroemde Dive Bouteille (de goddelijke fles) van Rabelais en in de tijd van Lodewijk de Veertiende treft men zowel de verfijnde feestgelagen aan die Vatel organiseert[ii] en die de hofdichters bezingen, als ook de ceremoniële rol van de drinkbeker in de tragedie. Voor de 18e eeuwse libertijnen maken hun speciale cocktails vaak een wezenlijk bestanddeel uit van het liefdesspel en de romantici zwelgen gretig in alles dat de zinnen betovert en de grauwe werkelijkheid opzijschuift. Het gedeelte “Le Vin” uit de Fleurs du mal van Baudelaire toont goed de verscheurde ziel van de dichter: het eerste gedicht laat de ‘geest van de wijn’ een ‘zang vol licht en verbondenheid’ declameren; vervolgens echter zijn er drie teksten waarin de wijn van de voddenman, van de moordenaar en van de eenzame figuur aan bod komen. Toch sluit Baudelaire deze sectie positief af met “de Wijn van de geliefden”:
Aujourd’hui l’espace est splendide!
Sans mors, sans éperons, sans bride,
Partons à cheval sur le vin
Pour un ciel féérique et divin!
Comme deux anges que torture
Une implacable calenture,
Dans le bleu cristal du matin
Suivons le mirage lointain!
Mollement balancés sur l’aile
Du tourbillon intelligent,
Dans un délire parallèle,
Ma soeur, côte à côte nageant,
Nous fuirons sans repos ni trêves
Vers le paradis de mes rêves![iii]
Deze vogelvlucht boven een doordrenkt landschap laat al zien hoe het nuttigen van alcohol door de eeuwen heen heel verschillende functies vervuld heeft binnen de Franse literatuur. In de twintigste eeuw zal trouwens ook menig meesterwerk dankzij of ondanks een overvloed aan geestrijk vocht geschapen worden.[iv] Read more
Het Drama van de Drank, of Coupeau Getting to the Point
Het drankmisbruik van de arbeidende klasse in de grote steden was in de negentiende eeuw een wereldwijd probleem. In allerlei populaire media werd gewaarschuwd voor de gevolgen van drankverslaving. Dit gebeurde door straatzangers die hun liederen illustreerden met grote doeken waarop gruwelijke dronkemanstaferelen geschilderd waren. Tijdens toverlantaarnvoorstellingen voorzag de explicateur de angstaanjagende plaatjes van de steeds verder aan lager wal rakende verslaafde en zijn gezin van jammerend commentaar. In de door de beroemde Engelse tekenaar George Cruikshank geïllustreerde prentenboeken voor kinderen werd in de zogenaamde anti-alkoholische reeksen steeds opnieuw het thema van ‘De Flesch’ behandeld. Het gezin van een aan jenever verslaafde wordt tot de bedelstaf gebracht en vader eindigt krankzinnig in de gevangenis:
Waanzinnig! Treurig lot van ‘t zondig drinken,
Gij zijt meest ’s dronkaards eind. Wel hem die krachtig strijdt
En zich te ontworstlen weet aan het jenever drinken
Waardoor de maatschappij de grootste ellende lijdt.[i]
Ook op het toneel en in de vroege film waren drankzucht en dronkenschap een favoriet thema. In Nederland vierde Louis Bouwmeester in het eerste decennium van de twintigste eeuw triomfen in een melodrama bewerking van Zola’s L’Assommoir (De Kroeg). In Amerika maakte D. W. Griffith in 1909 de spraakloze film A Drunkard’s Reformation, waarbij niet alleen de dreigende ondergang van de dronkaard werd getoond, maar ook zijn bekering. Griffith gebruikte voor dit doel de constructie van ‘the play within the play’, een toneelvoorstelling binnen de film. Een man met een drankprobleem wordt door zijn vrouw met zijn dochtertje naar een toneelvoorstelling gestuurd die is gebaseerd op Zola’s roman. Tijdens deze voorstelling herkent de man zich zelf in de dronkaard Coupeau. Na afloop is hij bekeerd. Hij gooit zijn fles weg en omarmt zijn vrouw en kind voor het knapperende haardvuur. Nooit zal hij meer drinken.
Beide voorbeelden zijn niet alleen kenmerkend voor de dramatisering en moralisering van het thema, maar ook voor de negentiende-eeuwse spel- en ensceneringstraditie van de dronkaard in het melodrama. Zowel Louis Bouwmeester in De Kroeg als de even bekende Amerikaanse acteur Jack Warner in de theatervoorstelling binnen A Drunkard’s Reform geven staaltjes van het zogenaamde ‘getting to the point’ acteren ten beste.[ii]
Getting to the point
De Engelse toneelterm ‘getting to the point’ duikt op in 1822 voor ‘a climactic moment in which the actor stood motionless in an exceptionally expressive poise and held his attitude until he had made his point’.[iii] Zowel in speelstijl als in enscenering waren de makers van het negentiende-eeuwse melodrama er op uit om emoties te tonen en vooral deze te delen met het publiek. Hiertoe werkten de acteurs toe naar een climax in hun spel tijdens een emotioneel hoogtepunt van het toneelstuk. Aanleidingen waren er te over in het melodrama, waarin veel werd flauw gevallen, wanhopig gesmeekt, gemoord en gestorven, en verschillende stadia van krankzinnigheid werden bereikt als gevolg van ondragelijk leed of drankmisbruik. Op deze momenten demonstreerde de acteur vlak voor het voetlicht zijn vaardigheden als toneelspeler, waarna het publiek juichte en applaudisseerde. Een van de redenen om naar het theater te gaan was om een populaire acteur op deze wijze zijn vakmanschap te zien bewijzen. Als hij het niet goed genoeg deed naar de zin van het publiek riep men boe, gooide men met schillen of pijpenstelen, en moest het over. Read more