Holocaust- Gedenktag im Gymnasium in Kusel
Ein Foto von dem Vortrag zum Holocaust- Gedenktag am 27. Januar 2020 im Gymnasium in Kusel.
In jedem Jahr organisiert Herr Ulrich Reh, Pfarrer und Religionslehrer, Vorträge und einen Besuch der Stolpersteine in Kusel für die 9. Klassen (ca. 100 Jugendliche von 15 Jahren).
29 november 1940
Sinds gisteren waait er een koude wind en de regen, die wekenlang bijna dagelijks viel, is afgenomen. Ik hoop maar dat de nattigheid voorbijgaat. De hele week al is er vleesgebrek en moeten we zonder zien uit te komen. Vis is buitensporig duur.
Alle Joodse ambtenaren, professoren, leraren et cetera zijn nu ontslagen. Studenten in Delft en Leiden staakten 48 uur. Voor straf werd de universiteit gesloten. Hier was de rector verstandiger en sloot zelf de universiteit omdat het toch per 1 december vakantie zou zijn. Hans heeft nu twee maanden vrij, zal hij verder mogen studeren? Ik ben zo bang dat ook onze meisjes van school moeten. Een moeilijke tijd ligt voor ons, vooral voor ons Joden. Het ligt als een steen op mijn maag, zo bedrukt voel ik me, als een Cassandra zie ik vreselijke dingen die ons kunnen overkomen.
Van mijn familie horen we niets. Rijksduitsers hebben vast en zeker hun woningen gekregen, want de krant schreef dat in de huizen van de 60.000 Joden uit Elzas-Lotharingen 120.000 Rijksduitsers komen. Dat zal ook in de Palts en Baden het geval zijn.
Stateloos, dakloos, verlaten.
Met onze kinderen heb ik zo te doen, welke toekomst staat hun te wachten? Ze zijn zo verwend en Hans is agressief van aard, Inge ook. Zullen ze zich kunnen aanpassen aan de omkering van alle waarden? Hans heeft het er steeds over dat heel wat oud-militairen naar Engeland vluchten. Je schijnt afgehaald te kunnen worden, maar ik wil toch niet hebben dat de jongen domme dingen doet. In uiterste nood kan hij altijd nog weg.
Jonge mensen denken anders. Ze zijn warmbloedig, idealistisch, buigen het hoofd minder makkelijk voor het noodlot dan wij.
Coen, die vroeger zo zuinig was, zegt nu steeds: ‘Geef maar uit, koop maar, wie weet wat er met ons Joden gebeurt, eet zolang je eten kunt krijgen.’ Maar als eenvoudige, degelijke mensen doe je dat toch niet. Ik betaal geen woekerprijzen, koop wel goede, gezonde etenswaren zoals groente, fruit, kaas, worst.
Vandaag of morgen is er collecte voor Winterhulp.Coen heeft gedoneerd, hoewel naar verluidt een deel van het geld voor Duitsland is, maar er wordt zoveel gezegd.
Goed boek deze week gelezen, van Lode Zielens: Op een namiddag in september. Een heel mooi boek met een diepzinnige romantische taal, het beste dat ik tot nog toe van Zielens heb gelezen. Het is vast kort voor de oorlog geschreven. Het is verbitterd over deze wereld. De jonge minnaar van de dochter, een
soldaat, schiet zichzelf dood omdat hij de ellende niet langer kan verdragen. Ze willen er samen een eind aan maken maar hij heeft onvoldoende moed om haar te doden. Hoe zou het met
Lode Zielens zijn? Zal z’n nieuwste boek nog verbitterder zijn, of heeft hij door de oorlog, die maakte dat hij uit Antwerpen moest vluchten, geleerd een nieuwe wereld te zien? Is hij zoals zoveel Vlaamse schrijvers nationaalsocialist geworden? Ik denk van niet, maar ook schrijvers zijn mensen. Vandaag praten ze zus, morgen zo.
Stolpersteine Guide ~ Familie Bermann
Karl Bermann (geboren 26.10. 1855 in Konken, gest. “etwa 1930 zu Mannheim“), verh. mit Berta geb. Herz (geboren 26.11.1857 in Ruchheim), lebte in Konken, wo er ein Handelsgeschäft betrieb. Die Eheleute bauten 1905/06 in damals bester Lage der Stadt Kusel das Anwesen Gartenstraße 8 mit Stall und Nebengebäude. Sie zogen 1906 nach Kusel. Karl und Berta Bermann hatten fünf Kinder:
Isidor geboren 21.4.1883 in Konken, meldete sich nach dem Militärdienst am 12.11. 1919 in Kusel polizeilich zur Adresse seiner Eltern. Er verzog dann nach Kaiserslautern (gest. 1935). Seine Witwe Betty lebte im November 1938 in Ludwighafen. Zu ihr flüchtete nach dem Pogrom die Schwägerin Mathilde Heymann.
Die beiden Töchter Lore und Susi von Isidor und Betty Bermann überlebten den Holocaust in einem Kloster in Frankreich. Ihr Onkel Rudi Bermann traf sich mit ihnen im August 1945 in einer Kirche in Paris.
Mathilde Heymann geborene Bermann, geboren am 6.5.1884 in Konken, meldete sich 1912, aus Trier zuziehend, ebenfalls in das Haus Gartenstraße 8 wo sie, alleinstehend, die Dachgeschosswohnung bewohnte. Nach dem Pogrom floh sie nach Ludwigshafen zu der Witwe ihres Bruders Isidor Borg. Sie wohnten zuletzt in der Prinzegentenstraße 26, als beide am 22.10.1940 in das Lager Gurs verschleppt wurden. 1942 wurde Mathilde Heymann in das Vernichtungslager Auschwitz transportiert, sie ist dort verschollen. Luitpold, geboren 26.4.1891 in Konken wurde als Kriegsteilnehmer in Verdun schwer verwundet und verlor ein Auge. Er wohnte mit seiner Familie ebenfalls im Haus Gartenstraße 8, wo er mit seinem Bruder Ernst das Handelsgeschäft betrieb. Unter dem Druck des Anti-semitismus resignierte Luitpold und emigrierte am 18.6. 1937 in die USA zusammen mit seiner Ehefrau Erna geb. Lehmann (geboren 5.4.1897), mit Sohn Kurt (geboren 17.6.1923) und mit Tochter Ilse (geboren 1.5.1925).
Paula Bermann, verh. Van Es, geboren 9.3.1895 in Konken. Paula war mit den deutschen Truppen im ersten Weltkrieg (1914 – 1918)als Krankenschwester in Frankreich, heiratete den Holländer Conrad Van Es und zog am 17.7.1918 nach Amsterdam. Die Eheleute hatten drei Kinder: Hans, Inge und Sonja. Während der Deportation durch die Nazis sieht Paula ihren Mann im KZ Bergen-Belsen sterben. Sie öffnete sich am 21.1.1945 die Pulsadern, da sie nicht durch deutsche Hände sterben wollte. Tochter Inge überlebte im KZ Bergen-Belsen, Tochter Sonja in einem Arbeitslager und Sohn Hans versteckt bei einer christlichen Familie.
Ernst geboren 23.3.1888 in Konken, wohnte nach Kriegsteilnahme auch im Haus Gartenstraße 8, wo er mit dem Bruder Luitpold das gutgehende und angesehene Pferde- und Viehgeschäft betrieb. Ernst Bermann war verheiratet mit Clara geb. Maier (geboren 30.9.1895 in Malsch). Sie hatten miteinander drei Kinder: Gerda (geboren 18.5.21) Rudolf (geboren 10.7.1922) und Hildegard (geboren 6.1.1927). Die Kinder wurden „deutsch-patriotisch“ erzogen.
Ernst Bermann war zunächst der Meinung, das deutsche Volk lasse die Nazis nicht gewähren und ihm könne als Weltkriegsteilnehmer ohnehin nichts geschehen. Das war ein tragischer Irrtum. Nach dem Verbot des Besuchs der höheren Töchterschule für Tochter Gerda und des Progymnasiums für Sohn Rudolf 1936 schickten die Eltern die beiden Kinder in eine Handelsschule nach Frankfurt bzw. Sohn Rudolf in eine Bäckerlehre nach Heilbronn. Mit Hilfe eines Schwagers des Bruders Luitpold konnten die Bedingungen für eine Einreise in die USA erfüllt werden, so dass beide am 15.6.1938 in die USA emigrierten.
Für die Eltern und die kleine Tochter Hildegard bleiben die Bemühungen um eine Ausreise erfolglos.
In der Nacht zum 10. November 1938 wurde Ernst Bermann mit anderen jüdischen Männern für mehrere Wochen in das KZ Dachau verschleppt. Ehefrau Klara flüchtete mit der Tochter Hildegard nach dem Pogrom zu den Verwandten nach Holland. Nach der Besetzung durch deutsche Truppen wurden Ernst, Klara und Hildegard dort verhaftet und in das Lager Westerborg verschleppt. Ein letztes Lebenszeichen ist eine Postkarte im Besitz von Gerda Lautmann, geb. Bermann. Darauf steht:“ Meine Lieben, Päckchen erhalten und herzlichen Dank. Schickt keine mehr. Alles Gute und herzliche Grüße, Ernst und Klara“. Die Familie wurde dann von Westerborg in das KZ Sobibor deportiert. Dort sind die Eltern verschollen. Tochter Hildegard wurde am 21. 5. 1943 in Sobibor ermordet.
Gerda Lautmann, geb. Bermann, besuchte mit ihrem Mann 1971 für wenige Stunden ihre Geburtsstadt Kusel. Beide leben in New York.
Link: https://stolpersteine-guide.de/biografie/275/familie-bermann
De eerste vier pagina’s van het dagboek van Paula Bermann – Kurrentschrift
Paula Bermann schreef haar dagboek in het Duitse Kurrentschrift. In de jaren tachtig van de vorige eeuw heeft de familie opdracht aan dr. Johan Winkelman gegeven om het dagboek te vertalen naar ‘leesbaar’ Duits. De heer Winkelman heeft in de voorbije jaren het dagboek ook vertaald naar het Nederlands. Zie voor Kurrent Duits: http://rozenbergquarterly.com/kurrentschrift/
29 augustus 1941
De kinderen schrijven nog steeds enthousiaste brieven. Bijna elke dag krijgen we post en we zijn zo blij dat ze zestien dagen vrij hebben. Volgende week begint voor hen weer het leven van alledag. Het bevalt hen uitstekend, het eten is prima, de natuur prachtig en de kinderen onderling zijn aardig voor elkaar, kunnen het goed met elkaar vinden.
Voor ons is het een ongelukkige tijd. De laatste weken blijven de verontrustende berichten komen, iedere dag brengt een nieuwe catastrofe. Eerst het geld, nu moet ook het huizenbezit worden opgegeven, en gisteravond kregen we van het stadhuis de mededeling dat Sonja vanaf 1 september niet meer naar het lyceum mag. Er worden scholen met Joodse leraren gevormd, alle Joodse kinderen moeten daarheen. Ik huilde en mijn dienstmeisje, dat zo op Sonja is gesteld, barstte in snikken uit, zo’n verdriet had ze ervan. Het arme kind, ze hing zo aan de school, had zoveel vriendinnen, leerde zo graag en goed en nu moet ze haar beste vriendin Elsje missen. Wat een geluk dat Inge het eindexamen achter de rug heeft, en wat zal er met Hans gebeuren? Zal hij verder mogen studeren? Ik koester weinig hoop en denk van niet. Een volle Jood moet worden vernietigd.
[…]
Tegenwoordig mag je niet terugdenken aan hoe het was. Je moet vooruitdenken, in het nu blijven. Er is geen verleden meer, alleen maar die duistere toekomst, die voor ons een hel is (‘onguur’, koud). De toekomst doet ons twijfelen, twijfelen aan onszelf en aan de hele mensheid. Ik vraag me steeds af: waarom zijn wij de slachtoffers?
Wij denken dat deze tijd voor het Joodse volk de ergste is die er ooit was, maar de middeleeuwen dan? We hadden ons moeten vermengen, dan zou het probleem zijn opgelost. Ik hoop dat mijn kinderen, als ze uit deze hel komen, een les zullen trekken.
Geen religie meer, het liefst opgaan in de massa, zodat mijn nakomelingen verschoond blijven van dit lot. Hoe bestaat het dat er nog mensen zijn die geloven en bidden?
29 juli 1941
[…]
Tegenwoordig gebeurt er iedere week wel iets verschrikkelijks.
Hans is deze week aan een groot gevaar ontsnapt. We moeten dankbaar zijn dat hij waterpokken heeft gekregen. Een paar studenten (vrienden van hem, vooral de ene, Nico Lichtendaal) huurden van 20 juli tot 1 augustus een huisje in Petten. Ze wilden daar hun vakantie doorbrengen. Hans wilde ook een week mee, maar ik raadde het hem af. Omdat hij ziek was geweest, en drie weken lang niet in het ziekenhuis had gewerkt, kon hij toch niet nog eens een week wegblijven?
De twee jongens schreven dat het hun goed beviel en dat Hans van vrijdag tot zondagavond moest komen. Dat raadde ik hem niet af en die vrijdag ging hij erheen. Maar toen hij aankwam, hoorde hij tot zijn grote schrik dat de twee vrienden donderdag door de Duitse politie waren gearresteerd. Hij ging direct weer terug (120 kilometer op één dag). Ik schrok me halfdood toen hij zo laat thuiskwam. Ik dacht direct aan een nieuwe Jodenrazzia.
Het schijnt dat vorige week een paar mensen geprobeerd hebben in een boot naar Engeland te varen. Daar had de Duitse politie lucht van gekregen en omdat de poging op niets was uitgelopen, hielden ze huiszoeking in Petten. En omdat de studenten de enige Amsterdammers waren, namen ze hen mee. Zij waren
verdachten, maar ze zijn totaal onschuldig, er is sprake van een misverstand. Als Hans meteen was meegegaan, zou hij verloren zijn geweest: van een Jood verwacht men alles en redelijke argumenten zouden niet hebben geholpen.
De moeder van Nico is weduwe, hij is enig kind. Ze was een paar dagen de stad uit en Hans moest haar gistermorgen het nieuws vertellen. De ouders van de andere jongen logeren op het ogenblik in Apeldoorn. Wij moesten deze familie een brief schrijven.
[…]