Nina Pieters ~ Vrouwen van Geuzenveld


Nina Pieters volgde in opdracht van stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer een jaar lang een groep allochtone vrouwen uit Geuzenveld bij hun hardlooptrainingen en voorbereidingen aan de Course Femine in Casablanca. De meeste deelneemsters hadden voordien nog nooit gesport of iets buiten het gezin gedaan. De film geeft een blik op hun sportieve en persoonlijke ontwikkeling.

Meer over Nina Pieters en haar werk: https://lasstichting.nl/

Bookmark and Share

Amsterdam gezien door Franse reizigers in de 18e en 19e eeuw


Jan van der Heyden (1637-1712) Ills.: yalepress.yale.edu

Amsterdam: mierenhoop, universeel warenhuis voor specialiteiten, mondiale marktplaats, pakhuis en stapelmarkt van het heelal, ontmoetingsplaats der volkeren. Deze beeldspraak wordt regelmatig gebruikt door Franse reizigers op bezoek in Nederland in de 18e eeuw. De stad wordt ook vaak vergeleken met de antieke handelssteden Sidon en Carthago, met Tyrus en Salente uit de bekende Aventures de Télémaque (1699) van Fénelon, met Babylon of met het eigentijdse Venetië. In de 19e eeuw duiken er af en toe ook nieuwe metaforen op. De romanschrijver Joris-Karl Huysmans bijvoorbeeld ziet Amsterdam als “de diva van Holland”, de “hoofdrolspeelster op het toneel der grote steden”.

Na de Franse revolutie en de tijd van Napoleon is de positie van Nederland en daarmee ook het beeld van Amsterdam grondig gewijzigd. Maar ook de status van het reisverhaal als genre is niet meer hetzelfde. In de 18e eeuw wordt het reisverhaal geclassificeerd als onderdeel van de geografie, een van de categoriën van het vak geschiedenis. Reizigers citeren naar hartelust uit gidsen zoals Les Délices de la Hollande, een boekje waarin Amsterdam, vanaf de eerste editie van 1651 tot aan het einde van de 18e eeuw, met veel bewondering wordt beschreven. Pas in de 19e eeuw gaat het genre reisverhaal, dat altijd al bepaalde mogelijkheden op literair gebied inhield, echt bij de literatuur horen. Reisverslagen zijn dan erg populair, en voor ze uitkomen als boek, verschijnen ze vaak eerst in de vorm van een feuilleton in tijdschriften.

Onder de auteurs van de 19e eeuwse reisverhalen bevinden zich enkele grote sterren uit het Franse literaire landschap: dichters of romanschrijvers als Huysmans, Théophile Gautier, Gérard de Nerval, Victor Hugo en Eugène Fromentin, de historicus Jules Michelet, de filosoof Hippolyte Taine en minder grote, onder wie Maxime du Camp, Louise Colet, Jean Aicard, Emile Montégut, Edmond Texier en Arsène Houssaye. Uit de 18e eeuw kennen we naast grootheden als Diderot, de markies de Sade, Bernardin de Saint-Pierre, abbé Coyer en de dichteres Mme du Boccage, vooral veel volstrekt onbekende auteurs die een reisverslag over Holland hebben nagelaten. Nooit in druk verschenen, maar bewaard in archieven. Opgesteld naar de smaak van hun tijd als iets met wetenschappelijke intentie of pretenties, of volgens het model van de lichtvoetige reisbrieven, waarin eruditie bewust vermeden werd. Maar altijd was er daarbij de bedoeling om een globaal beeld van het bezochte land te geven met informatie over geschiedenis, aardrijkskunde, regeringsvorm, godsdienst, zeden en gewoonten, steden en monumenten. In de 19e eeuw gaat de subjectiviteit van de reiziger een steeds belangrijker rol spelen en de ontdekking van het land gaat meestal samen met de ondekking van de eigen impressies en emoties.

In de 19e eeuw speelt voor reizigers in Holland ook een andere factor een belangrijke rol: de ontdekking of herontdekking van de Nederlandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw. Dit aspect is niet afwezig in de 18e eeuw, maar het is vooral vanaf 1795 dat de doeken van de Hollandse school een ongekende populariteit gaan genieten. In dat jaar werd namelijk het schilderijenkabinet van stadhouder Willem V als oorlogsbuit naar Parijs overgebracht en in het Louvre tentoongesteld. Onder de bewonderaars waren leerling-schilders die er schilderijen kwamen kopiëren, maar ook een steeds breder publiek, en omstreeks 1820-1830, met de opbloei van de romantiek, ook kunstcritici. Deze populariteit vond ook zijn neerslag in de literatuur: verschillende Nederlandse schilders, waaronder Rembrandt, zijn de hoofdpersonen in toneelstukken, gedichten en novellen. In deze periode ondernamen veel Fransen een ware pelgrimstocht naar Holland om er de musea en particuliere verzamelingen te bezoeken. Read more

Bookmark and Share

Abrahamse, J.E. ~ De grote uitleg van Amsterdam: stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw


Inleiding – Proefschrift UvA 2010
De eeuw van Amsterdam 

Tot ver in de zestiende eeuw groeide Amsterdam langs lijnen van geleidelijkheid. De eerste verstedelijking vond plaats op de dijken langs de Amstel, de enige hoogten in het middeleeuwse veenlandschap. In de veertiende eeuw werden de Voorburgwallen aangelegd en kort daarop de Achterburgwallen. De reden lag niet alleen in de behoefte aan bouwgrond en verbetering van de stadsverdediging, maar ook in de afwatering: de Amsteloevers kwamen door aanplempingen aan beide zijden steeds dichter bij elkaar te liggen. Verdere groei werd opgevangen door verdichting van de bebouwing binnen deze hoofdstructuur, waarbij de terreinen tussen de burgwallen door de aanleg van stegen werden ontsloten.

Rond 1425 werden het Singel, de Kloveniersburgwal en de Geldersekade gegraven. Hiermee werd opnieuw een smalle strook land bij de stad getrokken. Op deze stadsgrens werd in de jaren 1482-1490 een stenen verdedigingsmuur gebouwd, voorzien van zware poorten, torens en rondelen. Rond het midden van de zestiende eeuw begon de bebouwing binnen deze grens zo dicht te worden, dat op grote schaal huizen buiten de stad werden gebouwd, in weerwil van de stedelijke keuren die het schootsveld onder de stadsmuur moesten vrijhouden. In 1550 stonden ten oosten van de stad ongeveer 550 huizen, met een onbekend aantal lijnbanen, scheepswerven, pakhuizen, molens, teertuinen, houtwallen, kalkovens en andere bedrijfsgebouwen (afb. 2). Het stadsbestuur raakte in conflict met de bewoners van deze wijk, de Lastage, die vonden dat zij door middel van een nieuwe stadsmuur binnen de verdediging moesten komen te liggen.

Maatregelen bleven echter uit en Amsterdam ging de Tachtigjarige Oorlog in met zijn laatmiddeleeuwse verdedigingsstelsel. Pas in 1578 sloot de stad zich aan bij de Opstand. Op dat moment werd de stadsverdediging een acuut probleem. In de jaren 1585 en 1586 werd de stad voorzien van nieuwe wallen, waarbij de Lastage binnen de stad werd getrokken. Deze stadsuitbreiding wordt sinds de zeventiende eeuw in de literatuur ‘de eerste vergroting’ genoemd. Deze was in schaal niet te vergelijken met de zeventiende-eeuwse stadsuitbreidingen: het ging in de eerste plaats om het up to date brengen van de stedelijke defensie. Een gevolg was de transformatie van het Singel van vestinggracht tot woongracht, zoals eerder was gebeurd met de burgwallen. Aan het Singel verschenen kort na 1585 de eerste dubbele grachtenpanden. In tegenstelling tot de eerdere uitbreidingen werd de landschappelijke structuur niet meer gebruikt als basis voor de verstedelijking: er kwamen rechte blokken; de straten waren ongeveer dertig graden gedraaid ten opzichte van het slotenpatroon. Deze regelmatigheid in de stadsplattegrond was het gevolg van de nieuwe wijze van fortificeren, waarbij een stelsel van wallen en bastions werd toegepast. De tweede vergroting volgde binnen enkele jaren: de haveneilanden Uilenburg, Valkenburg (of Marken) en Rapenburg werden aangelegd aan de oostzijde van de stad.

Amsterdam was na deze tweede uitleg de grootste stad in de Republiek, maar de groei zette in verhoogd tempo door. Er zouden in de zeventiende eeuw nog twee veel grotere uitbreidingen volgen. De derde uitleg omvatte de Westelijke Eilanden, de Haarlemmerbuurt, de Jordaan en de grachtengordel tot aan de Leidsegracht. Deze stadsuitbreiding speelde zich af in de jaren na 1609. In de jaren zestig begon de vierde uitleg, die zich uitstrekte tussen de Leidsegracht en de pas aangelegde Oostelijke Eilanden. De Singelgracht, die rond deze twee stadsuitbreidingen werd gegraven, was de nieuwe stadsgrens van Amsterdam.
Het bebouwde grondgebied van Amsterdam vervijfvoudigde tussen 1585 en 1663.

Lees hier het proefschrift: https://dare.uva.nl/search?

Bookmark and Share

Lodewijk Brunt ~ Stedelijke afbraak


Geograaf Richard Florida lanceerde onlangs zijn gedachten over wat hij de nieuwe stedelijke crisis noemt. Een handvol supersteden hebben in de mondiale verhoudingen een voorsprong genomen op de rest. Denk aan New York, Londen, Hong Kong, Los Angeles, Parijs, maar ook aan ‘satellieten’ als Boston, Berlijn, San Francisco, Stockholm en zelfs Amsterdam: leidende knooppunten op het gebied van kennis en technologie. Deze steden en stedelijke agglomeraties trekken toptalenten aan en vormen de technologische avant-garde. In Londen is ruim een kwart van de totale economische waarde van het Verenigde Koninkrijk geconcentreerd. De helft van alle risicokapitaalsinvesteringen in hightech projecten wordt opgeslokt door niet meer dan zes steden: behalve Londen ook New York, Washington, Boston, San Diego en het gebied rond San Francisco.

Het klinkt allemaal wat impressionistisch, maar dat is nu eenmaal de stijl van beestje Florida. Hij dankt er zijn immense populariteit aan bij regeringsleiders en stadsbestuurders: catchy begrippen waarmee je beleidsnota’s kunt opleuken en potentiële critici kunt wegblazen. Met zijn propaganda voor de opkomst van de creatieve klasse die een eind zou maken aan alle sores van de vorige stedelijke crisis, heeft hij triomfen gevierd. Dat er van zijn voorspellingen en aanbevelingen helemaal niets is terechtgekomen, moeten we maar voor lief nemen. Wat hij nu signaleert is wel degelijk in de praktijk waarneembaar, ook door anderen dan Florida; over de kwaliteit van het bewijsmateriaal en de mogelijke verklaringen zal het laatste woord nog niet gesproken zijn.

De accumulatie van geld, kennis en technologie in de supersteden heeft duidelijke gevolgen voor de aard van de betreffende steden en hun bewoners. De ‘winnaars’, zoals Florida ze noemt, worden in toenemende mate gekenmerkt door torenhoge prijzen voor grond en woningen en als gevolg daarvan door ongehoorde vormen van sociale ongelijkheid. Sommige van de meest dynamische, innovatieve stedelijke buurten van Londen, Parijs en New York,zegt Florida, veranderen in doodse trophy districts, waar de mondiale rijkaards hun geld hebben gestopt in sjieke woningbouwprojecten, waar ze zelf niet wonen. Creatievelingen worden weggedrukt, net als goed opgeleide werknemers van de kennisindustrie, die met lede ogen moeten aanzien dat ze de huur niet meer kunnen opbrengen en zich realiseren dat hun kinderen het zich nooit meer zullen kunnen permitteren om in zulke buurten te wonen. Werknemers uit de lagere regionen, armen en daklozen worden op grote schaal de stad uitgedreven en zullen niet kunnen profiteren van de kansen die een bruisende stedelijke samenleving te bieden heeft. Het aloude begrip gentrification, de overname van buurten door kapitaalkrachtige bewoners die op grote schaal de bestaande voorzieningen vernieuwen en aanpassen aan hogere eisen, voldoet niet meer. Florida hanteert de term plutocratisering, een begrip dat gemunt is door de Financial Times-columnist en verslaggever Simon Kuper.

Ook in Amsterdam zie je deze ontwikkeling. In een recensie van een boek van Floor Milikowski: Van wie is de stad,kwam de aan het IJ geprojecteerde Sluisbuurt ter sprake. Milikowski had schamper opgemerkt: Als Amsterdam mee wil doen met de grote jongens, moet de stad ook het spel spelen  van de grote jongens. Welnu, dat spel kwam op tafel: grootse plannen voor peperdure hoogbouw, 28 woontorens die het symbool van de 21ste eeuw zouden moeten gaan vormen. Overal in de stad komt de gemeentelijke overheid de vastgoedondernemers knipbuigend en met grote stappen tegemoet (NRC, 23 februari 2018). Een ander stuk in NRC Handelsblad (15 en 16 september 2018) is gewijd aan Stulpjes voor de allerrijksten, zoals de titel luidt. We maken een rondgang langs mondaine topsegmentwoningen en metropolitische luxe. Ultraluxe woningen voor prijzen vanaf drie miljoen euro. Volgens de verslaggever ‘schieten ze uit de grond’.

Lees verder: http://www.lodewijkbrunt.nl/stedelijke-afbraak/

Het blog van meneer Brunt: http://www.lodewijkbrunt.nl/

Bookmark and Share

Oudste kaart van Amsterdam


Vogelvluchtkaart van Amsterdam door Cornelis Anthonisz, 1544 – Bron: Stadsarchief Amsterdam

De houtsnede van Cornelis Anthonisz uit 1544 is de op één na oudste kaart van Amsterdam. De stad is nog omsloten door de middeleeuwse muur, versterkt met torens en poorten. Voor de muur loopt een brede gracht: de tegenwoordige Singel, Kloveniersburgwal en Geldersekade. Daarbuiten liggen moestuinen, molens en lijnbanen. Linksonder bevindt zich Amsterdams eerste industriegebied, de Lastage.

De oudste kaart van Amsterdam
Zes jaar voor de houtsnedekaart, in 1538, maakte Cornelis Anthonisz een schilderij waarop de stad op dezelfde wijze in vogelvlucht afgebeeld is. Het is de oudste kaart van Amsterdam, tegenwoordig te zien in het Amsterdam Museum. Vroeger hing het schilderij op het Amsterdamse stadhuis. Toen het paneel bij de stadhuisbrand van 1652 zwaar beschadigd raakte, werd het bijgeschilderd met behulp van de houtsnedekaart.

Neptunus’ luimen
In de rechterbovenhoek is niet, zoals je zou verwachten, Sint Nicolaas afgebeeld, de middeleeuwse schutspatroon van de stad. Op die plaats bevindt zich de zeegod Neptunus, gezeten op een wolk. In zijn linkerhand houdt hij zijn symbool vast, een drietand, en in zijn rechterhand het wapen van Amsterdam. Het waren de zee en Neptunus’ luimen waaraan Amsterdam haar voorspoed te danken had.

Cornelis Anthonisz, schilder in de Schrijvende Handt
Cornelis Anthonisz (ca. 1500 – na 1566) was een begaafde en veelzijdige kunstenaar. Hij was cartograaf, schilder, prentmaker en uitgever. In 1543 vervaardigde hij de ‘Caerte van Oostlant’, een kaart van de Noordzee en de Oostzee, Amsterdams belangrijkste handelsgebieden. Zijn uitgaven verkocht hij zelf. De vogelvluchtkaart was te koop ‘achter de Nieuwe Kerk’, bij ‘Cornelis Anthonisz, Schilder inde Schrijvende handt’, zoals op de kaart vermeld staat.

Zie: https://archief.amsterdam/kaarten

Bookmark and Share

Spinoza en Amsterdam in symbiose


Baruch Spinoza (1632-1677

De uit de Joodse gemeenschap gestoten filosoof Baruch Spinoza, of Benedictus, zoals hij zichzelf na de verbanning hernoemde, wordt vaak gezien als een icoon voor de 17e-eeuwse Nederlandse Republiek, die op haar beurt een icoon vindt in de stad Amsterdam. Spinoza (1632-1677) is opgegroeid in het tolerante Amsterdam, ontwikkelde zich er tot filosoof (naast handelaar), en trok zich daarna meer en meer terug om lenzen te slijpen en verder te denken. ‘Verder’, in dit verband, betekent onvoorstelbaar veel verder, voorbij tot dan toe bestaande limieten van het denken. Spinoza’s denken is daarom wel omschreven als een anomalie. Antonio Negri deed dat in Savage Anomaly: The Power of Spinoza’s Metaphysics and Politics, om aan te geven hoe ver Spinoza ging in het doorbreken van bestaande kaders. Hij was niet zozeer vernieuwend als wel nieuw – werkelijk nieuw. Het onvoorziene en principieel niet te voorziene ‘nieuwe’ impliceert volgens Gilles Deleuze de sprong van virtueel naar actueel. Beide zijn reëel, maar alleen het laatste is werkelijk kenbaar, voelbaar, traceerbaar, denkbaar. In het kader daarvan was Spinoza’s denken dramatisch in een zin die aan dat woord is gegeven door Gilles Deleuze. ‘Dramatisatie’  voor Deleuze is de handeling of het denken door middel waarvan het virtuele actueel wordt, dat wil zeggen: waardoor het voorheen ondenkbare denkbaar wordt.[i]

De vragen die ik naar aanleiding hiervan stel zijn: gebeurde dat nu toevallig door Spinoza in Amsterdam, gebeurde dat door Amsterdam, of gebeurde dat door Spinoza in symbiose met Amsterdam? Als het dat laatste is dan kan Amsterdam zelf een vorm zijn van Deleuzes ‘dramatisatie’; dan kan zich in Amsterdam een handeling hebben voltrokken die wat virtueel was, actueel maakte. Dan is Amsterdam nog steeds nieuw gebouwd in concrete zin, als een uit het water getrokken of in de grond gestampte stad. Maar in dat geval is Amsterdam ooknieuw in conceptuele, filosofische zin. De relatie tussen Amsterdam en Spinoza wordt daarmee een dramatische relatie, omdat ze onverbrekelijk met elkaar handelen of tezamen onverbrekelijk in een dramatische handeling zijn verbonden. Dat is een ander soort relatie dan een relatie waarin de twee op elkaar reflecteren of elkaar bespiegelen, of waarin de een verschijnt in het kader van de ander. Toch is het vaak in zo’n visueel kader waarbinnen de twee in relatie tot elkaar zijn geschetst. Amsterdam is veelal het ‘toneel’ waarop Spinoza verschijnt. Dat is onmiddellijk een begrijpelijk beeld dankzij een millennium oude metafoor die in hedendaagse studies als kenmerkend wordt gezien voor de 16e en 17e eeuw: die van de theatrum mundi. Is dat een adequaat beeld; en is die theatrum mundimetafoor zo kenmerkend?

1. Theatrum Mundi of geschiedenis maken
Een van de dominante metaforen waarmee het wereldbeeld van zowel renaissance als barok wordt aangeduid is die van het leven als schouwtoneel. Erika Fischer-Lichte is slechts een van de velen die dat aangeeft, bijvoorbeeld inHistory of European Drama and Theatre. De metafoor heeft een stoïsche origine, maar het christendom geeft daaraan een neo-Platoonse invulling. Daardoor krijgt wat voor de stoïci een levenshouding was, bij christenen een ontologische status. De stoïsche levenshouding die zit vervat in deze metafoor kwam hierop neer: een gelijkmatige of onverstoorbare houding ten opzichte van de grillen van het lot kon het best worden volgehouden als de wereld werd gezien op afstand, als bij een toeschouwer die naar een toneelstuk kijkt. De metafoor is hier werkelijk een vergelijking. De werkelijke wereld was voor de Stoïci niet theatraal in de zin van poëtisch of artificieel. De wereld was datgene waarin geschiedenis moest worden gemaakt of de wereld die door de geschiedenis moest worden gemaakt. Een van de grote bezwaren van Cicero tegen het door Lucretius zo briljant verdedigde Epicurisme in De Rerum Natura was dat daarin “historia muta est”, zoals Cicero het formuleerde (in De finibus II, 21). De Romeinen die aan de basis stonden van een imperium hielden zeker van spektakel. Maar hun core business was geschiedenis maken, in een werkelijke wereld. De narigheid die dat met zich mee bracht, moest standvastig worden doorstaan en daartoe kon het helpen de wereld metaforisch op afstand te houde, te bezien als een theater.

Hoe anders wordt dat in de christelijke middeleeuwen, of beter daardoor. De metafoor van de wereld als schouwtoneel wordt dan ofwel synecdoche of metoniem. Het aardse leven, het leven in en van de wereld, wordt in het christendom gezien als illusoir. Het werkelijke leven wordt pas gerealiseerd in het hemelse domein, of in de hemelse stad: Jeruzalem. Het theater dat zich in de wereld hier beneden afspeelt, en daar een onderdeel van uitmaakt, is daarmee synecdoche voor de onwerkelijkheid van de omvattende wereld. Maar het theater grenst ook aan het werkelijke leven van alledag. Als zodanig is het een metoniem voor de artificiële, soms zelfs bedrieglijke aard van al het maatschappelijke bestaan. In die illusoire, bedrieglijke wereld is werkelijke geschiedenis, een geschiedenis die de wereld maakt, muta: ze is zwijgend, of onmogelijk. Read more

Bookmark and Share
image_pdfimage_print

  • About

    Rozenberg Quarterly aims to be a platform for academics, scientists, journalists, authors and artists, in order to offer background information and scholarly reflections that contribute to mutual understanding and dialogue in a seemingly divided world. By offering this platform, the Quarterly wants to be part of the public debate because we believe mutual understanding and the acceptance of diversity are vital conditions for universal progress. Read more...
  • Support

    Rozenberg Quarterly does not receive subsidies or grants of any kind, which is why your financial support in maintaining, expanding and keeping the site running is always welcome. You may donate any amount you wish and all donations go toward maintaining and expanding this website.

    10 euro donation:

    20 euro donation:

    Or donate any amount you like:

    Or:
    ABN AMRO Bank
    Rozenberg Publishers
    IBAN NL65 ABNA 0566 4783 23
    BIC ABNANL2A
    reference: Rozenberg Quarterly

    If you have any questions or would like more information, please see our About page or contact us: info@rozenbergquarterly.com
  • Follow us on Facebook & X & BlueSky

  • Archives